Primaire artrose van de duimbasis

Initiatief: NVPC Aantal modules: 30

Glucocorticoïd of hyaluronzuur injecties

Uitgangsvraag

Is het geven van glucocorticoïd of hyaluronzuur injecties zinvol bij patiënten met duimbasisartrose?

Aanbeveling

Het is aangetoond dat intra-articulaire injecties met zowel corticosteroïden hyaluronzuur effect hebben op korte termijn. Welk van beide middelen wordt gegeven is afhankelijk van de voorkeur van de specialist. Het wordt geadviseerd om in de overweging mee te nemen dat het injecteren van corticosteroïden goedkoper is. Wanneer een kortdurend pijnstillend effect wordt beoogd, wordt geadviseerd te kiezen voor een injectie met corticosteroïden.

Overwegingen

Er is in de bovenbeschreven studies veel diversiteit met betrekking tot gebruikte middelen, aantal injecties en hoeveelheid vloeistof per injectie. Er zijn maar weinig studies van hoge kwaliteit, de follow-up duur in de studies is vaak kort.

Onderbouwing

Intra-articulaire corticosteroïd injecties leiden op de korte termijn tot vermindering van pijn en verbetering van functionaliteit bij patiënten met knie artrose (Bellamy e.a. 2006). Nadelen zijn lokale bijwerkingen, zoals depigmentatie, peri-articulaire weke delen calcificatie, verzwakking van pezen en ligamenten en verschillende systemische bijwerkingen (Dalinka e.a. 1984, Lemont & Hetman 1991, Paavola e.a. 2002). Het werkingsmechanisme van glucocorticoïdinjecties moet waarschijnlijk worden gezocht in de anti-inflammatoire eigenschappen.

 

Hyaluronzuur speelt een belangrijke rol in de homeostase van gewrichten en is normaal gesproken aanwezig in de synoviale vloeistof (Fam e.a. 2007). In het geval van artrose is de concentratie hyaluronzuur lager. Het herstel van dit tekort kan de reologische eigenschappen van de synoviale vloeistof herstellen en de symptomen van artrose verminderen (Adams e.a. 2000, Gosh e.a. 2002, Wang e.a. 2004). Intra-articulaire injectie van hyaluronzuur heeft enkele nadelen, waaronder de noodzaak tot meerdere intra-articulaire injecties, een relatief pijnlijke injectieprocedure en hoge kosten (Karalezli e.a. 2007). Er zijn echter vrijwel geen systemische bijwerkingen beschreven, wat een voordeel is vergeleken met steroïden (Wang e.a. 2004).

Zowel glucocorticoïd as hyaluronzuur injecties kunnen enige verbetering van pijnklachten geven (Figen Ayhan & Üstün 2009, Bahadir e.a. 2009, Heyworth e.a. 2008, Roux e.a. 2007, Fuchs e.a. 2006, Stahl e.a. 2005) (niveau 1). Corticosteroïden hebben sneller effect en dit duurt meestal ook korter (Fuchs e.a. 2006) (niveau 2). Het effect van hyaluronzuur treedt pas later op, maar houdt meestal ook langer aan (Stahl e.a. 2005) (niveau 2).

Glucocorticoïden

Er is één RCT die intra-articulaire corticosteroïd injectie vergelijkt met placebo injectie  (Meenagh e.a. 2004). Alle injecties vonden plaats onder echogeleide controle. Patiënten kregen eenmalig 0.25 ml (5 mg) triamcinolon hexacetonide of 0.25 ml (5 mg) 0.9% natriumchloride geinjecteerd, waarna alle duimen gedurende 48 uur in een duimspalk werden geïmmobiliseerd. Veertig patiënten werden gerandomiseerd, waarvan 35 na 24 weken konden worden geanalyseerd. Er werd op verschillende tijdspunten geen verschil gevonden tussen beide groepen met betrekking tot VAS-score voor pijn, stijfheid, gevoeligheid en globale beoordeling (Tabel 4.2).

 

Hyaluronzuur

Figen Ayhan & Üstün (2009) onderzochten bij 33 patiënten met bilaterale CMC 1 artrose het effect van een injectie met 1 mL Hylan G-F 20 in het ene CMC 1 gewricht met 1 mL natriumchloride in het andere CMC 1 gewricht. De auteurs vonden een statistisch significante verbetering in functie, pinch kracht en VAS score voor pijn na 24 weken in de hyaluronzuur groep. De VAS score voor pijn was kortdurend verlaagd in de controle groep bij 6 weken, mogelijk als gevolg van een kortdurend analgetisch effect van de placebo (Tabel 4.2).

 

Roux e.a. (2007) onderzochten 3 groepen van ieder 14 patiënten, die wekelijks 1 mL natrium hyaluronzuur (Sinovial) geïnjecteerd kregen onder radiologische controle. Groep 1 kreeg dit eenmalig, groep 2 twee keer en groep 3 drie keer. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de groepen met betrekking tot pijn en functie. In alle groepen vond er wel verbetering plaats van pijn en functie ten opzichte van de situatie voor injectie (deze verbetering was statistisch significant in groepen 2 en 3), ook na 3 maanden follow-up (Tabel 4.2).

 

Glucocorticoïden en hyaluronzuur

Er zijn 3 gerandomiseerde onderzoeken gepubliceerd waarbij intra-articulaire glucocorticoïd injectie werd vergeleken met intra-articulaire hyaluronzuur injectie (Tabel 4.2).

 

Fuchs e.a. (2006) injecteerden drie keer (met steeds een week pauze) 1 mL hyaluronzuur (Ostenil mini) bij 28 patiënten en 1 mL triamcinolon acetonide bij eveneens 28 patiënten. Na 26 weken was er bij 88% van de patiënten met hyaluronzuur injectie en bij 79% van de patiënten met corticosteroïd injectie een verbetering van pijn. Beide injecties leidden tot minder pijn en functiebeperking en verbeterden de beweeglijkheid. Patiënten die een corticosteroïd injectie hadden gekregen, hadden sneller minder pijn (maximum 2-3 weken na de eerste injectie), dit positieve effect daalde echter naar het einde van de studie. De auteurs concluderen dat 3 injecties hyaluronzuur effectief zijn in het verminderen van pijn en verbeteren van functie. De duur tot het effect is langer dan bij corticosteroïden (triamcinolon), de resultaten tonen een beter lange termijn effect op termijn van 6 maanden.

 

Stahl e.a. (2005) randomiseerden 52 patiënten voor 1 mL (40 mg) methylprednisolon acetaat (depomedrol, n = 25) of 1 mL (15 mg) natrium hyaluronzuur (orthovisc, n = 27). In beide groepen is er na 1 maand een significante verbetering van pijn in rust en na activiteit ten opzichte van de score voor injectie, die 6 maanden aanhoudt. Er is geen significant verschil gevonden tussen beide injectie groepen. De kracht verbeterde significant in de corticosteroïd injectie groep gedurende de hele follow-up tijd (6 maanden). In de hyaluronzuur groep werd alleen na 6 maanden een significante verbetering in kracht gezien, maar tevens significante verbetering in de 3-punts pinch, lateral pinch en PPT na 3 maanden follow-up.

Corticosteroïden richten zich met name op de inflammatoire component van de osteoarthritis en hebben daarom een snel effect op pijnvermindering. Het effect van hyaluronzuur lijkt langduriger te zijn. Beide middelen geven vermindering van pijn.

 

Bahadir e.a. (2009) onderzochten het effect van eenmalige injectie 20 mg/ 0.5 mL triamcinolon aceton (Kenacort-A, n=20) met drie injecties (wekelijks) van 5 mg/0.5 mL natrium hyaluronzuur (Ostenil, n=20). Na 12 maanden follow-up was in de corticosteroïd groep effectievere en langduriger pijnvermindering bereikt. In beide groepen was een significante daling van de VAS score voor pijn ten opzichte van voor de injecties, in de hyaluronzuurgroep verminderde dit effect echter na 6 maanden. De kracht verbeterde significant in beide groepen, in de hyaluronzuurgroep hield dit effect 6 maanden aan, in de corticosteroïd groep 3 maanden.

Beide injecties zijn effectief in het reduceren van pijn en verbeteren van kracht. Mogelijk zijn corticosteroïd injecties hierin effectiever dan hyaluronzuur injecties.

 

Heyworth e.a. (2008) vergelijken in hun RCT hyaluronzuur injectie (n=20) met corticosteroid injectie (n=22) en placebo injectie (n=18). Alle patiënten krijgen 2 injecties met een tussenpoze van 1 week. In de hyaluronzuurgroep krijgen patiënten 2 keer 1 mL Hylan G-F 20, in de corticosteroïdgroep de eerste keer 1 mL 0.9% natriumchloride en de tweede keer 1 mL natriumfosfaat-betamethason acetaat en in de placebogroep 2 keer 1 mL 0.9% natriumchloride. Alle patiënten kregen na de eerste injectie een neopreen duimspalk die ze gedurende 2 weken moesten dragen. Er werden geen statistisch significante verschillen gevonden in VAS en DASH-scores, krachtmetingen en range of motion tussen de 3 groepen. De auteurs concluderen dat gebaseerd op het langer uitblijven van pijn, toegenomen knijpkracht en verbetering in symptomen vergeleken met pre-injectie waarden, kunnen hyaluronzuur injecties worden overwogen.

  1. Adams ME, Lussier AJ, Peyron JG. A risk-benefit assessment of injections of hyaluronan and its derivatives in the treatment of osteoarthritis of the knee. Drug Saf. 2000; 23(2): 115-130.
  2. Bahadir C, Onal B, Dayan VY, GüŸrer N. Comparison of therapeutic effects of sodium hyaluronate and corticosteroid injections on trapeziometacarpal joint osteoarthritis. Clin Rheumatol. 2009; 28:529-533
  3. Bellamy N, Campbell J, Robinson V, Gee T, Bourne R, Wells G. Intraarticular corticosteroid for treatment of osteoarthritis of the knee. Cochrane Database Syst Rev. 2006; 19(2): CD005328.
  4. Dalinka MK, Stewart V, Bomalaski JS, Halpern M, Kricun ME. Periarticular calcifications in associations with intra-articular corticosteroid injections. Radiology 1984l; 153: 615-618.
  5. Fam H, Bryant JT, Kontopoulou M. Rheological properties of synovial fluids. Biorheology 2007; 44(2): 59-74.
  6. Figen Ayhan F, ܚstün N. The evaluation of efficacy and tolerability of Hylan G-F 20 in bilateral thumb base osteoarthritis: 6 months follow-up. Clin Rheumatol. 2009; 28: 535-541.
  7. Fuchs S, Mö”nikes R, Wohlmeiner A, Heyse T. Intra-articular hyaluronic acid compared with corticoid injections for the treatment of rhizarthrosis. OsteoArthritis and Cartilage. 2006; 14: 82-88.
  8. Heyworth BE, Lee JH, Kim PD, Lipton CB, Strauch RJ, Rosenwasser MP. Hylan versus corticosteroid versus placebo for treatment of basal joint arthritis: a prospective, randomized, double-blinded clinical trial. J Hand Surg 2008; 33A: 40-48.
  9. Karalezli N, Ogun TC, Kartal S, Saracgil SN, Yel M, Tuncay I. The pain associated with intraarticular hyaluronic acid injections for trapeziometacarpal osteoarthritis. Clin Rheumatol. 2007; 26: 595-571.
  10. Lemont H, Hetman J. Cutaneous foot depigmentation following an intra-articular steroid injection. J Am Podiatr Med Assoc. 1991; 81(11): 606-607.
  11. Meenagh GK, Patton J, Kynes C, Wright GD. A randomised controlled trial of intra-articular corticosteroid injection of the carpometacarpal joint of the thumb in osteoarthritis. Ann Rheum Dis. 2004; 63: 1260-1263.
  12. Paavola M, Kannus P, Jä„rvinen TA, Jä„rvinen TL, Jósza L, Jä„rvinen M. Treatment of tendon disorders. Is there a role for corticosteroid injection? Foot Ankle Clin. 2002; 7(3): 501-513.
  13. Roux C, Fontas E, Breuil V, Brocq O, Albert C, Euller-Ziegler L. Injection of intra-articular sodium hyaluronidate (Sinovial) into the carpometacarpal joint of the thumb (CMC1) in osteoarthritis. A prospective evaluation of efficacy. Joint Bone Spine. 2007; 74: 368-372.
  14. Stahl S, Karsh-Zafrir I, Ratzon N, Rosenberg N. Comparison of intraarticular injection of depot corticosteroid and hyaluronic acid for treatment of degenerative trapeziometacarpal joints. J Clin Rheumatol 2005; 11: 299-302.
  15. Wang C, Lin J, Chang C, Lin YT, Hou SM. Therapeutic effects of hyaluronic acid on osteoarthritis of knee. A meta-analysis of randomized controlled trials. J Bone Joint Surg Am. 2004; 86: 538-545.

Tabel 4.2 hyaluronzuur en corticosteroïd injecties intra-articulair

Auteurs

Studie classificatie

Stadium artrose

Aantal patiënten per groep

Behandeling

 

Auteurs conclusies

Figen-Ayhan e.a. 2009

Level II

I-IV

33

 

 

33

Hyaluronzuur injectie i.a.

 

Zoutoplossing (controle) injectie i.a.

Statistisch significante verbetering in functie, pinch kracht en VAS score voor pijn werd bereikt na 24 weken in de hyaluronzuur groep. Alleen de VAS score voor pijn was kortdurend verlaagd in de controle groep bij 6 weken, mogelijk als gevolg van kortdurend placebo analgetisch effect. 

Bahadir e.a. 2009

Level III

II-III

20

 

 

20

Hyaluronzuur injectie i.a.

 

Corticosteroïd injectie i.a.

Zowel intra-articulaire injectie met steroïden als met hyaluronzuur is effectief. Een injectie met steroiden is superieur aan hyaluronzuur m.b.t. pijn en hand functie op langere termijn (geen verschil na 6 maanden, wel na 12 maanden).

Heyworth e.a. 2008

Level III

Niet bepaald

20

 

 

22

 

18

Hyaluronzuur injectie i.a. (2x)

Corticosteroïd injectie i.a.

Placebo injectie i.a. (zout)

Geen statistisch significante verschillen tussen de 3 groepen. Maar gebaseerd op langer uitblijven van pijn, toegenomen knijpkracht en verbetering in symptomen vergeleken met pre-injectie waarden, moeten hyaluronzuur injectie worden overwogen.

Roux e.a. 2007

Level III

II-IV

14

 

14

 

14

1x hyaluronzuur

2x hyaluronzuur

3x hyaluronzuur

 

allen injecties i.a.

Geen significante verschillen tussen de groepen m.b.t. pijn en functie. In alle groepen wel verbetering m.b.t. Pijn en functionaliteit vergeleken met pre-injectie.

Fuchs e.a. 2006

Level II

Gemid-deld II

28

 

 

28

Hyaluronzuur injectie i.a.

 

Corticosteroïd injectie i.a.

3 injecties hyaluronzuur zijn effectief in verminderen van pijn en verbeteren van functie. Duur tot effect is langer dan bij corticosteroïden (triamcinolon), de resultaten indiceren een beter lange termijn effect op termijn van 6 maanden.

Stahl e.a. 2005

Level II

II

25

 

 

27

Corticosteroïd injectie i.a.

 

Hyaluronzuur injectie i.a.

Zowel corticosteroïd als hyaluronzuur injectie geeft een vermindering van pijn. Hyaluronzuur was effectiever in het verbeteren van sommige aspecten van de fijne hand functie na 6 maanden.

Meenagh e.a. 2004

Level III

m.n. III

20

 

 

20

Corticosteroïd injectie i.a.

 

Controle (zout i.a.)

Geen verschil tussen injectie met corticosteroïden en placebo m.b.t. VAS, stijfheid, gevoeligheid en globale beoordeling na 24 weken.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-04-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-04-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2020

Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende Wetenschappelijk Verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie

Algemene gegevens

Naast bovengenoemde verenigingen ook:

 

GEAUTORISEERD DOOR

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

IN SAMENWERKING MET

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Nederlands Gezelschap voor Handtherapie (NGHT)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

MET ONDERSTEUNING VAN

Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten

 

FINANCIERING

De richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Vanwege de frequentie van voorkomen van duimbasis artrose, is het van belang om de best mogelijke evidence based behandeling te verzorgen op landelijk niveau. Deze richtlijn beoogt deze lacune te vullen evenals advies te verstrekken over het implementeren van de geformuleerde adviezen.

Deze richtlijn is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie met als doel een hanteerbaar overzicht op te stellen met aanbevelingen aangaande de diagnose en behandeling van duimbasis artrose. Per hoofdstuk wordt een overzicht van de literatuur gegeven met vervolgens een conclusie die naast een samenvatting van de literatuur ook de mening van de werkgroep weergeeft. Dit zodat de uiteindelijke aanbevelingen zowel gebaseerd zijn op de wetenschappelijke literatuur als op aansluitende meningsvorm van de werkgroep. Uiteraard staat steeds duidelijk beschreven hoe tot een aanbeveling gekomen is. Tenslotte geeft de richtlijn advies bij het implementeren van de geformuleerde aanbevelingen.

 

Richtlijngebruikers

De richtlijn werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Orthopedische Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen en de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland. Daarnaast is ondersteuning verkregen van het Nederlands gezelschap voor Handtherapie. De leden van deze verenigingen zijn de beoogde gebruikers van deze richtlijn.

Samenstelling werkgroep

In 2012 is op iniatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (een overkoepelende organisatie met vertegenwoordigers uit alle specialismen die betrokken zijn bij hand problematiek) een multidisciplinaire werkgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van die specialismen die betrokken zijn bij de conservatieve en operatieve behandeling van duimbasis artrose.

Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond.

De voorgestelde samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en de werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. Gezamenlijk zijn de werkgroepleden integraal verantwoordelijk voor de tekst van deze conceptrichtlijn.

 

Kerngroep:

  • drs. J. van Uchelen, plastisch en handchirurg, Isala Zwolle (voorzitter)
  • dr. A. Beumer, orthopaedisch en handchirurg, Amphia Ziekenhuis Breda
  • drs. S.M. Brink, bewegingswetenschapper, Isala Zwolle
  • dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
  • dr. T.M. Moojen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Nederland
  • drs. A.J. Spaans, AIOS orthopaedie, Amphia Ziekenhuis Breda
  • dr. G.M. Vermeulen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Hilversum

 

Adviesgroep:

  • dr. T.A.R. Schreuders, Nederlands Gezelschap voor Handtherapie
  • dr. R.W. Selles, Vereniging voor Bewegingswetenschap Nederland

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Er is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen in de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling door uitdrukkelijk te letten op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

De richtlijn wordt na accordering door de beroepsverenigingen verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Een samenvatting van de richtlijn wordt voor publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in de vaktijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van het CBO: www.cbo.nl.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 2 jaar (8 vergaderingen) aan de tot stand koming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden hebben systematisch literatuur gezocht en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende conceptrichtlijn.

 

Probleemomschrijving en uitgangsvragen

De werkgroep heeft problemen in kaart gebracht en vragen geformuleerd betreffende het hele proces van diagnostiek, conservatieve en operatieve therapie zoals dat door de patiënt chronologisch wordt doorlopen. Deze zijn geformuleerd in uitgangsvragen die steeds staan vermeld aan het begin van elk hoofdstuk.

 

Samenvatting literatuur

Voor zover mogelijk is de richtlijn gebaseerd op evidence uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. In een enkel geval werd zodanige waarde aan een ander onderzoek gehecht (in press of recet gepubliceerd) dat dit werd meegenomen. Dit wordt dan specifiek in de tekst genoemd. Door middel van systematisch zoeken in de Cochrane database, Medline, en Embase werden relevante artikelen gezocht. Uit de referentielijsten van opgevraagde literatuur werden eveneens artikelen ter analyse opgenomen. Deze geselecteerde artikelen zijn door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. De geselecteerde artikelen zijn de basis voor de verschillende hoofdstukken en de onderbouwing van de verschillende conclusies. Voor verdere toelichting wordt u verwezen naar het aanverwant ‘Specifieke inleiding’.

De beoordeling van de verschillende artikelen zijn in de teksten terug te vinden onder het kopje ‘samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur en de mate van bewijs waarop deze conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld.

Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor een aanbeveling vaak ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. Het is evident dat in de ‘overige overwegingen’ de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol spelen. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Aanbevelingen worden gegeven na iedere paragraaf. Voor de huidige opzet, met het gescheiden weergeven van ‘feiten’ naast ‘meningen’, is gekozen om een efficiënte discussie mogelijk te maken tijdens de werkgroepvergaderingen, daarnaast vergroot het de transparantie van de aanbevelingen voor de lezer. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Chirurgische behandeling duimbasisartrose