Premenstrueel syndroom (PMS)

Initiatief: NVOG Aantal modules: 14

Diagnostiek bij PMS

Uitgangsvraag

  • Wat is de definitie van PMS, wat zijn de diagnostische criteria?
  • Hoe wordt de diagnose PMS gesteld?
  • Waar moet verder aan worden gedacht (alternatieve diagnosen, comorbide condities, verwijsbeleid)?

Aanbeveling

De diagnose PMS dient te worden gesteld aan de hand van de diagnostische criteria zoals opgesteld door de ISPMD.

 

De PMS kalendertest is aan te bevelen als hulpmiddel bij het stellen van de diagnose PMS.

 

Er moet onderscheid gemaakt worden tussen PMS enerzijds en door de menstruele cyclus beïnvloede klachten c.q. onderliggend lijden.

 

Het is een optie een proefbehandeling met GnRH analogen te gebruiken ter bevestiging van de diagnose PMS. Wanneer de klachten daarmee niet verdwijnen is dit een sterke aanwijzing voor een onderliggend lijden, niet vallend onder PMS.

 

Indien geen PMS wordt aangetoond dient men terug te verwijzen naar de huisarts. Indien er een ander onderliggend lijden herkend wordt dient men specifiek te verwijzen.

Overwegingen

Het onderscheid in kern PMS en variant PMS is relevant omdat de variantgroep soms een afwijkende behandeling vraagt. De PMS zonder menstruatie (na uterusextirpatie, endometriumablatie of hormoonhoudend iud) kan als kern PMS worden beschouwd, omdat de hormonale (ovulatoire) achtergrond dezelfde is en de behandeling ook identiek kan zijn. Het kan bij deze vorm wel zinvol zijn om door middel van een progesteronbepaling of bifasische temperatuurcurve de luteale fase te identificeren en daarmee de relatie tussen cyclus en klachten vast te stellen. Bij de behandeling van pre-existente klachten die premenstrueel verergeren lijkt het logisch de nadruk te leggen op het onderliggend lijden, waarbij de behandelend specialist (op het gebied van dat onderliggend lijden) zich dan wel bewust moet zijn van het cyclische karakter oftewel het syndroom moet herkennen en onderkennen. Bij de behandeling van progesteron/progestativa geïnduceerde klachten is het logisch deze niet of zo min mogelijk aan de patiënte voor te schrijven.

GnRH analoga als diagnosticum voor PMS is in het algemeen niet aan te raden in verband met de vele bijwerkingen. In sommige gevallen kan het zinvol zijn een proefbehandeling te geven met GnRH analoga gedurende 2-3 maanden. Wanneer de klachten dan niet verdwijnen is dit een sterke aanwijzing voor een onderliggend lijden, niet vallend onder PMS.

Met het oog op de beschikbare behandelingen is het van belang om eerdere behandelingen, (een wens voor) het gebruik van anticonceptie of een eventuele zwangerschapswens uit te vragen. Er moet bij de patiënte nagegaan worden voor welk type behandeling zij voelt. Minimaal moet in de anamnese het volgende duidelijk worden:

  • De algemene tractus anamnese;
  • Een oriëntatie ten aanzien van psycho-emotionele voorgeschiedenis;
  • De menstruele geschiedenis: frequentie, duur, hevigheid van het bloedverlies, pijn, regulariteit, amenorroe, de laatste menstruatie;
  • Premenstruele symptomen: karakter, timing in de cyclus, af- of aanwezigheid na de menstruatie, is er een symptoom-vrije folliculaire fase week? Wanneer zijn de klachten ontstaan?
  • Suïcidale gedachten;
  • Beperkingen/ beïnvloeden van het dagelijks functioneren: het effect op werk, school, sociale activiteiten, familie, partner, collega’s en het niveau van ongemak;
  • Is er een onderliggend probleem (psychisch, lichamelijk) dat verslechtert voor de menstruatie? Is dit probleem minder aanwezig tijdens de folliculaire fase?
  • Amenorroe: heeft de patiënte een behandeling ondergaan die resulteerde in amenorroe (hysterectomie met in situ laten van de ovaria, IUD, endometriumablatie) met cyclische blijvende klachten;
  • Wordt de patiënte behandeld met hormonen?
  • Is er behoefte aan anticonceptie? Is het gezin compleet of is er een zwangerschapswens?
  • Zijn er andere medische diagnosen, in het bijzonder gynaecologische (menorrhagie, endometriose, buikpijn, dyspareunie, afwijkingen van cervix cytologie)?
  • Welke behandelingen vindt de patiënte acceptabel (niet-medicamenteuze behandeling, cognitieve gedragstherapie, psychotrope medicatie, hormonale medicatie, intrauteriene hormonen, chirurgische behandeling)?
  • Welke behandelingen heeft de patiënte zelf al gebruikt of welke zijn al eens voorgeschreven en wat waren de positieve en negatieve effecten daarvan? Werden deze behandelingen goed op

Onderbouwing

Deze richtlijn tracht duidelijkheid te scheppen in de wirwar van definities en classificerende diagnoses van PMS en zoekt naar een manier om tot een algemeen aanvaarde en welomschreven definitie van PMS te komen. Daarbij zal ook gezocht worden naar een gevalideerde methode om de klachten en symptomen te identificeren, te meten en te registreren.

Niveau 4

De experts zijn van mening dat voor het stellen van de diagnose PMS de klachten een cyclisch karakter moeten hebben en moeten optreden in een ovulatoire cyclus; na de menstruatie moet er een aantal klachtenvrije dagen zijn. Ook moet de ernst van de klachten zodanig zijn dat ze het normaal dagelijks functioneren negatief beïnvloeden. Er is geen minimum aantal symptomen en de aard van de klachten is niet doorslaggevend.

 

Evidence level D, mening van ISPMD concensusgroep (O'Brien et al., 2011)

 

Niveau 4

De experts onderscheiden een aparte diagnosegroep, de zogeheten variant PMS, waaronder premenstruele exacerbatie van reeds aanwezige symptomen, progesteron geïnduceerde PMS en PMS zonder menstruatie vallen.

 

Evidence level D, mening van ISPMD concencusgroep (O'Brien et al., 2011)

 

Niveau 2

De DRSP (Daily Record of Severity of Problems) is de best gevalideerde methode om PMS klachten prospectief vast te leggen.

 

Evidence level A2, (Endicott et al., 2006)

 

Niveau 4

De experts zijn van mening dat de bewerkelijke DRSP (Daily Record of Severity of Problems) methode weliswaar een goed prospectief registratiesysteem is om de diagnose PMS te kunnen stellen, maar dat een gemakkelijker methode wenselijk is.

 

Evidence level D, mening van deskundigen ISPMD (O'Brien et al., 2011)

Wat is de definitie van PMS, wat zijn de diagnostische criteria?

PMS is een syndroomdiagnose. Er zijn in de literatuur honderden klachten en symptomen van zowel psychische als lichamelijke aard beschreven die kunnen passen bij PMS. De International Society for Premenstrual Disorders (ISPMD) heeft recent (2008) de huidige definities en diagnostische criteria geëvalueerd. Zij spreken van PMD (premenstrual disorder) maar wij verkiezen Nederlandse terminologie in een Nederlandse richtlijn en beschouwen PMS identiek aan PMD. De ISPMD heeft op basis van consensus vastgesteld dat om de diagnose PMS te kunnen stellen (O'Brien et al., 2011):

  1. de aard van de klachten niet doorslaggevend is;
  2. er geen onderscheidende symptomen voor PMS zijn; sommige symptomen worden wel beschouwd als karakteristiek (zie tabel 1);
  3. de symptomen lichamelijk en psychisch kunnen zijn;
  4. er geen minimum aantal symptomen is;
  5. het essentieel is dat de symptomen in ovulatoire cycli voorkomen en dat er dus sprake moet zijn van een aantal klachtenvrije dagen kort na de menstruatie;
  6. het tevens essentieel is dat er sprake is van lijdensdruk, dat wil zeggen dat de klachten moeten interfereren met de dagelijkse bezigheden en afbreuk doen aan de kwaliteit van leven;
  7. De symptomen moeten prospectief gescoord worden in minimaal twee cycli.

 

Ten aanzien van punt 5 en 6: met name de gedragsgerelateerde symptomen zijn het duidelijkst aanwezig 5-6 dagen voor aanvang van de menstruatie; de ernst van de klachten kan verschillen per cyclus, maar er is duidelijk een piek in ernst van de symptomen ongeveer vijf dagen voor de menses. Van de vele beschreven symptomen lijken agressiviteit en prikkelbaarheid de meeste hinder te geven (Pearlstein, Yonkers, Fayyad, & Gillespie, 2005).

 

Tabel 1. Sleutel/ karakteristieke symptomen van PMS, uit O’Brien 2011

Lichamelijke klachten

Psychische klachten

Gewrichtspijn, spierpijn, rugpijn

Gevoelige of pijnlijke borsten

Toegenomen buikomvang

Hoofdpijn

Huidaandoeningen

Gewichtstoename

Zwelling in extremiteiten (handen, voeten of

in allebei)

Verandering in eetlust, over-eten of

specifieke zucht naar voedsel

Vermoeidheid, lethargie of gebrek aan

energie

Stemmingswisselingen

Prikkelbaarheid

Boosheid

Slaapstoornissen

Rusteloosheid

Concentratieverlies

Verlies van controle

Anhedonie

Eenzaamheid

Angst

Neerslachtigheid

Verwardheid

Spanning

Hopeloosheid

 

Een veel gebruikte term is PMDD (premenstrual dysphoric disorder). Dit is een DSM-IV diagnose die apart geclassificeerd wordt van PMS, maar hij is te beschouwen als een bijzonder onderdeel van PMS. De diagnose PMDD (volgens DSM-IV) stelt eisen aan het aantal, de ernst en het type klachten. De nadruk bij PMDD ligt op het voorkomen van psychische klachten zoals depressie, angst, spanning, prikkelbaarheid en labiliteit. Zo kan het voorkomen dat vrouwen met zeer ernstige PMS klachten van vooral lichamelijke aard niet voldoen aan de criteria voor de diagnose PMDD.

 

De consensusgroep (ISPMD, O'Brien et al., 2011) identificeert vervolgens nog een aparte diagnosegroep, de zogeheten variant PMS (als aanvulling op de kern PMS, waarvan de criteria onder punt 1 t/m 7 genoemd zijn).

 

De variant PMS kent 3 belangrijke subgroepen, te weten:

  • premenstruele exacerbatie: symptomen van een onderliggend psychisch of somatisch lijden die premenstrueel significant verergeren;
  • progesteron geïnduceerde PMS: treedt vaak op bij exogeen toegediende progestagenen (Henshaw, Foreman, Belcher, Cox, & O'Brien, 1996; Schmidt, Nieman, Danaceau, Adams, & Rubinow, 1998);
  • PMS zonder menstruatie: bijvoorbeeld na endometriumablatie, uterusextirpatie of bij hormoonhoudend IUD.

 

Hoe wordt de diagnose PMS gesteld?

Er bestaat op dit moment geen laboratoriumtest om de diagnose PMS te kunnen stellen. Verschillen in hormoonconcentraties tussen vrouwen met PMS en controlegroepen zijn nooit aangetoond. Alleen met vragenlijsten kan de diagnose worden gesteld. Gezien de definitie, waarin een cyclisch klachtenpatroon centraal staat, dient men voor het stellen van de diagnose de patiënte gedurende ten minste twee menstruatiecycli dagelijks een klachtendagboek te laten bijhouden. Hoewel bewerkelijk, deze diagnostische procedure is de moeite waard. Bij meer dan 40% van de vrouwen die van zichzelf vinden dat ze aan PMS lijden, blijkt namelijk uit een dagelijks bijgehouden klachtenlijst dat er geen premenstrueel patroon aanwezig is (Yonkers, O'Brien, & Eriksson, 2008).

 

Een retrospectieve inschatting van klachten lijkt van beperkte waarde hoewel de PSST (Premenstrual Screening Symptoms Tool, Steiner, Macdougall, & Brown, 2003) mogelijk wel bruikbaar is volgens de consensusgroep (O'Brien et al., 2011). Zie bijlage 3. Een wereldwijd veel gebruikte en gevalideerde techniek om klachten prospectief te scoren is de Daily Record of Severity of Problems (DRSP, Endicott, Nee, & Harrison, 2006). De primaire focus van deze scorekaart ligt op de psychologische factoren en wat minder op de fysieke. De vrouw vult daarbij zelf dagelijks tijdens twee cycli in welke klachten zij wanneer ervaart en als hoe ernstig zij die ervaart (zie bijlage 4). Deze kaart is wel bewerkelijk en wordt daarom voornamelijk bij wetenschappelijk onderzoek gebruikt. De ISPMD is het er over eens dat simpelere methoden wenselijk zijn. Een voorbeeld daarvan is de PMS kalendertest (zie figuur 1), die vijf psychische en twee fysische symptomen prospectief scoort op een dagelijkse basis. Deze test is gevalideerd (Johnson, 2004; Schagen van Leeuwen, te Velde, Kop, van der Ploeg, & Haspels, 1993). Het voordeel van de kalendertest is dat in een oogopslag gezien kan worden of er een premenstrueel patroon van de klachten aanwezig is en of de voor diagnose PMS vereiste symptoomvrije periode aanwezig is.

 

Figuur 1 PMS kalendertest

Dag:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

24

25

26

27

28

29

30

31

Symptomen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gespannen borsten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

opgeblazen gevoel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

prikkelbaarheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

wisselende stemming

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gespannenheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

somberheid

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

extra stress thuis‘werk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

kruis menstruatie aan

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Waar moet verder aan worden gedacht (alternatieve diagnosen, comorbide condities, verwijsbeleid)?

Zowel algemene medische aandoeningen als psychische stoornissen kunnen premenstrueel verergeren. Dit valt in principe onder de variant PMS zoals onder 2.1 beschreven. Enkele somatische aandoeningen die kunnen verergeren in de luteale fase zijn: evenwichtsstoornissen, migraine, epilepsie, genitale herpes, diabetes, hypothyreoïdie, astma en allergieën, Raynaud, auto-immuunziekten (SLE en MS) en angina (Case & Reid, 1998). De psychische aandoeningen kunnen bestaan uit depressie en angststoornissen, die vaak samen optreden. Indien er uit de registratie geen (cyclisch) premenstrueel patroon blijkt, bijvoorbeeld door het ontbreken van een klachtenvrije periode, dan lijkt een ander onderliggend lijden waarschijnlijker.

 

In het algemeen is het van belang dat een eventueel onderliggend lijden herkend wordt, zodat specifieke verwijzing naar de betreffende specialist kan plaatsvinden. Het is relevant dat deze specialist zich bewust wordt van de mogelijke cyclische exacerbatie van klachten. Indien onduidelijkheid bestaat over het onderliggend lijden in combinatie met een afwezige symptoomvrije week in de folliculaire fase moet worden aangenomen dat PMS onwaarschijnlijk is. Terugverwijzing naar de huisarts is dan aangewezen.

  1. O'Brien, P. M., Backstrom, T., Brown, C., Dennerstein, L., Endicott, J., Epperson, C. N. et al. (2011). Towards a consensus on diagnostic criteria, measurement and trial design of the premenstrual disorders: the ISPMD Montreal consensus. Arch.Womens Ment.Health, 14, 13-21.
  2. Panay, N. (2007). RCOG Green-top Guideline: Management of premenstrual syndrome.
  3. Beck, L. E., Gevirtz, R., & Mortola, J. F. (1990). The predictive role of psychosocial stress on symptom severity in premenstrual syndrome. Psychosom.Med., 52, 536-543.
  4. Bethea, C. L. (1994). Regulation of progestin receptors in raphe neurons of steroid-treated monkeys. Neuroendocrinology, 60, 50-61.
  5. Brown, J., O' Brien, P. M., Marjoribanks, J., & Wyatt, K. (2009). Selective serotonin reuptake inhibitors for premenstrual syndrome. Cochrane.Database.Syst.Rev., CD001396.
  6. Brzezinski, A. A., Wurtman, J. J., Wurtman, R. J., Gleason, R., Greenfield, J., & Nader, T. (1990). d-Fenfluramine suppresses the increased calorie and carbohydrate intakes and improves the mood of women with premenstrual depression. Obstet.Gynecol, 76, 296-301.
  7. Eriksson, E., Alling, C., Andersch, B., Andersson, K., & Berggren, U. (1994). Cerebrospinal fluid levels of monoamine metabolites. A preliminary study of their relation to menstrual cycle phase, sex steroids, and pituitary hormones in healthy women and in women with premenstrual syndrome. Neuropsychopharmacology, 11, 201¬213.
  8. Fontana, A. M. & Palfai, T. G. (1994). Psychosocial factors in premenstrual dysphoria: stressors, appraisal, and coping processes. J Psychosom.Res., 38, 557-567.
  9. Grady-Weliky, T. A. (2003). Clinical practice. Premenstrual dysphoric disorder. N.Engl.J Med., 348, 433-438.
  10. Heinemann, L. A. J., Damonte, K. C., & Korner, P. (2008). Assessment of health related quality of life and economic effects in patients with premenstrual disorders. Obstetrics and gynecology, 111, 13S.
  11. Kendler, K. S., Karkowski, L. M., Corey, L. A., & Neale, M. C. (1998). Longitudinal population-based twin study of retrospectively reported premenstrual symptoms and lifetime major depression. Am.J Psychiatry, 155, 1234-1240.
  12. Kolthoff, F., Labots- Vogelesang, M., & Lagro-Janssen, T. (2005). Het premenstrueel syndroom. Prevalentie en kenmerken van patiënten in een huisartspraktijk. Huisarts en Wetenschap, 48, 109-112.
  13. Majewska, M. D., Harrison, N. L., Schwartz, R. D., Barker, J. L., & Paul, S. M. (1986). Steroid hormone metabolites are barbiturate-like modulators of the GABA receptor. Science, 232, 1004-1007.
  14. Roca, C. A., Schmidt, P. J., Smith, M. J., Danaceau, M. A., Murphy, D. L., & Rubinow, D. R. (2002). Effects of metergoline on symptoms in women with premenstrual dysphoric disorder. Am.J Psychiatry, 159, 1876-1881.
  15. Schmidt, P. J., Nieman, L. K., Grover, G. N., Muller, K. L., Merriam, G. R., & Rubinow, D. R. (1991). Lack of effect of induced menses on symptoms in women with premenstrual syndrome. N.Engl.J Med., 324, 1174-1179.
  16. Wardlaw, S. L., Wehrenberg, W. B., Ferin, M., Antunes, J. L., & Frantz, A. G. (1982). Effect of sex steroids on beta-endorphin in hypophyseal portal blood. J Clin.Endocrinol.Metab, 55, 877-881.
  17. Yonkers, K. A., O'Brien, P. M., & Eriksson, E. (2008). Premenstrual syndrome. Lancet, 371, 1200-1210.
  18. Speckens, A., Spinhoven, P., & van Rood, Y. (2004). Protocollaire behandeling van patiënten met onverklaarde lichamelijke klachten: Cognitieve gedragstherapie. Bohn, Stafleu Van Loghum. 2 e herziene druk, 183-218.
  19. Weijmar Schultz, W.C.M., Wiel, H.B.M. van de, Hahn, D.E.E. & Driel, M.F. van (1993) Sexuality and cancer in women. Eds: J. Bancroft e.a. Annual Review of Sex Research, 3, 151-200.
  20. Case, A. M. & Reid, R. L. (1998). Effects of the menstrual cycle on medical disorders. Arch.Intern.Med., 158, 1405-1412.
  21. Endicott, J., Nee, J., & Harrison, W. (2006). Daily Record of Severity of Problems (DRSP): reliability and validity. Arch.Womens Ment.Health, 9, 41-49.
  22. Henshaw, C., Foreman, D., Belcher, J., Cox, J., & O'Brien, S. (1996). Can one induce premenstrual symptomatology in women with prior hysterectomy and bilateral oophorectomy? J Psychosom.Obstet.Gynaecol., 17, 21-28.
  23. Johnson, S. R. (2004). Premenstrual syndrome, premenstrual dysphoric disorder, and beyond: a clinical primer for practitioners. Obstet.Gynecol, 104, 845-859.
  24. O'Brien, P. M., Backstrom, T., Brown, C., Dennerstein, L., Endicott, J., Epperson, C. N. et al. (2011). Towards a consensus on diagnostic criteria, measurement and trial design of the premenstrual disorders: the ISPMD Montreal consensus. Arch.Womens Ment.Health, 14, 13-21.
  25. Pearlstein, T., Yonkers, K. A., Fayyad, R., & Gillespie, J. A. (2005). Pretreatment pattern of symptom expression in premenstrual dysphoric disorder. J Affect.Disord., 85, 275-282.
  26. Schagen van Leeuwen, J. H., te Velde, E. R., Kop, W. J., van der Ploeg, H. M., & Haspels, A. A. (1993). A simple strategy to detect significant premenstrual changes. J Psychosom.Obstet.Gynaecol., 14, 211-222.
  27. Schmidt, P. J., Nieman, L. K., Danaceau, M. A., Adams, L. F., & Rubinow, D. R. (1998). Differential behavioral effects of gonadal steroids in women with and in those without premenstrual syndrome. N.Engl.J Med., 338, 209¬216.
  28. Steiner, M., Macdougall, M., & Brown, E. (2003). The premenstrual symptoms screening tool (PSST) for clinicians. Arch.Womens Ment.Health, 6, 203-209.
  29. Yonkers, K. A., O'Brien, P. M., & Eriksson, E. (2008). Premenstrual syndrome. Lancet, 371, 1200-1210.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2010

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2010

De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de NVOG of deze richtlijn nog actueel is.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

Algemene gegevens

Met ondersteuning van

Orde van Medisch Specialisten

 

Financiering

De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)

 

Aanleiding voor het maken van de richtlijn

Veel vrouwen hebben last van milde premenstruele symptomen. Wanneer er echter sprake is van hevige symptomatologie kan er sprake zijn van het premenstrueel syndroom (PMS). Dit komt bij 3-5% van alle vrouwen in de vruchtbare leeftijd voor. Recent is internationale consensus bereikt over de definitie en diagnostiek van PMS. Dit maakt het mogelijk de wetenschappelijke ontwikkelingen over diagnostiek en therapie te vertalen naar een praktische richtlijn en de huidige, verouderde, richtlijn te herzien.

 

De NVOG heeft het initiatief genomen tot herzien van de richtlijn “Premenstrueel Syndroom”. Het ministerie van VWS en de Orde van Medisch Specialisten zijn overeengekomen om evidencebased richtlijnen te ontwikkelen en hebben de beroepsvereniging gesteund in de ontwikkeling van deze richtlijn.

Doel en doelgroep

Definitie en doelstelling van de richtlijn

Een richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. In de conclusies wordt aangegeven wat de wetenschappelijke stand van zaken is. De aanbevelingen zijn gericht op het expliciteren van optimaal medisch handelen en zijn gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en overwegingen van de werkgroep. Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor het diagnosticeren en behandelen van vrouwen met het premenstruele syndroom (PMS) in de dagelijkse praktijk.

 

Richtlijngebruikers

De richtlijn is primair bedoeld voor gynaecologen en artsen in opleiding tot gynaecoloog (AIO’s). Daarnaast kan de richtlijn worden gebruikt door andere betrokken zorgverleners, door patiënten en patiëntenverenigingen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is eind 2009 een werkgroep ingesteld, bestaande uit drie gynaecologen een gynaecoloog in opleiding, gemandateerd door hun wetenschappelijke vereniging, en een hoogleraar gezondheidspsychologie.

 

  • Dr. J.H. Schagen van Leeuwen, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (voorzitter)
  • Mw. dr. C.A.H. Janssen, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Mw. J.F. ter Haar, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Prof. dr. H.B.M. van der Wiel, hoogleraar gezondheidspsychologie, Wenckebach Instituut, Universitair Medisch Centrum Groningen
  • Mw. drs. I. Rijksen, gynaecoloog in opleiding, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Ir. T.A. van Barneveld, klinisch epidemioloog, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht
  • Mw. drs. C.F. la Chapelle, adviseur richtlijnontwikkeling Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Met dank aan mw. drs. J.W.M. Plevier, informatiespecialist, voor het verrichten van de literatuursearches.

 

Belangenverklaringen

Activiteiten die de leden van de richtlijn werkgroep ‘Premenstrueel Syndroom’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.

 

Werkgroep PMS

 

Firma

Activiteit

Anders

Dr. J.H. Schagen van Leeuwen

Bayer

Masterclass PMS

geen

Mw. dr. C.A.H. Janssen

geen

geen

geen

Mw. J.F. ter Haar

geen

geen

geen

Prof. dr. H.B.M. van der Wiel

geen

geen

geen

Mw. drs. I. Rijksen

geen

geen

geen

Mw. drs. C.F. la Chapelle

geen

geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er bestaat op dit moment geen patiëntenvereniging meer voor de aandoening PMS. Ook het meer algemeen opererende ‘Informatiecentrum Gynaecologie’, dat tot voor kort als algemene patiëntenverenging gynaecologie kon worden aangemerkt, was niet langer actief op het moment dat met het schrijven van deze richtlijn gestart werd. Op 6 maart 2010 organiseerde de NVOG een focusgroep met als doel: vanuit het patiëntenperspectief inzichtelijk maken hoe de zorg aan vrouwen met het premenstrueel syndroom patiëntgerichter kan worden gemaakt. In verschillende klinieken zijn patiënten bij wie de diagnose PMS gesteld is benaderd voor deelname. Tevoren zijn de vrouwen geïnformeerd over het doel van het focusgroepgesprek. Er zijn ook oproepen geplaatst op drie verschillende internetsites - de patiënten- en artsensite van www.ahmas.nl en op www.pmsinfo.nl - om vrouwen met PMS te werven; er was echter geen respons op deze oproepen via internet. Het focusgroepgesprek werd begeleid door een neutrale moderator met ervaring in focusgroepgesprekken. In totaal namen vijf vrouwen deel aan het focusgroepgesprek. De resultaten zijn samengevat en staan hieronder beschreven.

 

Aandachtspunten focusgroepgesprek PMS

 

Een focusgroep gesprek aan de basis van de ontwikkeling van een NVOG richtlijn over het premenstrueel syndroom (PMS).

In dit document worden de aandachtspunten die volgden uit het focusgroep gesprek van 6 maart 2010 op een rijtje gezet.

 

Doel van het focusgroep gesprek:

Vanuit het patiëntenperspectief inzichtelijk maken hoe de zorg aan vrouwen met het premenstrueel syndroom, patiënt gerichter kan worden toegesneden.

 

Deelneemsters aan het focusgroep gesprek:

Vanuit de NVOG is het initiatief genomen tot herziening van de bestaande richtlijn "het premenstruele syndroom”. Door de werkgroepleden van de richtlijn PMS zijn in verschillende klinieken patiënten benaderd waarbij de diagnose PMS gesteld is. Tevoren zijn de vrouwen geïnformeerd over het doel van het focus groep gesprek. Er is ook geprobeerd via drie verschillende internetsites vrouwen met PMS te werven. Er was echter geen respons op deze oproepen. Er waren 5 deelneemsters aan het focusgroepgesprek; drie deelneemsterd zeiden een dag van tevoren af. Mogelijk zegt de lage opkomst iets over onze zoektocht naar deelneemsters, of over de gevoeligheid van potentiële kandidaten voor het gesprek. Het blijft daarmee ook de vraag of deze vrouwen representatief zijn voor de doelgroep.

 

Algemene punten, voor verbetering van het multidisciplinaire zorgproces:

    • Serieus genomen worden in de klachten en herkenning van het ziektebeeld. Er wordt door alle deelnemers duidelijk aangegeven dat er aanvankelijk geen erkenning van het ziektebeeld was, men voelde zich niet gehoord. Er lijkt nog weinig bekendheid omtrent de diagnose en bijbehorende klachten. Dit speelt zowel bij huisartsen als bij gynaecologen.
    • Bejegening, empathie en professionele attitude bij de gynaecoloog zijn uiterst belangrijk. De focusgroep deelneemsters bemerken veelal dat artsen beperkt begrip hebben voor patiënten met het premenstrueel syndroom en hierin weinig inleving tonen. Velen richten zich op het uitsluiten van een fysieke diagnose (door te focussen op lichamelijk onderzoek), er moet meer aandacht zijn voor de psyche en beleving van de patiënt.
    • Meer kennis over PMS bij alle specialisten, zodat het herkend kan worden en er adequate behandeling en zo nodig doorverwijzing kan plaatsvinden. Bijvoorbeeld klachten van het bewegingsapparaat die ook veroorzaakt kunnen worden door PMS.

 

Het diagnostische proces:

    • Ontbreken van kennis omtrent de diagnose PMS bij de huisarts dan wel gynaecoloog, waardoor het niet herkend wordt.
    • Andere problemen moeten geïdentificeerd worden, PMS moet onderscheiden worden van andere / comorbide psychische problematiek. Zoals depressieve stoornissen, angststoornissen, ADHD. Zorg is suboptimaal wanneer een andere aanwezige stoornis niet gediagnosticeerd en eventueel behandeld wordt.
    • Vaak ontbreekt bij de hulpverlener het uitvragen van het cyclische karakter. Dit speelt zowel in de 1e lijn (huisarts, psycholoog, GGZ) als in de 2e lijn (gynaecoloog).

 

De voorlichting, behandeling en nazorg:

    • Leefstijl adviezen, bijvoorbeeld over voeding en activiteiten worden niet altijd gegeven, terwijl er wel interesse naar is vanuit de PMS vrouwen.
    • Goede voorlichting ontbreekt vaak. Er is behoefte aan goede betrouwbare informatie over PMS, bijvoorbeeld in een folder en/of op internet, met daarin een uitgebreide beschrijving van eventuele symptomen, zodat vrouwen zich daar in kunnen herkennen.
    • In de sociale omgeving van de vrouwen is er vaak weinig bekendheid over het premenstrueel syndroom. Dit leidt tot onbegrip vanuit de sociale contacten van de PMS-vrouwen. Wellicht dat het onbegrip afneemt wanneer er in het algemeen meer bekendheid komt over het Premenstrueel Syndroom.
    • De gynaecoloog moet ook aandacht voor de psyche van de vrouw hebben en aanbieden om eventueel door te verwijzen naar een psycholoog die gespecialiseerd is in PMS.
    • De focusgroep geeft de voorkeur aan meer intercollegiaal overleg met in ieder ziekenhuis 1 gynaecoloog die gespecialiseerd is in PMS.
    • De vrouwen uit de focusgroep hadden verschillende ervaringen met medicamenteuze behandelingen. Enkelen hadden zeer goed gereageerd op voorgeschreven medicatie en waren sindsdien klachtenvrij, anderen waren afwachtend gebleven en stonden ambivalent tov evt. ssri gebruik. en waren er dus niet aan begonnen. De pil had bij allen een contraproductief effect gehad.
    • Medicamenteuze behandeling kan gegeven worden, indien nodig. Knelpunt is dat het gebruik van SSRI’s een stigmatiserend karakter heeft. Het is van belang dat er goede uitleg wordt gegeven over de indicatie en werking van SSRI’s. Dit zal de acceptatie ervan verhogen. Een patiënte kan dit dan eventueel ook beter uitleggen aan familie en andere sociale contacten.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn in zijn algemeenheid en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

 

De richtlijn is / wordt verspreid onder de beroepsgroep gynaecologen. Daarnaast is / wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie en is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de NVOG.

Werkwijze

De zoekacties werden in samenwerking met informatiespecialisten uitgevoerd. Uit een oriënterende search bleek dat de Britse Richtlijn van het Royal College of Obstetricians and Gynaecologists: Management of premenstrual syndrome (Panay, 2007) op een groot deel van de opgestelde uitgangsvragen een evidence based antwoord gaf en zodoende bruikbaar was voor het ontwikkelen van de Nederlandse richtlijn. De RCOG richtlijn vormt dan ook de basis voor deze richtlijn. De zoekstrategie van de Britse richtlijn is opgevraagd, herhaald en geactualiseerd door de informatiespecialist. Relevante literatuur werd door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit en inhoud. Nagekomen relevante literatuur is meegenomen.

 

Afbakening en uitgangsvragen

In deze richtlijn worden de diagnostiek en behandeling van het premenstrueel syndroom door de gynaecoloog beschreven. De diagnostiek verdient de aandacht vanwege een aantal moeilijkheden. Veel vrouwen ervaren soms premenstruele symptomen; wanneer de vaak fysiologische verschijnselen overgaan in de hinderlijke klachten en symptomen van het premenstrueel syndroom (PMS) is echter controversieel. Ook is vaak onduidelijk hoe de klachten op een universele, gevalideerde en eenduidige wijze in kaart te brengen zijn. PMS kende vele definities en het doel van onze richtlijn is tot: a) een algemeen aanvaarde en welomschreven definitie te komen; b) een beschrijving van de meest voorkomende en kenmerkende klachten en symptomen; c) een gevalideerde en algemeen aanvaarde methode te identificeren om de klachten en symptomen te meten en te registreren en; d) een beschrijving te geven van een gevalideerde methode om aan de hand van het voorgaande volgens de definitie de diagnose PMS te kunnen stellen bij vrouwen met premenstruele klachten.

 

Methode richtlijnontwikkeling

Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande richtlijnen in de databases van het National Guideline Clearinghouse, NICE, SIGN en van het CBO. Tevens werd gezocht naar systematische reviews in de Cochrane Library. Vervolgens is de zoekstrategie van de RCOG opgevraagd, geactualiseerd en herhaald tot en met september 2010. Er waren enkele uitgangsvragen over diagnostiek die niet werden behandeld in de RCOG richtlijn, maar waar de International Society for Premenstrual Disorders (ISPMD) recent consensus over heeft bereikt (O'Brien et al., 2011). Er is aanvullend handmatig gezocht naar studies van de literatuurlijsten van de opgevraagde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT’s). In afwezigheid van RCT’s werd verder gezocht naar prospectieve gecontroleerde onderzoeken, vergelijkende onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onderzoeken.

De searches werden verder gelimiteerd op literatuur in het Engels en Nederlands. De specifieke zoekactie met gebruikte zoektermen staan in de Zoekverantwoording.

 

Beoordeling van de kwaliteit van studies

Na selectie door de werkgroepleden bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies staan vermeld. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. Hierbij is de indeling gebruikt, zoals weergegeven in tabel 1.

 

Wanneer er nauwelijks goede gecontroleerde onderzoeken werden gevonden voor dit onderwerp zijn de studies alleen samengevat in de tekst en niet in evidencetabellen. De belangrijkste literatuur waarop de conclusie is gebaseerd staat bij de conclusie vermeld inclusief de mate van bewijs (zie tabel 2).

 

 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandeling van PMS