Röntgendiagnostiek bij artrose duimbasis
Uitgangsvraag
Welke radiologische classificatie wordt het meest gebruikt? Heeft deze classificatie ook behandelingsimplicaties en welke röntgenfoto’s zijn van additionele waarde?
Aanbeveling
Het is aannemelijk dat de radiologische classificatie van Eaton en Glickel alleen niet kan worden gebruikt als behandelingsimplicatie. Hiervoor moet tevens naar de klinische symptomen gekeken worden op zowel CMC 1 als STT niveau.
Er zijn aanwijzingen dat voor ondersteuning/bevestiging van de klinische diagnose duimbasis artrose het maken van een Bett’s view, naast de posterior-anterior en laterale röntgenfoto, van aanvullende waarde is.
Overwegingen
De commissie is van mening dat radiologische classificaties geen duidelijk toegevoegde waarde hebben in de behandeling van duimbasis artrose. Als voor onderzoeksdoeleinde toch een classificatie gewenst is, wordt de classificatie van Eaton en Glickel het meest gebruikt in de literatuur. Röntgenopnames hebben wel een ondersteunende rol in de diagnose duimbasis artrose en kunnen helpen bij de differentiatie tussen artrose ter plaatse van alleen het CMC 1 gewricht of ter plaatse van het CMC 1 en het STT gewricht. De Bett’s view is hierbij een belangrijke opname.
Onderbouwing
Conclusies
De Eaton-Glickel classificatie heeft een matige interobserver overeenstemming en correlleert slecht met klinische symptomen. De classificatie heeft daardoor geen duidelijke behandelingsimplicaties (niveau 2) (Spaans e.a. 2011, Dela Rosa e.a. 2004).
Röntgenfoto’s (posterior-anterior, lateraal en Bett’s view zijn ondersteunend in de diagnose (Dela Rosa e.a. 2004, Noland e.a. 2012) (niveau 3).
Samenvatting literatuur
Door de jaren heen zijn er verschillende radiologische classificaties beschreven voor primaire CMC 1 artrose. De meest gebruikte zijn de classificatie van Eaton en Littler uit 1973 en de hiervan afgeleide classificatie van Eaton en Glickel uit 1987. Deze laatste classificatie beschrijft niet alleen artrotische veranderingen in het duimbasis gewricht maar ook in het STT gewricht. Omdat de classificatie van Eaton en Glickel uit 1987 het meest genoemd wordt in de huidige literatuur, wordt deze in de richtlijn gebruikt.
Graad 1: De gewrichtscontouren zijn normaal met milde verbreding van de gewrichtsspleet.
Graad 2: Milde gewrichtspleet versmalling met minimale sclerotische veranderingen, osteofyten < 2mm in diameter.
Graad 3: Evidente gewrichtsspleet versmalling. Cysteuze veranderingen, sclerotisch bot, verschillende gradatie van dorsale subluxatie. Osteofyten > 2mm diameter. Het STT gewricht is normaal.
Graad 4: Complete destructie van het CMC 1 gewricht, zoals bij graad 3. Het STT gewricht is versmald met zichtbare sclerotische en cysteuze veranderingen.
Een belangrijke bevinding uit de literatuur is dat deze radiologische classificatie onvoldoende interobserver overeenstemming heeft en slecht correleert met klinische symptomen (Spaans e.a. 2011, Dela Rosa e.a. 2004). Daarom heeft deze classificatie geen duidelijke behandelingsimplicatie. Wel zijn röntgenfoto’s ondersteunend in de diagnose duimbasis slijtage, maar het zijn de klinische symptomen op zowel CMC 1 als eventueel STT niveau die belangrijk zijn in de keuze van de behandeling (Noland e.a. 2012). Mocht een classificatie voor bijvoorbeeld onderzoeksdoeleinde toch gewenst zijn, dan is deze het meest nauwkeurig te bepalen door röntgenfoto’s te maken in meerdere richtingen. Een combinatie van posterior-anterior, lateraal en Bett’s view röntgenfoto’s heeft de voorkeur. De Bett’s view, ook wel Gedda view genoemd, heeft toegevoegde waarde omdat hierbij alle vier de gewrichtsvlakken van het os trapezium zonder overprojectie van aangrenzend bot te evalueren zijn (Dela Rosa e.a. 2004) (zie Figuur 3.1).
Fig 3.1: Röntgenfoto van een Bett’s view (Gedda view) met radiologische artrose in het CMC 1 gewricht; alle vier de gewrichtsvlakken van het os trapezium zijn zonder overprojectie van aangrenzend bot te evalueren.
Referenties
- Spaans AJ, van Laarhoven CM, Schuurman AH, van Minnen LP. Interobserver agreement of the Eaton-Littler classification system and treatment strategy of thumb carpometacarpal joint osteoarthritis. J Hand Surg Am. 2011 Sep;36(9):1467-1470.
- Eaton RG, Littler JW. Ligament reconstruction for the painful thumb carpometacarpal joint. J Bone Joint Surg Am. 1973; 55(8):1655-1666.
- Eaton RG, Glickel SZ. Trapeziometacarpal osteoarthritis. Staging as a rationale for treatment. Hand Clin. 1987; 3: 455-471.
- Dela Rosa TL, Vance MC, Stern PJ. Radiographic optimization of the Eaton classification. J Hand Surg Br. 2004; 29(2): 173-177.
- Noland SS, Saber S, Endress R, Hentz VR. The scaphotrapezial joint after partial trapeziectomy for trapeziometacarpal joint arthritis: long-term follow-up. J Hand Surg Am. 2012; 37(6): 1125-1129.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-04-2015
Laatst geautoriseerd : 01-04-2015
Geplande herbeoordeling : 01-01-2020
Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende Wetenschappelijk Verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Naast bovengenoemde verenigingen ook:
GEAUTORISEERD DOOR
Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)
Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)
IN SAMENWERKING MET
Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)
Nederlands Gezelschap voor Handtherapie (NGHT)
Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)
MET ONDERSTEUNING VAN
Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten
FINANCIERING
De richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Vanwege de frequentie van voorkomen van duimbasis artrose, is het van belang om de best mogelijke evidence based behandeling te verzorgen op landelijk niveau. Deze richtlijn beoogt deze lacune te vullen evenals advies te verstrekken over het implementeren van de geformuleerde adviezen.
Deze richtlijn is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie met als doel een hanteerbaar overzicht op te stellen met aanbevelingen aangaande de diagnose en behandeling van duimbasis artrose. Per hoofdstuk wordt een overzicht van de literatuur gegeven met vervolgens een conclusie die naast een samenvatting van de literatuur ook de mening van de werkgroep weergeeft. Dit zodat de uiteindelijke aanbevelingen zowel gebaseerd zijn op de wetenschappelijke literatuur als op aansluitende meningsvorm van de werkgroep. Uiteraard staat steeds duidelijk beschreven hoe tot een aanbeveling gekomen is. Tenslotte geeft de richtlijn advies bij het implementeren van de geformuleerde aanbevelingen.
Richtlijngebruikers
De richtlijn werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Orthopedische Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen en de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland. Daarnaast is ondersteuning verkregen van het Nederlands gezelschap voor Handtherapie. De leden van deze verenigingen zijn de beoogde gebruikers van deze richtlijn.
Samenstelling werkgroep
In 2012 is op iniatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (een overkoepelende organisatie met vertegenwoordigers uit alle specialismen die betrokken zijn bij hand problematiek) een multidisciplinaire werkgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van die specialismen die betrokken zijn bij de conservatieve en operatieve behandeling van duimbasis artrose.
Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond.
De voorgestelde samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en de werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. Gezamenlijk zijn de werkgroepleden integraal verantwoordelijk voor de tekst van deze conceptrichtlijn.
Kerngroep:
- drs. J. van Uchelen, plastisch en handchirurg, Isala Zwolle (voorzitter)
- dr. A. Beumer, orthopaedisch en handchirurg, Amphia Ziekenhuis Breda
- drs. S.M. Brink, bewegingswetenschapper, Isala Zwolle
- dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
- dr. T.M. Moojen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Nederland
- drs. A.J. Spaans, AIOS orthopaedie, Amphia Ziekenhuis Breda
- dr. G.M. Vermeulen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Hilversum
Adviesgroep:
- dr. T.A.R. Schreuders, Nederlands Gezelschap voor Handtherapie
- dr. R.W. Selles, Vereniging voor Bewegingswetenschap Nederland
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Er is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen in de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling door uitdrukkelijk te letten op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn wordt na accordering door de beroepsverenigingen verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Een samenvatting van de richtlijn wordt voor publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in de vaktijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van het CBO: www.cbo.nl.
Werkwijze
De werkgroep werkte gedurende 2 jaar (8 vergaderingen) aan de tot stand koming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden hebben systematisch literatuur gezocht en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende conceptrichtlijn.
Probleemomschrijving en uitgangsvragen
De werkgroep heeft problemen in kaart gebracht en vragen geformuleerd betreffende het hele proces van diagnostiek, conservatieve en operatieve therapie zoals dat door de patiënt chronologisch wordt doorlopen. Deze zijn geformuleerd in uitgangsvragen die steeds staan vermeld aan het begin van elk hoofdstuk.
Samenvatting literatuur
Voor zover mogelijk is de richtlijn gebaseerd op evidence uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. In een enkel geval werd zodanige waarde aan een ander onderzoek gehecht (in press of recet gepubliceerd) dat dit werd meegenomen. Dit wordt dan specifiek in de tekst genoemd. Door middel van systematisch zoeken in de Cochrane database, Medline, en Embase werden relevante artikelen gezocht. Uit de referentielijsten van opgevraagde literatuur werden eveneens artikelen ter analyse opgenomen. Deze geselecteerde artikelen zijn door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. De geselecteerde artikelen zijn de basis voor de verschillende hoofdstukken en de onderbouwing van de verschillende conclusies. Voor verdere toelichting wordt u verwezen naar het aanverwant ‘Specifieke inleiding’.
De beoordeling van de verschillende artikelen zijn in de teksten terug te vinden onder het kopje ‘samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur en de mate van bewijs waarop deze conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld.
Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor een aanbeveling vaak ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. Het is evident dat in de ‘overige overwegingen’ de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol spelen. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Aanbevelingen worden gegeven na iedere paragraaf. Voor de huidige opzet, met het gescheiden weergeven van ‘feiten’ naast ‘meningen’, is gekozen om een efficiënte discussie mogelijk te maken tijdens de werkgroepvergaderingen, daarnaast vergroot het de transparantie van de aanbevelingen voor de lezer.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.