Primaire artrose van de duimbasis

Initiatief: NVPC Aantal modules: 30

Chirurgische behandeling duimbasisartrose

De afgelopen decennia zijn er vele chirurgische behandelingen voor duimbasis artrose beschreven. Ondanks de grote diversiteit van de verschillende chirurgische technieken is er tot op heden nog geen duidelijke superioriteit van één techniek. Wel kunnen er op basis van de literatuur (evidence based medicine) nuances worden aangebracht welke voor- en nadelen elke techniek heeft ten aanzien van kracht, beweeglijkheid, subjectieve vragenlijsten, complicaties en patiënt tevredenheid.

In totaal zijn er in deze module 45 artikelen geïncludeerd over de chirurgische behandeling van duimbasis artrose met niveau I t/m V na analyse van de literatuur tot en met december 2012. Er zijn 25 studies van niveau V, 3 studies van niveau IV, 8 studies van niveau III, 6 studies van niveau II en 3 studies van niveau I (zie tabel 2.1 in aanverwant 'Specifieke inleiding' voor niveau indeling literatuur).

De RCT’s van Davis e.a. uit 1997 (niveau II)en van Downing & Davis uit 2001 (niveau II)werden geëxcludeerd, omdat dezelfde patiënten ook werden geanalyseerd in de studie van Davis e.a. in 2004 (niveau II) en beide auteurs tot dezelfde conclusie kwamen als Davis e.a.Ook van de 5 verschenen systematische reviews t/m 2012 zijn er 2 geëxcludeerd. Dit zijn de meta-analyse van Wajon e.a. uit 2005 (niveau I; Cochrane),omdat de ge-update studie van Wajon e.a. uit 2009 (niveau I; Cochrane) werd geïncludeerd, en de systematische review van Martou e.a. uit 2004 (niveau I), omdat alle geanalyseerde studies in deze review ook in de systematische review van Vermeulen e.a.uit 2011 (niveau 1)worden behandeld.

Tabel 5.1 geeft een samenvatting van de 3 geïncludeerde systematische reviews (niveau I). Tabel 5.2 geeft een overzicht van de 7 nieuwe vergelijkende studies die nog niet behandeld zijn in een eerdere systematisch review. Tabel 5.3 geeft een overzicht van alle 35 geïncludeerde vergelijkende studies in de chirurgische behandeling van duimbasis artrose die zijn behandeld in de geïncludeerde 3 systematische reviews.

Omdat er zo’n  grote variëteit aan chirurgische technieken beschreven is en sommige technieken slechts op zeer kleine onderdelen verschillen, zoals de verscheidenheid aan verschillende soorten ligament reconstructies, is het lastig om de technieken met elkaar te vergelijken. Om een vergelijking tussen deze variëteit aan technieken in de verschillende geïncludeerde studies toch mogelijk te maken, is het noodzakelijk de technieken in te delen in categorieën (Tabel 5.4). Hieronder zal in iedere submodule een categorie uit tabel 5.4 behandeld worden.

 

Tabel 5.1: Samenvatting van bevindingen van geincludeerde sytematsiche reviews in de chirurgische behandeling van duimbasis artrose

Auteurs

Studieopzet

Behandelt literatuur t/m jaar

Hoeveelheid geïncludeerde studies

Geïncludeerde technieken

Conclusies

Li et al. 2011

Meta-analyse

2002 t/m 2008

6 (Niveau I t/m III)

Trapeziectomie

 

 

Trapeziectomie met LRTI

Twee systematische reviews en vier RCT's werden geincludeerd. Er waren geen statistisch significante verschillen in postoperatieve grijpkracht, knijp kracht, sleutelgreep kracht, pijn, DASH en complicaties. De auteurs concluderen dat er geen verschil is tussen de procedures, ook niet in complicaties.

Vermeulen et al. 2011

Systema-tische review

2009

35 (Niveau II t/m V)

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie met interpositie (pees of niet autologe materialen)

 

Trapeziectomie met LR

 

Trapeziectomie met LRTI

 

Artelon implantaat artroplastiek

 

Artrodese

 

Gewrichts-vervangende procedure (Swanson silicone prothese)

 

Totale gewrichtsprothese (gecementeerde Guerpar / ongecementeerde Elektra)

Er is geen bewijs dat trapeziectomy zonder of met met TI superieur is t.o.v. van de andere technieken. Wanneer er een interpositie wordt verricht lijkt autoloog weefsel de voorkeur te hebben. Trapeziectomie met LR of LRTI is niet superieur aan andere technieken. Echter, follow-up in de RCT's was relatief kort (12 maand), daarom kunnen eventuele voordelen op lange termijn niet worden beoordeeld. Daarnaast lijkt de LRTI geassocieerd met een hoger percentage complicaties. Omdat de studies over de artrodese van minder methodologische kwaliteit waren en geen constante resultaten toonde, zijn we niet in staat om te concluderen dat artrodese beter is dan andere technieken. Daarvoor zijn RCT's nodig waarin artrodese met andere procedures wordt vergeleken. Bevindingen in de geincludeerde studies toonde aan dat nonunion percentage tussen de  8% tot 21% ligt en dat complicaties en heroperaties vaker voorkomen na artrodese. Een studie waarin totale gewrichtsprothese (Elektra) wordt vergeleken met trapeziectomie met LRTI toonde dat de prothese op korte termijn wellicht betere resultaten gaf. Echter RCT's waarin totale gewrichtsprothese met andere procedures nodig worden vergeleken zijn nodig. Er is geen bewijs dat de Artelon spacer superieur is aan trapeziectomie met LRTI.

Wajon et al. 2009

Meta-analyse

2007

9 (Niveau II t/m III)

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie met interpositie

 

Trapeziectomie met LR

 

Trapeziectomie met LRTI

 

Artelon implantaat artroplastiek

 

Artrodese

 

Gewrichtsvervangende procedure (Swanson silicone prothese)

7 chirurgische procedures werden geincludeerd. Studies rapporteerde resultaten van een gemengde groep van patienten met fase II-IV artrose, met verschillende hoeveelheid verbetering in pijn en fysiek functioneren. Geen procedure toonde een superioriteit over een ander m.b.t. pijn, fysieke functie, patiënt tevredenheid of ROM. Bij de trapeziectomy met LRTI patienten had 22% complicaties (zoals pijnlijke littekens, pees verkleving of rupturen, sensibiliteitsverlies of CRPS (type 1)), in vergelijking met 10% van de trapeziectomy patienten. Trapeziectomie met LRTI wordt daarom geassocieerd met 12% meer bijwerkingen (RR = 2,21, 95% CI 1,18 tot 4,15). De auteurs menen dat het lijkt dat geen procedure een voordeel heeft m.b.t. pijn en fysiek functioneren, hoewel het lastig is een difintieve consludie te maken. Trapeziectomie heeft minder complicaties dan trapeziectomy met LRTI.

 

Tabel 5.2 Samenvatting van bevindingen van nieuwe vergelijkende studies in de chirurgische behandeling van duimbasis artrose niet behandelt in een eerdere systematisch review.

Auteurs

Studie niveau

Behandeld in review

Hoeveelheid patiënten per groep

Techniek

Conclusies

Gangopadhyay et al. 2012

Niveau II

nieuw

53

 

46

 

 

54

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie met TI

 

Trapeziectomie met LRTI

Alleen vrouwen werden geincludeerd. De resultaten wat betreft pijn, kracht, ROM en complicaties van deze drie varianten van trapeziectomie zijn gelijk na een minimale follow-up van 5 jaar. Er lijkt geen voordeel te zijn van pees interpositie of ligament reconstructie op de langere termijn.

Salem et al. 2012

Niveau II

nieuw

59

 

55

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie met LRTI

Trapeziectomie werd vergeleken met trapeziectomie met LRTI en tijdelijke K-draad immoblisatie. Er waren geen significante verschillen tussen de behandelingen voor alle objectieve en subjectieve uitkomsten na 6 jaar follow-up gezien. 82% van de duimen waren pijnloos of hadden milde klachten na gebruik. PEM en DASH scores waren ongeveer gelijk tussen de groepen. Dus deze studie ziet geen aanvullende waarde voor het bebruik van een LRTI met een tijdelijke stabiliserende K-draad.

Maru et al. 2012

Niveau V

nieuw

18

 

 

 

18

Pyrocarbon interpositie implantaat (Pi2)

 

Trapeziectomie

De gemiddelde DASH scores bij de follow-up waren 27 voor degenen die een trapeziectomy en 35 voor diegenen die een PI2 artroplastiek (p = 0,001) hadden. Er was geen verschil in de VAS voor pijn, SF-36 scores, of onderzocht andere parameters. 6 van de 18 (33%) duimen in de pi2 groep had verschillende heroperaties, meestal i.v.m. dislocatie of subluxatie van het implantaat. De eerste resultaten van PI2 artroplastiek vertonen een hoge kans op complicaties in vergelijking met trapeziectomy en geen identificeerbaar voordeel.

Nordback et al. 2012

Niveau V

nieuw

23

 

 

 

32

Trapeziectomie met APL sling en Mitek anker

 

Trapeziectomie met APL sling zonder Mitek anker

De studie meldt dat Mitek anker fixatie de radiologische hoogte van de scaphometacarpale ruimte verbeterd, maar ook in verband werd gebracht met een verminderde postoperatieve functie en meer pijn in vergelijking met de LRTI procedure zonder Mitek anker. Conclusie was dat het gebruik van een Mitek anker de pijn verhoogd in rust en tijdens activiteiten met inferieure functionele resultaten

Vandenberghe et al. 2012

Niveau V

nieuw

233

 

 

89

Trapeziectomie met LRTI

 

La Caffiniere en Roseland prothese (beide gecementeerd)

Er werden geen significante verschillen gevonden bij het vergelijken van gebreken, pijn, tevredenheid van de patiënt en invaliditeit. Aangezien de superioriteit van een prothese niet kan worden aangetoond en de kosten van het implantaat groter zijn, raden wij trapeziectomie met LRTI aan als de eerste keuze in de behandeling van gewrichtsartrose van de duim.

Nilsson et al. 2010

Niveau II

nieuw

72

 

 

37

Artelon implantaat artroplastiek

 

Trapeziectomie met LRTI (APL, ECRL of FCR)

Zwelling en pijn werd vaker gezien in de Artelon groep. 6 implantaten werden verwijderd, 5 hiervan hadden geen antibiotica gehad. In beide groepen werd een significante pijn score reductie gezien na de operatie en ook de DASH scores daalde in beide groepen.De Artelon groep toonde geen superieure resultaten t.o.v. de LRTI groep.

Sandvall et al. 2010

Niveau V

nieuw

11

 

9

Trapeziectomie met LRTI

 

Trapeziectomie

De LRTI en trapeziectomie waren vergelijkbaar op alle niveaus van objectieve en subjectieve metingen (DASH, pijn en kracht). Beide groepen bereikte de doelstelling om een stabiele, mobiele, pijnloze duim te bieden.

 

Tabel 5.3: Samenvatting van bevindingen van geincludeerde vergelijkende studies in de chirurgische behandeling van duimbasis artrose behandelt in een eerdere systematisch reviews.

Auteurs

Studie niveau

Behandeld in review

Hoeveelheid patiënten per groep

Techniek

Conclusies

Jörheim et al. 2009

Niveau IV

Vermeulen

13

 

 

 

40

Artelon implantaat artroplastiek

 

trapeziectomie met LRTI

Geen significant verschil tussen de groepen in termen van DASH score, pijn, ROM en kracht. Meer patiënten in de LRTI groep waren tevreden. Twee Artelon patiënten ondergingen een heroperatie naar een trapeziectomie met LRTI en er vonden geen heroperaties in de LRTI groep plaats. De auteurs concludeerden dat de uitkomsten van de Artelon implantaten niet superieur waren aan die van de trapeziectomie met LRTI, een factor waarmee rekening moet worden gehouden bij het vergelijken van de kosteneffectiviteit.

Davis et al. 2009

Niveau II

Vermeulen / Li

67

 

61

Trapeziectomie

 

trapeziectomie met LRTI and K-draad immobilisatie

Op 1-jaar follow-up rapporteerde 81% van de trapeziectomie groep geen pijn of mild ongemak na gebruik zonder beperking, in vergelijking met 67% van de LRTI groep. De DASH-en Patiënt Evaluatie Measure (PEM) uitkomst scores verminderd postoperatief wat dus verbeterde functie aantoonde. Maar de pijn, DASH en PEM scores, sleutel greep kracht, knijp kracht en alle andere klinische uitkomstmaten, verschilde niet significant tussen de twee groepen op zowel 3-maanden als 1 jaar na de operatie.

Garcia-Mas et al. 2009

Niveau V

Vermeulen

80

 

 

 

15

Hemi-trapeziectomie met LRTI

 

Totale trapeziectomie met LRTI

De vergeleken technieken werden uitgevoerd in verschillende groepen (hemi-trapeziectomie met LRTI voor stadium II / III; totale trapeziectomie met LRTI voor stadium IV) en resulteerde in goede resultaten. De auteurs suggereren dat de totale trapeziectomie moet worden beperkt voor fase IV OA op basis van iets betere kracht metingen en verbeterde pijn niveaus.

Ulrich Vinther et al. 2008

Niveau IV

Vermeulen

36

 

 

62

Elektra totale gewrichtsprosthesis

 

trapeziectomie met LRTI

Patiënten met een Elektra totale gewrichtsprothese (zonder cement) bereikten sneller herstel met een beter comfort en een verbeterde kracht en ROM, zonder een verhoogd risico op complicaties (slechts 1 cup luxatie in de prothese groep) ten opzichte van patiënten die werden behandeld met trapeziectomie met LRTI.

Park et al. 2008

Niveau V

Vermeulen

60

Trapeziectomie

 

Costochondrale allograft Interpositie artroplastiek

 

trapeziectomie met LRTI

Geen significant verschil tussen de groepen in termen van DASH-score en knijp kracht. Geen verschil tussen de technieken op het gebied van postoperatieve knijp kracht en tevredenheid van de patiënt gemeten door DASH scores. De operatie tijden voor trapeziectomie en de osteochondrale allograft waren significant korter dan die van de LRTI. Dit biedt ondersteund bewijs dat, "minder is meer" in de behandeling van duimbasis artrose.

Ritchie et al. 2008

Niveau III

Vermeulen

20

 

 

 

20

trapeziectomie (posterieure benadering)

 

trapeziectomie (anterieure benadering)

trapeziectomie resulteerde in significant verbeterde objectieve en subjectieve uitkomsten in beide groepen, maar de groep met anterieure benadering had een significant betere subjectieve kracht, beweging, tevredenheid, betere objectieve sleutelgreep kracht en litteken gevoeligheid.

Field et al. 2007

Niveau II

Li / Vermeulen / Wajon

32

 

33

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie met LRTI

De tevredenheid van patiënten was vergelijkbaar. Er was geen verschil in grijp of knijp kracht, maar de ROM was iets beter in de trapeziectomie groep zonder LRTI.

Hart et al. 2006

Niveau III

Vermeulen / Wajon

20

 

20

CMC Arthrodese

 

Trapeziectomie met LRTI

Na 6 maanden follow-up waren de objectieve en subjectieve uitkomsten (Buck-Gramko score) significant beter in de CMC Arthrodese groep. Bij de laatste follow-up (gemiddeld 6,8 jaar) werden er geen significante verschillen gevonden, alleen palmaire en radiale abductie was significant beter in de LRTI groep. Bereidheid om opnieuw een operatie te ondergaan onder soortgelijke omstandigheden was significant beter in de CMC Arthrodese groep. De auteurs geven aan dat zij CMC Arthrodese reserveren voor jongere actieve ptienten en LRTI voor oudere patiënten.

Raven et al. 2006

Niveau V

Vermeulen

17

 

 

18

 

 

28

Trapeziectomie met TI

 

Resectie artroplastiek

 

CMC artrodese

Er werden geen significante verschillen tussen de drie groepen gevonden voor pijn, tevredenheid, kracht en DASH score. Tweeëntwintig patiënten in de CMC artrodese groep hadden een heroperatie nodig. De auteurs geven de voorkeur aan de resectie artroplastiek (gewrichtsvlak resectie van trapezium en matecarpale I, tor minimaal 1 cm afstand opgevuld met spongostan) omdat het technisch eenvoudig is en even goede resultaten op lange termijn geeft in vergelijking met trapeziectomie met pees interpositie of CMC artrodese.

Kriegs-Au et al. 2005

Niveau III

Wajon

15

 

 

16

Trapeziectomie met LR

 

Trapeziectomie met LRTI

Goede resultaten voor beide groepen, met een klein voordeel voor de groep zonder pees interpositie. Pees interpositie heeft geen invloed op de uitkomst na ligament reconstructie en proximale migratie van de duim had geen invloed op de functionele uitkomst.

Taylor et al. 2005

Niveau V

Vermeulen

36

 

22

 

 

25

CMC artrodese

 

Silastic trapezium vervanging

 

trapeziectomie of trapeziectomie met LR

Geanalyseerd zijn tevredenheid van de patiënt, pijn, ROM, de knijp en steutelgreep kracht en complicaties. Er waren geen significante verschillen tussen de klinische resultaten van de behandelingen, hoewel er hogere mate van heroperatie en complicaties en in de artrodese groep was.

Nilson et al. 2005

Niveau IV

Vermeulen / Wajon

10

 

 

5

Artelon implantaat artroplastiek

 

Trapeziectomie met LRTI

Geen van de patiënten toonde tekenen van synovitis. In beide groepen waren alle patiënten pijnvrij. De sleutelgreep en driepuntsgreep kracht waren gestegen ten opzichte van voor de operatie in de Artelon artroplastiek groep en was significant beter in vergelijking met de LRTI groep. Het biopsie onderzoek toonde integratie van het implantaat in het oppervlak van het aangrenzende bot en het omringende bindweefsel. Geen werden geen tekenen van vreemd-lichaam reactie gezien. De auteurs concludeerden dat het Artelon implantaat significant betere knijp kracht toonde.

De Smet et al. 2004

Niveau III

Li / Vermeulen / Wajon

22

 

34

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie met LRTI

Beide technieken hebben gunstige resultaten en er waren geen significante verschillen voor pijnverlichting, tevredenheid van de patiënt, mobiliteit, DASH-score, of kracht.

Davis et al. 2004

Niveau II

Wajon /Li

62

 

59

 

 

62

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie with TI

 

Trapeziectomie met LRTI

De uitkomsten van deze 3 varianten van trapeziectomie waren zeer vergelijkbaar op 1-jaar follow-up. Op de korte termijn, in ieder geval, lijkt er geen voordeel voor pees interpositie of ligament reconstructie.

Forseth et al. 2003

Niveau V

Vermeulen

59

 

 

19

CMC artrodese (k-wire)

 

CMC artrodese (plate and screw)

K-draad vergeleken met plaat en schroef fixatie hadden vergelijkbare nonunion percentage (ongeveer 8%). Maar de plaat en schroef fixatie groep had een lagere tevredenheid en secundaire chirurgie kwam vaker voor.

Tägil et al. 2002

Niveau III

Vermeulen / Wajon

13

 

 

13

Swanson artroplastiek

 

Trapeziectomie met LRTI

Beide methoden gaven goede, maar geen volledig, pijnverlichting en geen van beide gaf betere resultaten dan de andere op korte termijn.

Schröder et al. 2002

Niveau V

Vermeulen

18

 

18

CMC artrodese

 

Trapeziectomie met TI

Er zijn geen verschillen in de objectieve en subjectieve resultaten. Omdat de CMC artrodese groep minder problemen had dan de Trapeziectomie met TI groep heeft de CMC artrodese de voorkeur.

Mureau et al. 2001

Niveau V

Vermeulen

32

 

24

CMC artrodese

 

Trapeziectomie met TI

Patiënten in de trapeziectomie met TI groep hadden significant minder pijn, minder temperatuur intolerantie, betere duim mobiliteit, minder pijnsymptomen, betere duim oppositie en ROM. Er werden geen statistisch significante verschillen gevonden in kracht. Trapeziectomie met TI is te verkiezen boven de CMC I artrodese.

Hartigan et al. 2001

Niveau V

Vermeulen

58

 

49

CMC artrodese

 

Trapeziectomie met LRTI

Met de twee procedures werden vergelijkbare resultaten gehaald wat betreft pijn, functie en patient tevredenheid, ondanks minimale verschillen in kracht en beweging. Complicaties kwamen vaker voor na CMC artrodese, maar hadden geen invloed op het totale resultaat.

Belcher et al. 2001

Niveau III

Vermeulen

13

 

 

 

 

 

 

13

Trapeziectomie met interpositie van een dermaal varkenscollageen xenograft (PermacolTM)

 

Trapeziectomie

De studie werd vroegtijdig beëindigd door reacties op de implantaten, histologisch bleek dit een vreemdlichaam reacties te zijn. Er was geen verschil tussen de twee groepen in beweging of kracht van de duim na de operatie . Er werd echter een betere grijpkracht geobserveerd en verbeterde functie in de trapeziectomie groep. Permacol patiënten rapporteerden meer pijn en waren minder tevreden nahun operatie. Dus interpositie van Permacol is schadelijk voor de resultaten van trapeziectomie.

Belcher et al. 2000

Niveau III

Vermeulen / Wajon

19

 

23

Trapeziectomie

 

Trapeziectomie met LRTI

Een LRTI verlengd de operatie met ongeveer 15 minuten. Beide groepen hadden een gelijke tevredenheid na de operatie en er waren geen significante verschillen. Eenvoudige trapeziectomie  is een effectieve operatie voor artrose aan de basis van de duim en de toevoeging van een ligament reconstructie bleek niet van toegevoegde waarde.

Lovel et al. 1999

Niveau V

Vermeulen

42

 

 

45

Swanson artroplastiek

 

Trapeziectomie met LRTI

De Swanson artroplastiek groep had significant betere resultaten voor pijn na 1 jaar. Verder het dragen van een melkfles, het ontgrendelen van een handrem in een auto en de algehele functie was beter. Dus de Swanson implantaat geeft betere resultaten op korte termijn als er geen complicaties van de operatie zijn.

Alnot et al. 1998

Niveau V

Vermeulen

79

 

 

19

Guepar totale gerwrichtsprothese

 

Trapeziectomie met LRTI

De Guepar prothese geeft goede resultaten met lage revisie percentages en verdient veel gebruikt te worden. Indicatie voor de Trapeziectomie met LRTI zijn ernstige artrose, intensief handgebruik, en jongere leeftijd.

Lehmann et al. 1998

Niveau V

Vermeulen

27

 

 

76

silicone artroplastiek

 

trapeziectomie met LRTI

Er werden geen significante verschillen in pijn, ROM en kracht tussen trapeziectomie met LRTI of siliconen artroplastiek waargenomen. Daarom is het gebruik van siliconen implantaten niet gerechtvaardigd gezien de mogelijkheid tot een hoger percentage langdurige complicaties met siliconen artroplastiek (zoals gerapporteerd door andere studies).

Atroshi et al. 1998

Niveau V

Vermeulen

7

 

10

Osteotomie

 

trapeziectomie met LR

Osteotomie moet worden beperkt tot patiënten met vroege ziekte (Eaton en Glickel (1987) stadium I en II). Patiënten met stadium III OA hadden na een trapeziectomie met LR een betere functie bij follow-up dan patiënten na een metacarpale osteotomie.

Muermans et al. 1998

Niveau V

Vermeulen

10

 

 

 

9

 

 

7

trapeziectomie met Gore-tex interposition

 

trapeziectomie met Marlex interpositie

 

trapeziectomie met TI

De resultaten toonden aan dat TI en Marlex tussenvoeging vergelijkbare resultaten gaf. Gore-tex is niet aan te bevelen i.v.m. een hogere kans op complicaties, vooral synovitis.

Gerwin et al. 1997

Niveau III

Vermeulen / Wajon

11

 

 

9

trapeziectomie met LR

 

trapeziectomie met LRTI

Er was geen verschil tussen de twee groepen in ROM van de duim, de grijpkracht, laterale knijpen kracht, het vermogen om dagelijkse activiteiten uit te voeren, of subjectieve tevredenheid met de procedure.

Livesey et al. 1996

Niveau V

Vermeulen

8

 

 

11

trapeziectomie met TI

 

trapeziectomie met LRTI

De LRTI groep had een trager herstel, maar ontwikkelde een sterkere hand, betere dynamische duim functie, ondanks afgenomen bewegelijkheid. Daarnaast werd de ruimte na het verwijderen van het trapezium beter bewaard. Verkalking in de trapeziale ruimte was gecorreleerd met betere resultaten, maar dit duurde 3 jaar. De TI groep had grotere pijnverlichting en meer tevreden in een vroeg stadium.

Hollevoet et al. 1996

Niveau V

Vermeulen

54

 

14

 

 

17

Trapeziectomie

 

trapeziectomie met APL verkorting

 

trapeziectomie met LRTI of TI

Klinische evaluatie toonde geen statistisch verschil in termen van pijn, ROM en kracht tussen de drie procedures.

Lanzetta et al. 1995

Niveau V

Vermeulen

26

 

 

8

 

28

Swanson silicone implantaat

 

Hemi-artroplastiek

 

trapeziectomie met LRTI

Hemi-artroplastieken gaven geen bevredigende resultaten, maar zowel de siliconen artroplastiek als de trapeziectomie met LRTI bleken nuttige procedures. Echter, vanwege het risico van synovitis hadden de auteurs voorkeur voor de trapeziectomie met LRTI.

Conolly et al. 1993

Level V

Vermeulen

16

 

15

 

 

85

CMC artrodese

 

Trapeziectomie met LRTI

 

Silicone arthroplastiek

Auteurs raden CMC artrodese of siliconen hemi-arthroplastiek voor < stadium III; stadium IV moet worden behandeld met een silicone artroplastiek of trapeziectomie met LRTI.

Amadio et al. 1990

Level V

Vermeulen

16

 

24

 

 

 

 

7

CMC Artrodese

 

Verschillende typen gewrichtsvervanging (Swanson, Mayo of Kessler implantaat)

 

Trapeziectomie met TI

Tweederde van de patiënten waren heel tevreden met de resultaten van de operatie. De resultaten waren slechter bij patiënten die zwaar werk deden. Keuze van de procedure had weinig effect op de kracht en tevredenheid.

Burton et al. 1986

Level V

Vermeulen

32

 

 

25

Swanson arthroplastiek

 

Trapeziectomie met LRTI

 

De resultaten toonden aan dat de trapeziectomie met LRTI gunstig afsteekt bij de Swanson artroplastiek in termen van verbeterde kracht en eerste web ruimte. LRTI wordt aanbevolen.

Kvarnes et al. 1985

Level V

Vermeulen

53

 

12

 

13

CMC Artrodese

 

Trapeziectomie

 

Silicone arthroplastiek

Er werden geen verschillen in termen van verlichting van de pijn gevonden, maar  de auteurs raden CMC artrodese aan als gevolg van aanzienlijk grotere stabiliteit en sterkte.

Amadio et al. 1982

Level V

Vermeulen

25

 

 

25

Trapeziectomie met TI

 

Swanson silicone implantaat

Er werden geen significante verschillen gevonden in pijn, ROM, en knijp kracht tussen de trapeziectomie of de Swanson siliconen implantaten.

 

Tabel 5.4: Geïncludeerde chirurgische technieken onderverdeeld in categorieën.


Categorieën

Technieken uit geïncludeerde studies

Volaire ligament reconstructie

 

Geen

Metacarpale osteotomie

 

Radiale metacarpale wig osteotomie

Trapeziectomie

 

Trepziectomie (hematoom distractie artroplastiek)

Trapeziectomie met interpositie

 

Pees; Gore-tex; marlex; Permacol TM; Swanson silicone implantaat; Kessler silicone implantaat; Pyrocarbon implantaat (Pi2); Spongostan, Artelon implantaat

Trapeziectomie met LR

 

Trapeziectomie met LR m.b.v. APL, FCR of ECRL 

Trapeziectomie met LRTI

 

Trapeziectomie met LRTI m.b.v. APL, FCR of ECRL

Trapeziometacarpale artrodese

 

K-draden; plaat en schroeven; schroeven 

Gewrichtsvervangende procedures (partiele trapeziectomie)

 

Gecementeerde prothese: Guerpar, La Caffiniere, Roseland en Mayo implantaat; Niet gecementeerde prothese: Elektra prothese 

Onderbouwing

  1. Alnot JY, Muller GP. A retrospective review of 115 cases of surgically-treated trapeziometacarpal osteoarthritis. Rev Rhum Engl Ed. 1998; 65(2): 95-108.
  2. Amadio PC, Millender LH, Smith RJ. Silicone spacer or tendon spacer for trapezium resection arthroplasty - comparison of results. J Hand Surg Am. 1982; 7(3): 237-244.
  3. Amadio PC, De Silva SP. Comparison of the results of trapziometacarpal arthrodesis and arthroplasty in men with osteoarthritis of the trapeiometacarpal joint. Ann Chir Main Memb Super. 1990; 9(5): 358-363.
  4. Belcher HJ, Nicholl JE. A comparison of trapeziectomy with and without ligament reconstruction and tendon interposition. J Hand Surg Br. 2000; 25(4): 350-356.
  5. Belcher HJ, Zic R. Adverse effect of porcine collagen interposition after trapzectomy: a comparative study. J Hand Surg Br. 2001; 26(2): 159-164.
  6. Burton RI, Pellegrini VD Jr. Surgical management of basal joint arthritis of the thumb. Part I & II. Ligament reconstruction with tendon interposition arthroplasty. J Hand Surg Am. 1986; 11(3): 324-332.
  7. Conolly WB, Lanzetta M. Surgical management of arthritis of the carpo-metacarpal joint of the thumb. Aust N Z J Surg. 1993; 63(8): 596-603.
  8. Davis TR, Brady O, Dias JJ. Excision of the trapezium for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint: a study of the benefit of ligament reconstruction or tendon interposition. J Hand Surg Am. 2004; 29(6): 1069-1077.
  9. Davis TR, Pace A. Trapeziectomy for trapeziometacarpal joint osteoarthritis: is ligament reconstruction and temporary stabilisation of the pseudoarthrosis with a Kirschner wire important? J Hand Surg Eur Vol. 2009; 34(3): 312-321.
  10. Davis TR, Brady O, Barton NJ, Lunn PG, Burke FD. Trapeziectomy alone, with tendon interposition or with ligament reconstruction? J Hand Surg Br. 1997 Dec; 22(6): 689-694.
  11. De Smet L, Sioen W, Spaepen D, Van Ransbeeck H. Treatment of osteoarthritis of the thumb: trapezectomy with or without tendon interposition/ligament reconstruction. Hand Surg. 2004; 9(1): 5-9.
  12. Downing ND, Davis TR. Trapezial space height after trapeziectomy: mechanism of formation and benefits. J hand Surg Am. 2001; 26(5): 862-868.
  13. Eaton RG, Littler JW. Ligament reconstruction for the painful thumb carpometacarpal joint. J Bone Joint Surg Am. 1973; 55(8): 1655-1666.
  14. Eaton RG, Glickel SZ. Trapeziometacarpal osteoarthritis. Staging as a rationale for treatment. Hand Clin. 1987; 3: 455-471.
  15. Field J, Buchanan D. To suspend or not to suspend: a randomised single blind trial of simple trapeziectomy versus trapeziectomy and flexor carpi radialis suspension. J Hand Surg Eur Vol. 2007; 32(4): 462-466.
  16. Forseth MJ, Stern PJ. Complications of trapeziometacarpal arthrodeis using plate en screw fixation. J Hand Surg Am. 2003; 28(2): 342-345.
  17. Gangopadhyay S, McKenna H, Burke FD, Davis TR. Five- to 18-year follow-up for treatment of trapeziometacarpal osteoarthritis: a prospective comparison of excision, tendon interposition, and ligament reconstruction and tendon interposition. J Hand Surg Am. 2012; 37(3): 411-417.
  18. Garc¡a-Mas R, Sol‚ Molins X. Partial trapeziectomy with ligament reconstruction--tendon interposition in thumb carpo-metacarpal osteoarthritis. A study of 112 cases. Chir Main. 2009; 28(4): 230-238.
  19. Gerwin M, Griffith A, Weiland AJ, Hotchkiss RN, McCormack RR. Ligament reconstruction basal joint arthroplasty without tendon interposition. Clin Orthop Relat Res. 1997; 342: 42-45.
  20. Hart R, Janecek M, Siska V, Kucera B, Stipcak V. Interposition suspension arthroplasty according to Epping versus arthrodesis for trapeziometacarpal osteoarthritis. European Surgery - Acta Chirurgica Austriaca 2006; 38 (6): 433?438.
  21. Hartigan BJ, Stern PJ, Kiefhaber TR. Thumb carpometacarpal osteoarthritis: arthrodesis compared with ligament reconstruction and tendon interposition. J Bone Joint Surg Am. 2001; 83-A(10): 1470-1478.
  22. J”rheim M, Isaxon I, Flondell M, Kal‚n P, Atroshi I. Short-term outcomes of trapeziometacarpal artelon implant compared with tendon suspension interposition arthroplasty for osteoarthritis: a matched cohort study. J Hand Surg Am. 2009; 34(8): 1381-1387.
  23. Kriegs-Au G, Petje G, Fojtl E, Ganger R, Zachs I. Ligament reconstruction wit or without tendon interposition to treat primary thumb carpometacarpal osteoarthritis. A prospective randomized study. J Bone Joint Surg Am. 2004; 86-A(2): 209-218.
  24. Kvarnes L, Reiker†s O. Osteoarthritis of the carpometacarpal joint of the thumb. An analysis of operative procedures. J Hand Surg Br. 1985; 10(1): 117-120.
  25. Lanzetta M, Foucher G. A comparison of different surgical techniques in treating degenerative arthrosis oft he carpometacarpal joint oft he thumb. A retrospective study of 98 cases. J Hand Surg Br. 1995; 20(1): 105-110.
  26. Lehmann O, Herren DB, Simmen BR. Comparison of tendon suspension-interposition and silicon spacers in the treatment of degenerative osteoarthritis of the base of the thumb. Ann Chir Main Memb Super. 1998; 17(1): 25-30.
  27. Li YK, White C, Ignacy TA, Thoma A. Comparison of trapezectomy and trapezectomy with ligament reconstruction and tendon interposition: a systematic literature review. Plast Reconstr Surg. 2011;128(1): 199-207.
  28. Lovell ME, Nuttall D, Trail IA, Stilwell J, Stanley JK. A patient-reported comparison of trapeziectomy with Swanson Silastic implant or sling ligament reconstruction. J Hand Surg Br. 1999; 24(4): 453-455.
  29. Martou G, Veltri K, Thoma A. Surgical treatment of osteoarthritis of the carpometacarpal joint of the thumb: a systemic review. Plast Reconstr Surg. 2004; 114(2): 421-432.
  30. Maru M, Jettoo P, Tourret L, Jones M, Irwin L. Thumb carpometacarpal osteoarthritis: trapeziectomy versus pyrocarbon interposition implant (Pi2) arthroplasty. J Hand Surg Eur Vol. 2012; 37(7): 617-620.
  31. Muermans S, Coenen L. Interpositional arthroplasty with Gore-Tex, Marlex or tendon for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint. A retrospective comparative study. J Hand Surg Br. 1998; 23(1): 64-68.
  32. Mureau MA, Rademaker RP, Verhaar JA, Hovius SE. Tendon interposition arthroplasty versus arthrodesis for the treatment of trapeziometacarpal arthritis: a retrospective comparative follow-up study. J Hand Surg Am. 2001; 26(5): 869-876.
  33. Nilsson A, Liljensten E, Bergstrom C, Sollerman C. Results from a degradable TMC joint spacer (Artelon) compared with tendon arthroplasty. J Hand Surg Am. 2005; 30A(2): 380?389.
  34. Nilsson A, Wiig M, Alnehill H, Berggren M, Bj”rnum S, Geijer M, Kopylov P, Sollerman C. The artelon CMC spacer compared with tendon interposition arthrplasty. Acta Orthop. 2010; 81(2): 237-244. Erratum in: Acta Orthop. 2010; 80(5): 647.
  35. Nordback S, Erba P, Wehrli L, Raffoul W, Egloff DV. Trapeziectomy and tendon suspension with or without a mitek anchor fixation in the thumb basal joint osteoarthritis. J Hand Surg Eur Vol. 2012; 37(7): 625-631.
  36. Park MJ, Lichtman G, Christian JB, Weintraub J, Chang J, Hentz VR, Ladd AL, Yao J. Surgical treatment of thumb carpometacarpal joint arthritis: a single institution experience from 1995-2005. Hand (N Y). 2008; 3(4): 304-310.
  37. Raven EE, Kerkhoffs GM, Rutten S, Marsman AJ, Marti RK, Albers GH. Long term results of surgical intervention for osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint: comparison of resection arthroplasty, trapeziectomy with tendon interposition and trapezio-metacarpal arthrodesis. Int Orthop. 2007; 31(4): 547-554.
  38. Ritschi JF, Belcher HJ. A comparison of trapeziectomy via anterior and posterior approaches. J Hand Surg Eur Vol. 2008; 33(2): 137-143.
  39. Salem H, Davis TR. Six year outcome excision of the trapezium for trapeziometacarpal joint osteoarthritis: is it improved by ligament reconstruction and temporary Kirschner wire insertion? J Hand Surg Eur Vol. 2012; 37(3): 211-219.
  40. Sandvall BK, Cameron TE, Netscher DT, Epstein MJ, Staines KG, Petersen NJ. Basal joint osteoarthritis of the thumb: ligament reconstruction and tendon interposition versus hematoma distraction arthroplasty. J Hand Surg Am. 2010; 35(12): 1968-1975.
  41. Schr”der J, Kerkhoffs GM, Voerman HJ, Marti RK. Surgical treatment of basal joint disease of the thumb: comparison between resection-interposition arthroplasty and trapezio-metacarpal arthrodesis. Arch Orthop Trauma Surg. 2002; 122(1): 35-38.
  42. T„gil M, Kopylov P. Swanson versus APL arthroplasty in the treatment of osteoarthritis of the trapeziomatacarpal joint: a prospective and randomized study in 26 patients. J Hand Surg Br. 2002; 27(5): 452-456.
  43. Taylor EJ, Desari K, D'Arcy JC, Bonnici AV. A comparison of fusion, trapeziectomy and silastic replacement for the treatment of osteoarthritis of the trapeziometacarpal joint. J Hand Surg Br. 2005; 30(1): 45-49.
  44. Ulrich-Vinther M, Puggaard H, Lange B. Prospective 1-year follow-up study comparing joint prosthesis with tendon interposition arthroplasty in treatment of trapeziometacarpal osteoarthritis. J Hand Surg Am. 2008; 33(8): 1369-1377.
  45. Vandenberghe L, Degreef I, Didden K, Fiews S, De Smet L. Long term outcome of trapeziectomy with ligament reconstruction/tendon interposition versus thumb basal joint prosthesis. J Hand Surg Eur Vol. 2012 Dec.
  46. Vermeulen GM, Slijper H, Feitz R, Hovius SE, Moojen TM, Selles RW. Surgical management of primary thumb carpometacarpal osteoarthritis: a systematic review. J Hand Surg Am. 2011; 36(1): 157-169.
  47. Wajon A, Ada L, Edmunds I. Surgery for thumb (trapeziometacarpal joint) osteoarthritis. Cochrane Database Syst Rev. 2005; 19;(4):CD004631.
  48. Wajon A, Carr E, Edmunds I, Ada L. Surgery for thumb (trapeziometacarpal joint) osteoarthritis. Cochrane Database Syst Rev. 2009; 7;(4):CD004631.
  49. Vermeulen GM, Brink SM, Slijper H, Feitz R, Moojen TM, Hovius SE, Selles RW. Trapeziometacarpal arthrodesis or trapeziectomy with ligament reconstruction in primary trapeziometacarpal osteoarthritis: a randomized controlled trial. J Bone Joint Surg Am. 2014 May: 96(9): 726-33.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-04-2015

Laatst geautoriseerd  : 01-04-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2020

Uiterlijk in 2019 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende Wetenschappelijk Verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie

Algemene gegevens

Naast bovengenoemde verenigingen ook:

 

GEAUTORISEERD DOOR

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

IN SAMENWERKING MET

Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (NVVH)

Nederlands Gezelschap voor Handtherapie (NGHT)

Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland (VvBN)

 

MET ONDERSTEUNING VAN

Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten

 

FINANCIERING

De richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma ‘Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)’.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Vanwege de frequentie van voorkomen van duimbasis artrose, is het van belang om de best mogelijke evidence based behandeling te verzorgen op landelijk niveau. Deze richtlijn beoogt deze lacune te vullen evenals advies te verstrekken over het implementeren van de geformuleerde adviezen.

Deze richtlijn is opgesteld op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie met als doel een hanteerbaar overzicht op te stellen met aanbevelingen aangaande de diagnose en behandeling van duimbasis artrose. Per hoofdstuk wordt een overzicht van de literatuur gegeven met vervolgens een conclusie die naast een samenvatting van de literatuur ook de mening van de werkgroep weergeeft. Dit zodat de uiteindelijke aanbevelingen zowel gebaseerd zijn op de wetenschappelijke literatuur als op aansluitende meningsvorm van de werkgroep. Uiteraard staat steeds duidelijk beschreven hoe tot een aanbeveling gekomen is. Tenslotte geeft de richtlijn advies bij het implementeren van de geformuleerde aanbevelingen.

 

Richtlijngebruikers

De richtlijn werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Orthopedische Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, de Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen en de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland. Daarnaast is ondersteuning verkregen van het Nederlands gezelschap voor Handtherapie. De leden van deze verenigingen zijn de beoogde gebruikers van deze richtlijn.

Samenstelling werkgroep

In 2012 is op iniatief van de Nederlandse Vereniging voor Handchirurgie (een overkoepelende organisatie met vertegenwoordigers uit alle specialismen die betrokken zijn bij hand problematiek) een multidisciplinaire werkgroep samengesteld bestaande uit vertegenwoordigers van die specialismen die betrokken zijn bij de conservatieve en operatieve behandeling van duimbasis artrose.

Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen, ‘scholen’ en academische achtergrond.

De voorgestelde samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door de deelnemende wetenschappelijke verenigingen en de werkgroepleden zijn door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep. Gezamenlijk zijn de werkgroepleden integraal verantwoordelijk voor de tekst van deze conceptrichtlijn.

 

Kerngroep:

  • drs. J. van Uchelen, plastisch en handchirurg, Isala Zwolle (voorzitter)
  • dr. A. Beumer, orthopaedisch en handchirurg, Amphia Ziekenhuis Breda
  • drs. S.M. Brink, bewegingswetenschapper, Isala Zwolle
  • dr. P. Hoogvliet, revalidatiearts, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam
  • dr. T.M. Moojen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Nederland
  • drs. A.J. Spaans, AIOS orthopaedie, Amphia Ziekenhuis Breda
  • dr. G.M. Vermeulen, plastisch en handchirurg, Xpert Clinic Hilversum

 

Adviesgroep:

  • dr. T.A.R. Schreuders, Nederlands Gezelschap voor Handtherapie
  • dr. R.W. Selles, Vereniging voor Bewegingswetenschap Nederland

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Er is rekening gehouden met implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen in de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling door uitdrukkelijk te letten op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

De richtlijn wordt na accordering door de beroepsverenigingen verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Een samenvatting van de richtlijn wordt voor publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in de vaktijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. De richtlijn is te downloaden vanaf de website van het CBO: www.cbo.nl.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 2 jaar (8 vergaderingen) aan de tot stand koming van de conceptrichtlijn. De werkgroepleden hebben systematisch literatuur gezocht en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Vervolgens schreven de werkgroepleden een paragraaf of hoofdstuk voor de conceptrichtlijn, waarin de beoordeelde literatuur werd verwerkt. Tijdens vergaderingen lichtten zij hun teksten toe, dachten mee en discussieerden over andere hoofdstukken. De uiteindelijke teksten vormen samen de hier voorliggende conceptrichtlijn.

 

Probleemomschrijving en uitgangsvragen

De werkgroep heeft problemen in kaart gebracht en vragen geformuleerd betreffende het hele proces van diagnostiek, conservatieve en operatieve therapie zoals dat door de patiënt chronologisch wordt doorlopen. Deze zijn geformuleerd in uitgangsvragen die steeds staan vermeld aan het begin van elk hoofdstuk.

 

Samenvatting literatuur

Voor zover mogelijk is de richtlijn gebaseerd op evidence uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. In een enkel geval werd zodanige waarde aan een ander onderzoek gehecht (in press of recet gepubliceerd) dat dit werd meegenomen. Dit wordt dan specifiek in de tekst genoemd. Door middel van systematisch zoeken in de Cochrane database, Medline, en Embase werden relevante artikelen gezocht. Uit de referentielijsten van opgevraagde literatuur werden eveneens artikelen ter analyse opgenomen. Deze geselecteerde artikelen zijn door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. De geselecteerde artikelen zijn de basis voor de verschillende hoofdstukken en de onderbouwing van de verschillende conclusies. Voor verdere toelichting wordt u verwezen naar het aanverwant ‘Specifieke inleiding’.

De beoordeling van de verschillende artikelen zijn in de teksten terug te vinden onder het kopje ‘samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijk bewijs is kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur en de mate van bewijs waarop deze conclusie is gebaseerd staan bij de conclusie vermeld.

Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor een aanbeveling vaak ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid en organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overige overwegingen’. Het is evident dat in de ‘overige overwegingen’ de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol spelen. De ‘aanbeveling’ is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven overige overwegingen. Aanbevelingen worden gegeven na iedere paragraaf. Voor de huidige opzet, met het gescheiden weergeven van ‘feiten’ naast ‘meningen’, is gekozen om een efficiënte discussie mogelijk te maken tijdens de werkgroepvergaderingen, daarnaast vergroot het de transparantie van de aanbevelingen voor de lezer. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Nabehandeling duimbasisartrose