Testen bij diagnose duimbasisartrose
Uitgangsvraag
Welke bevindingen bij lichamelijk onderzoek passen bij duimbasis artrose?
Aanbeveling
Er zijn aanwijzingen dat het CMC 1 gewricht en het STT gewricht beide dienen te worden getest. Het CMC 1 gewricht kan middels de grinding, crank of distractie/torque test worden onderzocht. Het STT gewricht kan worden getest door de duim van de onderzoeker op het tuberkel van het scafoid te plaatsen (distale pool scafoid) en de pols van ulnair naar radiaal te deviëren.
Overwegingen
Er is weinig literatuur beschikbaar over bevindingen van lichamelijk onderzoek voor de diagnose duimbasisartrose. Er is geen bewijs voor superioriteit van één test ten opzichte van de andere.
Onderbouwing
Conclusies
Er zijn verschillende specifieke testen voor het CMC 1 gewricht (Poole & Pellegrini 2000, Merritt e.a. 2010, Pomerance 1995, Glickel 2001, Burtin 1973) (niveau 3). Het STT gewricht dient apart te worden onderzocht (Poole & Pellegrini 2000) (niveau 3).
Samenvatting literatuur
Bij inspectie van de hand van een patiënt met klachten ter plaatse van het duimbasisgewricht dient te worden gekeken naar aanwezigheid van zwelling, een zwanenhals- of Z-deformiteit (adductie van metacarpale 1 en hyperextensie in het MCP gewricht) (Dias e.a. 2007) of dorsoradiale prominentie van de basis van metacarpale 1. Dit laatste wordt veroorzaakt door een combinatie van subluxatie, gewrichtsontsteking en osteofyt vorming (Pomerance 1995, Glickel 2001).
Palpatie van het CMC 1 gewricht en STT gewricht dient ter onderscheid van de pijnlokalisatie (Poole & Pellegrini 2000).
Specifieke testen die kunnen worden uitgevoerd voor het CMC 1 gewricht zijn:
- Grinding test: axiale compressie gecombineerd met rotatie van metacarpale 1. Dit kan leiden tot pijn en crepitus (Burton 1973). Als de test positief is, is de resulterende pijn suggestief voor degeneratieve ziekte. Sensitiviteit is 42-53% en specificiteit 80-93%. De test heeft echter een matige interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (kappa 0.48) (Merritt e.a. 2010).
- Crank test: axiale compressie op digitus 1 gecombineerd met passieve flexie-extensie van metacarpale 1. Indien er pijn en crepitus optreedt, is dit suggestief voor artrose (Poole & Pellegrini 2000).
- Distractie / torque test: roteren van basis MC 1 met tegelijkertijd axiale tractie. Een positieve test is indicatief voor synovitis geassocieerd met mildere ziekte. (Pomerance 1995, Glickel 2001, Burton 1973)
Referenties
- Burton RI. Basal joint arthrosis of the thumb. Orthop Clin North Am 1973; 4: 331-348.
- Dias R, Chandrasenan J, Rajaratnam V, Burke FD. Basal thumb arthritis. Postgrad Med J 2007; 83: 40-43.
- Glickel SZ. Clinical assessment of the thumb trapeziometacarpal joint. Hand Clin 2001;17:185-195.
- Merritt MM, Roddey TS, Costello C, Olson S. Diagnostic value of clinical grind test for carpometacarpal osteoarthritis of the thumb. J Hand Ther. 2010; 23(3): 261-267.
- Pomerance JF. Painful basal joint arthritis of the thumb. Part II: treatment. Am J Orthop 1995; 24: 466-472.
- Poole JU, Pellegrini Jr VD. Arthritis of the Thumb Basal Joint Complex. J Hand Ther. 2000; 13(2): 91-107.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-04-2015
Laatst geautoriseerd : 01-04-2015
Geplande herbeoordeling : 01-01-2020
Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende Wetenschappelijk Verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Naast bovengenoemde verenigingen ook:
GEAUTORISEERD DOOR
Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)
Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)
IN SAMENWERKING MET
Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)
Nederlands Gezelschap voor Handtherapie (NGHT)
Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)
MET ONDERSTEUNING VAN
Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten
FINANCIERING
De richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Vanwege de frequentie van voorkomen van duimbasis artrose, is het van belang om de best mogelijke evidence based behandeling te verzorgen op landelijk niveau. Deze richtlijn beoogt deze lacune te vullen evenals advies te verstrekken over het implementeren van de geformuleerde adviezen.
Deze richtlijn is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie met als doel een hanteerbaar overzicht op te stellen met aanbevelingen aangaande de diagnose en behandeling van duimbasis artrose. Per hoofdstuk wordt een overzicht van de literatuur gegeven met vervolgens een conclusie die naast een samenvatting van de literatuur ook de mening van de werkgroep weergeeft. Dit zodat de uiteindelijke aanbevelingen zowel gebaseerd zijn op de wetenschappelijke literatuur als op aansluitende meningsvorm van de werkgroep. Uiteraard staat steeds duidelijk beschreven hoe tot een aanbeveling gekomen is. Tenslotte geeft de richtlijn advies bij het implementeren van de geformuleerde aanbevelingen.
Richtlijngebruikers
De richtlijn werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Orthopedische Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen en de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland. Daarnaast is ondersteuning verkregen van het Nederlands gezelschap voor Handtherapie. De leden van deze verenigingen zijn de beoogde gebruikers van deze richtlijn.
Samenstelling werkgroep
In 2012 is op iniatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (een overkoepelende organisatie met vertegenwoordigers uit alle specialismen die betrokken zijn bij hand problematiek) een multidisciplinaire werkgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van die specialismen die betrokken zijn bij de conservatieve en operatieve behandeling van duimbasis artrose.
Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond.
De voorgestelde samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en de werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. Gezamenlijk zijn de werkgroepleden integraal verantwoordelijk voor de tekst van deze conceptrichtlijn.
Kerngroep:
- drs. J. van Uchelen, plastisch en handchirurg, Isala Zwolle (voorzitter)
- dr. A. Beumer, orthopaedisch en handchirurg, Amphia Ziekenhuis Breda
- drs. S.M. Brink, bewegingswetenschapper, Isala Zwolle
- dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
- dr. T.M. Moojen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Nederland
- drs. A.J. Spaans, AIOS orthopaedie, Amphia Ziekenhuis Breda
- dr. G.M. Vermeulen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Hilversum
Adviesgroep:
- dr. T.A.R. Schreuders, Nederlands Gezelschap voor Handtherapie
- dr. R.W. Selles, Vereniging voor Bewegingswetenschap Nederland
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Er is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen in de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling door uitdrukkelijk te letten op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn wordt na accordering door de beroepsverenigingen verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Een samenvatting van de richtlijn wordt voor publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in de vaktijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van het CBO: www.cbo.nl.
Werkwijze
De werkgroep werkte gedurende 2 jaar (8 vergaderingen) aan de tot stand koming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden hebben systematisch literatuur gezocht en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende conceptrichtlijn.
Probleemomschrijving en uitgangsvragen
De werkgroep heeft problemen in kaart gebracht en vragen geformuleerd betreffende het hele proces van diagnostiek, conservatieve en operatieve therapie zoals dat door de patiënt chronologisch wordt doorlopen. Deze zijn geformuleerd in uitgangsvragen die steeds staan vermeld aan het begin van elk hoofdstuk.
Samenvatting literatuur
Voor zover mogelijk is de richtlijn gebaseerd op evidence uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. In een enkel geval werd zodanige waarde aan een ander onderzoek gehecht (in press of recet gepubliceerd) dat dit werd meegenomen. Dit wordt dan specifiek in de tekst genoemd. Door middel van systematisch zoeken in de Cochrane database, Medline, en Embase werden relevante artikelen gezocht. Uit de referentielijsten van opgevraagde literatuur werden eveneens artikelen ter analyse opgenomen. Deze geselecteerde artikelen zijn door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. De geselecteerde artikelen zijn de basis voor de verschillende hoofdstukken en de onderbouwing van de verschillende conclusies. Voor verdere toelichting wordt u verwezen naar het aanverwant ‘Specifieke inleiding’.
De beoordeling van de verschillende artikelen zijn in de teksten terug te vinden onder het kopje ‘samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur en de mate van bewijs waarop deze conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld.
Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor een aanbeveling vaak ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. Het is evident dat in de ‘overige overwegingen’ de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol spelen. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Aanbevelingen worden gegeven na iedere paragraaf. Voor de huidige opzet, met het gescheiden weergeven van ‘feiten’ naast ‘meningen’, is gekozen om een efficiënte discussie mogelijk te maken tijdens de werkgroepvergaderingen, daarnaast vergroot het de transparantie van de aanbevelingen voor de lezer.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.