Primaire artrose van de duimbasis

Initiatief: NVPC Aantal modules: 30

Trapeziectomie met LR of LRTI

Uitgangsvraag

Is trapeziectomie met LR of LRTI beter dan de andere technieken en op de langere termijn?

Aanbeveling

Het is aangetoond dat een trapeziectomie met een eventuele additionele LR of LRTI een geschikte behandeling is voor patiënten met artrose op zowel CMC 1 als STT niveau (graad IV artrose). Hierbij moet in overweging worden meegenomen dat de kans op complicaties groter is na een trapeziectomie met LRTI.

Het is aannemelijk dat een stabiliserende K-draad geen toegevoegde waarde heeft.

Overwegingen

Gebaseerd op bovenstaande conclusies lijkt de toevoeging van een LRTI na trapeziectomie, welke geen toegevoegde waarde heeft op het resultaat ook niet op langere termijn en mogelijkerwijs meer complicaties geeft, niet langer gerechtvaardigd. De werkgroep wil hier echter graag een nuance in aanbrengen. Wanneer er namelijk nauwkeurig naar de RCTs met de grootste patiënten populatie en de langste follow-up wordt gekeken blijven een aantal vragen onbeantwoord (Salem & Davis 2012, niveau II en Gangopadhyay e.a. 2012, niveau II). In beide studies had slechts 10% van de patiënten in elke groep slijtage van het STT gewricht (graad IV artrose: volgens de radiografische criteria van Eaton en Glickel), terwijl de andere 90 % van de patiënten graad II en III artrose hadden (alleen slijtage op CMC 1 niveau). Dienovereenkomstig zijn de resultaten van deze studies primair van toepassing op patiënten met graad II en III slijtage (artrose in alleen het CMC 1 gewricht). Aangezien graad IV slijtage (artrose in het CMC 1 en STT gewricht) wordt gekarakteriseerd door meer kraakbeen- en wekedelen schade (ligament slijtage) dan bij graad II en III, heeft de duim een verhoogde neiging tot een collaps in de palm, waardoor er een typische ‘zigzag’ deformiteit van de duim kan ontstaan. Daarom is de commissie van mening dat een LRTI na trapeziectomie nog steeds een waardevolle behandelingsoptie kan zijn voor patiënten met graad IV artrose. Echter een goede gerandomiseerde studie waarin trapeziectomie wordt vergeleken met trapeziectomie met LRTI bij graad IV patiënten is noodzakelijk om deze overwegingen van de werkgroep te toetsen.

De werkgroep heeft ook kritisch gekeken naar het complicatie percentage dat optreedt na een LRTI. Er zijn namelijk sterke aanwijzingen dat trapeziectomie alleen minder complicaties geeft dan trapeziectomie met LRTI. De meta-analyse van Wajon e.a. 2009 (niveau I) toont dat trapeziectomie met LRTI significant (p=0,01) meer bijwerkingen heeft en trapeziectomie minder, resepctievelijk 22% versus 10% (inclusief: pijnlijk litteken, pees adhesies of ruptuur, sensibiliteitsveranderingen, of Complex Regionaal Pijn Syndroom (CRPS) type 1). Zij concludeerden dus dat trapeziectomie veiliger is. De meta-analyse van Li e.a. 2011 (niveau I) toonde op basis van een andere samenstelling van geïncludeerde artikelen ook een verschil in complicaties namelijk 23,6% in de trapeziectomie met LRTI groep en 16,8% in de trapeziectomie groep (inclusief: wond infectie, irritatie van de n. radialis superficialis, irritatie van de n. medianus, litteken gevoeligheid, neuromen, CRPS I, instabiliteit, pees ruptuur/adhesies). Echter dit verschil was  niet statistisch significant (p=0,13). In beide meta-analyses zijn klinisch relevante complicaties zoals CRPS I opgeteld bij klinisch minder relevante complicaties zoals bijvoorbeeld sensibiliteitsverlies ter plaatse van de thenar. Daarom is de werkgroep van mening dat op basis van de huidige literatuur het niet goed mogelijk is te bepalen of het eventuele hogere complicatie percentage bij patiënten met een aditionele LRTI na trapeziectomie ook daadwerkelijk het herstel of het functioneren van de patïent beïnvloedt.

Onderbouwing

Op basis van de geïncludeerde studies in de 3 systematische reviews (5.1 en 5.3 module ’Chirurgische behandeling duimbasisartrose’) en de vergelijkende studies die verschenen na de reviews (2010 t/m december 2012) (Tabel 5.2 module ’Chirurgische behandeling duimbasisartrose’), is er geen bewijs voor superioriteit van trapeziectomie met extra LR of LRTI zelfs niet op lange termijn (Gangopadhyay e.a. 2012 en Salem & Davis 2012, beide niveau II en follow-up> 5 jaar) (niveau 1).

 

Er moet rekening worden gehouden met een hoger percentage complicaties na trapeziectomie met LRTI (Wajon e.a. 2009, Vermeulen e.a. 2011) (niveau 1).

 

Het gebruik van een stabiliserende K-draad in de eerste weken van het postoperatieve traject geen toegevoegde waarde (Salem & Davis 2012) (niveau 2).

Alle drie de geïncludeerde systematische reviews schrijven over trapeziectomie met LR en trapeziectomie met LRTI.

De meta-analyse van Li e.a. uit 2011 (Tabel 5.1 module ’Chirurgische behandeling duimbasisartrose’) vergeleek trapeziectomie en trapeziectomie met LRTI en concludeerde dat er geen statistisch significante verschillen in postoperatieve grijpkracht, knijpkracht, sleutelgreep kracht, pijn, DASH en complicaties waren. De auteurs concluderen dat er geen verschil is tussen de procedures, ook niet in complicaties. Wel is er een trend waarneembaar waarbij er gemiddeld meer complicaties werden gevonden bij de trapeziectomie met LRTI techniek.

In het systematische review van Vermeulen e.a. uit 2011 (Tabel 5.1 module ’Chirurgische behandeling duimbasisartrose’) wordt over trapeziectomie met LR en trapeziectomie met LRTI geconcludeerd, dat superioriteit van een trapeziectomie met een aanvullende LR of LRTI niet wordt ondersteund door bewijs (Ulrich-Vinther e.a. 2008, Davis e.a. 2004, Belcher e.a. 2000, De Smet e.a. 2004, Field & Buchanan 2007, Park e.a. 2008, Davis & Pace 2009, Gerwin e.a. 1997, Tägil & Kopylov 2002, Kriegs-Au e.a. 2004, Hart e.a. 2006, Taylor e.a. 2005, García-Mas & Solé Molins 2009, Jörheim e.a. 2009). Wel merkten zij op dat de drie geïncludeerde studies met de hoogste studie kwaliteit (niveau II) een gemiddelde follow-up van slechts 12 maanden hadden en dat daarom eventuele voordelen van een LRTI op lange termijn ten opzichte van een trapeziectomie alleen of met TI niet kon worden beoordeeld (Davis e.a. 2004, Field & Buchanan 2007, Park e.a. 2008). Daarnaast toonden deze drie studies dat trapeziectomie met LRTI geassocieerd is met meer complicaties in vergelijking met een trapeziectomie zonder LRTI.

In de meta-analyse van Wajon e.a. (2009) wordt ook geconcludeerd dat trapeziectomie met LRTI geen superioriteit toonde over de andere technieken geïncludeerd in dit review. Bovendien meldden ook Wajon e.a. (2009) dat trapeziectomie met LRTI significant meer bijwerkingen heeft en trapeziectomie minder, 22% versus 10%, respectievelijk (inclusief: pijnlijk litteken, pees verkleving of ruptuur, sensibiliteitsveranderingen, of Complex Regionaal Pijn Syndroom type 1). Zij concludeerden dus dat trapeziectomie veiliger is.

Bij de evaluatie van de literatuur die na de drie systematische reviews beschikbaar werd (literatuur van januari 2010 t/m december 2012 ), werden 6 nieuwe vergelijkende studies gevonden (Gangopadhyay e.a. 2012, Salem & Davis 2012, Nordback e.a. 2012, Vandenberghe e.a. 2012, Nilsson e.a. 2010, Sandvall e.a. 2010) waarin trapeziectomie met LR of trapeziectomie met LRTI vergeleken werden (tabel 5.2 module ’Chirurgische behandeling duimbasisartrose’).

Zoals beschreven in meer detail in de vorige paragraaf, toonden de studies van Sandvall e.a. (2010, Niveau V), Salem & Davis (2012, niveau II) en Gangopadhyay e.a (2012, niveau II), waarin trapeziectomie, trapeziectomie met TI en trapeziectomie met LRTI werden vergeleken, geen extra voordeel van een LRTI na trapeziectomie ook niet op de langere termijn (de niveau II studies hadden beide een follow-up van tenminste 5 jaar). Tevens kan er op basis van de studie van Salem & Davis (2012, niveau II: RCT, 114 duimen geincludeerd en 6,2 jaar follow-up) geconcludeerd worden dat het gebruik van een stabiliserende K-draad in de eerste weken van het postoperatieve traject geen toegevoegde waarde heeft.

De studie van Nordback e.a. (2012, Niveau V) vergeleek trapeziectomie met APL sling met en zonder Mitek anker fixatie. De studie meldt dat Mitek anker fixatie de radiologische hoogte van de scaphometacarpale ruimte verbetert, maar ook is geassocieerd met verminderde postoperatieve functie en meer pijn in vergelijking met de LRTI procedure zonder Mitek anker. Conclusie was dat het gebruik van een Mitek anker de pijn verhoogt in rust en tijdens activiteiten met inferieure functionele resultaten.

De vergelijkende studie van Vandenberghe e.a. (2012, Niveau V) vergelijkt trapeziectomie met LRTI en een gewrichtsvervangende procedure (gecementeerde La Caffiniere en Roseland) en zal in meer detail in de paragraaf over gewrichtsvervangende procedures worden besproken. De eerder beschreven studie van Nilsson e.a. (2010, niveau II) toonde geen superioriteit van de LRTI procedure over de Artelon spacer.

  1. Alnot JY, Muller GP. A retrospective review of 115 cases of surgically-treated trapeziometacarpal osteoarthritis. Rev Rhum Engl Ed. 1998; 65(2): 95-108.
  2. Amadio PC, Millender LH, Smith RJ. Silicone spacer or tendon spacer for trapezium resection arthroplasty - comparison of results. J Hand Surg Am. 1982; 7(3): 237-244.
  3. Amadio PC, De Silva SP. Comparison of the results of trapziometacarpal arthrodesis and arthroplasty in men with osteoarthritis of the trapeiometacarpal joint. Ann Chir Main Memb Super. 1990; 9(5): 358-363.
  4. Belcher HJ, Nicholl JE. A comparison of trapeziectomy with and without ligament reconstruction and tendon interposition. J Hand Surg Br. 2000; 25(4): 350-356.
  5. Belcher HJ, Zic R. Adverse effect of porcine collagen interposition after trapzectomy: a comparative study. J Hand Surg Br. 2001; 26(2): 159-164.
  6. Burton RI, Pellegrini VD Jr. Surgical management of basal joint arthritis of the thumb. Part I & II. Ligament reconstruction with tendon interposition arthroplasty. J Hand Surg Am. 1986; 11(3): 324-332.
  7. Conolly WB, Lanzetta M. Surgical management of arthritis of the carpo-metacarpal joint of the thumb. Aust N Z J Surg. 1993; 63(8): 596-603.
  8. Davis TR, Brady O, Dias JJ. Excision of the trapezium for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint: a study of the benefit of ligament reconstruction or tendon interposition. J Hand Surg Am. 2004; 29(6): 1069-1077.
  9. Davis TR, Pace A. Trapeziectomy for trapeziometacarpal joint osteoarthritis: is ligament reconstruction and temporary stabilisation of the pseudoarthrosis with a Kirschner wire important? J Hand Surg Eur Vol. 2009; 34(3): 312-321.
  10. Davis TR, Brady O, Barton NJ, Lunn PG, Burke FD. Trapeziectomy alone, with tendon interposition or with ligament reconstruction? J Hand Surg Br. 1997 Dec; 22(6): 689-694.
  11. De Smet L, Sioen W, Spaepen D, Van Ransbeeck H. Treatment of osteoarthritis of the thumb: trapezectomy with or without tendon interposition/ligament reconstruction. Hand Surg. 2004; 9(1): 5-9.
  12. Downing ND, Davis TR. Trapezial space height after trapeziectomy: mechanism of formation and benefits. J hand Surg Am. 2001; 26(5): 862-868.
  13. Eaton RG, Littler JW. Ligament reconstruction for the painful thumb carpometacarpal joint. J Bone Joint Surg Am. 1973; 55(8): 1655-1666.
  14. Eaton RG, Glickel SZ. Trapeziometacarpal osteoarthritis. Staging as a rationale for treatment. Hand Clin. 1987; 3: 455-471.
  15. Field J, Buchanan D. To suspend or not to suspend: a randomised single blind trial of simple trapeziectomy versus trapeziectomy and flexor carpi radialis suspension. J Hand Surg Eur Vol. 2007; 32(4): 462-466.
  16. Forseth MJ, Stern PJ. Complications of trapeziometacarpal arthrodeis using plate en screw fixation. J Hand Surg Am. 2003; 28(2): 342-345.
  17. Gangopadhyay S, McKenna H, Burke FD, Davis TR. Five- to 18-year follow-up for treatment of trapeziometacarpal osteoarthritis: a prospective comparison of excision, tendon interposition, and ligament reconstruction and tendon interposition. J Hand Surg Am. 2012; 37(3): 411-417.
  18. Garc¡a-Mas R, Sol‚ Molins X. Partial trapeziectomy with ligament reconstruction--tendon interposition in thumb carpo-metacarpal osteoarthritis. A study of 112 cases. Chir Main. 2009; 28(4): 230-238.
  19. Gerwin M, Griffith A, Weiland AJ, Hotchkiss RN, McCormack RR. Ligament reconstruction basal joint arthroplasty without tendon interposition. Clin Orthop Relat Res. 1997; 342: 42-45.
  20. Hart R, Janecek M, Siska V, Kucera B, Stipcak V. Interposition suspension arthroplasty according to Epping versus arthrodesis for trapeziometacarpal osteoarthritis. European Surgery - Acta Chirurgica Austriaca 2006; 38 (6): 433?438.
  21. Hartigan BJ, Stern PJ, Kiefhaber TR. Thumb carpometacarpal osteoarthritis: arthrodesis compared with ligament reconstruction and tendon interposition. J Bone Joint Surg Am. 2001; 83-A(10): 1470-1478.
  22. J”örheim M, Isaxon I, Flondell M, Kal‚n P, Atroshi I. Short-term outcomes of trapeziometacarpal artelon implant compared with tendon suspension interposition arthroplasty for osteoarthritis: a matched cohort study. J Hand Surg Am. 2009; 34(8): 1381-1387.
  23. Kriegs-Au G, Petje G, Fojtl E, Ganger R, Zachs I. Ligament reconstruction wit or without tendon interposition to treat primary thumb carpometacarpal osteoarthritis. A prospective randomized study. J Bone Joint Surg Am. 2004; 86-A(2): 209-218.
  24. Kvarnes L, Reiker†s O. Osteoarthritis of the carpometacarpal joint of the thumb. An analysis of operative procedures. J Hand Surg Br. 1985; 10(1): 117-120.
  25. Lanzetta M, Foucher G. A comparison of different surgical techniques in treating degenerative arthrosis oft he carpometacarpal joint oft he thumb. A retrospective study of 98 cases. J Hand Surg Br. 1995; 20(1): 105-110.
  26. Lehmann O, Herren DB, Simmen BR. Comparison of tendon suspension-interposition and silicon spacers in the treatment of degenerative osteoarthritis of the base of the thumb. Ann Chir Main Memb Super. 1998; 17(1): 25-30.
  27. Li YK, White C, Ignacy TA, Thoma A. Comparison of trapezectomy and trapezectomy with ligament reconstruction and tendon interposition: a systematic literature review. Plast Reconstr Surg. 2011;128(1): 199-207.
  28. Lovell ME, Nuttall D, Trail IA, Stilwell J, Stanley JK. A patient-reported comparison of trapeziectomy with Swanson Silastic implant or sling ligament reconstruction. J Hand Surg Br. 1999; 24(4): 453-455.
  29. Martou G, Veltri K, Thoma A. Surgical treatment of osteoarthritis of the carpometacarpal joint of the thumb: a systemic review. Plast Reconstr Surg. 2004; 114(2): 421-432.
  30. Maru M, Jettoo P, Tourret L, Jones M, Irwin L. Thumb carpometacarpal osteoarthritis: trapeziectomy versus pyrocarbon interposition implant (Pi2) arthroplasty. J Hand Surg Eur Vol. 2012; 37(7): 617-620.
  31. Muermans S, Coenen L. Interpositional arthroplasty with Gore-Tex, Marlex or tendon for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint. A retrospective comparative study. J Hand Surg Br. 1998; 23(1): 64-68.
  32. Mureau MA, Rademaker RP, Verhaar JA, Hovius SE. Tendon interposition arthroplasty versus arthrodesis for the treatment of trapeziometacarpal arthritis: a retrospective comparative follow-up study. J Hand Surg Am. 2001; 26(5): 869-876.
  33. Nilsson A, Liljensten E, Bergstrom C, Sollerman C. Results from a degradable TMC joint spacer (Artelon) compared with tendon arthroplasty. J Hand Surg Am. 2005; 30A(2): 380?389.
  34. Nilsson A, Wiig M, Alnehill H, Berggren M, Bj”rnum S, Geijer M, Kopylov P, Sollerman C. The artelon CMC spacer compared with tendon interposition arthrplasty. Acta Orthop. 2010; 81(2): 237-244. Erratum in: Acta Orthop. 2010; 80(5): 647.
  35. Nordback S, Erba P, Wehrli L, Raffoul W, Egloff DV. Trapeziectomy and tendon suspension with or without a mitek anchor fixation in the thumb basal joint osteoarthritis. J Hand Surg Eur Vol. 2012; 37(7): 625-631.
  36. Park MJ, Lichtman G, Christian JB, Weintraub J, Chang J, Hentz VR, Ladd AL, Yao J. Surgical treatment of thumb carpometacarpal joint arthritis: a single institution experience from 1995-2005. Hand (N Y). 2008; 3(4): 304-310.
  37. Raven EE, Kerkhoffs GM, Rutten S, Marsman AJ, Marti RK, Albers GH. Long term results of surgical intervention for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint: comparison of resection arthroplasty, trapeziectomy with tendon interposition and trapezio-metacarpal arthrodesis. Int Orthop. 2007; 31(4): 547-554.
  38. Ritschi JF, Belcher HJ. A comparison of trapeziectomy via anterior and posterior approaches. J Hand Surg Eur Vol. 2008; 33(2): 137-143.
  39. Salem H, Davis TR. Six year outcome excision of the trapezium for trapeziometacarpal joint osteoarthritis: is it improved by ligament reconstruction and temporary Kirschner wire insertion? J Hand Surg Eur Vol. 2012; 37(3): 211-219.
  40. Sandvall BK, Cameron TE, Netscher DT, Epstein MJ, Staines KG, Petersen NJ. Basal joint osteoarthritis of the thumb: ligament reconstruction and tendon interposition versus hematoma distraction arthroplasty. J Hand Surg Am. 2010; 35(12): 1968-1975.
  41. Schrö”der J, Kerkhoffs GM, Voerman HJ, Marti RK. Surgical treatment of basal joint disease of the thumb: comparison between resection-interposition arthroplasty and trapezio-metacarpal arthrodesis. Arch Orthop Trauma Surg. 2002; 122(1): 35-38.
  42. Tä„gil M, Kopylov P. Swanson versus APL arthroplasty in the treatment of osteoarthritis of the trapeziomatacarpal joint: a prospective and randomized study in 26 patients. J Hand Surg Br. 2002; 27(5): 452-456.
  43. Taylor EJ, Desari K, D'Arcy JC, Bonnici AV. A comparison of fusion, trapeziectomy and silastic replacement for the treatment of osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint. J Hand Surg Br. 2005; 30(1): 45-49.
  44. Ulrich-Vinther M, Puggaard H, Lange B. Prospective 1-year follow-up study comparing joint prosthesis with tendon interposition arthroplasty in treatment of trapeziometacarpal osteoarthritis. J Hand Surg Am. 2008; 33(8): 1369-1377.
  45. Vandenberghe L, Degreef I, Didden K, Fiews S, De Smet L. Long term outcome of trapeziectomy with ligament reconstruction/tendon interposition versus thumb basal joint prosthesis. J Hand Surg Eur Vol. 2012 Dec.
  46. Vermeulen GM, Slijper H, Feitz R, Hovius SE, Moojen TM, Selles RW. Surgical management of primary thumb carpometacarpal osteoarthritis: a systematic review. J Hand Surg Am. 2011; 36(1): 157-169.
  47. Wajon A, Ada L, Edmunds I. Surgery for thumb (trapeziometacarpal joint) osteoarthritis. Cochrane Database Syst Rev. 2005; 19;(4):CD004631.
  48. Wajon A, Carr E, Edmunds I, Ada L. Surgery for thumb (trapeziometacarpal joint) osteoarthritis. Cochrane Database Syst Rev. 2009; 7;(4):CD004631.
  49. Vermeulen GM, Brink SM, Slijper H, Feitz R, Moojen TM, Hovius SE, Selles RW. Trapeziometacarpal arthrodesis or trapeziectomy with ligament reconstruction in primary trapeziometacarpal osteoarthritis: a randomized controlled trial. J Bone Joint Surg Am. 2014 May: 96(9): 726-33.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-04-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-04-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2020

Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende Wetenschappelijk Verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie

Algemene gegevens

Naast bovengenoemde verenigingen ook:

 

GEAUTORISEERD DOOR

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

IN SAMENWERKING MET

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Nederlands Gezelschap voor Handtherapie (NGHT)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

MET ONDERSTEUNING VAN

Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten

 

FINANCIERING

De richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Vanwege de frequentie van voorkomen van duimbasis artrose, is het van belang om de best mogelijke evidence based behandeling te verzorgen op landelijk niveau. Deze richtlijn beoogt deze lacune te vullen evenals advies te verstrekken over het implementeren van de geformuleerde adviezen.

Deze richtlijn is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie met als doel een hanteerbaar overzicht op te stellen met aanbevelingen aangaande de diagnose en behandeling van duimbasis artrose. Per hoofdstuk wordt een overzicht van de literatuur gegeven met vervolgens een conclusie die naast een samenvatting van de literatuur ook de mening van de werkgroep weergeeft. Dit zodat de uiteindelijke aanbevelingen zowel gebaseerd zijn op de wetenschappelijke literatuur als op aansluitende meningsvorm van de werkgroep. Uiteraard staat steeds duidelijk beschreven hoe tot een aanbeveling gekomen is. Tenslotte geeft de richtlijn advies bij het implementeren van de geformuleerde aanbevelingen.

 

Richtlijngebruikers

De richtlijn werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Orthopedische Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen en de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland. Daarnaast is ondersteuning verkregen van het Nederlands gezelschap voor Handtherapie. De leden van deze verenigingen zijn de beoogde gebruikers van deze richtlijn.

Samenstelling werkgroep

In 2012 is op iniatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (een overkoepelende organisatie met vertegenwoordigers uit alle specialismen die betrokken zijn bij hand problematiek) een multidisciplinaire werkgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van die specialismen die betrokken zijn bij de conservatieve en operatieve behandeling van duimbasis artrose.

Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond.

De voorgestelde samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en de werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. Gezamenlijk zijn de werkgroepleden integraal verantwoordelijk voor de tekst van deze conceptrichtlijn.

 

Kerngroep:

  • drs. J. van Uchelen, plastisch en handchirurg, Isala Zwolle (voorzitter)
  • dr. A. Beumer, orthopaedisch en handchirurg, Amphia Ziekenhuis Breda
  • drs. S.M. Brink, bewegingswetenschapper, Isala Zwolle
  • dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
  • dr. T.M. Moojen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Nederland
  • drs. A.J. Spaans, AIOS orthopaedie, Amphia Ziekenhuis Breda
  • dr. G.M. Vermeulen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Hilversum

 

Adviesgroep:

  • dr. T.A.R. Schreuders, Nederlands Gezelschap voor Handtherapie
  • dr. R.W. Selles, Vereniging voor Bewegingswetenschap Nederland

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Er is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen in de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling door uitdrukkelijk te letten op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

De richtlijn wordt na accordering door de beroepsverenigingen verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Een samenvatting van de richtlijn wordt voor publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in de vaktijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van het CBO: www.cbo.nl.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 2 jaar (8 vergaderingen) aan de tot stand koming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden hebben systematisch literatuur gezocht en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende conceptrichtlijn.

 

Probleemomschrijving en uitgangsvragen

De werkgroep heeft problemen in kaart gebracht en vragen geformuleerd betreffende het hele proces van diagnostiek, conservatieve en operatieve therapie zoals dat door de patiënt chronologisch wordt doorlopen. Deze zijn geformuleerd in uitgangsvragen die steeds staan vermeld aan het begin van elk hoofdstuk.

 

Samenvatting literatuur

Voor zover mogelijk is de richtlijn gebaseerd op evidence uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. In een enkel geval werd zodanige waarde aan een ander onderzoek gehecht (in press of recet gepubliceerd) dat dit werd meegenomen. Dit wordt dan specifiek in de tekst genoemd. Door middel van systematisch zoeken in de Cochrane database, Medline, en Embase werden relevante artikelen gezocht. Uit de referentielijsten van opgevraagde literatuur werden eveneens artikelen ter analyse opgenomen. Deze geselecteerde artikelen zijn door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. De geselecteerde artikelen zijn de basis voor de verschillende hoofdstukken en de onderbouwing van de verschillende conclusies. Voor verdere toelichting wordt u verwezen naar het aanverwant ‘Specifieke inleiding’.

De beoordeling van de verschillende artikelen zijn in de teksten terug te vinden onder het kopje ‘samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur en de mate van bewijs waarop deze conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld.

Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor een aanbeveling vaak ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. Het is evident dat in de ‘overige overwegingen’ de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol spelen. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Aanbevelingen worden gegeven na iedere paragraaf. Voor de huidige opzet, met het gescheiden weergeven van ‘feiten’ naast ‘meningen’, is gekozen om een efficiënte discussie mogelijk te maken tijdens de werkgroepvergaderingen, daarnaast vergroot het de transparantie van de aanbevelingen voor de lezer. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Nabehandeling duimbasisartrose