PSA bij kinderen op locaties buiten de OK

Initiatief: NVA / NVK Aantal modules: 65

Gastro-intestinale Endoscopie PSA kinderen

Uitgangsvraag

Welke PSA is effectief en veilig voor endoscopische procedures bij kinderen?

Aanbeveling

Tijdens een endoscopische procedure bij een kind moet gekozen worden voor een vorm van PSA waardoor met grote zekerheid de volgende doelen worden bereikt:

      1. de procedure kan als gevolg van een adequate PSA makkelijk plaatsvinden
      2. er zijn tijdens de procedure geen tekenen van discomfort bij de patiënt
      3. de mate van bewustzijnsdaling is van die aard dat er geen noodzaak is voor geforceerde immobilisatie of fixatie van de patiënt (restraint).
      4. de kans op ongewenste neveneffecten is minimaal

 

Als gevolg van voorgaande aanbeveling, dient een endoscopisch onderzoek bij een kind te gebeuren onder algehele anesthesie of diepe sedatie

 

Indien gekozen wordt voor diepe sedatie dan 

  1. moet die gebeuren met titreerbare medicijnen waarvan met zekerheid vaststaat dat ze tot een effectief diep sedatieniveau zullen leiden. Van alle bestudeerde medicijnen wordt de hoogste effectiviteit bereikt met propofol, eventueel in combinatie met midazolam of een opiaat. Elke vorm van PSA waarbij ook nog restraint van het kind noodzakelijk is, wordt door de werkgroep beschouwd als een ineffectieve vorm van PSA die niet toelaatbaar is bij kinderen.

  2. dient voldaan te worden aan de randvoorwaarden ten aanzien van patiëntenselectie, de keuze van middelen, skills, competenties, monitoring en overige randvoorwaarden die in de modules betreffende Randvoorwaarden van deze richtlijn zijn verwoord.
  3. moet tevens gebruik worden gemaakt van niet-farmacologische technieken zoals goed informeren, geruststellen, afleiden en een kindgerichte benadering en omgeving.

 

Voor wat betreft rectoscopieën kan overwogen worden om het onderzoek te verrichten zonder PSA voor zover er geen sprake is van angst voor of verzet tegen het onderzoek door het kind.

 

De werkgroep raadt bij endoscopische onderzoeken de volgende vormen van PSA af:

  1. Het gebruik van ketamine bij endoscopische onderzoeken van slokdarm, maag en duodenum omdat er een verhoogde kans op larynxspasme bestaat.

  2. Het gebruik van een benzodiazepine alleen of van de combinatie benzodiazepine + opiaat. Beide vormen van PSA zijn beduidend minder effectief dan anesthesie of diepe sedatie met propofol.

 

Benzodiazepines mogen niet beschouwd worden als geschikte middelen om een betrouwbare mate van amnesie voor endoscopische procedures te genereren. 

 

Indien algehele anesthesie of ondersteuning door een anesthesioloog niet mogelijk is, moet een endoscopische afdeling kunnen beschikken over de logistieke mogelijkheden én getrainde professionals om in veilige en effectieve diepe sedatie te kunnen voorzien die voldoet aan de randvoorwaarden die elders in deze richtlijn worden verwoord. 

 

Premedicatie met midazolam oraal kan worden overwogen voorafgaand aan diepe sedatie. Het werkt stressverminderend voor het inbrengen van de infuusnaald aan het begin van de procedure en zou mogelijk de noodzakelijke dosis propofol kunnen verlagen. 

Overwegingen

Een belangrijke beperking wat betreft de literatuurstudie is dat er meestal twee of meerdere op elkaar gelijkende medicatie regimes worden vergeleken, waarvan slechts een gering aantal door middel van een goed uitgevoerd dubbel blind gerandomiseerd onderzoek. De mate van "restraint"en de diepte van de sedatie zijn vaak niet goed beschreven. De uitkomstmaten zijn zowel voor wat betreft effectiviteit als veiligheid verschillend in de verschillende studies. Het is bijvoorbeeld niet steeds duidelijk of een succesvolle PSA wijst op het al dan niet kunnen uitvoeren van het gepland onderzoek of op de mate van comfort bij het kind tijdens het onderzoek. Ongewenste neveneffecten worden eveneens op een verschillende manier benoemd. De definitie "desaturatie" varieert van transcutane saturatie <95%, <92% of <90%, de noodzaak tot O2 geven en/of masker en ballon beademing e.d.

 

In de literatuur werd geen onderzoek teruggevonden over PSA bij rectoscopieën. Een rectoscopie met een flexibele endoscoop met introductie van de endoscoop tot in het begin van het sigmoid, is in tegenstelling tot een gastroscopie of een colonoscopie een nagenoeg pijnloze en nauwelijks stresserende procedure, mits de patiënt rustig en niet angstig is. De leden van de sectie kindergastro-enterologie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde zijn daarom geneigd om deze ingreep zonder PSA te doen bij zeer jonge kinderen (<1 jaar), mits een ouder aanwezig is en bij kinderen aan wie de procedure goed uit te leggen valt, en instemmen met deze gang van zaken (>8-10 jaar) (expert opinion).

 

De ketamine waarvan hierboven sprake is, is – tenzij anders vermeld – racemische ketamine. In Nederland is racemische Ketamine niet meer verkrijgbaar, maar wordt de meer potente isomeer S-ketaminehydrochloride (ook wel Ketamine-S, merknaam Ketanest®) gebruikt. Hoewel niet volledig bewezen, wordt bij gebruik van Sketaminehydrochloride de helft van de dosering van de racemische Ketamine aangehouden.

Onderbouwing

Gastro-intestinale endoscopieën zijn veel gebruikte en noodzakelijke diagnostische en soms therapeutische procedures bij kinderen met gastro-intestinale klachten. Het zijn echter oncomfortabele, stresserende en matig pijnlijke procedures en daardoor bij kinderen, ook bij goede voorbereiding, meestal niet zonder sedatie of anesthesie uitvoerbaar. In de literatuur werd gezocht naar welke vormen van PSA het meest effectief én veilig zijn bij gastrointestinale endoscopische onderzoeken bij kinderen. Het betreft vooral oesophagogastroduodenoscopieën (EGD) en coloscopieën (Colo). In een aantal studies werden ook Percutane Endoscopische Gastro-enterostomieën (PEG) verricht.. Bij de analyse van de gevonden literatuur werd met aandacht gekeken of er ook gebruik werd gemaakt van enige vorm van geforceerde immobilisatie of fixatie (restraint). Die vormen van PSA waarbij ook nog restraint noodzakelijk was, werden a priori beschouwd als ineffectief (zie ook de desbetreffende modules van deze richtlijn).   

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat bij sedatie met midazolam+fentanyl of midazolam+ meperidine bij éénderde van de gastro-intestinale endoscopische procedures de kinderen onvoldoende tot niet gesedeerd zijn.

 

C          Motas 2004

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat jongere kinderen (< 5 jaar) moeilijker te sederen zijn met IV-sedatie met midazolam of met de combinatie midazolam+opiaat ; zij hebben hogere doseringen nodig en daardoor meer complicaties bij het ondergaan van gastro-intestinale endoscopische procedures

 

B          Squires 1995

C         Karl 1999, Verhage 2003, Mamula 2007 

 

Niveau 2

Bij lichte sedatie voor een gastroscopie met midazolam, al dan niet in combinatie met een opiaat, houden 20%-50% van de kinderen herinneringen aan de procedure over. 

 

A2         Tolia 1990

B          Koshoo 2003,

C          Claar 2002

 

Niveau 3

Er            zijn         aanwijzingen     dat         de          toepassing         van        intraveneuze      diepe sedatie/anesthesie met propofol, door een anesthesist, op de endoscopie afdeling veilig is.

 

B          Disma 2005 

C          Elitsur 2000, Koh 2001, Wengrower 2004

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat voor sedatie bij endoscopieën midazolam in combinatie met ketamine veiliger en effectiever is dan midazolam met meperidine, met name bij jongere kinderen (<6 jaar). 

 

B            Gilger 2004 

              

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat bij ketaminesedatie voor oesophagogastroduodenoscopieën bij kinderen laryngospasme relatief frequent als complicatie kan optreden. Bij kinderen onder de zes jaar is dit bijna 14%.

 

C            Green 2001 

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat bij sedatie met propofol in combinatie met midazolam voor endoscopie bij kinderen minder immobilisatie en fixatie (―restraint‖) nodig is dan met de combinatie van midazolam en meperidine.

 

B            Kohshoo 2003 

 

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat voor endoscopieën in vergelijking met propofol de combinatie van propofol met midazolam of fentanyl een effectievere vorm van sedatie is zonder dat daarbij sprake is van een significante toename van de bijwerkingen.

B          Disma 2005 

C          Elitsur 2000, Wengrower 2004 

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat sedatie met propofol voor endoscopieën bij kinderen, uitgevoerd door in PSA getrainde niet-anesthesiologen (met name kinderintensivisten of daarvoor speciaal getrainde verpleegkundigen) en volgens een goed gedefinieerd protocol, veilig en effectief is.

 

B          Koshoo 2003

C         Barbi 2006 , Walker 2003  

 

Niveau 2

Oraal midazolam is effectief en veilig als premedicatie voor oesophagogastroduodenoscopieën onder IV-sedatie bij kinderen. , Het leidt tot een significante stressreductie bij het inbrengen van het infuus en tot een beter verloop van de endoscopische procedure.  

 

A2          Liacouras 1998

B            Paspatis 2006  

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat mits goede voorlichting wordt gegeven bij goed gemotiveerde kinderen > 8 jaar, endoscopie zonder sedatie eenzelfde pijn- en angstscore geeft als endoscopie met sedatie.

 

B            Bishop 2002 

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat bij dezelfde medicamenteuze PSA goede voorlichting over het ondergaan van een gastroduodenoscopiescopie een significante vermindering geeft van procedurele discomfort en pijn in vergelijking met geen voorlichting.

 

C            Claar 2002 

 1. Gastro-intestinale endoscopie zonder sedatie

In een prospectief, niet-gerandomiseerd observationeel onderzoek werd aan 48 kinderen (818 jaar oud;cognitief normaal ontwikkeld), die door de gastroenteroloog werden geselecteerd op basis van hun motivatie, de keuze geboden om een gastroscopie (uitgevoerd door een ervaren gastroenteroloog) al dan niet met sedatie (midazolam+meperidine) te ondergaan. Het maken van die keuze werd voorafgegaan door uitgebreide informatie door de gastroenteroloog aan kind en ouders over de technische aspecten van de gastroscopie en over de voor- en nadelen van beide mogelijkheden. In beide groepen werd vóór en na de procedure door het kind door middel van een visual analogue scale een pijn- en angstscore bepaald. 21 kinderen kozen ervoor geen sedatie te krijgen. Er was geen verschil in slagingspercentage tussen beide groepen (96,3% in de gesedeerde groep, 95,2% in de niet-gesedeerde groep) en in de mate van pijnbeleving. De kinderen die sedatie gekozen hadden hadden een significante hogere angst score voor de procedure, welke erna significant gedaald was, bij de niet sedatie groep was de score gelijk gebleven. Restraint werd in geen van beide groepen toegepast. 78% van de nietgesedeerde kinderen gaf aan bij een volgende gastroscopie weer te zullen kiezen voor geen sedatie. (Bishop 2002)

 

2. Vergelijking (diepe) PSA met algehele anesthesie voor gastro-intestinale endoscopieën

Er werden twee studies gevonden die algehele anesthesie met een vorm van intraveneuze sedatie hebben vergeleken. De prospectieve studie van Squires (1995) vergeleek intraveneuze sedatie (meperidine en midazolam, toegediend door de gastro-enteroloog op de endoscopiekamer; N=103) met algehele anesthesie (N=223) op de operatiekamer. Bij de IV sedatie groep was in 13% een vorm van geforceerde fixatie (restraint) nodig om de procedure te kunnen uitvoeren en in 5% was de procedure onvolledig. In de anesthesiegroep kwam geen van beide problemen voor. In geen van beide groepen werden ernstige complicaties gezien. Als voordeel in de IV sedatie groep noemden de auteursde substantiëel lagere kost (768.52 dollar per endoscopie) in vergelijking met algemene anesthesie(1,965.42 dollar per endoscopie). Het is onduidelijk of bij deze berekening ook rekening werd gehouden met het hoger aantal gedeeltelijk mislukte onderzoeken in de IVsedatie groep. 

 

Kaddu (2002) vergeleek in een een open prospectieve studie (N= 50, 2-21 jaar, EGD, Colo, PEG.) algehele anesthesie (met intubatie), met een vorm van diepe sedatie door middel van een inhalatie inductie, gevolgd door propofol (300- 500 ug/kg/min). Beide technieken, die werden uitgevoerd door een anesthesioloog op een operatiekamer, bleken even veilig en effectief te zijn.. De verkoevertijd was in de propofol groep significant langer met name bij kinderen van 2-5 jaar. Een kortdurende apnoe trad op in 20% van de patiënten die met propofol werden gesedeerd. . Onrust en agitatie tijdens het ontwaken werd gezien bij 52 % van de kinderen in de anesthesie groep en slechts bij 8% van de kinderen in de Propofol groep. 

 

3. PSA voor gastro-intestinale endoscopie

Er is een ruim aanbod artikelen in de literatuur waarin verschillende medicatieprotocollen werden bestudeerd voor PSA bij gastro-intestinale endoscopieën. Naast medicamenteuze sedatie werd in een aantal studies ook de effectiviteit van niet-farmacologische technieken bestudeerd.

 

3.1. Benzodiazepines en opiaten

Benzodiazepines (bijvoorbeeld midazolam) en opiaten (bijvoorbeeld fentanyl en meperidine) werden apart of gecombineerd veelvuldig gebruikt in het kader van gastro-intestinale endoscopieën.

 

In een RDBCT studie uit 1993 (Bahal-O‘Mara) werden meperidine IV (pethidine) en diazepam IV bestudeerd in 4 verschillende behandelgroepen: meperidine 2 mg/kg , meperidine 1mg/kg + diazepam 0.1mg/kg, meperidine 2mg/kg + diazepam 0.1 mg/kg en diazepam 0.1mg/kg (N=71, 1-19 jaar, EGD). De effectiviteit van de verschillende behandelingen werd beoordeeld op basis van (1) de mate van stijging van hartfrequentie en bloeddruk tijdens de procedure en (2) de noodzaak tot geforceerde immobilisatie en fixatie (restraint). Voor met name kinderen < 11 jaar bleek meperidine alleen de hoogste effectiviteit te hebben. Diazepam alleen scoorde het slechts. Kinderen die alleen diazepam hadden gekregen vertoonden ook vaker afwijkend gedrag en hadden vaker desaturaties.

 

Een RDBCT studie uit 1990 (Tolia) werd diazepam IV (0.2-0.4 mg/kg) vergeleken met midazolam IV (0.1-0.15 mg/kg) (N=41, 6-18 jaar, EGD). In beide groepen was er in ongeveer de helft van de patiënten sprake van een matige tot slechte "patiënt coöperation" en "control of symptoms" (speekselvloed, kokhalsreflex, braken en opboeren) gedurende de scopie. Wat betreft de mate van retrograde amnesie scoorde midazolam wel beter dan diazepam: voor de herinnering aan ernstige pijn was de mate van amnesie respectievelijk 0 % en 19%. Voor wat betreft milde pijn en discomfort was dat 29 % en 78%). Voor herinneringen aan de procedure zelf was het verschil in herinnering niet zo duidelijk en gaf 30-50% enige herinnering aan.

 

In de prospectieve studie van Verhage (2003) wordt de effectieve dosis van midazolam IV bestudeerd (N=257, 2mnd-18jaar, EGD). De dosis werd getitreerd na een initiële dosis van 0.2 mg/kg. Na 4-5 min werd een eventuele aanvullende dosis van 0.1-0.2 mg/kg gegeven, welke zo nodig nog een keer herhaald werd indien de sedatie nog onvoldoende leek voor het beginnen van de scopie. Bij één patiënt kon de scopie niet uitgevoerd worden als gevolg van onvoldoende sedatie. De uiteindelijk gebruikte dosis is duidelijk hoger dan de in de meeste studies gebruikelijke dosering. Met name bij kinderen jonger dan 6 jaar werd 0.4 mg/kg gegeven tov 0.2 mg/kg bij oudere kinderen. In 97% van de procedures werden geen bijwerkingen gezien. 7 patiënten kregen flumazenil toegediend in verband met een saturatiedaling < 90%. De mate van restraint en de gehanteerde criteria voor de beoordeling van de effectiviteit en het sedatie niveau werden door de auteurs niet beschreven. 

 

In de reeds genoemde prospectieve studie van Squires (1995) (N=226, 103 patiënten, 0-18 jaar, EGD en Colo) werd algehele anesthesie vergeleken met PSA (midazolam + meperidine). (zie punt 2.) De auteurs melden dat kinderen van van 3-9 jaar oud het moeilijkst te sederen zijn en de hoogste dosis midazolam en meperidine nodig hebben voor EGD. 

 

In de retrospectieve multicenter studie van Karl (1999) (N=91, 1-17 jaar, 54 gastroduodenoscopiën, verder andere procedures waaronder 17 bronchoscopieën) stelden de auteurs vast dat de groep van 1-5 jaar significant meer midazolam en meperidine of fentanyl nodig hadden dan kinderen ouder dan vijf jaar. Aan het eind van de procedures bleken 16 kinderen (18 %) diep gesedeerd, waarvan 15 kinderen 5 jaar of jonger waren. De diep gesedeerde kinderen hadden twee keer zo vaak incidenten met een lagere O2 saturatie dan de niet diep gesedeerde. 

 

In de grootste prospectieve en meeste recente serie (Mamula 2007) van 1578 endoscopische procedures (758 EGD, 116 Colo en 352 beide) bij 1226 patiënten, mediane leeftijd 10 jaar (0.1-34 jaar, 55 patiënten> 18 jaar) werd gesedeerd met midazolam (0.05-0.1 mg/kg max 0.5 mg/kg) en fentanyl (1 mcg/kg max 5 mcg/kg). De midazolam dosering was significant hoger bij kinderen < 3 jaar (± 0.2 mg/kg tov ± 0.14 mg/kg) Alle kinderen < 6 jaar werden bovendien tijdens een EGD in een "physical restraint" geplaatst. Respiratoire complicaties zoals zuurstofsaturatie < 92% gedurende < 20 sec werd in 9% zien, > 20 sec in 1% en apnoe in 0.2%. De neiging tot saturatie daling was het grootst bij kinderen < 6 jaar.

 

Bij tien patiënten (0,8%) was sprake van sedatiefalen (gedefinieerd als "het niet kunnen voltooien van de procedure als gevolg van een onvoldoende sedatie"). De toepassing van restraint bij kinderen < 6 jaar zou kunnen betekenen dat de incidentie van sedatiefalen in werkelijkheid hoger was. In respectievelijk 16% en 30% van de coloscopieën kon het caecum of het terminale ileum niet worden bereikt. Bij kinderen < 10 jaar werd minder vaak het coecum bereikt dan bij oudere kinderen. Het is niet duidelijk of dit te maken had met eventueel onvoldoende sedatie. Over de patiënten beleving, amnesie en pijn- of stressscores werd niets vermeld. De auteurs concludeerden dat sedatie met midazolam en fentanyl bij kinderen een veilige procedure is.  

 

In een niet gecontroleerde, niet gerandomiseerde observationele studie (Motas 2004) werden 86 kinderen (0-12 jaar) beschreven waarbij onder PSA een hartcatheterisatie, een CT-scan, een gastro-intestinale endoscopie of een tandheelkundige procedure werden verricht. 26 kinderen (waarvan de kenmerken niet nader beschreven zijn) ondergingen een gastro-intestinale endoscopie onder midazolam (0.1- 0.3 mg/kg) en fentanyl (1-3 mcg/kg) of meperidine (1-1.5mg/kg). Een onafhankelijke observer registreerde tijdens de procedure aan de hand van de University of Michigan Sedation Scale (UMSS) de werkelijk bereikte sedatiediepte. Samen met een geblindeerde BIS® meting werden deze observaties vergeleken met de door de behandelaars op voorhand bedoelde sedatiediepte. Bij de 26 kinderen die gesedeerd waren voor een endoscopie bleek op basis van de UMSS en de BIS ® in feite de grote meerderheid ofwel niet (8/26 op basis van de BIS en 1/26 op basis van de UMSS) of slechts minimaal (14/26 op basis van BIS en 16/26 op basis van de UMSS) gesedeerd te zijn. 

 

3.2. Midazolam als premedicatie

In een RDBCT (Liacouras, 1998) bij 123 kinderen (leeftijd 7.75 ± 4.46 jaar, EGD), werd premedicatie met midazolam oraal (0.5 mg/kg, max 20 mg) vergeleken met een placebo. In de studie groep werd bij het inbrengen van het infuus een significant hogere mate van sedatie en acceptatie geobserveerd. Ook wat betreft het afscheid nemen van de ouders en de mate van amnesie scoorde de interventiegroep significant beter. Er werd tussen beide groepen geen verschil gezien in de lengte van de procedure, de verkoevertijd of de totale dosis PSA medicatie die moest worden gegeven tijdens de eigenlijke procedure. 

 

Een prospectieve gerandomiseerde studie, (Paspatis 2006), toonde aan (N=54, 3-18 jaar, EGD) dat orale premedicatie met midazolam (0.5 mg/kg) leidde tot een significante afname van de hoeveelheid propofol die nodig was voor een comfortabele sedatie. In de groep met premedicatie werd significant minder pijn of distress geobserveerd op het moment dat een infuus werd ingebracht en op het moment dat de ouders afscheid namen. De verkoevertijd was significant korter in de groep die geen premedicatie kreeg. Er was geen verschil in complicaties. Alle sedaties werden door een anesthesist op de endoscopie unit uitgevoerd waarbij diepe sedatie werd nagestreefd. 

 

3.3. Ketamine

In een retrospectieve studie door Gilger 2004, (N=402 procedures, 1 mnd-20 jaar, EGD, Colo of beide) werden 3 vormen van intraveneuze PSA met elkaar vergeleken. In alle groepen werden de medicijnen toegediend door de procedure verrichtende gastroenteroloog : groep I midazolam+meperidine (N=192), groep II een combinatie van midazolam +meperidine+ketamine (N=82) en groep III ketamine+midazolam (N=128). De gastroenteroloog beoordeelde de mate van effectiviteit. Een sedatie werd als ineffectief beschouwd als daarvoor aanwijzingen in de status te vinden waren. Volgende complicaties werden gedefinieerd: hypoxie (transcutane saturatie < 95%), hallucinaties, agitatie, stridor, laryngospasme, nausea, braken, aspiratie en myoclonieën. Groep I had de hoogste incidentie van complicaties, met name dan desaturaties (26,5% in groep I, ten opzichte van 10% in groep II en 0,8% in groep III). Verschillen tussen deze groepen waren significant. Wat betreft effectiviteit kwamen sedatiefalen het vaakst voor in groep I (8,9%) in vergelijking met groep II (8,6%) en groep III (3,1%). Deze verschillen waren niet significant. Het niveau van sedatie en mate van restraint worden echter niet beschreven. De auteurs concludeerden dat de combinatie van ketamine en midazolam een veilige en effectieve sedatie geeft met weinig psychogene reacties van de ketamine en minder risico op ademdepressie en hypoxie dan bij de combinatie van midazolam en merepidine.

 

Een retrospectieve analyse van een cases serie waarbij sedatie met ketamine werd toegepast door pediatrische gastro-enterologen voor gastroscopieën bij kinderen (gemiddelde leeftijd 5,3 jaar) toonde een hoge incidentie van laryngospasme (13,9 % in de leeftijdsgroep < 6 jaar; 3,6 % in de leeftijdsgroep > 6 jaar). De auteurs concludeerden dat ketamine niet geschikt is voor procedures waarbij manipulaties plaatsvinden in de buurt van de keel en hoge luchtwegen.(Green 2001)

 

3.4. Propofol

3.4.1. Propofol in vergelijking met benzodiazepine in combinatie met een opiaat

In een gecombineerd retrospectief (n=200) en prospectief gerandomiseerd (n=60)  onderzoek werd propofol (4.8 ± 1.6 mg/kg) + midazolam (0.05 ± 0.03 mg/kg bolus) vergeleken met midazolam (0.19 ± 0.06 mg/kg) + meperidine (2.4± 0.7 mg/kg). In de propofol groep werd significant minder noodzaak tot geforceerde fixatie en immobilisatie (restraint) gezien (18 % vs 89 %, retrospectief en 3 % vs 57% prospectief). In de prospectieve studie had de midazolam en meperidine groep meer O2 behoefte en noodzaak tot masker en ballon beademing dan de propofol groep. Dit verschil was niet significant. In die groep kon ook in 3% der gevallen de procedure niet volledig uitgevoerd worden als gevolg van ineffectieve sedatie. Wel significant was het verschil in de mate van amnesie voor de procedure: 55% (midazolam+meperidine) versus 83% (propofol). De procedure werd op de kinder ICU door een kinderintensivist uitgevoerd.( Leeftijd 0- 18 jaar, EGD). (Koshoo 2003) 

 

3.4.2. Propofol buiten de operatiekamer door een anesthesioloog

Er werden vier studies gevonden over het gebruik van propofol voor PSA in een endoscopie ruimte, toegediend door een anesthesioloog. Ellitsur (2000) (N= 109 procedures, 8.7 ± 3.3 jaar EGD, 10.9 ± 5.0 jaar Colo) analyseerde in een retrospectieve studie het gebruik van propofol alleen (P, N=19) of propofol+midazolam (PM, N=56) of propofol+ +midazolam+fentanyl (PMF, N=32) door een anesthesist op de endoscopie unit. De gebruikte propofol dosering bleek significant lager te zijn in de combinatie groepen, 5.4 ± 2.7 (P),versus 5.0 ± 3.0 (PM) en 3.1 ± 1.3 mg/kg (PMF). Bij navraag bleek dat ruim 95% van alle kinderen geen of weinig pijn hadden gehad en geen herinnering aan de procedure hadden. In de groepen die ook midazolam hadden gekregen was de mate van amnesie significant beter. Er was geen verschil in verkoevertijd tussen de groepen. Op één patiënt na, (PMF, binnen de mean dose range),die geïntubeerd werd ivm desaturatie werden geen bijzondere complicaties gezien zoals, hypoxie en/of masker en ballon beademing. 

 

Wengrower (2004) bestudeerde prospectief 296 endoscopische interventies bij kinderen (mean 4.5 jaar, 3 weken-16 jaar, ASA classificatie I-III), waarbij door een kinderanesthesist diepe sedatie of algehele anesthesie werd verricht in de endoscopie unit. Voor anesthesie met intubatie werd gekozen bij kinderen <10 kg, kinderen met hoge luchtweg problemen en/of dysmorfieën. Bij de overige kinderen werd diepe sedatie gegeven met propofol alleen (0.5-1.0 mg/kg en 3 mg/kg/uur) in 63% der gevallen en met propofol+midazolam (0.1-0.2 mg/kg) in 16% der gevallen. In de overige patiënten (21%) werden wisselende combinaties gebruikt met inhalatie anesthetica. Een kortdurende O2 saturatie daling < 90% was in 7 % (N=21) de enige complicatie in de hele serie. 

 

Door Koh (2001) werden uit 2.306 endoscopieën er 720 gerandomiseerd voor een retrospectieve analyse. Alle scopieën werden onder diepe sedatie met spontane ademhaling door een anesthesist op de endoscopie unit uitgevoerd. Bij alle sedaties werd propofol gebruikt. Midazolam en een opiaat werden soms nog toegevoegd. In 3.2% waren er respiratoire complicaties vnl bij EGD scopieën. In de groep van kinderen < 6 maanden was dit 14%. Er was geen verschil in complicaties, verkoevertijd en totale procedure tijd tussen de verschillende medicatie groepen.

 

Disma (2005) concludeerde op basis van een prospectieve gerandomiseerde studie (N=240, 1-12 jaar, EGD) dat propofol (3 mg/kg, evt 1 mg/kg extra) in combinatie met fentanyl (1.0 ug/kg) of midazolam (0.1 mg/kg) een significant effectievere vorm van PSA is dan propofol alleen. Technische moeilijkheden ten gevolge van onvoldoende sedatie werden gezien in 5,5% van de twee combinatiegroepen en in 10% van de propofol-alleen groep. In de groep met alleen propofol hadden significant meer patiënten 1 of 2 extra propofol giften nodig. Complicaties zoals hoesten, apnoe, desaturatie, laryngospasme en tachycardie traden in de combinatie groepen significant minder op dan bij propofol alleen. (respectievelijk 6% en 5% tov 19%) Kortdurende saturatiedalingen kwam in alle groepen evenveel voor (ongeveer 3%). In alle groepen kon de procedure uiteindelijk volledig uitgevoerd worden. De studie vermeldde niet of en in welke mate gebruik werd gemaakt van geforceerde immobilisatie of fixatie (restraint).

 

3.4.3. Propofol buiten de operatiekamer door een niet-anesthesioloog

Het hierboven reeds samengevatte onderzoek van Koshoo beschrijft de effectiviteit en veiligheid van diepe sedatie met propofol uitgevoerd door een kinderintensivist op de kinder ICU (Koshoo 2003).

 

Barbi bestudeerde prospectief diepe sedaties met propofol bij 1059 procedures (827 kinderen en jong volwassenen 0-21 jaar oud) met propofol, uitgevoerd door een nietanesthesioloog op de endoscopie afdeling. Er waren 483 scopieën van het bovenste gastrointestinale systeem, 289 coloscopieën en 173 pijnlijke procedures. Alle betrokken professionals werden hiervoor eerst specifiek geschoold. De scholing bestond uit onderwijs over propofol, training in airway management, masker/ballonbeademing en reanimatie. Er werd eveneens een 4 weken durende stage op de operatiekamer en de pediatrische intensive care unit doorlopen waarbij tenminste 20 masker/ballonbeademingen en intubaties moesten worden verricht. 134 van de 1059 patiënten hadden een spontaan oplossende transiënte desaturatie. Diepe desaturatie met noodzaak tot ballonbeademing was in 4/483 (0,8%) kinderen nodig die een gastroscopie ondergingen, bij 1/287 patiënten die een pijnlijke interventie ondergingen en bij 0/289 patiënten die een colonoscopie ondergingen. Laryngospasme trad op bij 10/483 (2,1 %) patiënten die een gastroscopie ondergingen. Alle complicaties konden adequaat worden behandeld. Bij 24 van de 483 scopieën (4,9%) van het bovenste gastro-intestinale systeem, was daarvoor de dringende competentie van een anesthesioloog nodig. In 13/24 gevallen betrof het laryngoscopische assistentie bij het inbrengen van de endoscoop, in 10/24 gevallen betrof het de behandeling van een laryngospasme en in 1/24 gevallen betrof het assistentie bij een ernstige slokdarmbloeding. De complicaties die zich voordeden bij de colonoscopiën en de pijnlijke interventies konden adequaat worden behandeld door de opgeleide professionals. (Barbi 2003)

 

Walker 2003 publiceerde een prospectieve studie van 9152 endoscopieën bij kinderen (> 7.5 jaar oud; aantal niet beschreven) en volwassenen onder propofol sedatie uitgevoerd door een verpleegkundige op de endoscopie afdeling. (N=9152, 7.5 - 96 jaar, 80% Colo, 10% EGD, 10% beide). De procedure was streng geprotocolleerd. 35.6%, 58.6% en 5.8% van de patiënten hadden respectievelijk een ASA I, ASA II en ASA III classificatie.Complicaties werden alleen bij EGD gezien: 3 patiënten hadden een apnoe met hypoxie. 2 daarvan dienden daarvoor met masker en ballon te worden beademd terwijl bij één patiënt sprake was van een spontaan herstel. 3 patiënten hadden een laryngospasme dat goed reageerde op masker en ballon beademing. Bij geen van de patiënten was endotracheale intubatie nodig en/of interventie van een anesthesist. De verpleegkundigen, die meestal voordien recovery verpleegkundigen waren geweest, werden getraind door een anesthesist met ervaring in sedatie. 

 

3.5. Niet-farmacologische technieken

In een prospectieve studie (N=100, 8-18 jaar) wordt het effect geëvalueerd van goede voorbereiding en informatie, op de preprocedurele angst, de procedurele stress en discomfort en de herinneringen aan de procedure. Het betrof EGD onder lichte intraveneuze sedatie met midazolam 0.05 - 0.1 mg/kg en fentanyl 1μg/kg. Indien nodig werd aanvullend medicatie gegeven, midazolam en/of fentanyl. Voor het infuus inbrengen werd een lokaal anestheticum gebruikt. 

Bijna 20% van de kinderen had duidelijke herinnering aan de procedure. Er was een significante correlatie tussen het goed voorgelicht zijn en de mate van procedurele stress en discomfort.   

 

Preprocedurele angst was niet groter bij de niet voorgelichte kinderen. Kinderen die preprocedureel meer angst scoorden toonden ook meer angst en discomfort tijdens de procedure. Kinderen met preprocedurele angst waren minder coöperatief. Kinderen die bij het inbrengen van de infuusnaald meer angst en stress toonden, deden dit ook significant meer bij de procedure zelf. De auteurs benadrukten dan ook dat goede voorlichting belangrijk is om de procedurele stress en angst te verminderen. Volgens hen leidt het verminderen van de discomfort rond het inbrengen van het infuus tot een afname van stress tijdens de procedure. (Claar 2002)

 

Voor verdere literatuur die het belang van niet medicamenteuze technieken heeft onderzocht in het kader van PSA bij gastro-intestinale endoscopiën wordt verwezen naar het desbetreffende hoofdstuk van deze richtlijn. Samenvattend blijkt dat deze technieken belangrijk zijn om een optimaal comfort van het kind te garanderen en tevens een 40 aanvullend effect kunnen hebben op de effectiviteit van de medicatie die wordt gebruikt.  

De Sign richtlijn 2004 werd als basis genomen. Daarnaast werd de literatuur bestudeerd op basis van de volgende zoektermen: 

 

instrumentation child, endoscopy child., midazolam endoscopy child., midazolam nonanesthesiologist child.,pentobarbital nonanesthesiologist child., propofol endoscopy child.,propofol nonanesthesiologist, restraining child., procedures safety child.

  1. Bahal-O‘Mara N, Nahata MC, Murray RD, Linscheid ThR, Williams T, Heitlinger LA, BUK Li, McClung HJ, Lininger B. Efficacy of Diazepam and Meperidine in Ambulatory Pediatric Patients Undergoing Endoscopy: A Randomized, Double-Blind Trial. J Pediatr Gastroenterol Nutr 1993, 16(4): 387-392
  2. Barbi E, Petatos P, Badina L, Pahor T, Gluseppin I, Biasotto E, Martelossi S, Di Leo G, Sarti A, Ventura A. Deep Sedation with Propofol for Upper Gastro-intestinal Endoscopy in Children, Administered by Specially Trained Pediatricians : a Prospective Case Series with Emphasis on Side Effects. Endoscopy 2006, 38(4): 368-375
  3. Bishop P, Nowicki M, May W, Elkin D, Parker P. Unsedated upper endoscopy in children. Gastrointest. Endosc 2002;55:624-630
  4. Claar LR, Walker LS, Barnard JA. Children‘s Knowledge, Anticipatory Anxiety, Procedural Distress, and Recall of Esophagogastroduodenoscopy. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2002, 34: 68-72
  5. Disma N, Astuto M, Rizzo G, Rosano G, Naso P, Aptile G, Bonanno G, Russo A. Propofol sedation with fentanyl or midazolam during oesophagogastroduodenoscopy in Children. European Journal of Anaesthesiology 2005, 22: 848-852
  6. Elitsur Y, Blankenship P, Lawrence Z. Propofol Sedation for Endoscopic Procedures in Children. Endoscopy 2000, 32(10): 788-791
  7. Gilger MA, Spearman RS, Dietrich CL, Spearman G, Wilsey Jr. MJ, Zayat MN. Safety and effectiveness of ketamine as a sedative agent for pediatric GI endoscopy. Gastrointestinal Endoscopy 2004, 59(6): 659-663
  8. Green S, Klooster M, Harris T, Lynch E, Rothrock S. Ketamine sedation for pediatric 25 gastroenterology procedures. J Pediatr Gastroenterol Nutr. 2001 Jan;32(1):26-33.
  9. Kaddu R, Bhattacharya D, Metriyakook K, Thomas R, Tolia V. Propofol compared with general anesthesia for pediatric GI endoscopy: Is propofol better? Gastrointestinal Endoscopy 2002, 55 (1): 27-32
  10. Karl HW, Coté CJ, McCubbin MM, Kelley M, Liebelt E, Kaufman S, Burkhart K, Albers G, Wasserman G. Intravenous midazolam for sedation of children undergoing procedures: An analysis of age- and procedure -related factors. Pediatric Emergency Care 1999, 15(3): 167172
  11. Koh JL, Black DD, Leatherman IK, Harrison RD, Schmitz ML. Experience with an Anesthesiologist Interventional Model for Endoscopy in a Pediatric Hospital. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2001, 33 (3): 314-318
  12. Kohshoo V, Thoppil D, Landry L, Brown S, Ross G. Popofol versus Midazolam plus Meperidine for Sedation during Ambulatory Esophagogastroduodenoscopy. J. Pediatr Gastroenterol Nutr 2003, 37(2): 146-149
  13. Liacouras CA, Mascarenhas M, Poon C, Wenner WJ. Placebo-controlled trial assessing the use of oral midazolam as a premedication to conscious sedation for pediatric endoscopy. Gastrointestinal Endoscopy 1998, 47(6): 455-460
  14. Mamula P, Markowitz JE, Neiswender K, Zimmerman A, Wood S, Garofolo M, Nieberle M, Trautwein A, Lombardi S, Sargent-Harkins L, Lachewitz G, Farace L, Morgan V, Puma A, Cook- Sather SD, Liacouras CA. Safety of intravenous midazolam and fentanyl for pediatric GI endoscopy: prospective study of 1578 endoscopies. Gastrointestinal Endoscopy 2007, 65 (2): 203-210
  15. Motas D, Brown McDermott N, Vansickle T, Friessen RH. Depth of consciousness and deep sedation attained in children as administered by nonanaesthesiologists in a children‘s hospital. Pediatric Anesthesia 2004, 14: 256-260
  16. Paspatis GA, Charoniti I, Manolaraki M, Vardas E, Papanikolaou N, Anastasiadou A, Gritzali A. Synergistic Sedation With Oral Midazolam as a Premedication and Intravenous Propofol Versus Intravenous Propofol Alone in Upper Gastrointestinal Endoscopies in Children: A Prospective, Randomized Study. J Pediatr Gastroenterol Nutr 2006, 43: 195-199
  17. Polaner DM, Houck CS, Finley GA, Maxwell LG, Cravero J, Kain ZN, Bosenberg A, Zwass M, Valley R, Agarwal R, Saverese A, Rice LJ, Coté CJ, Davidson PJ, Ferrari LR, Davis PJ..Sedation, Risk, and safety: Do We Really Have Data at Last? Pediatrics Commentaries 2001; 108 (4): 1006-1008
  18. SIGN 2004 (Scottisch Intercollegiate Guidelines Network). Safe Sedation of Children Undergoing Diagnostic and Therapeutic Procedures. A national clinical guideline. May 2004.;www.SIGN.ac.uk
  19. Squires Jr. RH , Morriss F, Schluterman S, Drews B, Galyen L, Brown KO. Efficacy, safety and cost of intravenous sedation versus general anesthesia in children undergoing endoscopic procedures. Gastrointestinal Endoscopy 1995, 41(2): 99-104
  20. Tolia V, Fleming SL, Kauffman RE. Randomized, Double-Blind Trial of Midazolam and Diazepam for Endoscopic Sedation in Children. Dev Pharmacol Ther 1990, 14: 141-147
  21. Verhage J, Mulder CJJ, Willekens FLA. Intravenous Midazolam Sedation in Pediatric Diagnostic Upper Digestive Endoscopy. A Prospective Study in a General Hospital. Romanian Journal of Gastroenterology 2003, 12(4): 273-276
  22. Walker JA, McInteyre RD, Schleinitz PF, Jacobson KN, Haulk AA, Adesman P, Tolleson S, Parent R, Donnelly R, Rex DK. Nurse-Administered Propofol Sedation Without Anesthesia Specialists in 9152 Endoscopic Cases in an Ambulatory Surgery Center. AJG 2003, 98(8): 1744-1750
  23. Wengrower D, Gozal D, Gozal Y, Meiri Ch., Golan I, Granot E & Goldin E. Complicated Endoscopic Pediatric Procedures Using Deep Sedation and General Anesthesia are Safe in the Endoscopy Suite. Scand J Gastroenterol 2004, (3): 283-286

Auteurs,

jaartal

 

Mate van bewijs

Studie type

 

Populatie (incl. steekproefgrootte)

Inclusie criteria 

Medicament 

Medicament

 

Outcome

(effectmaat)

Resultaat

Opmerkingen, commentaar

Khoshoo

2003

 

 

C/B

Retrospec tief/

RCT

200/60

Ambulant

EGD,

Kinderen zonder neurologische afw.

Midazolam 0.1-0.25 mg/kg en meperidine

0.9-3.3 mg/kg

(MM)

Propofol 2.8 - 6.6 mg/kg met midazolam 0.010.08 mg/kg 

(PM)

Restraint

PM 18-3 %

MM 89-57%

Unable to recall

PM 83%

MM 55%

Compl; O2 of mb beademing

niet verschillend resp.

PM 7% MM

17%

PM 3% MM 7%

Lage dosering midazolam

Door intensivist met verpleegkundige

Disma

2005

 

 

 

A2

BRCT

 

240

EGD

Propofol P

 

Propofol

+midazolam

0.1mg/kg PM Propofol + fentanyl

1mug/kg PF

 

PM en PF minder adverse events

Midazolam oraal premedicatie 0.5 mg/kg

Liacouras

1998

 

 

 

 

A2

PCDBRCT

123

EGD ?

Midazolam oraal 0.5 mg.kg

Placebo

 

Stress bij infuus en separatie ouders Significant minder

Geen verschil in duur procedure en verkoever en dosis sedatie medicatie

Sedatie medicatie

Midazolam 0.03-

0.17 mg/kg met

Fentanyl 1.5 - 3.9 mg/kg of

Meperidine 1.1 2.82 mg/kg

 

Auteurs,

jaartal

 

Mate van bewijs

Studie type

 

Populatie (incl. steekproefgrootte)

Inclusie criteria 

Medicament 

Medicament

 

Outcome

(effectmaat)

Resultaat

Opmerkingen, commentaar

Barbi

2006

 

 

 

C

Prospec-

tief

Observational

716 pat

811 scopieën

EGD

ASA I en II Geen andere gebruikelijke contraindicaties voor sedatie

Propofol 

2 mg/kg < 8 jr

1-2 mg/kg > 8 jr Atropine als

pemedicatie 0.010 – 0.015 mg/kg

 

Succesvolle sedatie

99.6%

0.4% failure alle bij introductie van de scoop

Masker en ballon

0.7%

Korte sat ¯ zonder interventie 12 %

Klein risico op ernstige complicaties.

 

Pediatric Sedation

Unit Getrainde verpleegkun digen en residents Anesthesist bereikbaar. Getrainde endoscopist.

Paspatis

2006

 

 

B

R(B)CT

54

EGD

Premedicatie

Midazolam oraal

0.5 mg/kg en Propofol

Groep A

Propofol 

Groep B

Propofol dosis

A 1.1- 2.5 mg/kg B 2.0- 3.8 mg/kg inbregen infuus en separatie ouders

Significant verschil,

A beter

Verkoevertijd A langer dan B

 

Geen verschil sat¯, hart actie en RR

Sedatie door anesthesist. Bewaking door 2 scopie verpleegkundigen

Kaddu

2002

B

RCT

50

EGD

PEG 2

2 coloscopieën

Propofol na inductie met damp

0.3-0.5 mg/kg/min

General anesthesia (Damp)

P Totale procedure korter

Minder  misselijk of verward Amnesie gelijk Adverse events

gelijk

P wel meer restraint in jongere kinderen.

Op OK door anesthesist Infuus pas na inductie

Verhagen

2003 

 

C

Observationeel, prospectief

257

EGD

Midazolam

0.2 mg/kg initieel

Midazolam

totale dosis 0.1 – 0.63

97% geen bijwerkingen 1 procedure niet uitgevoerd. 0.4%

< 6 jaar hogere dosering midazolam dan in meeste series

0.44 mg/kg  stdev 0.19

Mate van

“restraint”niet beschreven. Ervaren endoscopisten

 

Auteurs,

jaartal

 

Mate van bewijs

Studie type

 

Populatie (incl. steekproefgrootte)

Inclusie criteria 

Medicament 

Medicament

 

Outcome

(effectmaat)

Resultaat

Opmerkingen, commentaar

Koh

2001

 

 

D

Retrospectief

2.306 random steekproef

720

periode 4 jaar alle pat voor endoscopie buite de OK

 

Propofol in 97%

EGD 5.9 mg/kg

(0.1 – 20.6) colo 8.1 mg/kg (1.2 - 53.1)

EGD + colo 10.6

(0.6 – 58.5)

96 % midazolam

65 % Opioid

3.2 % complicaties resp. related Alle onderzoeken succesvol

 

< 6 maanden 14%

complicaties 1x intubatie

Door anesthesist goede presedatie screening door anesthesist

Motas

2004

 

 

 C

observationeel

86

< 12 jaar

Consious of

Deep sedation

Allerlei

procedures ASA 1- III

GE 26 pat

Midazolam 0.1 – 0.3 mg/kg  + Fentanyl  1 – 3 ug/kg of meperidine 1 – 5 mg/kg

53 pat met deze medicatie sedatie score awake 15 % conscious 36 % deep 20 % general an. 28

%

31% score Awake bij GE endoscopie

Te hoge failure rate in toegepaste protocollen

Awareness en recall niet getest.

Gilger

2004

 

C

Retrospect

Tief

Cohort study

402

I               192 midazolan en meperidene

II              82

midazolam, meperidine en ketamine

III             182

midazolam en ketamine EGD en/of

Colo

Midazolam 0.05 – 0.2 mg/kg

Meperidien 1.0 – 2.0 mg/kg

Ketamine 0.75 – 2.0 mg/kg

Bij adequate sedatie meer midazolam bij

I  23.4 %

II17 %

III 14.1 %

Van de pat. 

Inadequate sedatie

I    8.9 %

II   8.6 %

III  3.1 %

III vooral in  < 6 jaar beter

Complicaties

I    30.7 %

II   10.9 %

III  1.6 %

Conclusie Ketamine en midazolam is een effectieve combinatie met minder complicaties

Bias.

Ketamine  meer jongere kinderen

Auteurs,

jaartal

 

Mate van bewijs

Studie type

 

Populatie (incl. steekproefgrootte)

Inclusie criteria 

Medicament 

Medicament

 

Outcome

(effectmaat)

Resultaat

Opmerkingen, commentaar

Walker

2003

 

 

C

observationeel

9152

Volwassenen en kinderen > 7.5 jaar

ASA I t/m IV

Propofol

Laagste dosering 

EGD 30 mg

Colo 40 mg

Nurse  adminestred

Star dosis 30 –

50 mg

Daarna 10 – 20 mg 30 – 60 sec

later

Bij EGD diepere sedatie nodig dan voor colo.

Complicatie  hypoxie 3 pat 3 laryncho spasme Alleen Masker en ballon nodig geen intubatie

Geen anesthesist nodig

Betere acceptatie door pat en endoscopist Kosten vergelijkbaar

Kinderen niet apart genoemd en > 7.5 jaar.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-03-2012

Laatst geautoriseerd  : 08-03-2012

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Organisatie

  • Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

 

De verenigingen die in deze richtlijn (deel I, II en III) participeren zijn: 

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch pedagogen met een Academische Opleiding
  • Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis
  • Nederlands Genootschap van Abortusartsen
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandsche Internisten Vereeniging
  • Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Tandheelkunde 
  • Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging van Intensive Care Verpleegkundigen
  • Nederlandse Vereniging van Nurse Practitioners
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care 
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen 

 

De verenigingen die in de richtlijn sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer (deel III) participeren zijn:

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch Pedagogen met een Academische Opleiding 
  • Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

 

Financiering

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de ZonMW in het kader van het programma 'Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO).'

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn wil op basis van een uitgebreide literatuurstudie en werkgroepbrede discussie aan drie doelstellingen voldoen:

 

A. Het vastleggen van de kwaliteitseisen waaraan PSA in het algemeen op de kinderleeftijd moet voldoen zodat die veilig en effectief is. Deze kwaliteitseisen hebben met name betrekking op: 

(1) de selectie van procedures en de selectie en voorbereiding van patiënten die voor PSA in aanmerking komen

(2)  de professional-afhankelijke voorwaarden en competenties, 

(3)  de noodzakelijke monitoring tijdens en na de procedure, 

(4)  de specifieke kindgerichte randvoorwaarden en omstandigheden

(5)  het gebruik van niet-farmacologische technieken

(6)  het voorkómen van procedurele dwang en geforceerde fixatie (restraint)

 

B. Het definiëren van specifieke en praktische aanbevelingen ten aanzien van PSA voor de meest courante medische procedures op de kinderleeftijd. 

 

C. Het uitwerken van een praktisch en implementeerbaar kader waarbinnen de

aanbevelingen kunnen worden gerealiseerd. De belangrijkst reden hiervoor zijn 

(1)  de verwachting dat ook in de toekomst de anesthesiologen niet volledig zullen kunnen voldoen aan de (steeds stijgende) vraag naar effectieve en veilige PSA 

(2)  het feit dat de vorige CBO richtlijn uit 1998 beperkt in de pediatrische sedatiepraktijk is doorgedrongen als gevolg van het ontbreken van een implementatietraject.

(3)  De vaststelling dat de meeste aanbevelingen van de nieuwe richtlijn niet zondermeer realiseerbaar zijn binnen de bestaande gezondheidszorg voor kinderen

 

De werkgroep wil met nadruk vermijden dat door het verwaarlozen van een traject voor implementatie de aanbevelingen van deze nieuwe richtlijn uiteindelijk niet zouden worden gerealiseerd. Specifieke aandacht werd daarom besteed aan de juridische verantwoordelijkheden, opleiding en de inzet van PSA-praktijkspecialisten en een lokale kwaliteitscommissie PSA. Tevens werd een eerste aanzet geschreven voor een specifiek implementatieplan.  

 

Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor professionals die te maken kunnen hebben met pijnlijke en/of stresserende diagnostische of therapeutische procedures bij kinderen zoals kinderartsen, (kinder)chirurgen, SEH artsen, (kinder)radiologen, (kinder)anesthesiologen, (kinder)neurologen, orthopedagogen, kinderintensivisten, tandartsen, anesthesiemedewerkers, maar ook bevoegde en bekwame intensive care verpleegkundigen, kinderverpleegkundigen, physician assistants en nurse practitioners.

 

Deze richtlijn is geautoriseerd door de verenigingen die aan de ontwikkeling ervan hebben bijgedragen. Daarmee is deze richtlijn deel geworden van de professionele standaard van de leden van die verenigingen.

 

Hoewel deze richtlijn in de eerste plaats procedures en handelingen betreft die binnen een ziekenhuis plaatsvinden, gelden de aanbevelingen eveneens voor PSA‘s buiten het ziekenhuis, bijvoorbeeld binnen de tandheelkunde en de zelfstandige behandelcentra (ZBC).

Samenstelling werkgroep

  • P.L.J.M. Leroy, kinderarts (voorzitter)
  • mw. M.E.A. van Bergen-Rodts, vertegenwoordiger Vereniging Kind en Ziekenhuis 
  • mw. H.E. Blokland-Loggers, kinderarts
  • J.J. Dogger, anesthesiemedewerker
  • M.P. Gorzeman, spoedeisende-hulparts
  • mw. drs. M.M.L. van der Hall, orthopedagoog
  • F.T.M. ten Have, anesthesioloog
  • G. Jorna, kinderverpleegkundige en nurse practitioner kinderneurologie
  • mw. dr. A.Y.N. Schouten-van Meeteren, kinderarts 
  • mw. dr. M.H. Rövekamp, kinderarts
  • mw. I.N. Snoeck, kinderneuroloog
  • L.K.P. Tielens, anesthesioloog
  • J.I.M.L. Verbeke, radioloog
  • dr. J.S.J. Veerkamp, tandarts
  • drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris
  • ir. T.A. van Barneveld, programmaleider CBO (tot en met september 2008)

 

Met dank aan:

  • Prof. mr. dr. J. Legemaate, juridisch adviseur Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
  • T. Porcelijn, anesthesioloog
  • mw. dr. D. Vieira-Travassos, kinderchirurg
  • dr. P.C. Makkes, adviseur tandheelkundig beleid

Belangenverklaringen

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

 

Werkgroep kinderen

 

Firma

Activiteit

Anders

Bergen M.E.A. van 

geen

 

 

Blokland H. 

geen

 

 

Dogger J.J. 

geen

 

 

Gorzeman M.P. 

geen

 

 

Hall drs. M.M.L. van der 

geen

 

 

Have F.T.M. ten 

geen

 

 

Jorna G.W.

geen

 

 

Leroy P. 

geen

 

 

Rövekamp M.H. 

Nutricia

 

congresbezoek juli

2005  

Schouten-van Meeteren A.Y.N. 

Schering Plough

Wetenschappelijk onderzoek

 

Snoeck I.N. 

geen

 

 

Tielens L.K.P.

geen

 

 

Verbeke J.I.M.L. 

geen

 

 

Veerkamp J.S.J.

geen

 

 

 

Inbreng patiëntenperspectief

Patiënten kijken met een ander perspectief naar de zorg dan hulpverleners. Hun ervaringsdeskundigheid is een belangrijke en waardevolle aanvulling in een richtlijn. Om het patiëntenperspectief gedurende het gehele richtlijnontwikkeltraject zo veel mogelijk te kunnen borgen, heeft in de werkgroep kinderen een vertegenwoordiger van de Vereniging Kind en Ziekenhuis zitting genomen als werkgroeplid. Deze vertegenwoordiger woonde als toehoorder tevens de plenaire werkgroepvergaderingen (van de werkroep Volwassenen, IC en kinderen tezamen) bij.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Voor publicatie van de richtlijn is deze van commentaar voorzien en beoordeeld door de wetenschappelijke verenigingen die bij de ontwikkeling van deze richtlijn betrokken waren. Ook is er een hoorzitting gehouden ten behoeve van ziekenhuisdirecteuren. De richtlijn is na vaststelling door de werkgroep door de verenigingen geautoriseerd, zodat deze richtlijn geldt als standaard voor de betrokken beroepsgroepen. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten zie aanverwanten.

 

Deze richtlijn wordt verspreid onder de leden van de beroepsgroepen die in de werkgroep zijn vertegenwoordigd en medische staven en directies van ziekenhuizen in Nederland. Een samenvatting van deze richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

 

Om de implementatie en evaluatie van deze richtlijn te stimuleren, zijn indicatoren ontwikkeld aan de hand waarvan de implementatie steekproefsgewijs kan worden gemeten. Indicatoren geven in het algemeen de zorgverleners de mogelijkheid te evalueren of zij de gewenste zorg leveren. Zij kunnen daarmee ook onderwerpen voor verbeteringen van de zorgverlening identificeren. Ten tijde van het uitbrengen van deze richtlijn waren de indicatoren echter nog niet becommentarieerd waardoor deze separaat van de richtlijn zullen worden uitgebracht. 

Werkwijze

In het beginstadium van de ontwikkeling van deze richtlijn is het onderwerp van de richtlijn zoveel mogelijk afgebakend waarbij uitgangsvragen zijn vastgesteld. De werkgroep is opgesplitst in subgroepen:

  •  Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten

 

Iedere werkgroep krijgt de opdracht voorstellen te formuleren over inhoud, implementatie, 25 financiering, opleiding, kwaliteitsindicatoren en wetenschappelijk onderzoek.

 

De subwerkgroep kinderen heeft uitgebreid literatuuronderzoek verricht naar zo veel mogelijk relevante artikelen waarmee een antwoord kan worden gegeven op de uitgangsvragen. Na selectie van de literatuur is het resultaat op gestandaardiseerde wijze geanalyseerd waarbij de inhoudelijke en kwalitatieve resultaten van de gevonden artikelen in evidencetabellen, toelichtende teksten en conclusies zijn samengevat. Deze resultaten zijn besproken in de werkgroep, waarna aanbevelingen voor de praktijk zijn opgesteld. Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de richtlijnwerkgroep is deze richtlijn voor commentaar verzonden naar de verenigingen van wie gemandateerde vertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep. Na verwerking van de commentaren is de richtlijn ter autorisatie naar aan de verenigingen voorgelegd en goedgekeurd.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels, Duits, Frans. Daarnaast waren werkgroepleden in de gelegenheid literatuur aan te dragen. Er werd gezocht vanaf 1996 (Medline) en, afhankelijk van de context van de vragen, voor sommige vragen ook in Embase of Cinahl tot in ieder geval april 2006. 

 

De trefwoorden voor de patiëntenpopulatie (=P) in Medline zijn

-          de volgende gecontroleerde trefwoorden (de MESH, Medical Subject Heading) 

"Conscious-Sedation"/ all  explode "Analgesia"/ all  explode "Analgesics"/ all  en als vrije teksttermen  (sedation or analge*) in ti,ab

 

Dit resultaat is met een sensitief zoekfilter voor kinderen ingeperkt tot de juiste leeftijdsgroep en tot een van de volgende 4 talen: (dutch or german or french or english) in la

 

Aan deze algemene P + kinderen + talen zijn per vraag extra termen toegevoegd. Details van de zoekstrategie zijn te vinden in bijlage 5: Literatuursearches.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Na het zoeken van literatuur is het resultaat hiervan door de werkgroepleden beoordeeld en zijn de artikelen beoordeeld op bruikbaarheid. Wanneer de mogelijkheid bestond dat de uitgangsvraag met het artikel zou kunnen worden beantwoord, werd het artikel in de selectie opgenomen. De geselecteerde artikelen zijn door werkgroep beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt. 

 

Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

 

 

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede

kwaliteit van voldoende

omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‗gouden standaard‘) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor

‗confounding‘ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2

(hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle

kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventie       

 

Conclusie

Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:

Tabel 2. Niveau van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Enquête

In het najaar 2006 en voorjaar van 2007 werd een landelijke enquête verricht naar het gebruik van procedurele sedatie en/of analgesie (PSA) bij Nederlandse algemeen kinderartsen werkzaam in universitaire en regionale ziekenhuizen. Deze enquête was een initiatief van de Afdeling Kindergeneeskunde en de afdeling Klinische Epidemiologie en Medical Technology Assessment (KEMTA) van het academisch ziekenhuis Maastricht. De enquête werd ontworpen en gecoördineerd door Piet Leroy, kinderarts-intensivist aan het azM en tevens voorzitter van de CBO-richtlijnenwerkgroep “Sedatie en Analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer”. De opbouw en resultaten van het onderzoek zijn te vinden bij de aanverwanten.

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Flexibele Bronchoscopie en PSA bij kinderen