Prematurenretinopathie (ROP)

Initiatief: NOG Aantal modules: 12

Overplaatsing en verwijzing bij ROP

Uitgangsvraag

Wat zijn de overwegingen bij overplaatsing en verwijzing?

  • Wat zijn oogheelkundige overwegingen en randvoorwaarden bij overplaatsing naar een ander ziekenhuis?
  • Wie is verantwoordelijk voor het regelen van de ROP screening bij overplaatsing van een kind?

Aanbeveling

Aandachtspunten bij overplaatsing

  • Bij geboorte: kalenderweek waarin eerste screening plaats moet vinden wordt vastgelegd en bij overplaatsing in brief vermeld.
  • Screening vindt plaats volgens protocol. Na screening dienen de volgende gegevens in het dossier te staan:
    • bij onvolledige vascularisatie zone aangeven
    • bij ROP, stadium, zone en aan- of afwezigheid van (pre)-plus disease
    • vervolg van screening
    • mogelijke behandelindicatie zodat de kinderarts-neonatoloog weet dat het om een hoog risico kind gaat en het neonatale beleid zo nodig aangepast kan worden.
  • Overplaatsing aan de orde en screening nog niet afgerond:
    • Inschatten risico op ROP
    • Kinderarts-neonatoloog overlegt, zo nodig, met de oogarts in eigen ziekenhuis om te bepalen of er voldoende expertise en continuïteit voor de ROP screening aanwezig is bij het ontvangende ziekenhuis?
      • Ja: Overplaatsen
      • Nee: Niet overplaatsen naar dit centrum
  • In de overplaatsingsbrief van de kinderarts-neonatoloog dient specifieke informatie over ROP vastgelegd te zijn: bevindingen van oogheelkundig onderzoek en afspraken over vervolgscreening of vermelding dat screening nog niet heeft plaats gevonden. Het advies is om ook de kalenderweek te vermelden waarin (vervolg)screening moet plaatsvinden.

Overplaatsing naar een centrum met meer faciliteiten en/of expertise?*

  • Als beoordeling en/of behandeling in het betreffende centrum niet mogelijk is
  • Als sprake is van onduidelijkheid over stagering en/of beloop
  • Als behandeling noodzakelijk is en in het huidige centrum onvoldoende faciliteiten en/of expertise voor behandeling aanwezig zijn

Geadviseerd wordt om regionale afspraken te maken over het overplaatsingsbeleid van prematuren met een verhoogd risico op ROP

 

Toelichting:

Centrum met faciliteiten en/of expertise:

  • Expertise en logistiek voor ROP screening is aanwezig.

De continuïteit van de screening (NB absenties van oogarts, waarneming) is gewaarborgd.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Om meer inzicht en eenduidigheid te krijgen over de overwegingen bij overplaatsing en verwijzing van kinderen met ROP, is er een literatuursearch gedaan. Er zijn geen studies die de zoekvraag beantwoorden, maar er zijn wel een aantal studies gevonden die de follow-up en overplaatsing hebben beschreven. Deze worden hieronder kort benoemd, omdat ze wel kunnen helpen bij het beantwoorden van de uitgangsvraag.

 

Barry (2013) onderzocht de effectiviteit van een reeks beleidswijzigingen die ontworpen waren om de aanwezigheidsgraad voor poliklinisch ROP screeningsonderzoek te verhogen. De beleidswijzigingen omvatten voorlichtingsformulieren voor ouders, gestroomlijnde planning en het maken van een logboek voor alle geziene patiënten. Het bleek dat de opkomstpercentages voor initiële poliklinische ROP-onderzoeken en het aantal patiënten dat uiteindelijk voldeed aan de criteria voor het afronden van acute retinale screeningsonderzoeken aanzienlijk verbeterden na de implementatie van nieuw beleid.

 

Chawla (2012) beschreef dat alle afdelingen die zorgen voor baby's met een risico op ROP een schriftelijk protocol moeten hebben met betrekking tot de screening op en behandeling van ROP. In het protocol moeten de verantwoordelijkheden staan voor de follow-up van baby's die zijn overgebracht naar of ontslagen uit de afdeling voordat de screening is voltooid. Als baby's worden overgedragen voordat de ROP-screening is gestart of wanneer deze is gestart maar niet is voltooid, is het de verantwoordelijkheid van de neonatoloog-consulent om ervoor te zorgen dat het neonatale team op de ontvangende afdeling zich bewust is van de noodzaak om ROP-screening te starten of voort te zetten. Waar mogelijk moet de ROP-screening vóór ontslag worden voltooid. Er moet een overzicht zijn van alle baby's die beoordeeld moeten worden en de regelingen voor hun follow-up. Voor baby's die naar huis worden ontslagen voordat de screening is voltooid, moet de eerste poliklinische vervolgafspraak worden gemaakt vóór ontslag uit het ziekenhuis en moet het belang van aanwezigheid aan de ouders worden uitgelegd.

 

Fierson (2018) beschrijft de follow-up en overplaatsing van kinderen met ROP. Hierbij moet rekening gehouden worden met de retinale ontwikkeling naar anterieure zone III, dat het ziekenhuispersoneel de eerste poliklinische oogheelkundige afspraak na ontslag regelt en plant met een arts die is opgeleid in ROP-zorg voordat de baby uit het ziekenhuis wordt ontslagen en het risico van de baby op andere visuele afwijkingen.

 

Jacob (2018) rapporteert over ROP werkdruk in de NICU gerelateerd aan de ernst van de ziekte, zwangerschapsduur bij ontslag en praktijkvariatie. Daarnaast beschrijft het dat onvolledige netvliesrijpheid bij een baby die anders klaar is om uit de NICU te worden ontslagen, neonatologen onder druk zet om ontslagen te worden. In een eerdere studie werd aangetoond dat ambulante ROP-zorg in sommige instellingen gebruikelijk is en dat veel van dergelijke baby's vergevorderde ROP hebben en vaak afspraken hebben gemist of uitgesteld, waardoor dit een risicovolle praktijk is voor oogartsen, neonatologen, NICU's en eerstelijns kinderartsen. Daarom is ontslag uit NICU's voor baby’s met onvolledige netvliesrijpheid, een potentieel productief gebied voor kwaliteitsverbetering en samenwerking tussen neonatologen en oogartsen.

 

Ndukwe (2022) benadrukt de complexiteit van ROP-zorg en de noodzaak van een team gebaseerde aanpak om barrières voor zorg te identificeren en aan te pakken, waaronder toegang tot zorg, gezondheidsvaardigheden, taalbarrières, hoog zorggebruik en frequente behoefte aan follow-up. Ouders van baby's met ROP worden vaak geconfronteerd met een groot aantal sociale, emotionele en financiële factoren die de therapietrouw kunnen beïnvloeden, en het is niet alleen belangrijk voor oogartsen, maar voor het hele zorgteam, om middelen te herkennen en op elkaar af te stemmen om de best mogelijke zorg te bieden en visus verlies te voorkomen.

 

VanStone (2010) beschrijft dat in elke NICU verschillende protocollen moeten bestaan voor ROP-screening en follow-up. Criteria voor screening moeten duidelijk worden gedefinieerd en aan personeel en artsen worden gecommuniceerd. Er moeten praktijkrichtlijnen worden opgesteld voor het starten van oogonderzoeken, vervolgonderzoeken en poliklinische follow-up. Idealiter zouden poliklinische onderzoeken vooraf moeten worden gepland door de NICU voordat ze worden ontslagen; als de verantwoordelijkheid voor de onderzoeksplanning bij de ouders ligt, moeten ze goed worden geïnformeerd over het ziekteproces en de mogelijkheid van verlies van gezichtsvermogen als de behandeling wordt uitgesteld. Nogmaals, deze communicatie moet worden gedocumenteerd en schriftelijke informatie moet aan de ouders worden verstrekt.

 

VanSorge (2014) rapporteert dat uit de NEDROP 1 is gebleken dat bij (meerdere) overplaatsingen het risico op niet gescreend te worden toenam met 25%. Belangrijke knelpunten zijn: Kind is gescreend maar krijgt geen vervolgscreening of kind is overgeplaatst voorafgaand aan eerste screening. Daarnaast bleek in 37% dat de eerste screening niet uitgevoerd was in de vereiste periode. Op basis van deze resultaten zijn een aantal maatregelen genomen. Als eerste zijn er bij de richtlijn kwaliteitsindicatoren opgesteld. Hierin staat dat documentatie van wanneer de eerste screening of vervolg screening moet plaatsvinden in de overplaatsingsbrief moet staan met hierbij de gevonden oogheelkundige afwijkingen.

Als tweede is er een ouder-informatie folder ontwikkeld, en deze moet voor de eerste screening zijn uitgedeeld aan ouders, om zo het belang van screening duidelijk te maken.

 

Trzcionkowska (2021) rapporteerde dat er een positief effect te meten was door de verhoogde awareness bij zorgverleners en ouders na de NEDROP1 studie. In de overgeplaatste groep het aantal niet gescreende kinderen daalde van 189/822, 23.0% (2009) tot 22/902, 2.4% (2017). Maar ook al zijn de percentages gedaald de niet gescreende groep is nog steeds twee keer zo groot in de overgeplaatste groep dan in de niet overgeplaatste groep. Het blijft belangrijk om hier aandacht voor te houden (Trzcionkowska, 2021).

 

Uitgangspunt bij consulten door oogarts bij neonatologische patiënten

Indien een kind wordt overgeplaatst naar een ander ziekenhuis dan spreekt vanzelf dat de overplaatsend kinderarts-neonatoloog, als hoofdbehandelaar, in overleg met de ontvangend kinderarts-neonatoloog vaststelt dat alle voorwaarden voor adequate zorg, inclusief de oogheelkundige screening, in het ontvangend ziekenhuis aanwezig zijn. Om praktische redenen verdient het aanbeveling om hier binnen de verwijsregio afspraken over te maken. Bij twijfel kan de oogarts in het verwijzende ziekenhuis een mediërende rol spelen. Bij de beslissing tot overplaatsing speelt het risicoprofiel van het kind een belangrijke rol. Van belang blijft: indien de verwijzend kinderarts-neonatoloog, na eventueel overleg met de oogarts uit eigen ziekenhuis, niet overtuigd is van de continuïteit van de oogheelkundige screening en/of de expertise in het ontvangende ziekenhuis, dient het kind niet overgeplaatst te worden. De oogartsen in het ontvangende ziekenhuis zijn pas verantwoordelijk voor onderzoek en behandeling van het kind nadat zij in consult zijn gevraagd. Mocht de oogarts in het ontvangende ziekenhuis van mening zijn dat de aangeboden problematiek zijn expertise overstijgt dan dient advies gevraagd te worden aan een centrum met meer expertise, eventueel resulterend in een overplaatsing naar een centrum met meer expertise.

 

Hoe dient de informatieoverdracht naar collegae te worden geregeld?

De oogarts zal na screening in het elektronisch dossier duidelijk aangeven wat de bevindingen zijn en wat het vervolg zal zijn. Als er sprake is van onvolledige vascularisatie, dient beschreven te staan in welke zone het ongevasculariseerde gebied zich bevindt. Als er ROP gezien is, dienen het stadium, aanwezigheid van plus tekenen en de zone genoteerd te zijn. Geef daarnaast specifiek aan als er beleidsconsequenties zijn (bijvoorbeeld niet overplaatsen of uitstellen van niet essentiële operatieve ingreep). Als vervolgonderzoek of behandeling nodig is, dient aangegeven te zijn wanneer de volgende screening of de behandeling plaats moet vinden.

In de overplaatsingsbrief van de kinderarts-neonatoloog wordt de door de oogarts geregistreerde informatie over ROP vastgelegd en wordt vermeld wanneer de volgende screening plaats moet vinden bij de oogarts in het volgende ziekenhuis. Als er nog niet gescreend is dient dit door de kinderarts-neonatoloog in de overplaatsingsbrief vermeld te worden. De kalenderweek of gewenste datum dient te worden genoteerd waarin de screening moet plaatsvinden.

 

Logistiek van screening bij overplaatsing of bij ontslag en poliklinisch vervolg

Een belangrijk probleem bij overplaatsing is dat ROP screening niet (tijdig) plaats vindt. Dit blijkt vooral een risico te zijn als een kind vóór de eerste screeningsdatum wordt overgeplaatst. De kinderarts-neonatoloog in het ontvangende ziekenhuis regelt consult oogarts voor ROP screening in de juiste week. Behulpzaam hierbij kan zijn om al bij de geboorte het moment van het eerste screeningsonderzoek af te spreken en vast te leggen in dossier.

 

Zodra een kind eenmaal door de oogarts is gezien, is de oogarts verantwoordelijk voor:

  • schriftelijk terugkoppelen aan de aanvrager van het consult van de bevindingen en de datum waarop vervolg controle geïndiceerd is.
  • het regelen van eventuele vervolg afspraken zolang het kind opgenomen is in het eigen ziekenhuis.

De hoofdbehandelaar (kinderarts-neonatoloog) is verantwoordelijk voor:

  • het opnieuw in consult vragen van de oogarts als een kind na ontslag weer opgenomen wordt
  • de garantie dat bij overplaatsing naar een ander ziekenhuis de oogheelkundige follow-up kan plaats vinden.
  • het opnemen van specifieke informatie over de bevindingen van de oogarts en de datum/ week van volgende controle in de overplaatsingsbrief.
  • het regelen van een poliklinische controle afspraak bij de oogarts op de afgesproken termijn als het kind ontslagen wordt naar huis.

Na screening dienen de volgende gegevens in het dossier te staan:

  • bij onvolledige vascularisatie zone aangeven
  • bij ROP, stadium, zone en aan- of afwezigheid van (pre)-plus disease
  • vervolgdatum van screening
  • mogelijke behandelindicatie of uitgevoerde behandeling zodat de kinderarts-neonatoloog weet dat het om een hoog risico kind gaat en het neonatale beleid daar zo nodig op aangepast kan worden

Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)

Het overplaatsen van een kind kan voor de ouders impact hebben. Mocht de overplaatsing op basis van het oogheelkundige beeld nog niet kunnen plaatsvinden, dan is het belangrijk dat dit wordt uitgelegd aan de ouders. Dit kan betekenen dat een kind langer verder weg van huis in het ziekenhuis moet blijven. Als er sprake is van een behandelcriterium dan kan het nodig zijn dat een kind overgeplaatst wordt naar een expertise ziekenhuis dat mogelijk verder weg ligt. De oogarts is verantwoordelijk om hierover met de ouders te spreken. Het is belangrijk om zorgen van ouders over continuïteit van ROP screening te bespreken en aan te geven welke vervolgscreeningen nodig zijn en om aan te geven dat er wordt overgeplaatst naar een ziekenhuis waar deze zorg geboden kan worden.

 

Kosten (middelenbeslag)

Als reguliere screening en controle na overplaatsing tijdig uitgevoerd wordt door adequate overdracht, kunnen mogelijk kosten bespaard worden, omdat er voorkomen wordt dat kinderen blind of slechtziend worden, omdat zij te laat gedetecteerd worden.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

De vorige richtlijn is goed geïmplementeerd. Dit is meetbaar door het vergelijk van de NEDROP1 vs NEDROP2 studie. De implementatie van de nieuwe versie van de richtlijn zal op dezelfde manier onder de aandacht worden gebracht. Namelijk doormiddel van presentaties op congressen, scholing door middel van e-learning, de NEDROP site, de NEDROP app en ouder-informatie folder.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Tijdig screenen en adequate stadiering van kinderen met risico op prematurenretinopathie is van essentieel belang om tijdig te detecteren welke kinderen een verhoogd risico op behandeling hebben. Dit biedt de kinderarts-neonatoloog de mogelijkheid om de conditie van het kind te optimaliseren om te proberen behandeling te voorkomen. Daarnaast is tijdige detectie van ROP, die behandeld moet worden, van essentieel belang voor de uitkomsten van behandeling en de visuele prognose. Overplaatsing vormt een risico op niet tijdig uitvoeren van screening. Dit geldt ook voor overplaatsing naar een centrum met onvoldoende expertise op het gebied van ernstige vormen van ROP.

Onderbouwing

ROP en vooral ernstige ROP ontwikkelt zich over het algemeen bij de vroegst geborenen en lichtste prematuren en bij prematuren met risicofactoren. Ook bij opnieuw ziek worden voordat het netvlies volledig is gevasculariseerd, kan alsnog ROP optreden of kan ROP verergeren. Overplaatsing brengt het risico met zich mee dat ROP-screening niet of slechts gedeeltelijk wordt uitgevoerd. Het is belangrijk om de betrokken artsen richtlijnen te geven wanneer en op welke condities een kind overgeplaatst kan of moet worden, zodat de kans op het missen van een ernstige ROP en daaruit volgende blind- of slechtziendheid, zo klein mogelijk is. Daarvoor is het tevens van belang dat men zich bewust is van de momenten in het screeningsproces waarop de grootste kans op (ernstige) afwijkingen zich voordoet.

An orienting literature search was performed to identify studies about retinopathy of prematurity and transfer.

 

Search and select (Methods)

The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 22-08-2022. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The literature search resulted in 748 hits. After reading the full text, none of the studies were included in the literature search, but eight are described under the considerations.

  1. Attar MA, Gates MR, Iatrow AM, Lang SW, Bratton SL. Barriers to screening infants for retinopathy of prematurity after discharge or transfer from a neonatal intensive care unit. J.Perinatol. 2005;25:36-40.
  2. Day, S., Menke, A. M., & Abbott, R. L. (2009). Retinopathy of prematurity malpractice claims: the Ophthalmic Mutual Insurance Company experience. Archives of Ophthalmology, 127(6), 794-798.
  3. Dhaliwal CA, Fleck BW, Wright E, Graham C, McIntosh N. Retinopathy of prematurity in small-for-gestational age infants compared to appropriate-for- gestational age infants. Arch.Dis.ChildFetalNeonatalEd2008.
  4. Larsson E, Holmstrom G. Screening for retinopathy of prematurity: evaluation and modification of guidelines. Br.J.Ophthalmol. 2002;86:1399-402.
  5. Reynolds JD, Dobson V, Quinn GE, Fielder AR, Palmer EA, Saunders RA et al. Evidence-based screening criteria for retinopathy of prematurity: natural history data from the CRYO-ROP and LIGHT-ROP studies. Arch.Ophthalmol. 2002;120:1470-6.
  6. Reynolds, J. D. (2007). Malpractice and the quality of care in retinopathy of prematurity (an American Ophthalmological Society thesis). Transactions of the American Ophthalmological Society, 105, 461.
  7. Trzcionkowska, K., Termote, J. U., Böhringer, S., van Sorge, A. J., & Schalij-Delfos, N. (2021). Nationwide inventory on retinopathy of prematurity screening in the Netherlands. British Journal of Ophthalmology.

Referentie

Type studie

Aantal

Patiënten

Interventie/ controle

Uitkomstmaten

Resultaten

Larsson, 2002

Prospectief

populatie

studie.

1 aug 1998 - 31 juli 2000. 533 kinderen < 32 weken GA

 

Evalueren van de ROP richtlijn en of deze aangepast kunnen worden.

Optreden ernstig ROP:

ROP 3 Mean GA 25.9 weken en mean BW 976 gram.

ROP 4 24.5 weken en 544 gram. Ontwikkelen van ernstig ROP bij PMA of 36.1 weken (32-44 wk). De waarschijnlijkheid op het krijgen van een ernstig ROP gaat van 0.35 bij 26.5 week GA tot 0.8 bij 24 weken GA.

Dhaliwal, 2008

Prospectief observation- neel cohort studie, 1990­2004.

1084 AGA, 329 SGA kinderen.

Alle kinderen < 32 wk en/of < 1500gr gescreend, in drie

deelnemende ziekenhuizen in Schotland.

Het vergelijken van incidentie bij AGA en SGA kinderen.

SGA 26-31 grotere kans op ontwikkelen op ROP tov AGA. SGA tussen 26-27 (<0.01), 28-29 en 30-31 wk (p=0.01) meer kans op het ontwikkelen van ernstig ROP.

Attar, 2005

Retrospectief cohort studie

74 kinderen

 

Kinderen die geschikt zijn om overgeplaatst te worden of ontslagen van een NICU of zij wel follow-up hebben van ROP screening.

Kinderen die overgeplaatst worden of naar huis ontslagen, hebben een hogere kans om geen follow-up te krijgen op ROP.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 13-11-2023

Laatst geautoriseerd  : 13-11-2023

Geplande herbeoordeling  :

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De herziening van deze richtlijn werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met prematurenretinopathie (ROP).

 

Samenstelling van de werkgroep

 

Werkgroep

  • Prof. dr. N.E. (Nicoline) Schalij-Delfos, hoogleraar oogheelkunde, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden (NOG)
  • Dr. A.J. (Arlette) van Sorge, oogarts, Koninklijke Visio, Amsterdam (NOG)
  • Drs. I.L.A. (Irene) van Liempt, oogarts, Amphia Ziekenhuis, Breda (NOG)
  • Dr. F.T. (Frank) Kerkhoff, oogarts, Máxima Medisch Centrum, Veldhoven (NOG)
  • Drs. S.J.R. (Stefan) de Geus, oogarts, Máxima Medisch Centrum, Veldhoven (NOG)
  • Drs. K. (Kasia) Trzcionkowska, oogarts in opleiding, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden (NOG)
  • Drs. E. (Elke) Kraal-Biezen, oogarts, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, Amsterdam (NOG)
  • Dr. J.U.M. (Jacqueline) Termote, neonatoloog, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht (NVK)
  • Drs. J.L.A.M. (Jacqueline) van Hillegersberg-Schilder, kinderarts-neonatoloog, Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein (NVK)
  • Dr. G.J. (Gert Jan) van Steenbrugge, patiëntvertegenwoordiger (Care4Neo)

Klankbordgroep

  • Drs. I. (Irma) Endeman, neonatologie verpleegkundige, Alrijne Zorggroep, Leiden (V&VN)

Met ondersteuning van

  • Dr. A. (Anja) van der Hout, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. B.L. (Babette) Gal-de Geest, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Schalij-Delfos

Oogarts LUMC

Geen

Data Monitoring Committee Rainbouwstucie (gebruik ranibizumab bij ROP). Geen betrokkenheid bij publicaties, geen actieve deelname met patiënten aan studie.

Alleen data safety monitoring. Vergoeding naar afdeling Oogheelkunde, niet naar mij persoonlijk

Geen restricties

Trzcionkowska

AIOS Oogheelkunde/Promovenda LUMC

Geen

Geen

Geen restricties

Kraal-Biezen

Oogarts, Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen restricties

Termote

Neonatoloog, UMC Utrecht

Geen

Geen

Geen restricties

Van Sorge

- Oogarts Koninklijke Visio (3 dagen/week)

- Kinderoogarts (1 dag/week) Amsterdam UMC, locatie AMC Amsterdam

Wetenschappelijke nul-aanstelling (onbetaald) bij het AmsterdamUMC tot 01-01-2021

 

Richtlijn visusstoornissen (vacatiegelden)

 

Stuurgroeplid cluster Oog van het NOG (vacatiegelden).

 

Voorzitter van de Vereniging voor Revalidatie bij Slechtziendheid (VRS) (onbetaald)

Geen

Geen restricties

Van Hillegersberg

Kinderarts-neonatoloog st. Antonius Ziekenhuis

Geen

Geen

Geen restricties

Van Steenbrugge

Ervaringsdeskundige, ouder van twee ex-couveusekinderen.

Voormalig directeur bij de patiënten-ouderorganisatie, Ver. van Ouders van

Couveusekinderen, thans Care4Neo. Gepensioneerd en op vrijwillige basis betrokken bij Care4Neo als belangenbehartiger

onderzoek en medische issues.

 

 

Lid cliëntenraad Erasmus MC (vrijwillig met vacatie vergoeding)

Bestuurslid Hoormij-NVVS, de organisatie voor mensen met een auditieve beperking

(november 2020 aftredend). Onbetaald.

Vertegenwoordiger Care4Neo in de EFCNI (European Foundation tor the Care of Newborn

lnfants). Onbetaald.

Geen

Geen restricties

Van Liempt

- Oogarts Amphia Ziekenhuis Breda

- Oogarts (consulent) Koninklijke VISIO (1dag/3wk)

Voorzitter beroepsbelangen commissie van wetenschappelijke vereniging NOG (betaald)

Geen

Geen restricties

Kerkhoff

Werkzaamheden als oogarts in MMC per 31-1-2023 gestopt, werkzaam als oogarts en medisch directeur bij FYEO en loop van het jaar voor de ROP werkzaam in UMC Radboud.

Medisch Directeur FYEO Medical

Geen

Geen restricties

De Geus

Oogarts, Maxima Medisch Centrum (MMC)

Geen

PI namens MMC bij "Firefleye" onderzoek (Eylea bij ROP).

Onderzoek wordt gefinancierd door Bayer (Financiële vergoeding naar MMC).

Geen restricties, betrokkenheid bij het Firefleye onderzoek betreft slechts de inclusie van een proefpersoon.

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van de Patiëntenfederatie Nederland, de Oogvereniging, en Care4Neo voor de schriftelijke knelpuntenanalyse, een afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep en klankbordgroep en een enquête uitgezet door Care4Neo. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland, Stichting Kind en Ziekenhuis en de Oogvereniging en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Inclusiecriteria screening

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Screeningsschema ROP

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Logistiek rondom ROP screening

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Behandelcriteria en -opties ROP

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Invloed van zuurstof op progressie ROP

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Invloed van Hb op het beloop van ROP

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Overplaatsing en verwijzing bij ROP

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Het informeren van ouders over ROP

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Lange termijn follow-up

Geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met prematurenretinopatie (ROP). De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn (Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, 2011) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de IGJ, V&VN bij een schriftelijke knelpunteninventarisatie en door NOG leden via een enquête.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht. De literatuursamenvatting (met de bijbehorende zoekcriteria) is in het Engels geschreven, om internationale uitwisseling van kennis te faciliteren.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

                     Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

                     Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

                     Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

                     Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

                     Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

                     Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

                     Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

                     Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

                     Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, Glasziou P, Jaeschke R, Vist GE, Williams JW Jr, Kunz R, Craig J, Montori VM, Bossuyt P, Guyatt GH; GRADE Working Group. Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ. 2008 May 17;336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ. 2008 May 24;336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139.

 

                     Schünemann, A Holger J [corrected to Schünemann, Holger J]. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

 

                     Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc. 2016 Oct;104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Het informeren van ouders/verzorgers over ROP en ROP screening