PSA bij kinderen op locaties buiten de OK

Initiatief: NVA / NVK Aantal modules: 65

Brandwondzorg en verbandwissel PSA kinderen

Uitgangsvraag

Hoe kan op een maximaal veilige en effectieve manier PSA worden gegeven bij brandwondenzorg en verbandwissel bij kinderen?

Aanbeveling

Bij kinderen met brandwonden zijn pijnstilling en minimaliseren van stress en discomfort in alle fasen van de behandeling essentieel. Daarom moet een adequate PSA een essentieel onderdeel van de totale brandwondenbehandeling zijn. 


De PSA in verband met de wondverzorging in de acute fase bij uitgebreide brandwonden dient vanwege de potentieel kritische conditie van de patiënt over te worden gelaten aan een anesthesioloog of intensivist met bekwaamheid in de diepe sedatie van ernstig zieke kinderen.


Ketamine intraveneus (IV) en fentanyl IV kunnen als effectieve vormen van PSA worden toegepast in de niet-acute fase of bij slechts beperkte brandwonden en zolang het kind nog een intraveneuze toegang heeft. Ketamine heeft de voorkeur boven fentanyl vanwege grotere effectiviteit en minder kans op respiratoire complicaties.


In de niet-acute fase of bij slechts beperkte brandwonden waarbij het kind geen intraveneuze toegang nodig heeft, kunnen orale morfine, orale fentanyl, intranasale fentanyl, orale ketamine en rectale ketamine als effectieve vormen van PSA worden toegepast. Op basis van de literatuur is het niet mogelijk aan te geven welke van deze opties de beste is. Van de opiaten lijkt intranasale fentanyl de best stuurbare vorm te zijn. 


Zowel parenterale als enterale of transmucosale toepassingen van ketamine en opiaten leiden tot een matige tot diepe sedatie. Bij de toepassing van één van deze vormen van PSA moet voldaan worden aan de randvoorwaarden ten aanzien van patiëntenselectie, skills, competenties en monitoring die in het begin van deze richtlijn worden verwoord.


Gezien de frequentie en pijnlijkheid van de procedures bij brandwonden bij kinderen dienen ook niet-farmacologische naast medicamenteuze technieken gebruikt te worden. Bij (ernstige) brandwonden wordt afleiden op basis van virtual reality geadviseerd.


Met het oog op het voorkómen van posttraumatisch stress-syndroom dient scheidingsangst tijdens de behandeling voorkomen of verminderd te worden. Een effectieve PSA met adequate pijnstillingen het streven naar de aanwezigheid van een ouder of verzorger tijdens de procedure zijn bijgevolg essentiële maatregelen.  

Overwegingen

De literatuur werd niet onderzocht op wetenschappelijke publicaties over PSA bij wondverzorging in de acute fase van uitgebreide brandwonden. Bij uitgebreide brandwonden is er in de acute fase meestal ook sprake van een (dreigende) kritisch zieke conditie van het kind. Daarom verdient het de voorkeur om de PSA over te laten aan een anesthesioloog of intensivist met bekwaamheid in de diepe sedatie van ernstig zieke kinderen.

 

Met uitzondering van de acute fase en de intensive care fase hebben patiënten waarbij regelmatige wondzorg en/of verbandwissel noodzakelijk is meestal geen intraveneuze toegang. Daarom werd in de literatuur ook gezocht naar niet-intraveneuze vormen van PSA.

 

De beschikbare studies beschrijven ofwel 1 medicijn of maken slechts een beperkte vergelijking tussen verschillende alternatieven. Met name wat betreft de orale en transmucosale vormen van PSA laat de literatuur niet toe om een vergelijking te maken voor wat betreft effectiviteit en veiligheid tussen orale morfine, orale fentanyl, intranasale fentanyl, orale ketamine en rectale ketamine. Er zijn ook geen studies beschikbaar die parenterale en enterale vormen van PSA met elkaar hebben vergeleken.

 

Over het gebruik van lachgas, propofol en remifentanyl in het kader van PSA bij kinderen met brandwonden, werd geen literatuur gevonden. De ketamine waarvan hierboven sprake is – tenzij anders vermeld – racemische ketamine. In Nederland is racemische Ketamine niet meer verkrijgbaar, maar wordt de meer potente isomeer Sketaminehydrochloride (ook wel Ketamine-S, merknaam Ketanest®) gebruikt. Hoewel niet volledig bewezen, wordt bij gebruik van S-ketaminehydrochloride de helft van de dosering van de racemische Ketamine aangehouden.

 

De kans op het ontstaan van een posttraumatische stress syndroom is bij een zo ingrijpend trauma als brandwonden groot en zal alleen door middel van adequate PSA en goede begeleiding kunnen worden voorkomen. In een review artikel over dit onderwerp schrijft Henry dat de volgende factoren van belang zijn voor een succesvol beleid bij kinderen met (uitgebreide) brandwonden (Henry 2000):

        1. een multidisciplinair behandelteam met ervaring en deskundigheid niet alleen in de brandwondenbehandeling zelf maar ook in pijnstilling en sedatie en het toepassen van niet-farmacologische technieken bij kinderen.
        2. alle leden van het team moeten er naar steven dat het kind zo min mogelijk pijn en stress ervaart, ook al kost dit tijd en kan dit aanleiding geven tot organisatorische problemen.
        3. de pijn behandeling moet geïntegreerd zijn in de totale behandeling.

Onderbouwing

Brandwonden kunnen op drie manieren een oorzaak van (vaak heftige) pijn zijn: Ten eerste de acute pijn onmiddellijk na het ontstaan van de brandwonden. De behandeling van de acute pijn bij beperkte brandwonden vormt geen onderwerp van deze richtlijn maar bestaat meestal uit (een combinatie van) (1) voldoende tijd koelen (2) lokale wondzorg en verbinden (3) enterale of intraveneuze eerstelijns analgetica (paracetamol, Non-Steroidal AntiInflammatory Drug (NSAID)) (4) en intraveneuze opiaten. Bij uitgebreide en 2e–3e graad brandwonden is het in verband met de ernst van de pijn en/of de kritische conditie van de patiënt wenselijk de eerste wondverzorging onder supervisie van een anesthesioloog te laten verrichten. 

Ten tweede kunnen brandwonden en hun behandeling aanleiding geven tot continue of basale pijn. Deze pijn kan meer uitgesproken zijn dan verwacht als gevolg van het ontstaan van hyperalgesie in verbrande zones. De behandeling van deze pijn zal meestal bestaan uit (een combinatie van) paracetamol, NSAID‘s en opiaten, maar vereist soms de inzet van pijnspecialisten.

Deze module gaat over de derde oorzaak van pijn en angst bij brandwonden: de procedurele pijn. Deze pijn (en angst) ontstaan in het kader van de vele en vaak langdurige wondverzorging momenten en verbandwissels. Ten gevolge van de hyperalgesie, kunnen zelfs relatief beperkte wondverzorgingprocedures extreem pijnlijk zijn. Omdat deze procedures bovendien gedurende lange tijd moeten worden herhaald betekent deze procedurele pijn (en vaak ook anticipatorische angst) een zeer grote belasting voor de patiënt. Een vorm van PSA is bijgevolg meestal onmisbaar.

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat het optreden van een posttraumatisch stresssyndroom na behandeling van brandwonden bij kinderen afhangt van de hoogte van de dosis morfine die het kind tijdens de totale behandeling in het ziekenhuis gekregen heeft. Dit effect wordt veroorzaakt door reductie in scheidingsangst tijdens de behandeling.

 

C              Saxe 2001, Saxe 2006

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat het toepassen van een standaardprotocol voor farmacotherapeutische interventie bij acute brandwonden bij kinderen, voor pijn, angst en jeukbehandeling leidt tot een duidelijke toename van het aantal kinderen waarbij opiaten en benzodiazepines worden voorgeschreven en een afname van het optreden van een acute of posttraumatische stress disorder

 

C           Ratcliff 2006

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat het gebruik van hoge doseringen (tot 8 microgram/ kg) fentanyl intraveneus een adequate PSA geeft bij de brandwondenbehandeling van kinderen. Hierbij bestaat wel een hoge kans (15%) op respiratoire complicaties.

 

C           Linneman

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat ketamine intraveneus (in combinatie met een lage dosis midazolam) in handen van een niet-anesthesioloog een veilige en effectieve vorm van PSA is voor de brandwondenbehandeling van kinderen.

 

C            Owens 2006

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat de combinatie van rectaal toegediende S(+)ketamine en midazolam een effectieve en veilige vorm van PSA is bij de brandwondenbehandeling van kinderen.

 

C            Heinrich 2004

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat bij brandwondenbehandeling van kinderen, oraal ingenomen ketamine leidt tot een significante vermindering van de pijnscore en een verbetering van de sedatie ten opzichte van een combinatie van oraal paracetamol, codeïne en diphenhydramine. 

 

C            Humphries 1997

 

Niveau 2

Bij de brandwondenbehandeling van kinderen is intranasale fentanyl een even effectieve vorm van PSA als orale morfine

 

A2  Borland 2005

 

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat afleiden door middel van een zogenaamde ―virtual reality‖ techniek de pijn bij kinderen tijdens een brandwondenbehandeling vermindert.

 

C               Hoffman 2000, 2004, 2006, Das 2005, 

De literatuur werd onderzocht volgens de eerder aangegeven methodiek. Daarnaast werd gebruik gemaakt van de de evidence based richtlijn Pijnmeting en Pijnbehandeling bij Kinderen van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (CBO, Februari 2008). 

 

Literatuur over het belang van adequate procedurele pijnbestrijding en sedatie bij brandwonden

In een retrospectieve studie werd de effectiviteit van een farmacotherapeutisch protocol voor pijn, angst en jeuk behandeling bij kinderen met brandwonden gemeten. De achtergrondpijn, pijn bij procedures, pijn bij fysiotherapie, angst en de incidentie van acute stress disorder werden gemeten met standaard meetinstrumenten. Het betrof 286 kinderen (gemiddelde leeftijd 6.98 ± 5.2 jaar), met in 71% van de kinderen een brandwondenoppervlak van < 40%. De bevindingen uit het jaar 2001 werden vergeleken met de data uit eerder gelijkaardig onderzoek (1993-1994). Bedoeling was om de effectiviteit van een pijnprotocol dat in 1992 was geïntroduceerd en dat in de loop van de tijd enigszins was bijgesteld, te evalueren. Opvallend was dat er een groter percentage kinderen geen medicatie nodig had voor achtergrond pijn (11.2% vs 4.6 in 1993). De auteurs schreven dit toe aan de nieuwere wond behandelingstechnieken met biosynthetische huid. Het gebruik van NSAID‘s alleen nam af van 50.6% naar 7.3%, maar het gebruik van morfine alleen of in combinatie met NSAID‘s steeg van 44.8% naar 81.4%. Het gebruik van benzodiazepines steeg van 28.9% naar 71.3%. Kinderen die de meeste medicatie voor achtergrondpijn kregen, hadden ook meer medicatie nodig in het kader van procedures, voor angst en voor een acute stress disorder of posttraumatisch stress syndroom. Het percentage van kinderen met een acute of posttraumatische stress disorder nam af van 12.1% naar 8.7%. Het succesvol hanteren van het protocol hing samen met het op adequate manier meten van pijn en angst en het aanpassen van de doseringen en gebruikte medicatie aan het individuele kind. (Ratcliff 2006)

 

In een prospectieve studie werd er een lineaire relatie gevonden tussen de gemiddelde dosering morfine (mg/kg/dag) die kinderen met brandwonden hadden gekregen tijdens hun opname en het optreden van posttraumatisch stress syndroom (PTS). 24 kinderen (6-16 jaar) werden twee keer onderzocht op kenmerken van een PTS, één keer tijdens de opname en één keer 6 maanden na ontslag. Tien van de 24 kinderen kregen ook benzodiazepines in een mean equivalent dosis lorazepam van 0.014mg/kg/dag (0-0.13 mg/kg/dag). De correlatie tussen de equivalent dosis lorazepam en het optreden van PTS was zeer gering. Ook na correctie voor percentage brandwondenoppervlakte, de lengte van het verblijf in het ziekenhuis en de pijnscores was er een lineair verband tussen de gemiddelde dosis morfine en het optreden van PTS 6 maanden na ontslag. Kinderen die een hogere gemiddelde dosis morfine kregen hadden minder symptomen van PTS.( Saxe 2001)

Als vervolg op bovenstaande studie uit 2001 is er in een prospectief onderzoek nagegaan welke mediator verantwoordelijk zou zijn voor het effect van het lineair verband tussen morfine en PTS. Als mogelijke mediatoren werden onderzocht: pijnreductie, vermindering van de noradrenaline respons en scheidingsangst. Het betrof 61 kinderen met brandwonden (37) en andere ongevallen. Symptomen van PTS werden gescoord tijdens opname en 3 maanden na ontslag. De pijnscore was niet significant gecorreleerd met PTS en/of mean morfine dosis. De hartactie als maat voor noradrenaline respons was significant gecorreleerd met morfine maar niet met PTS. Er werd wel een significante negatieve correlatie gevonden tussen morfine en scheidingsangst en een trend tussen scheidingsangst en PTS bij 3 maanden. Verdere analyse toonde een significante negatieve relatie tussen morfine en scheidingsangst, dus hoe meer morfine hoe minder scheidingsangst en een significant positieve relatie tussen scheidingsangst en PTS bij 3 maanden. Deze bevindingen zijn volgens de auteurs conform eerdere studies die aantonen dat opiaten de reactie op sociale scheiding verminderen en dat niveaus van scheidingsangst gerelateerd zijn aan de ernst van PTS symptomen. (Saxe 2006) 

In een overzichtsartikel gebaseerd op de expert opinion van de auteur, worden psychologische behandelingstrategieën besproken voor kinderen met brandwonden. De auteur beveelt aan om bij de keuze van een niet-farmacologische ondersteuning bij een procedure een techniek te kiezen die gebaseerd is op het geobserveerde coping gedrag van het kind. (Martin- Herz 2000) 

In een goed overzichtartikel geeft Stoddard zijn expert opinion over de mechanismen van pijn bij brandwonden, de farmacologische en niet-farmacologische behandelmogelijkheden en de integratie daarvan bij kinderen met brandwonden. Hij geeft aanbevelingen over een geïntegreerde multidisciplinaire behandeling (Stoddard 2002) 

                 

Medicijnen voor PSA bij brandwondenzorg en verbandwissel

Ketamine

Intraveneuze ketamine

Een serie van 347 sedaties bij 130 patiënten met intraveneuze racemische Ketamine (volgens een strikt protocol en verricht door een niet-anesthesioloog) werd retrospectief geanalyseerd. Het betrof kinderen van 14 weken tot 20 jaar (mean7.4 jaar) met brandwond percentages van 1%-95% (mean 26%) lichaamsoppervlak. 95 patiënten waren < 5 jaar. De procedure waarvoor gesedeerd werd was in de meerderheid der gevallen een verbandwissel. Bij ongeveer 20 % ging het om het inbrengen van een intraveneuze katheter en bij 15% werden meerdere procedures uitgevoerd.

 

Voorafgaand aan de ketamine werd midazolam toegediend (ofwel oraal 0.3-0.7 mg/kg met een maximum van 15 mg 30 minuten voorafgaand ofwel intraveneus 0.03-0.05 mg/kg met een maximum van 1.0 mg 1-5 minuten voorafgaand). De dosis ketamine varieerde van 0.5-4.0 mg/kg. Tijdens de procedure werd de sedatie onderhouden met herhaalde doseringen die meestal lager waren dan de inductie dosering. Het bleek dat bij herhaalde procedures meer ketamine per procedure nodig was: gemiddeld 1.9 mg/kg bij een eerste procedure ten opzichte van 4.5 mg/kg bij een 10e procedure. Deze gewenning en hogere dosering leidden niet tot meer neveneffecten. De meeste neveneffecten werden gezien bij de eerste twee procedures. Belangrijkste neveneffecten waren: saturatiedaling < 85% (1.4%), apneu (0.6%), kortdurend luchtwegobstructie (0.3%) en bloeddrukdaling (0.6%). In alle gevallen volstonden eenvoudige interventies om ze op te vangen. Geen enkele patiënt hoefde geïntubeerd te worden. Overige neveneffecten waren verwardheid (0.3 %), braken (0.6 %), en een rash (0,8%) (Owens 2006)

 

Orale ketamine

De evidence based richtlijn voor Pijnmeting en Behandeling van pijn bij kinderen (NVK, februari 2008) stelt als aanbeveling dat "orale ketamine als analgeticum bij verbandwissel en hechtingen verwijderen bij brandwonden geschikt zou kunnen zijn". Dat doet ze op basis van de prospectieve studie van Humphries. Daarin werden 19 kinderen (< 12 jaar oud met een brandwondenoppervlakte van 15-19%) die een verbandwissel of verwijderen van hechtingen moesten ondergaan gerandomiseerd voor ofwel racemische ketamine oraal (10 mg/kg) ofwel een combinatie van paracetamol (300 mg) met codeïne (0,5 mg/kg) en diphenhydramine (2,5 mg/kg; diphenhydramine is een oud antihistaminicum met een sederend effect dat vergelijkbaar is met promethazine en alimemazine). De pijnintensiteit werd gemeten aan de hand van een numerieke 1 (geen) -10 (max) score. Deze scores waren significant lager in de ketamine groep (1,7 versus 7,1, p<0,05). De mate van sedatie werd gemeten d.m.v. de Ramsey schaal en was significant beter (p<0,05) in de ketamine groep. (Humphries 1997)

 

Rectale ketamine

Prospectief werd het off-label gebruik van S(+)-ketamine (een recent op de markt gekomen links-draaiende enantiomeer van ketamine) bestudeerd bij 47 poliklinische wondbehandelingen van 30 kinderen (leeftijd 10 maanden tot 7,3 jaar) met brandwonden. 20 minuten vóór de procedure werden rectaal midazolam (0.4 mg/kg) en S(+)-ketamine (0.75 mg/kg) toegediend. (De dosering van S(+)ketamine is de helft van de gebruikelijke dosering van de racemische ketamine) Adequate sedatie en analgesie werden in 94% van de procedures bereikt. Er werden geen respiratoire of cardiale complicaties gezien. De uitslaaptijd bedroeg gemiddeld 30 minuten. Kinderen die oud genoeg waren om zelf te kunnen rapporteren hadden allemaal een retrograde amnesie voor de procedure. (Heinrich 2004)

 

Opiaten

Intraveneuze fentanyl

In een retrospectieve studie werden de effectiviteit en veiligheid van intraveneus fentanyl bij wondbehandeling van patiënten met brandwonden geanalyseerd. Het betrof 148 procedures bij 55 patiënten (leeftijd 9 maanden tot 75 jaar waarvan 17 patiënten < 16 jaar oud). 8 van de 55 patiënten waren beademd. Als begin dosis werd tot 2 mcg/kg gegeven, daarna werden tijdens de procedure indien nodig aanvullende doses gegeven. De benodigde dosis fentanyl bij de eerste wondbehandeling was 8.0 ± 7.0 mcg/kg, range 0.7-38.0 mcg/kg. Er was geen correlatie tussen de gegeven dosis, leeftijd en/of percentage brandwond oppervlak. 15% had < dan 3 mcg/kg nodig en 20% > 10 mcg/kg. De pijnbestrijding was adequaat in 85% van de procedures. Bij acht patiënten was de pijnstilling niet adequaat ondanks een gemiddeld hogere dosering fentanyl dan in de groep met wel adequate pijnstilling (13.5 ± 9.8 mcg/kg vs 7.1 ± 6.3 mcg/kg). Bij de 47 niet-beademde patiënten werden bij 17 (31%) patiënten complicaties gezien: bij 14 was extra O2 nodig, bij 3 was masker en ballon beademing nodig en bij 2 patiënten werd naloxon toegediend. Er was geen verschil in de gebruikte fentanyl dosering bij het wel of niet optreden van complicaties. De auteurs concluderen (1) dat de noodzakelijke doseringen fentanyl hoger zijn dan de beschreven 3-5mcg/kg in anderen series voor andere procedures, (2) dat deze hogere doseringen in 85% der gevallen een adequate pijnstilling geven bij brandwondenbehandeling, maar er wel meer respiratoire complicaties optreden en (3) dat de toediening moet gebeuren door getraind personeel dat voorkomende respiratoire complicaties kan opvangen.(Linneman 2000)

 

Morfine oraal (of Fentanyl oraal)

De evidence based richtlijn voor Pijnmeting en Behandeling van pijn bij kinderen (NVK, februari 2008) stelt als aanbeveling dat "oraal morfine gebruikt kan worden voor verzorgmomenten bij kinderen met brandwonden. Ook fentanyl zou hiervoor geschikt zijn, doch is in deze vorm niet in Nederland beschikbaar". De richtlijn baseert zich hiervoor op de artikelen van Sharar 1998, Sharar 2002 en Robert 2003. Tot september 2007 werden geen nieuwe studies over deze medicijnen gepubliceerd. 

Robert (2003) vergeleek in een dubbel blind placebo gecontroleerde cross-over studie het effect van orale fentanyl (10 microgram/kg, toegediend via een lolly) met orale morfine (0,4 mg/kg) tijdens een verbandwissel in bad bij 8 brandwondenpatiënten (gemiddelde leeftijd 5 jaar) op twee opeenvolgende dagen. Tevens werd lorazepam (0,1 mg/kg) als premedicatie gegeven en een rescue dosis van 0,4 mg/kg morfine werd voorzien. Vóór, tijdens en na de procedure werden pijn- en angstscores gemeten. Morfine en fentanyl bleken even effectief te zijn en in geen der gevallen was rescue morfine nodig. Oversedatie of ademdepressie werd niet gezien.

Sharar verrichte twee gelijkaardige studies waarbij orale fentanyl (toegediend via een lolly) werd vergeleken met respectievelijk hydromorfone en oxycodone. In beide studies bleek de effectiviteit van orale fentanyl even groot als van respectievelijke hydromorfone en oxycodone. (Sharar 1998, Sharar 2002). Hydromorfone en oxycodone zijn in Nederland niet geregistreerd voor gebruik bij kinderen.

 

Fentanyl intranasaal

In een dubbelblinde gerandomiseerde cross-over studie werd het gebruik van intranasaal fentanyl vergeleken met oraal morfine voor wondbehandeling bij kinderen met brandwonden. 24 kinderen (mediane leeftijd 4.5 jaar) werden geïncludeerd. De dosis intranasale fentanyl was 1.4 mcg/kg (gebaseerd op de aanname van 70% resorptie en aldus overeenkomend met een IV dosering van 1 mcg/kg) en de dosis orale morfine was 1mg/kg. Orale medicatie werd 60 minuten voor de procedure gegeven en de intranasale 15 minuten voordien. Na starten van de procedure werd indien nodig intranasaal aanvullende doseringen gegeven van 15mcg fentanyl of placebo tot max. 3 mcg/kg.

Er werd geen duidelijk verschil tussen beide regimes gevonden in effectiviteit van pijnbestrijding en sedatie, verkoevertijd en complicaties. Lichte bijwerkingen zoals, misselijkheid, duizeligheid, hoofdpijn en jeuk werden bij fentanyl in 21% en bij morfine in 42% der gevallen gezien. Geen van de kinderen weigerde de intranasale toediening. De auteurs concludeerden dat beide middelen in de gebruikte toedieningsvorm even effectief zijn. Het voordeel van het gebruik van intranasaal fentanyl zou kunnen zijn dat de werking snel intreedt, de dosering getitreerd kan worden en het bijwerkingprofiel iets gunstiger lijkt te zijn. (Borland 2005) 

 

Remifentanil

Tot september 2007 werden geen studies gepubliceerd over de toepassing van remifentanyl in het kader van PSA bij kinderen met brandwonden.

 

Niet-farmacologische technieken

Hiervoor wordt verwezen naar de module 'Niet-farmacologische technieken in het kader van PSA bij kinderen'.

 

Virtual Reality (VR) programma’s 

Met Virtual Reality wordt bedoeld: een afleidingstechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van een soort videospel maar waarbij de speler de beleving heeft dat hij/zij zich echt in een andere omgeving bevindt. De speler wordt volledig opgenomen in de artificiële omgeving en kan daar ook in handelen. Hierdoor is het distractie effect veel groter dan bij gewone videospellen.

 

Hoffman rapporteert het positieve effect van VR bij twee adolescenten met ernstige brandwonden bij wie het gebruik van opiaten alleen onvoldoende was om verbandwissel te tolereren. Tijdens een zelfde verbandwisselprocedure werd afwisselend VR of een "gewoon" videospel aangeboden, naast de gebruikelijke pijnstilling. In een pauze tijdens de verbandwissel werden een groot aantal items gescoord over de pijn en pijnbeleving op een numerieke schaal van 0 (geen) - 100 (max) mm. Alle scores lieten een forse daling (tussen de 47 en 93 mm) zien bij het toepassen van VR tijdens de procedure. (Hoffman 2000) In een op expert opinion gebaseerde publicatie beschrijft Hoffman in 2004 de toepassing van VR programma‘s bij brandwondenbehandeling en behandeling van fobieën. Functionele MRI heeft aangetoond dat VR de mate van aan pijn gerelateerde activiteit in de hersenen vermindert. (Hoffman 2004) In een recente dubbelblinde studie van Hoffman wordt het effect van een High-Tech Virtual Reality Helmet (60 graden view) vergeleken met een Low-Tech Virtual Reality Helmet (35 graden view) en een placebo groep (geen distractie) in een proefopstelling met een thermische pijnprikkel bij jonge volwassenen (18-23 jaar) Hierbij heeft de High-Tech Helmet een significant groter effect op het verminderen van de gemeten baseline pijnscore. De betere technische kwaliteit van de High-Tech Helmet geeft een betere distractie en daardoor een grotere invloed op de pijnbeleving. (Hoffman 2006)

 

Een gerandomiseerde prospectieve studie tijdens 11 procedures bij 7 kinderen (De leeftijd varieerde van 5-18 jaar, brandwond percentage > 3% lichaamsoppervlak) waarbij de kinderen als hun eigen controle dienden, bestudeerde het effect van VR op de pijnbeleving. Een verbandwisselprocedure werd in twee fasen verdeeld. Aan het begin werd de gebruikelijke (niet genoemde) medicatie gegeven en ad random werd in een van beide fases aanvullend VR toegevoegd. Aansluitend aan de fase werd een pijnscore (gezichtjesschaal, omgezet in 1-10 schaal) afgenomen en een vragenlijst afgenomen bij kind, ouders en verpleging. De procedurele pijn tijdens toepassing van VR was significant lager in vergelijking met pijnmedicatie alleen (pijn score 1.3 versus 4.1). Kinderen met brandwonden aan handen of gelaat werden uitgesloten omdat deze brandwonden het spelen van het VR spel zouden kunnen belemmeren. (Das 2005)

Zoektermen literatuur

burns, sedation, analgesia, child

  1. Borland ML, Bergesio R, Pascoe EM, Turner S, Woodger S. Intranasal fentanyl is an equivalent analgesic to oral morphine in paediatric burns patients for dressing changes: a randomised double blind crossover study. Burns. 2005 Nov;31(7):831-7. Epub 2005 Jul 6.
  2. Das DA, Grimmer KA, Sparnon AL, McRae SE, Thomas BH. The efficacy of playing a virtual reality game in modulating pain for children with acute burn injuries: a randomized controlled trial BMC Pediatr. 2005 Mar 3;5(1):1.
  3. Heinrich M, Wetzstein V, Muensterer OJ, Till H. Conscious sedation: Off-label use of rectal S(+)-ketamine and midazolam for wound dressing changes in paediatric heat injuries. Eur J Pediatr Surg. 2004 Aug;14(4):235-9.
  4. Henry DB, Foster RL. Burn pain management in children. Pediatr Clin North Am. 2000 Jun;47(3):681-98, ix-x. Review.
  5. Hoffman HG, Doctor JN, Patterson DR, Carrougher GJ, Furness TA 3rd. Virtual reality as an adjunctive pain control during burn wound care in adolescent patients. Pain. 2000 Mar;85(12):305-9.
  6. Hoffman HG. Virtual-reality therapy. Sci Am. 2004 Aug;291(2):58-65. No abstract available.
  7. Hoffman HG, Seibel EJ, Richards TL, Furness TA, Patterson DR, Sharar SR. Virtual reality helmet display quality influences the magnitude of virtual reality analgesia. J Pain. 2006 Nov;7(11):843-50.
  8. Humphries Y, Melson M, Gore D. Superiority of oral ketamine as an analgesic and sedative for wound care procedures in the pediatric patient with burns. J Burn Care Rehabil. 1997 Jan Feb;18(1 Pt 1):34-6.
  9. Linneman PK, Terry BE, Burd RS. The efficacy and safety of fentanyl for the management of severe procedural pain in patients with burn injuries. J Burn Care Rehabil. 2000 Nov Dec;21(6):519-22.
  10. Martin-Herz SP, Thurber CA, Patterson DR. Psychological principles of burn wound pain in children. II: Treatment applications. J Burn Care Rehabil. 2000 Sep-Oct;21(5):458-72; discussion 457.
  11. Owens VF, Palmieri TL, Comroe CM, Conroy JM, Scavone JA, Greenhalgh DG. Ketamine: a safe and effective agent for painful procedures in the pediatric burn patient. J Burn Care Res. 2006 Mar-Apr;27(2):211-6; discussion 217.
  12. Ratcliff SL, Brown A, Rosenberg L, Rosenberg M, Robert RS, Cuervo LJ, Villarreal C, Thomas CR, Meyer WJ 3rd. The effectiveness of a pain and anxiety protocol to treat the acute pediatric burn patient. Burns. 2006 Aug;32(5):554-62. Epub 2006 Jun 12.
  13. Robert R, Brack A, Blakeney P, Villarreal C, Rosenberg L, Thomas C, Meyer WJ 3rd. A double-blind study of the analgesic efficacy of oral transmucosal fentanyl citrate and oral morphine in pediatric patients undergoing burn dressing change and tubbing. J Burn Care Rehabil. 2003 Nov-Dec;24(6):351-5.
  14. Saxe G, Stoddard F, Courtney D, Cunningham K, Chawla N, Sheridan R, King D, King L.Relationship between acute morphine and the course of PTSD in children with burns. J Am Acad Child Adolesc Psychiatry. 2001 Aug;40(8):915-21.
  15. Saxe G, Geary M, Bedard K, Bosquet M, Miller A, Koenen K, Stoddard F, Moulton S. Separation anxiety as a mediator between acute morphine administration and PTSD symptoms in injured children. Ann N Y Acad Sci. 2006 Jul;1071:41-5.
  16. Sharar SR, Carrougher GJ, Selzer K, O'Donnell F, Vavilala MS, Lee LA. A comparison of oral transmucosal fentanyl citrate and oral oxycodone for pediatric outpatient wound care. J Burn Care Rehabil. 2002 Jan-Feb;23(1):27-31.
  17. Stoddard FJ, Sheridan RL, Saxe GN, King BS, King BH, Chedekel DS, Schnitzer JJ, Martyn JA.Treatment of pain in acutely burned children. J Burn Care Rehabil. 2002 Mar-Apr;23(2):135-56. Review.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-03-2012

Laatst geautoriseerd  : 08-03-2012

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Organisatie

  • Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

 

De verenigingen die in deze richtlijn (deel I, II en III) participeren zijn: 

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch pedagogen met een Academische Opleiding
  • Landelijke Vereniging Kind en Ziekenhuis
  • Nederlands Genootschap van Abortusartsen
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandsche Internisten Vereeniging
  • Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Tandheelkunde 
  • Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging van Intensive Care Verpleegkundigen
  • Nederlandse Vereniging van Nurse Practitioners
  • Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care 
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen 

 

De verenigingen die in de richtlijn sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer (deel III) participeren zijn:

  • Beroepsvereniging voor Orthopedagogen en Klinisch Pedagogen met een Academische Opleiding 
  • Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiemedewerkers
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kinderneurologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen
  • Vereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Afdeling Kinder Verpleegkundigen
  • Vereniging tot Bevordering der Tandheelkundige Gezondheidzorg voor Gehandicapten
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde

 

Financiering

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de ZonMW in het kader van het programma 'Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO).'

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn wil op basis van een uitgebreide literatuurstudie en werkgroepbrede discussie aan drie doelstellingen voldoen:

 

A. Het vastleggen van de kwaliteitseisen waaraan PSA in het algemeen op de kinderleeftijd moet voldoen zodat die veilig en effectief is. Deze kwaliteitseisen hebben met name betrekking op: 

(1) de selectie van procedures en de selectie en voorbereiding van patiënten die voor PSA in aanmerking komen

(2)  de professional-afhankelijke voorwaarden en competenties, 

(3)  de noodzakelijke monitoring tijdens en na de procedure, 

(4)  de specifieke kindgerichte randvoorwaarden en omstandigheden

(5)  het gebruik van niet-farmacologische technieken

(6)  het voorkómen van procedurele dwang en geforceerde fixatie (restraint)

 

B. Het definiëren van specifieke en praktische aanbevelingen ten aanzien van PSA voor de meest courante medische procedures op de kinderleeftijd. 

 

C. Het uitwerken van een praktisch en implementeerbaar kader waarbinnen de

aanbevelingen kunnen worden gerealiseerd. De belangrijkst reden hiervoor zijn 

(1)  de verwachting dat ook in de toekomst de anesthesiologen niet volledig zullen kunnen voldoen aan de (steeds stijgende) vraag naar effectieve en veilige PSA 

(2)  het feit dat de vorige CBO richtlijn uit 1998 beperkt in de pediatrische sedatiepraktijk is doorgedrongen als gevolg van het ontbreken van een implementatietraject.

(3)  De vaststelling dat de meeste aanbevelingen van de nieuwe richtlijn niet zondermeer realiseerbaar zijn binnen de bestaande gezondheidszorg voor kinderen

 

De werkgroep wil met nadruk vermijden dat door het verwaarlozen van een traject voor implementatie de aanbevelingen van deze nieuwe richtlijn uiteindelijk niet zouden worden gerealiseerd. Specifieke aandacht werd daarom besteed aan de juridische verantwoordelijkheden, opleiding en de inzet van PSA-praktijkspecialisten en een lokale kwaliteitscommissie PSA. Tevens werd een eerste aanzet geschreven voor een specifiek implementatieplan.  

 

Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor professionals die te maken kunnen hebben met pijnlijke en/of stresserende diagnostische of therapeutische procedures bij kinderen zoals kinderartsen, (kinder)chirurgen, SEH artsen, (kinder)radiologen, (kinder)anesthesiologen, (kinder)neurologen, orthopedagogen, kinderintensivisten, tandartsen, anesthesiemedewerkers, maar ook bevoegde en bekwame intensive care verpleegkundigen, kinderverpleegkundigen, physician assistants en nurse practitioners.

 

Deze richtlijn is geautoriseerd door de verenigingen die aan de ontwikkeling ervan hebben bijgedragen. Daarmee is deze richtlijn deel geworden van de professionele standaard van de leden van die verenigingen.

 

Hoewel deze richtlijn in de eerste plaats procedures en handelingen betreft die binnen een ziekenhuis plaatsvinden, gelden de aanbevelingen eveneens voor PSA‘s buiten het ziekenhuis, bijvoorbeeld binnen de tandheelkunde en de zelfstandige behandelcentra (ZBC).

Samenstelling werkgroep

  • P.L.J.M. Leroy, kinderarts (voorzitter)
  • mw. M.E.A. van Bergen-Rodts, vertegenwoordiger Vereniging Kind en Ziekenhuis 
  • mw. H.E. Blokland-Loggers, kinderarts
  • J.J. Dogger, anesthesiemedewerker
  • M.P. Gorzeman, spoedeisende-hulparts
  • mw. drs. M.M.L. van der Hall, orthopedagoog
  • F.T.M. ten Have, anesthesioloog
  • G. Jorna, kinderverpleegkundige en nurse practitioner kinderneurologie
  • mw. dr. A.Y.N. Schouten-van Meeteren, kinderarts 
  • mw. dr. M.H. Rövekamp, kinderarts
  • mw. I.N. Snoeck, kinderneuroloog
  • L.K.P. Tielens, anesthesioloog
  • J.I.M.L. Verbeke, radioloog
  • dr. J.S.J. Veerkamp, tandarts
  • drs. D.M. Schipper, adviseur CBO, secretaris
  • ir. T.A. van Barneveld, programmaleider CBO (tot en met september 2008)

 

Met dank aan:

  • Prof. mr. dr. J. Legemaate, juridisch adviseur Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst
  • T. Porcelijn, anesthesioloog
  • mw. dr. D. Vieira-Travassos, kinderchirurg
  • dr. P.C. Makkes, adviseur tandheelkundig beleid

Belangenverklaringen

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

 

Werkgroep kinderen

 

Firma

Activiteit

Anders

Bergen M.E.A. van 

geen

 

 

Blokland H. 

geen

 

 

Dogger J.J. 

geen

 

 

Gorzeman M.P. 

geen

 

 

Hall drs. M.M.L. van der 

geen

 

 

Have F.T.M. ten 

geen

 

 

Jorna G.W.

geen

 

 

Leroy P. 

geen

 

 

Rövekamp M.H. 

Nutricia

 

congresbezoek juli

2005  

Schouten-van Meeteren A.Y.N. 

Schering Plough

Wetenschappelijk onderzoek

 

Snoeck I.N. 

geen

 

 

Tielens L.K.P.

geen

 

 

Verbeke J.I.M.L. 

geen

 

 

Veerkamp J.S.J.

geen

 

 

 

Inbreng patiëntenperspectief

Patiënten kijken met een ander perspectief naar de zorg dan hulpverleners. Hun ervaringsdeskundigheid is een belangrijke en waardevolle aanvulling in een richtlijn. Om het patiëntenperspectief gedurende het gehele richtlijnontwikkeltraject zo veel mogelijk te kunnen borgen, heeft in de werkgroep kinderen een vertegenwoordiger van de Vereniging Kind en Ziekenhuis zitting genomen als werkgroeplid. Deze vertegenwoordiger woonde als toehoorder tevens de plenaire werkgroepvergaderingen (van de werkroep Volwassenen, IC en kinderen tezamen) bij.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Voor publicatie van de richtlijn is deze van commentaar voorzien en beoordeeld door de wetenschappelijke verenigingen die bij de ontwikkeling van deze richtlijn betrokken waren. Ook is er een hoorzitting gehouden ten behoeve van ziekenhuisdirecteuren. De richtlijn is na vaststelling door de werkgroep door de verenigingen geautoriseerd, zodat deze richtlijn geldt als standaard voor de betrokken beroepsgroepen. Voor meer gedetailleerde implementatieactiviteiten zie aanverwanten.

 

Deze richtlijn wordt verspreid onder de leden van de beroepsgroepen die in de werkgroep zijn vertegenwoordigd en medische staven en directies van ziekenhuizen in Nederland. Een samenvatting van deze richtlijn wordt ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde.

 

Om de implementatie en evaluatie van deze richtlijn te stimuleren, zijn indicatoren ontwikkeld aan de hand waarvan de implementatie steekproefsgewijs kan worden gemeten. Indicatoren geven in het algemeen de zorgverleners de mogelijkheid te evalueren of zij de gewenste zorg leveren. Zij kunnen daarmee ook onderwerpen voor verbeteringen van de zorgverlening identificeren. Ten tijde van het uitbrengen van deze richtlijn waren de indicatoren echter nog niet becommentarieerd waardoor deze separaat van de richtlijn zullen worden uitgebracht. 

Werkwijze

In het beginstadium van de ontwikkeling van deze richtlijn is het onderwerp van de richtlijn zoveel mogelijk afgebakend waarbij uitgangsvragen zijn vastgesteld. De werkgroep is opgesplitst in subgroepen:

  •  Werkgroep revisie richtlijn Sedatie en/of analgesie (PSA) bij volwassenen.
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij kinderen
  •  Werkgroep Sedatie en/of analgesie (PSA) bij intensive care patiënten

 

Iedere werkgroep krijgt de opdracht voorstellen te formuleren over inhoud, implementatie, 25 financiering, opleiding, kwaliteitsindicatoren en wetenschappelijk onderzoek.

 

De subwerkgroep kinderen heeft uitgebreid literatuuronderzoek verricht naar zo veel mogelijk relevante artikelen waarmee een antwoord kan worden gegeven op de uitgangsvragen. Na selectie van de literatuur is het resultaat op gestandaardiseerde wijze geanalyseerd waarbij de inhoudelijke en kwalitatieve resultaten van de gevonden artikelen in evidencetabellen, toelichtende teksten en conclusies zijn samengevat. Deze resultaten zijn besproken in de werkgroep, waarna aanbevelingen voor de praktijk zijn opgesteld. Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de richtlijnwerkgroep is deze richtlijn voor commentaar verzonden naar de verenigingen van wie gemandateerde vertegenwoordigers zitting hadden in de werkgroep. Na verwerking van de commentaren is de richtlijn ter autorisatie naar aan de verenigingen voorgelegd en goedgekeurd.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn, voor zover mogelijk, gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Library, Medline, Embase. Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels, Duits, Frans. Daarnaast waren werkgroepleden in de gelegenheid literatuur aan te dragen. Er werd gezocht vanaf 1996 (Medline) en, afhankelijk van de context van de vragen, voor sommige vragen ook in Embase of Cinahl tot in ieder geval april 2006. 

 

De trefwoorden voor de patiëntenpopulatie (=P) in Medline zijn

-          de volgende gecontroleerde trefwoorden (de MESH, Medical Subject Heading) 

"Conscious-Sedation"/ all  explode "Analgesia"/ all  explode "Analgesics"/ all  en als vrije teksttermen  (sedation or analge*) in ti,ab

 

Dit resultaat is met een sensitief zoekfilter voor kinderen ingeperkt tot de juiste leeftijdsgroep en tot een van de volgende 4 talen: (dutch or german or french or english) in la

 

Aan deze algemene P + kinderen + talen zijn per vraag extra termen toegevoegd. Details van de zoekstrategie zijn te vinden in bijlage 5: Literatuursearches.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Na het zoeken van literatuur is het resultaat hiervan door de werkgroepleden beoordeeld en zijn de artikelen beoordeeld op bruikbaarheid. Wanneer de mogelijkheid bestond dat de uitgangsvraag met het artikel zou kunnen worden beantwoord, werd het artikel in de selectie opgenomen. De geselecteerde artikelen zijn door werkgroep beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt. 

 

Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies

 

 

Interventie

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade/bijwerkingen*, etiologie, prognose

A1

Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede

kwaliteit van voldoende

omvang

Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‗gouden standaard‘) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor

‗confounding‘ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2

(hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek)

Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle

kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventie       

 

Conclusie

Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:

Tabel 2. Niveau van conclusies

 

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

1 onderzoek van niveau B of C

4

Mening van deskundigen

 

Enquête

In het najaar 2006 en voorjaar van 2007 werd een landelijke enquête verricht naar het gebruik van procedurele sedatie en/of analgesie (PSA) bij Nederlandse algemeen kinderartsen werkzaam in universitaire en regionale ziekenhuizen. Deze enquête was een initiatief van de Afdeling Kindergeneeskunde en de afdeling Klinische Epidemiologie en Medical Technology Assessment (KEMTA) van het academisch ziekenhuis Maastricht. De enquête werd ontworpen en gecoördineerd door Piet Leroy, kinderarts-intensivist aan het azM en tevens voorzitter van de CBO-richtlijnenwerkgroep “Sedatie en Analgesie (PSA) bij kinderen op locaties buiten de operatiekamer”. De opbouw en resultaten van het onderzoek zijn te vinden bij de aanverwanten.

Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘Sedatie’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Intraveneuze toegangsprocedures PSA kinderen