Revalidatie na totale CMC 1 gewrichtsprothese
Uitgangsvraag
Is er consensus aangaande de postoperatieve revalidatie na een totale CMC 1 gewrichtsprothese?
Aanbeveling
Op basis van de informatie uit de geraadpleegde literatuur en de aanvullende adviezen van de werkgroep is geconcludeerd dat voor de revalidatie na het plaatsen van een totale CMC 1 gewrichtsprothese gebruik kan worden gemaakt van het behandelschema van module 'Postoperatieve revalidatie na trapeziectomie'. Hierbij is het nog wel van invloed of er gebruikt wordt gemaakt van een gecementeerde prothese of een niet gecementeerde prothese omdat er een tendens bestaat om de tweede in verband met het ingroeien van de prothese in het bot, langer te immobiliseren.
Net als bij de trapeziectomie en de CMC 1 artrodese is deze richtlijn geschikt om te gebruiken als basis voor de ontwikkeling van andere richtlijnen voor postoperatieve handrevalidatie. De richtlijn is ook te gebruiken in de dagelijkse praktijk. De werkgroep wijst er in dat geval wel op dat op de richtlijn het laagste niveau van bewijsvoering, niveau vijf (case report, expert opinie, persoonlijke observatie) volgens het Centre for Evidence Based Medicine (CEBM), van toepassing wat overeen komt met niveau VIII & IX volgens Jovell & Narvarro-Rubio (20).
Tot slot wordt door de werkgroep, net als bij de trapeziectomie en de CMC 1 artrodese, door de werkgroep aanbevolen in richtlijn- en onderzoeksverband over de postoperatieve revalidatie na het plaatsen van een totale CMC 1 gewrichtsprothese minimaal de volgende behandelelementen te benoemen:
-
het materiaal waarvan de gebruikte spalken gemaakt zijn
-
de door de spalk(en) geïmmobiliseerde gewrichten
-
de positie van deze gewrichten
-
het moment waarop begonnen en gestopt wordt met het dragen van de spalk en het draagvoorschrift (wanneer wel en wanneer niet)
-
het moment waarop de voorgeschreven oefentherapie gestart en gestopt wordt
-
de aard van de gebruikte oefentherapie (bijvoorbeeld actief/passief)
-
de te oefenen gewrichten
-
de te oefenen bewegingen/grepen
-
de oefeningfrequentie
-
de maatregelen tegen postoperatief oedeem
Overwegingen
Bij deze module werden geen overwegingen geformuleerd.
Onderbouwing
Samenvatting literatuur
Uit de literatuur in tabel 6.3 blijkt dat de hoeveelheid wetenschappelijke literatuur over de plaatsing van totale CMC 1 gewrichtsprothesen i.v.m. artrose nog meer beperkt is dan die over de CMC 1 artrodese. Ook hier wordt relatief de minste aandacht geschonken aan het mobilisatietraject.
Tabel 6.3 Publicaties met informatie over behandelelementen van de revalidatie na het plaatsen van een totale CMC 1 gewrichtsprothese i.v.m. artrose |
|
Behandelelementen |
Publicaties met informatie over de betreffende behandelelementen |
Postoperatieve spalk, type |
15 |
Postoperatieve spalk, materiaal |
10, 11,14 |
Postoperatieve spalk, geïmmobiliseerde gewrichten |
20, 11, 13, 14, 16 |
Postoperatieve spalk, positie geïmmobiliseerde gewrichten |
14, 15, 16 |
Postoperatieve spalk, draagvoorschrift |
17 |
Postoperatieve spalk, stopmoment |
20, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 |
|
|
Oefeningen |
|
Oefeningen (ROM), startmoment |
10, 14, 15, 16, 17 |
Oefeningen (ROM), te oefenen gewrichten |
|
Oefeningen (ROM), aard van de oefeningen (actief/passief) |
|
Oefeningen (ROM), te oefenen bewegingen |
|
Oefeningen (ROM), oefenfrequentie |
|
Oefeningen (ROM), stopmoment |
|
Functionele oefeningen |
|
Oedeembestrijding |
14 |
|
|
Hechtingen verwijderen |
|
Hechtingen verwijderen, tijdstip |
|
|
|
Spalk na verwijderen hechtingen, type |
11, 12, 14, 15 |
Spalk na verwijderen hechtingen, materiaal |
14, 15 |
Spalk na verwijderen hechtingen, geïmmobiliseerde gewrichten |
|
Spalk na verwijderen hechtingen, positie geïmmobiliseerde gewrichten |
|
Spalk na verwijderen hechtingen, startmoment |
11, 14 |
Spalk na verwijderen hechtingen, draagvoorschrift |
|
Spalk na verwijderen hechtingen, stopmoment |
11, 14 |
|
|
Oefeningen |
13 |
Oefeningen (ROM), startmoment |
12, 14 |
Oefeningen (ROM), te oefenen gewrichten |
12, 14 |
Oefeningen (ROM), aard van de oefeningen (actief/passief) |
|
Oefeningen (ROM), te oefenen bewegingen |
12 |
Oefeningen (ROM), oefenfrequentie |
|
Oefeningen (ROM), stopmoment |
|
|
|
Oefeningen (kracht), startmoment |
11 |
Oefeningen (kracht), aard van de oefeningen |
|
Oefeningen (kracht), oefenvoorschrift |
|
Oefeningen (kracht), stopmoment |
11 |
Functionele oefeningen |
|
|
|
Einde behandeling, tijdstip |
10, 13, 16 |
|
|
Referenties
- Green, D.P., Hotchkiss, R.N., Pederson W.C. and Wolfe S.W. (Eds.). (2005). Areen's operative hand surgery (5th ed.), Philadelphia: Elsevier Churchil Livingstone.
- Lichtman, D.M. & Alexander, A.H. (Eds.). (1997). The Wrist and Its Disorders (2nd ed.). Philadelphia: Saunders.
- Tubiana, R. (Ed.). (1999). The Hand (Vol. 5). Philadelphia: Saunders.
- Plancher, K.D. (Ed.). (2004). Mastercases; Hand and Wrist Surgery. New York: Thieme.
- Beasley, R.W. (2003). Beasley's Surgery of the Hand. New York: Thieme.
- Skirven, T.M., Osterman, A.L., Fedorczyk J.M. en Amadio P.C. (Eds.), (2011). Rehabilitation of the hand and upper extremity (6th ed.). Philadelphia: Elsevier Mosby.
- Prosser, R. & Conolly W.B. (Eds.). (2003). Rehabilitation of the Hand and Upper Limb. Philadelphia: Butterworth Heinemann.
- Boscheinen-Morrin, J. & Conolly W.B. (Eds.). (2008). The Hand: Fundamentals of Therapy (3rd ed.). Philadelphia: Butterworth Heinemann.
- Bozentka DJ. Implant arthroplasty of the carpometacarpal joint of the thumb. Hand Clin. 2010 Aug;26(3):327-37.
- Hansen TB, Stilling M. Equally good fixation of cemented and uncemented cups in total trapeziometacarpal joint prostheses. A randomized clinical RSA study with 2-year follow-up. Acta Orthop. 2013 Feb;84(1):98-105.
- Klahn A, Nygaard M, Gvozdenovic R, Boeckstyns ME. Elektra prosthesis for trapeziometacarpal osteoarthritis: a follow-up of 39 consecutive cases. J Hand Surg Eur Vol. 2012 Sep;37(7):605-9.
- Hernández-Cortés P, Pajares-López M, Robles-Molina MJ, Gómez-Sánchez R, Toledo-Romero MA, De Torres-Urrea J. Two-year outcomes of Elektra prosthesis for trapeziometacarpal osteoarthritis: a longitudinal cohort study. J Hand Surg Eur Vol. 2012 Feb;37(2):130-7.
- Hansen TB, Snerum L. Elektra trapeziometacarpal prosthesis for treatment of osteoarthrosis of the basal joint of the thumb. Scand J Plast Reconstr Surg Hand Surg. 2008;42(6):316-9.
- McGovern RM, Shin AY, Beckenbaugh RD, Linscheid RL. Long-term results of cemented Steffee arthroplasty of the thumb metacarpophalangeal joint. J Hand Surg Am. 2001 Jan;26(1):115-22.
- Badia A, Sambandam SN. Total joint arthroplasty in the treatment of advanced stages of thumb carpometacarpal joint osteoarthritis. .J Hand Surg Am. 2006 Dec;31(10):1605-14.
- Regnard PJ. Electra trapezio metacarpal prosthesis: results of the first 100 cases. J Hand Surg Br. 2006 Dec;31(6):621-8.
- Masmejean E, Alnot JY, Beccari R. [Surgical replacement of the thumb saddle joint with the GUEPAR prosthesis]. Orthopade. 2003 Sep;32(9):798-802.
- Guggenheim-Gloor PR, Wachtl SW, Sennwald GR. [Prosthetic replacement of the first carpometacarpal joint with a cemented ball and socket prosthesis (de la Caffinire)]. Handchir Mikrochir Plast Chir. 2000 Mar;32(2):134-7.
- Wachtl SW, Guggenheim PR, Sennwald GR. Cemented and non-cemented replacements of the trapeziometacarpal joint. J Bone Joint Surg Br. 1998 Jan;80(1):121-5.
- Jovell AJ, Navarro-Rubio MD. Evaluation of scientific evidence. Med Clin (Barc). 1995 Dec 2;105(19):740-3.
- Michlovitz S. Arthroplasty of the hand and wrist: therapist's commentary. J Hand Ther 1999;13(2):133-4.
- Crosby CA, Reitz JL, Mester EA, Grenier ML. Rehabilitation following thumb CMC, radiocarpal, and DRUJ arthroplasty. Hand Clin. 2013 Feb;29(1):123-42.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-04-2015
Laatst geautoriseerd : 01-04-2015
Geplande herbeoordeling : 01-01-2020
Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende Wetenschappelijk Verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Naast bovengenoemde verenigingen ook:
GEAUTORISEERD DOOR
Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)
Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)
IN SAMENWERKING MET
Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)
Nederlands Gezelschap voor Handtherapie (NGHT)
Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)
MET ONDERSTEUNING VAN
Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten
FINANCIERING
De richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Vanwege de frequentie van voorkomen van duimbasis artrose, is het van belang om de best mogelijke evidence based behandeling te verzorgen op landelijk niveau. Deze richtlijn beoogt deze lacune te vullen evenals advies te verstrekken over het implementeren van de geformuleerde adviezen.
Deze richtlijn is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie met als doel een hanteerbaar overzicht op te stellen met aanbevelingen aangaande de diagnose en behandeling van duimbasis artrose. Per hoofdstuk wordt een overzicht van de literatuur gegeven met vervolgens een conclusie die naast een samenvatting van de literatuur ook de mening van de werkgroep weergeeft. Dit zodat de uiteindelijke aanbevelingen zowel gebaseerd zijn op de wetenschappelijke literatuur als op aansluitende meningsvorm van de werkgroep. Uiteraard staat steeds duidelijk beschreven hoe tot een aanbeveling gekomen is. Tenslotte geeft de richtlijn advies bij het implementeren van de geformuleerde aanbevelingen.
Richtlijngebruikers
De richtlijn werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Orthopedische Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen en de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland. Daarnaast is ondersteuning verkregen van het Nederlands gezelschap voor Handtherapie. De leden van deze verenigingen zijn de beoogde gebruikers van deze richtlijn.
Samenstelling werkgroep
In 2012 is op iniatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (een overkoepelende organisatie met vertegenwoordigers uit alle specialismen die betrokken zijn bij hand problematiek) een multidisciplinaire werkgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van die specialismen die betrokken zijn bij de conservatieve en operatieve behandeling van duimbasis artrose.
Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond.
De voorgestelde samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en de werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. Gezamenlijk zijn de werkgroepleden integraal verantwoordelijk voor de tekst van deze conceptrichtlijn.
Kerngroep:
- drs. J. van Uchelen, plastisch en handchirurg, Isala Zwolle (voorzitter)
- dr. A. Beumer, orthopaedisch en handchirurg, Amphia Ziekenhuis Breda
- drs. S.M. Brink, bewegingswetenschapper, Isala Zwolle
- dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
- dr. T.M. Moojen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Nederland
- drs. A.J. Spaans, AIOS orthopaedie, Amphia Ziekenhuis Breda
- dr. G.M. Vermeulen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Hilversum
Adviesgroep:
- dr. T.A.R. Schreuders, Nederlands Gezelschap voor Handtherapie
- dr. R.W. Selles, Vereniging voor Bewegingswetenschap Nederland
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Er is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen in de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling door uitdrukkelijk te letten op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn wordt na accordering door de beroepsverenigingen verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Een samenvatting van de richtlijn wordt voor publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in de vaktijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van het CBO: www.cbo.nl.
Werkwijze
De werkgroep werkte gedurende 2 jaar (8 vergaderingen) aan de tot stand koming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden hebben systematisch literatuur gezocht en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende conceptrichtlijn.
Probleemomschrijving en uitgangsvragen
De werkgroep heeft problemen in kaart gebracht en vragen geformuleerd betreffende het hele proces van diagnostiek, conservatieve en operatieve therapie zoals dat door de patiënt chronologisch wordt doorlopen. Deze zijn geformuleerd in uitgangsvragen die steeds staan vermeld aan het begin van elk hoofdstuk.
Samenvatting literatuur
Voor zover mogelijk is de richtlijn gebaseerd op evidence uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. In een enkel geval werd zodanige waarde aan een ander onderzoek gehecht (in press of recet gepubliceerd) dat dit werd meegenomen. Dit wordt dan specifiek in de tekst genoemd. Door middel van systematisch zoeken in de Cochrane database, Medline, en Embase werden relevante artikelen gezocht. Uit de referentielijsten van opgevraagde literatuur werden eveneens artikelen ter analyse opgenomen. Deze geselecteerde artikelen zijn door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. De geselecteerde artikelen zijn de basis voor de verschillende hoofdstukken en de onderbouwing van de verschillende conclusies. Voor verdere toelichting wordt u verwezen naar het aanverwant ‘Specifieke inleiding’.
De beoordeling van de verschillende artikelen zijn in de teksten terug te vinden onder het kopje ‘samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur en de mate van bewijs waarop deze conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld.
Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor een aanbeveling vaak ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. Het is evident dat in de ‘overige overwegingen’ de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol spelen. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Aanbevelingen worden gegeven na iedere paragraaf. Voor de huidige opzet, met het gescheiden weergeven van ‘feiten’ naast ‘meningen’, is gekozen om een efficiënte discussie mogelijk te maken tijdens de werkgroepvergaderingen, daarnaast vergroot het de transparantie van de aanbevelingen voor de lezer.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.