PSA bij kinderen op locaties buiten de OK

Initiatief: NVA / NVK Aantal modules: 65

Neurofysiologische procedures PSA bij kinderen

Uitgangsvraag

  • Is het wenselijk neurofysiologisch onderzoek bij kinderen onder sedatie te verrichten?
  • Bij welk neurofysiologisch onderzoek is het mogelijk van sedatie gebruik te maken? 

Aanbeveling

De onderzoeksomstandigheden en de voorbereiding van kind en ouders bij alle vormen van neurofysiologisch onderzoek dienen optimaal te zijn, zodat de noodzaak van PSA geminimaliseerd wordt.

 

EMG-onderzoek is pijnlijk en kan vaak niet zonder restraint verricht worden. Om die reden is naast bovengenoemde voorwaarden vaak het gebruik van PSA, lokale anesthesie (zoals bijvoorbeeld Emla®) en niet-farmacologische technieken noodzakelijk. Of gebruik gemaakt wordt van anxiolyse/lichte sedatie of van matige/diepe sedatie zal individueel moeten worden beoordeeld. De wenselijkheid tot PSA moet wel worden afgewogen tegen de mogelijk negatieve invloed van de sedativa op de betrouwbaarheid van het EMG-onderzoek.

 

Indien een vorm van PSA wordt toegepast dan dient voldaan te worden aan de randvoorwaarden ten aanzien van patiëntenselectie, de keuze van middelen, skills, competenties, monitoring en overige randvoorwaarden die in de modules van deze richtlijn betreffende randvoorwaarden zijn verwoord.

Overwegingen

 Er zijn uit de literatuur geen gegevens bekend over sedatie en pijnbestrijding bij het verrichten van EMG‘s bij kinderen. Uit expert-opinion blijkt dat kinderen tijdens het onderzoek vaak vastgehouden moeten worden en het onderzoek als gevolg van een te grote stress bij het kind frequent vroegtijdig afgebroken wordt. 

Onderbouwing

Van een van of een combinatie van de volgende neurofysiologisch onderzoeken wordt zowel binnen de kinderneurologie, metabole ziekten, KNO als oogheelkunde regelmatig gebruikt gemaakt tijdens een diagnostisch traject:

1.            EEG=electroencephalogram 

2.            VEP=visual evoked potentials

3.            BAEP(R)=brainstem auditory evoked potentials (response)

4.            ERG=electroretinogram 

5.            EMG=electromyogram

Belangrijke aandachtspunten zijn mate van coöperatie van jongere kinderen en kinderen met een ontwikkelingsachterstand, belasting (bijvoorbeeld lenzen bij ERG) en pijn (bijvoorbeeld naalden bij EMG).

De meeste literatuur betreft sedatie bij het verrichten van BAEP‘s

Niveau 3

Bij iedere vorm van neurofysiologisch onderzoek heeft een optimale onderzoeksomgeving het meeste effect op het slagingspercentage van sedatie.

 

C              van Genderen 2006 , Olson 2001

              

Niveau 3

Er is geen reden EEG‘s onder sedatie te verrichten als gebruik wordt gemaakt van technieken die gericht zijn op het vormen van een optimale omgeving en van goede voorlichting van kind en ouders.

 

C            Olson 2001

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat bij VEP/ERG-onderzoek meestal geen sedatie nodig is. 

C              Reich 1996, Van Genderen 2006

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat in een gespecialiseerde omgeving met optimaal onderzoeksmateriaal sedatie bij het verrichten van VEP‘s onnodig is.

 

C              Van Genderen 2006, Jandeck 1997

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat wanneer sedatie bij BAEP‘s noodzakelijk de combinatie ketamine-propofol het meest slaagt met de minste bijwerkingen ten opzichte van propofol. 

 

C           Akin 2005, 

 

Niveau 3

Bijwerkingen en een kleiner slagingspercentage van sedatie maken chlooralhydraat niet aantrekkelijk.

 

C            Reich 1996 

EEG

Een retrospectieve studie uit 2001 beschreef EEG-registraties onder sedatie bij 513 kinderen (totaal aantal 2855 EEG-registraties in een periode van 4 jaren, leeftijd tussen 2 maanden en 20 jaren, gemiddelde tussen 3 en 4 jaren). Behalve met chloraalhydraat (n=459, gemiddeld 55 mg/kg) vond de sedatie plaats met een of meerdere middelen met een maximum van 4 bij één patiënt. Het slagingspercentage was bij deze 513 91%, 9% mislukte. D.m.v. transcutane saturatiemeting werd in 3 gevallen desaturatie duidelijk en was zuurstoftoediening en/of manipulatie van de ademweg noodzakelijk. Tijdens de geanalyseerde periode trad een zeer sterke vermindering van behoefte aan sedatie op; in het eerste jaar werden nog 32%, in het vierde jaar slechts 2% van de EEG‘s onder sedatie verricht. Deze daling wordt toegeschreven aan het gebruik van technieken door de laborant allen gericht op optimalisering van de onderzoeksomgeving en voorbereiding van het kind alsmede van maatregelen om de kans op in slaap vallen te vergroten.(Olson 2001)

 

VEP 

VEP en/of ERG-onderzoek onder sedatie met chlooralhydraat was bij zeven van 64 patiënten (verdenking visusstoornis of familiaire retina-aandoening) onder de 10 jaren nodig. Deze kinderen met/zonder ontwikkelingsachterstand waren allen jonger dan 3 jaar. 

Onderzoeken werden volgens een internationale standaard uitgevoerd. In 73% van de totale groep kon een diagnose gesteld worden. In de overige kinderen was het onderzoek onvoldoende differentiaal diagnostisch onderscheidend. Het belang van lange ervaring van de laboranten en gebruik van optimaal materiaal wordt benadrukt. Afzonderlijke slagingspercentages en/of complicaties van de kinderen met sedatie werden niet beschreven.(Jandeck 1997)

 

In een populatie van meer dan 300 kinderen (met de verdenking op een retina-afwijking) vond in een gespecialiseerde setting (instituut voor kinderen met een visuele beperking) een VEP en/of ERG plaats zonder sedatie. De leeftijden waren tussen de 0 en 18 jaar (gemiddelde 7+/- 5 jaren); 24% had een ontwikkelingsachterstand. In 88% van de 340 onderzoeken was de compliance goed, in 7% deels geslaagd, maar was het onderzoek goed te beoordelen. In 4% van de onderzoeken moest de procedure gestaakt worden. Van deze laatste 14 hadden 10 kinderen een ernstige ontwikkelingsachterstand, de 4 overige waren tussen de 1 en 5 jaren. In 94% van alle kinderen werd een diagnose gesteld. De auteurs stellen dat de aanwezigheid van een assistent, die direct in kon grijpen bij problemen, bijgedragen heeft aan het hoge slagingspercentage. Dit gold ook voor het gebruik van speciale ERG-electroden en meer actieve VEP-electroden. Het verrichten van ERG‘s was het moeilijkst op de peuterleeftijd. (van Genderen 2006)

 

BAEP

Reich publiceerde een gecombineerd retro- en prospectief onderzoek over sedatie tijdens BAEP onderzoek bij kinderen. De retrospectieve gegevens betreffen een groep van 48 kinderziekenhuizen, waarbij 46 kinderen gesedeerd werden met voornamelijk of altijd chlooralhydraat oraal, 8 kinderen met pentobarbital en 5 met een combinatie van middelen. De plaats van het onderzoek,was in meer dan 90% van de gevallen niet in een ziekenhuis. Bewaking van de kinderen was niet uniform; in 69% een saturatiemeter, in 13 (=27%) werd alleen geobserveerd. Aanwezig waren in 90% verpleegkundigen wel of niet in combinatie met anderen, die verantwoordelijk waren voor de patiënten. Andere medewerkers waren audiologen of laboranten, in 1 geval ook een arts. Bij 25 van de 45 plaatsen kon bij mislukken niet nader omschreven anesthesie plaatsvinden op de operatiekamer.

 

Op een aantal plaatsen verliep het onderzoek ongecompliceerd (n=10), bij de overigen was de sedatie moeilijk met de gebruikte dosering(35%), was er moeilijk inslapen of wakker worden (23%) en traden er complicaties, waaronder desaturatie en apneu, op bij een onbekend aantal kinderen. 

De prospectieve studie beschrijft 18 kinderen die chlooralhydraat 50-75mg/kg oraal kregen en waarbij het onderzoek in 95% van de gevallen slaagde. Monitoring vond plaats met een pulse-oximeter en door meten van vitale parameters voor en na de procedure. Bij twee kinderen trad een apneu op, die spontaan herstelde.

Geconcludeerd werd dat sedatie met chlooralhydraat veilig was met een dosering van 50 mg/kg/, maximaal 75 mg/kg en maximaal 1000 mg/keer wanneer pulse-oximetrie en getraind personeel. Gebruik van settingen buiten het ziekenhuis wordt niet geadviseerd. (Reich 1996) Akin et al beschreef een groep van 60 kinderen ASAI/II waarvan 30 kinderen propofol (1,5 mg/kg) hadden gekregen en 30 kinderen propofol na ketamine (0,5mg/kg), eventueel gevolgd door additionele doses.

In de eerste groep was 21 maal een extra dosis nodig, in de tweede groep slechts 8 maal. In de groep met ketamine/propofol-groep werd geen enkele maal desaturatie of apneu vastgesteld, in de propofol-groep 4 maal desaturatie en 6 maal een apneu.(Akin 2005)

 

In dit prospectief onderzoek van BAEP meting bij een groep van kinderen, waarvan 13 met fragiel X syndroom (FMR), 18 met een andere vorm van mentale retardatie en 44 controles, vond sedatie plaats bij 5 kinderen met FMR en 13 met andere mentale retardatie. Verschillende middelen werden gebruikt, voornamelijk oraal chlooralhydraat; er werd in de studie alleen onderscheiden in wel of niet gesedeerd.

Het is onzeker welk middel en welke mate van sedatie de uitkomst van BAEP-metingen beïnvloedt. (Miezejeski1997)

 

ERG

Zie bij VEP

 

EMG

Er is geen literatuur bekend over het verrichten van electromyografie/- neurografie onder sedatie bij kinderen.

In eerder verschenen guidelines (SIGN 2004 en Australasian 2006) wordt geen melding gemaakt van gebruik van sedatie bij neurofysiologisch onderzoek. In recente literatuur met als zoektermen respectievelijk VEP/BAEP-BAER/EMG/ERG en "sedatie" of midazolam of chlooralhydraat of "cocktail” worden weinig artikelen gevonden en is er geen werkelijk (vergelijkend, dubbelblind) onderzoek verricht.

  1. Jandeck C, Keller U, Kraus H, Foerster MH.Elektrophysiologische Untersuchungen entsprechend den Is CEV-standards bei Kindern unter 10 Jahren.Ophthalmologe1997, 94:796-800
  2. Miezejeski CM, Heaney G, Belser R, Brown WT, Jenkins EC, Sersen EA.Longer brainstem auditory evoked response latencies of individuals with fragile X syndrome related to sedation.Am J Med Gen 1997;74:167-171
  3. Olson MD, Sheehan GM, Thompson W, Hall PT, Hahn J.Sedation for children for electroencephalograms.Pediatrics 2001;108(1):163-165
  4. Reich DS, Wiatrak BJ.Methods of sedation for auditory brainstem response testing.Int J Pediatr Otorhinolaryngol 1996,38:131-141
  5. van Genderen M, Riemslag F, Jorritsma F, Hoeben F, Meire F.The key role of electrophysiology in the diagnosis of visually impaired children. Acta Opthalmol Scand 2006; 84(6):799-80

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-03-2012

Laatst geautoriseerd  : 08-03-2012

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Organisatie

  • Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

 

De verenigingen die in deze richtlijn (deel I, II en III) participeren zijn: 

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch pedagogen met een Academische Opleiding
  • Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis
  • Nederlands Genootschap van Abortusartsen
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandsche Internisten Vereeniging
  • Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Tandheelkunde 
  • Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging van Intensive Care Verpleegkundigen
  • Nederlandse Vereniging van Nurse Practitioners
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care 
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen 

 

De verenigingen die in de richtlijn sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer (deel III) participeren zijn:

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch Pedagogen met een Academische Opleiding 
  • Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

 

Financiering

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de ZonMW in het kader van het programma 'Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO).'

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn wil op basis van een uitgebreide literatuurstudie en werkgroepbrede discussie aan drie doelstellingen voldoen:

 

A. Het vastleggen van de kwaliteitseisen waaraan PSA in het algemeen op de kinderleeftijd moet voldoen zodat die veilig en effectief is. Deze kwaliteitseisen hebben met name betrekking op: 

(1) de selectie van procedures en de selectie en voorbereiding van patiënten die voor PSA in aanmerking komen

(2)  de professional-afhankelijke voorwaarden en competenties, 

(3)  de noodzakelijke monitoring tijdens en na de procedure, 

(4)  de specifieke kindgerichte randvoorwaarden en omstandigheden

(5)  het gebruik van niet-farmacologische technieken

(6)  het voorkómen van procedurele dwang en geforceerde fixatie (restraint)

 

B. Het definiëren van specifieke en praktische aanbevelingen ten aanzien van PSA voor de meest courante medische procedures op de kinderleeftijd. 

 

C. Het uitwerken van een praktisch en implementeerbaar kader waarbinnen de

aanbevelingen kunnen worden gerealiseerd. De belangrijkst reden hiervoor zijn 

(1)  de verwachting dat ook in de toekomst de anesthesiologen niet volledig zullen kunnen voldoen aan de (steeds stijgende) vraag naar effectieve en veilige PSA 

(2)  het feit dat de vorige CBO richtlijn uit 1998 beperkt in de pediatrische sedatiepraktijk is doorgedrongen als gevolg van het ontbreken van een implementatietraject.

(3)  De vaststelling dat de meeste aanbevelingen van de nieuwe richtlijn niet zondermeer realiseerbaar zijn binnen de bestaande gezondheidszorg voor kinderen

 

De werkgroep wil met nadruk vermijden dat door het verwaarlozen van een traject voor implementatie de aanbevelingen van deze nieuwe richtlijn uiteindelijk niet zouden worden gerealiseerd. Specifieke aandacht werd daarom besteed aan de juridische verantwoordelijkheden, opleiding en de inzet van PSA-praktijkspecialisten en een lokale kwaliteitscommissie PSA. Tevens werd een eerste aanzet geschreven voor een specifiek implementatieplan.  

 

Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor professionals die te maken kunnen hebben met pijnlijke en/of stresserende diagnostische of therapeutische procedures bij kinderen zoals kinderartsen, (kinder)chirurgen, SEH artsen, (kinder)radiologen, (kinder)anesthesiologen, (kinder)neurologen, orthopedagogen, kinderintensivisten, tandartsen, anesthesiemedewerkers, maar ook bevoegde en bekwame intensive care verpleegkundigen, kinderverpleegkundigen, physician assistants en nurse practitioners.

 

Deze richtlijn is geautoriseerd door de verenigingen die aan de ontwikkeling ervan hebben bijgedragen. Daarmee is deze richtlijn deel geworden van de professionele standaard van de leden van die verenigingen.

 

Hoewel deze richtlijn in de eerste plaats procedures en handelingen betreft die binnen een ziekenhuis plaatsvinden, gelden de aanbevelingen eveneens voor PSA‘s buiten het ziekenhuis, bijvoorbeeld binnen de tandheelkunde en de zelfstandige behandelcentra (ZBC).

Samenstelling werkgroep

  • P.L.J.M. Leroy, kinderarts (voorzitter)
  • mw. M.E.A. van Bergen-Rodts, vertegenwoordiger Vereniging Kind en Ziekenhuis 
  • mw. H.E. Blokland-Loggers, kinderarts
  • J.J. Dogger, anesthesiemedewerker
  • M.P. Gorzeman, spoedeisende-hulparts
  • mw. drs. M.M.L. van der Hall, orthopedagoog
  • F.T.M. ten Have, anesthesioloog
  • G. Jorna, kinderverpleegkundige en nurse practitioner kinderneurologie
  • mw. dr. A.Y.N. Schouten-van Meeteren, kinderarts 
  • mw. dr. M.H. Rövekamp, kinderarts
  • mw. I.N. Snoeck, kinderneuroloog
  • L.K.P. Tielens, anesthesioloog
  • J.I.M.L. Verbeke, radioloog
  • dr. J.S.J. Veerkamp, tandarts
  • drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris
  • ir. T.A. van Barneveld, programmaleider CBO (tot en met september 2008)

 

Met dank aan:

  • Prof. mr. dr. J. Legemaate, juridisch adviseur Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
  • T. Porcelijn, anesthesioloog
  • mw. dr. D. Vieira-Travassos, kinderchirurg
  • dr. P.C. Makkes, adviseur tandheelkundig beleid

Belangenverklaringen

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

 

Werkgroep kinderen

 

Firma

Activiteit

Anders

Bergen M.E.A. van 

geen

 

 

Blokland H. 

geen

 

 

Dogger J.J. 

geen

 

 

Gorzeman M.P. 

geen

 

 

Hall drs. M.M.L. van der 

geen

 

 

Have F.T.M. ten 

geen

 

 

Jorna G.W.

geen

 

 

Leroy P. 

geen

 

 

Rövekamp M.H. 

Nutricia

 

congresbezoek juli

2005  

Schouten-van Meeteren A.Y.N. 

Schering Plough

Wetenschappelijk onderzoek

 

Snoeck I.N. 

geen

 

 

Tielens L.K.P.

geen

 

 

Verbeke J.I.M.L. 

geen

 

 

Veerkamp J.S.J.

geen

 

 

 

Inbreng patiëntenperspectief

Patiënten kijken met een ander perspectief naar de zorg dan hulpverleners. Hun ervaringsdeskundigheid is een belangrijke en waardevolle aanvulling in een richtlijn. Om het patiëntenperspectief gedurende het gehele richtlijnontwikkeltraject zo veel mogelijk te kunnen borgen, heeft in de werkgroep kinderen een vertegenwoordiger van de Vereniging Kind en Ziekenhuis zitting genomen als werkgroeplid. Deze vertegenwoordiger woonde als toehoorder tevens de plenaire werkgroepvergaderingen (van de werkroep Volwassenen, IC en kinderen tezamen) bij.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Voor publicatie van de richtlijn is deze van commentaar voorzien en beoordeeld door de wetenschappelijke verenigingen die bij de ontwikkeling van deze richtlijn betrokken waren. Ook is er een hoorzitting gehouden ten behoeve van ziekenhuisdirecteuren. De richtlijn is na vaststelling door de werkgroep door de verenigingen geautoriseerd, zodat deze richtlijn geldt als standaard voor de betrokken beroepsgroepen. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten zie aanverwanten.

 

Deze richtlijn wordt verspreid onder de leden van de beroepsgroepen die in de werkgroep zijn vertegenwoordigd en medische staven en directies van ziekenhuizen in Nederland. Een samenvatting van deze richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

 

Om de implementatie en evaluatie van deze richtlijn te stimuleren, zijn indicatoren ontwikkeld aan de hand waarvan de implementatie steekproefsgewijs kan worden gemeten. Indicatoren geven in het algemeen de zorgverleners de mogelijkheid te evalueren of zij de gewenste zorg leveren. Zij kunnen daarmee ook onderwerpen voor verbeteringen van de zorgverlening identificeren. Ten tijde van het uitbrengen van deze richtlijn waren de indicatoren echter nog niet becommentarieerd waardoor deze separaat van de richtlijn zullen worden uitgebracht. 

Werkwijze

In het beginstadium van de ontwikkeling van deze richtlijn is het onderwerp van de richtlijn zoveel mogelijk afgebakend waarbij uitgangsvragen zijn vastgesteld. De werkgroep is opgesplitst in subgroepen:

  •  Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten

 

Iedere werkgroep krijgt de opdracht voorstellen te formuleren over inhoud, implementatie, 25 financiering, opleiding, kwaliteitsindicatoren en wetenschappelijk onderzoek.

 

De subwerkgroep kinderen heeft uitgebreid literatuuronderzoek verricht naar zo veel mogelijk relevante artikelen waarmee een antwoord kan worden gegeven op de uitgangsvragen. Na selectie van de literatuur is het resultaat op gestandaardiseerde wijze geanalyseerd waarbij de inhoudelijke en kwalitatieve resultaten van de gevonden artikelen in evidencetabellen, toelichtende teksten en conclusies zijn samengevat. Deze resultaten zijn besproken in de werkgroep, waarna aanbevelingen voor de praktijk zijn opgesteld. Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de richtlijnwerkgroep is deze richtlijn voor commentaar verzonden naar de verenigingen van wie gemandateerde vertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep. Na verwerking van de commentaren is de richtlijn ter autorisatie naar aan de verenigingen voorgelegd en goedgekeurd.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels, Duits, Frans. Daarnaast waren werkgroepleden in de gelegenheid literatuur aan te dragen. Er werd gezocht vanaf 1996 (Medline) en, afhankelijk van de context van de vragen, voor sommige vragen ook in Embase of Cinahl tot in ieder geval april 2006. 

 

De trefwoorden voor de patiëntenpopulatie (=P) in Medline zijn

-          de volgende gecontroleerde trefwoorden (de MESH, Medical Subject Heading) 

"Conscious-Sedation"/ all  explode "Analgesia"/ all  explode "Analgesics"/ all  en als vrije teksttermen  (sedation or analge*) in ti,ab

 

Dit resultaat is met een sensitief zoekfilter voor kinderen ingeperkt tot de juiste leeftijdsgroep en tot een van de volgende 4 talen: (dutch or german or french or english) in la

 

Aan deze algemene P + kinderen + talen zijn per vraag extra termen toegevoegd. Details van de zoekstrategie zijn te vinden in bijlage 5: Literatuursearches.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Na het zoeken van literatuur is het resultaat hiervan door de werkgroepleden beoordeeld en zijn de artikelen beoordeeld op bruikbaarheid. Wanneer de mogelijkheid bestond dat de uitgangsvraag met het artikel zou kunnen worden beantwoord, werd het artikel in de selectie opgenomen. De geselecteerde artikelen zijn door werkgroep beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt. 

 

Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

 

 

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede

kwaliteit van voldoende

omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‗gouden standaard‘) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor

‗confounding‘ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2

(hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle

kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventie       

 

Conclusie

Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:

Tabel 2. Niveau van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Enquête

In het najaar 2006 en voorjaar van 2007 werd een landelijke enquête verricht naar het gebruik van procedurele sedatie en/of analgesie (PSA) bij Nederlandse algemeen kinderartsen werkzaam in universitaire en regionale ziekenhuizen. Deze enquête was een initiatief van de Afdeling Kindergeneeskunde en de afdeling Klinische Epidemiologie en Medical Technology Assessment (KEMTA) van het academisch ziekenhuis Maastricht. De enquête werd ontworpen en gecoördineerd door Piet Leroy, kinderarts-intensivist aan het azM en tevens voorzitter van de CBO-richtlijnenwerkgroep “Sedatie en Analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer”. De opbouw en resultaten van het onderzoek zijn te vinden bij de aanverwanten.

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
PSA bij kinderen op een spoedeisende hulp