Premaligniteiten van de vulva (VIN)

Initiatief: NVOG Aantal modules: 13

Kankerrisico bij vrouwen met gedifferentieerde VIN (dVIN)

Uitgangsvraag

Wat is het risico op het ontwikkelen van vulvacarcinoom bij vrouwen met gedifferentieerde VIN (dVIN)?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Wat is de kans op het krijgen van vulvacarcinoom in vrouwen met dVIN?
  2. Wat is het tijdsinterval tussen dVIN en carcinoom?
  3. Wat is de kans op een recidief carcinoom indien vrouwen behandeld zijn voor primair vulvacarcinoom waarbij aanliggend tevens dVIN aanwezig is?

Aanbeveling

Behandel patiënten met dVIN in een centrum met speciale expertise in vulva pathologie.

 

Controleer, vanwege het hoge risico op een recidief en progressie naar carcinoom, patiënten met dVIN de eerste 2 jaar elke 3 maanden, daarna elke 6 maanden en jaarlijks vanaf vijf jaar.

 

Informeer patiënten met dVIN over het herhaalrisico, het risico op het ontwikkelen van vulvacarcinoom en de noodzaak van beoordeling op korte termijn in geval van het ontstaan van klachten.

Overwegingen

De expertgroep is van mening dat, gezien de hoge kans op het ontwikkelen van vulvacarcinoom na eerdere diagnose dVIN, er een frequente follow-up nodig is. De frequentie van de follow-up zal analoog aan het follow-up-schema voor vulvacarcinoom zijn.

De expertgroep is van mening dat behandeling van dVIN in een centrum met speciale expertise in vulvapathologie verricht dient te worden juist vanwege het risico op het ontwikkelen van vulvacarcinoom.

Onderbouwing

Hooggradige VIN wordt onderverdeeld in hooggradige squameuze intra-epitheliale laesie (HSIL) en gedifferentieerde VIN (dVIN). HSIL is geassocieerd met een persisterende infectie met hoog risico humaan papillomavirus (HPV), dVIN is HPV-onafhankelijk en is geassocieerd met lichen sclerosus. Er zijn aanwijzingen dat dVIN een groter risico op progressie naar carcinoom heeft dan HSIL en dat de progressietijd van dVIN naar carcinoom korter is dan van HSIL.

 

zeer laag GRADE

Het lifetime-risico van vrouwen met dVIN om plaveiselcelcarcinoom van de vulva te ontwikkelen is tenminste 30%.

 

Bronnen: McAlpine 2017, Regauer 2016, van de Nieuwenhof 2009, Yang, 2000

 

 

zeer laag GRADE

Indien vrouwen met dVIN een plaveiselcelcarcinoom van de vulva ontwikkelen, is dit meestal binnen twee jaar nadat dVIN is vastgesteld, echter dit tijdsinterval loopt zeer uiteen.

 

Bronnen: McAlpine 2017, van de Nieuwenhof 2009, Yang 2000

 

 

zeer laag GRADE

Het 10 jaars recidief kankerrisico is ten minste tweemaal zo hoog als er dVIN aanwezig is in de snijrand van het preparaat met vulvacarcinoom.

 

Bronnen: Eva 2008, te Grootenhuis 2019

In totaal is in zes studies gekeken naar het (recidief) kankerrisico in vrouwen met dVIN.

De vier studies die het kankerrisico in vrouwen met dVIN hebben onderzocht, bestaan over het algemeen uit lage aantallen vrouwen met dVIN: drie studies bestudeerden 7 tot 16 vrouwen met dVIN en één studie bestudeerde 67 vrouwen, waarbij deze laatste studie in totaal 101 vrouwen met dVIN includeerde. In enkele studies was een voorgeschiedenis van vulvakanker een exclusiecriterium maar in andere studies niet.

De twee studies die het recidief kankerrisico hebben onderzocht in relatie tot de aanwezigheid van aanliggende dVIN, hebben ook het recidief kankerrisico onderzocht indien andere aanliggende afwijkingen aanwezig waren, zoals lichen sclerosus of HSIL. Eén van de studies onderzocht tevens of de aanliggende afwijking wel of niet in het snijvlak was gelegen.

 

Resultaten

Kankerrisico in vrouwen met dVIN

De vier studies waarin het kankerrisico in vrouwen met dVIN is onderzocht, laten zien dat 32% tot 86% van de vrouwen met dVIN vulvakanker ontwikkelen [Yang, 2000; van de Nieuwenhof, 2009; Regauer, 2016; McAlpine, 2017]. In deze beperkte hoeveelheid studies is het type behandeling voor dVIN niet meegenomen. De studie waarin een kankerrisico van 86% is beschreven, bestond uit slechts zeven vrouwen met dVIN [McAlpine, 2017]. In deze kleine studie is een Kaplan Meier-analyse verricht, welke na drie jaar een cumulatief kankerrisico van 50% toonde en na vijf jaar een cumulatief kankerrisico van 80%.

 

Interval tussen dVIN en kanker

Het interval tussen dVIN en kanker werd in drie van de vier bovenbeschreven studies beschreven [Yang, 2000; van de Nieuwenhof, 2009; McAlpine, 2017]. Het interval varieerde van 2 tot 149 maanden. De grootste studie toonde een mediaan interval van 22,8 maanden tussen dVIN en kanker (n=20) [Van de Nieuwenhof, 2009]. De kleinere studies toonden een gemiddeld interval van 13,2 maanden (n=6) en 23,3 maanden (n=4) [Yang, 2000; McAlpine, 2017].

 

Recidief kankerrisico bij vrouwen met aanliggende dVIN naast kanker

De twee studies waarin recidief kankerrisico in vrouwen met aanliggende (naast de kanker gelegen) dVIN beschreven is, toonden een hoger recidief kankerrisico bij aanliggende dVIN [Eva 2007; Te Grootenhuis, 2019]. De studie van Te Grootenhuis toonde een 10 jaars kankerrisico van 44,8% indien dVIN aanwezig was in de snijrand en van 76,4% indien dVIN in combinatie met LS (Lichen Sclerosus) in de snijrand aanwezig was. Het recidief kankerrisico was ten minste 2,4 maal zo groot in vergelijking tot de groep waarbij geen dVIN in de snijrand aanwezig was en bleef bestaan in een multivariate analyse gecorrigeerd voor FIGO-stadium. Indien er sprake was van aanliggende dVIN (maar niet in de snijrand) of aanliggende dVIN in combinatie met LS dan was er een gering verhoogd recidief kankerrisico (HR 1,80 en HR 1,48 respectievelijk, univariaat geanalyseerd).

In de studie van Eva et al. werd middels een univariate logistische regressieanalyse een hogere OR gezien indien aanliggende dVIN (OR 3,86) of dVIN in combinatie met niet-neoplastische afwijking zoals lichen sclerosus (OR 4,30) aanwezig was naast het carcinoom, echter dit was niet statistisch significant.

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat (recidief) kankerrisico is op basis van deze observationele studies zeer laag omdat er sprake was van een klein aantal events (imprecisie) en er risico’s op bias zijn.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden, is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag:

P: patiënten met dVIN (solitair of aanliggend aan carcinoom)

O: progressie naar (recidief) carcinoom (Vanwege beperkte beschikbaarheid is besloten de I en de C niet in de zoekstrategie op te nemen)

 

Relevante uitkomstmaten

  1. kans op carcinoom bij vrouwen met dVIN;
  2. tijdsinterval tussen dVIN en carcinoom;
  3. kans op een recidief carcinoom indien vrouwen behandeld zijn voor primair vulvacarcinoom waarbij aanliggend tevens dVIN aanwezig is.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en de Cochrane Library (via Wiley) is op 11 juni 2019 met relevante zoektermen (vulvar carcinoma, differentiated vulvar intraepithelial neoplasia, dVIN, differentiated VIN, lichen sclerosis, malignant progression, biopsy, squamous cell carcinoma of the vulva, prognosis) gezocht naar ‘What is the natural history of differentiated vulvar intraepithelial neoplasia? Which percentage of differentiated vulvar intraepithelial neoplasia becomes vulvar carcinoma? What is the interval between differentiated vulvar intraepithelial neoplasia and vulvar carcinoma?’

De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 261 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: kankerrisico bij dVIN in titel of abstract. Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 29 studies voorgeselecteerd. Eén studie werd handmatig toegevoegd. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens 24 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en zes studies definitief geselecteerd (zie evidence tabel).

 

Resultaten

Zes onderzoeken zijn opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidence tabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.

  1. Eva LJ, Ganesan R, Chan KK, Honest H, Malik S, Luesley DM. Vulval squamous cell carcinoma occurring on a background of differentiated vulval intraepithelial neoplasia is more likely to recur: a review of 154 cases. J Reprod Med. 2008 Jun;53(6):397-401.
  2. McAlpine JN, Kim SY, Akbari A, Eshragh S, Reuschenbach M, von Knebel Doeberitz M, Prigge ES, Jordan S, Singh N, Miller DM, Gilks CB. HPV-independent Differentiated Vulvar Intraepithelial Neoplasia (dVIN) is Associated With an Aggressive Clinical Course. Int J Gynecol Pathol. 2017 Nov;36(6):507-516. doi: 10.1097/PGP.0000000000000375
  3. Regauer S, Eberz B, Reich O. Human Papillomavirus-Induced Squamous Intraepithelial Lesions in Vulvar Lichen Planus. J Low Genit Tract Dis. 2016 Oct;20(4):360-4. doi: 10.1097/LGT.0000000000000248.
  4. Te Grootenhuis NC, Pouwer AW, de Bock GH, Hollema H, Bulten J, van der Zee AGJ, de Hullu JA, Oonk MHM. Margin status revisited in vulvar squamous cell carcinoma. Gynecol Oncol. 2019 Aug;154(2):266-275. doi:10.1016/j.ygyno.2019.05.010. Epub 2019 May 18.
  5. van de Nieuwenhof HP, Massuger LF, van der Avoort IA, Bekkers RL, Casparie M, Abma W, van Kempen LC, de Hullu JA. Vulvar squamous cell carcinoma development after diagnosis of VIN increases with age. Eur J Cancer. 2009 Mar;45(5):851-6. doi: 10.1016/j.ejca.2008.11.037. Epub 2008 Dec 29.
  6. Yang B, Hart WR. Vulvar intraepithelial neoplasia of the simplex (differentiated) type: a clinicopathologic study including analysis of HPV and p53 expression. Am J Surg Pathol. 2000 Mar;24(3):429-41.

Study ID

Method

Patient characteristics

Intervention(s)/

Exposure

Results

Comments

Yang, 2000

Opzet studie: retrospectief observationeel.

Aantal centra/land: 1 centrum, USA en consulten van elders, locatie onbekend.

Periode studie: onbekend.

 

Inclusiecriteria: vrouwen met dVIN, niet gelokaliseerd aan de rand van een VSCC.

Uitvoering: clinicopathologische gegevens en follow-up data werden verzameld.

 

Uitkomstmaten:

  • Progressie dVIN naar VSCC
  • Recidief dVIN of additionele dVIN laesies
  • Overleving

N = 12.

Leeftijd: gemiddeld 66,8 jaar (range 55-82 jaar). Follow-up: 14-169 maanden (gemiddeld 85,5 maanden) vanaf diagnose.

N.v.t.

  • Progressie dVIN naar VSCC bij vrouwen zonder VSCC in voorgeschiedenis: 33% (3/9 vrouwen; tijdsinterval na 6, 9 en 55 maanden (gemiddeld tijdsinterval 23,3 maanden).
  • Progressie dVIN naar VSCC bij vrouwen met VSCC in voorgeschiedenis: 33% (1/3

vrouwen; tijdsinterval 149 maanden).

Geeft antwoord op deelvraag kans op VSCC bij dVIN, inclusief tijdsinterval.

Eva, 2008

Retrospectief

200 biopten van 154 vrouwen in een periode van 5 jaar. Lijkt single center studie in Engeland. Follow-up wordt niet genoemd.

 

Inclusie/uitvoering: 200 pathologie weefsels van 154 vrouwen met VSCC werden geïncludeerd, waarbij aanliggende laesie en recidief VSCC werd bekeken.

 

Uitkomstmaten:

% recidief VSCC

OR [95% CI] recidief VSCC (middels logistische

regressieanalyse)

N = 200 VSCCs van 154

vrouwen, waarbij 35,5% van de VSCCs aanliggend dVIN had.

Leeftijd: onbekend. FU: onbekend.

N.v.t.

Uitkomtstmaten:

OR om een recidief SCC te krijgen geassocieerd met alleen dVIN aanliggend aan het VSCC: 3.85 (95% CI

0.52, 28.24) en 4.3 (95% CI

0.84, 21.92) wanneer dVIN is gecombineerd met niet- neoplastische epitheliale stoornissen (zoals lichen sclerosus).

uVIN OR 1.35 (95% CI 0.20,

9.01). Univariate analyse.

 

30% kans op recidief SCC bij dVIN alleen en 10% bij uVIN alleen.

Geeft antwoord op recidief VSCC in een achtergrond van dVIN.

Van de Nieuwenhof, 2009

Opzet studie:

In PALGA gekeken 1992-2005 in Nederland naar alle eerste diagnoses van VIN.

1826 uVIN

67 dVIN

Zelfde met alle eerste diagnoses van SCC: 2701

 

Uitkomstmaten: incidentie van VIN en SCC werden berekend per

100.000 person years (ESR). Leeftijd verdeeld in 15-jaars categorieën (15-29, 30-44 etc, tot ouder dan 75 jaar). Verschillen over tijd werden berekend met univariate lineair model. Students T-test werd gebruikt om de gemiddelde leeftijden en tijden tot het ontwikkelen van SCC met elkaar te vergelijken. Kankerrisico werd in absolute % of proportie

gerapporteerd.

67 dVIN*

2701 SCC

 

*definitie: dVIN, VIN simplex type, VINnos/LS, VINnos/HPVneg

NVT

Incidentie dVIN 9 keer zo veel (1992-2005)

Incidentie uVIN verdubbeld SCC gelijk gebleven

 

dVIN hoogste prevalente bij 75-79 jaar.

32,8% van de dVIN patienten (20/67) ontwikkelde SCC.

dVIN tot SCC mediane tijd 22,8 maanden (3-84 maanden) p=0,005

 

5,7% van de uVIN patienten kreeg SCC (104/1.826).

Van uVIN naar SCC gemiddeld 41,4 maanden

(3-156 maanden)

Geeft antwoord op vraag op risico SCC bij dVIN en het interval.

Regauer, 2016

Opzet studie: retrospectief observationeel.

Aantal centra/land: 3 centra, Oostenrijk, en gynaecologen uit heel Oostenrijk.

Periode studie: 2002-2016.

 

Inclusiecriteria: vrouwen met histologisch bewezen vulvaire lichen planus (LP).

Uitvoering: in 785 biopsieën van 584 vrouwen met histologisch bewezen vulvaire LP werd het voorkomen van HSIL bekeken, waarbij ook follow-up, inclusief de frequentie van dVIN werd genoteerd.

 

Uitkomstmaat: progressie van dVIN naar VSCC.

N = 584 vrouwen met LP. 16 vrouwen met dVIN. Leeftijd totale groep: mediaan 55 jaar, range range 23-66 jaar. Leeftijd vrouwen met dVIN: onbekend.

Follow-up: onbekend.

N.v.t.

Van dVIN naar VSCC: 56% (9/16 vrouwen; tijdsinterval onbekend).

Geeft antwoord op deelvraag kans op VSCC bij dVIN.

McAlpine, 2017

Retrospectieve studie

Single centre studie in Canada

7 dVIN alleen vergeleken met 18 HSIL-patiënten

Minimaal 5 jaar follow-up per casus

dVIN met of zonder VSCC 1985- 2005

 

Uitkomstmaat: progressie naar invasief SCC

Beschrijvende statistiek voor patientenkenmerken. Kaplan- Meier survival analyses voor dVIN versus HSIL.

Patient karakteristieken werden gegeven.

 

Gemiddelde leeftijd in beide cohorten was 75 jaar.

NVT

De uitkomst (progressie naar invasief carcinoom) was significant slechter in de dVIN groep (p<0.001). 6/7 dVIN alleen patienten kreeg een SCC in een korte periode (mediane tijd 1,9 jaar en gemiddelde tijd 1,1 jaar (13,2 maanden), range 2 maanden tot onbekend aantal maanden).

 

0/18 in de HSIL groep had progressie naar SCC.

 

Progression free survival HR (F) 0.014 (95% CI, 0-0.125)

Cum risico 50% recidief bij 3 jaar en 5 jrs risico is rond

80% Log Rank p < 0.001

Gaat over progressiekans naar invasief carcinoom

te Grootenhuis, 2019

Observationeel 2 centra, NL

Periode studie: 2000-2010

 

Inclusie/uitvoering: 287 ptn met VSCC en met chirurgische behandeling (exclusie: multifocaal VSCC, (neoadjuvante) behandeling middels RTh/Chemo)

review PA slides

KM method en Cox regressie analyse (uni/multivariaat).

 

Uitkomstmaat:

Risk on local (vulvar) recurrence (recurrence rate) in relatie tot dVIN (met/zonder LS) aanliggend of in snijvlak van de VSCC

resectie

N=197 (adjacent dVIN waarbij n=65 dVIN in snijvlak)

 

Geen aparte gegevens voor de ptn met dVIN

 

VSCC (n=287)

Leeftijd 73y [26-100] FIGO IA-IVA

FU 0-12y

NA

Uitkomstmaat Recurrence rate/HR [95%

CI] (binair dwz factor wel vs niet aanwezig)

 

10y recurrence rate: 44.8% bij dVIN in de snijrand

HR2.39 [1.54-3.72]

univariaat

HR2.14 [1.11-4.12]

multivariaat

76.4% bij dVIN/LS in de snijrand

HR2.58 [1.55-4.32]

univariaat

HR2.76 [1.62-4.71]

multivariaat (FIGO ≥2

eveneens significant; geen

Geeft risico op recurrence VSCC in relatie tot dVIN in resectiepreparaat bij ptn behandeld voor VSCC

 

Beantwoord deelvraag mbt dVIN in VSCC

 

 

 

 

andere factoren in de MV analyse)

 

 

HR 1.80 [95% 1.08-2.99] bij

adjacent dVIN univariaat HR 1.58 [95% 1.04-2.41] bij

adjacent dVIN/LS univariaat

 

 

Risk of bias table for intervention studies (observational: non-randomized clinical trials, cohort and case-control studies)

Study reference

 

(first author, year of publication)

Bias due to a non-representative or ill-defined sample of patients?1

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to insufficiently long, or incomplete follow-up, or differences in follow-up between treatment groups?2

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to ill-defined or inadequately measured outcome

?3

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Bias due to inadequate adjustment for all important prognostic factors?4

 

 

 

(unlikely/likely/unclear)

Yang 2000

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Not applicable

Eva 2008

Unlikely

Unclear

Unlikely

Likely

Van de Nieuwenhof, 2009

Unlikely

Likely

Unlikely

Likely

Regauer 2016

Unlikely

Unclear

Unlikely

Likely

McAlpine 2017

Unclear

Unlikely

Unlikely

Likely

Te Grootenhuis

2019

Likely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

  1. Failure to develop and apply appropriate eligibility criteria: a) case-control study: under- or over-matching in case-control studies; b) cohort study: selection of exposed and unexposed from different populations.
  2. 2 Bias is likely if: the percentage of patients lost to follow-up is large; or differs between treatment groups; or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups; or length of follow-up differs between treatment groups or is too short. The risk of bias is unclear if: the number of patients lost to follow-up; or the reasons why, are not reported.
  3. Flawed measurement, or differences in measurement of outcome in treatment and control group; bias may also result from a lack of blinding of those assessing outcomes (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
  4. Failure to adequately measure all known prognostic factors and/or failure to adequately adjust for these factors in multivariate statistical analysis.

 

Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Cohen 2019

Review artikel

Watkins, 2019

HPV, beantwoordt PICO niet

Te Grootenhuis, 2018

Abstract, artikel 2019 wel geïncludeerd

Allbriton, 2017

Review artikel

Bornstein, 2016

Nomenclatuur artikel

Faber, 2017

HPV, beantwoordt PICO niet

Micheletti, 2016

Beantwoordt PICO niet, gaat over LS

ACOG, 2016

Richtlijn

Bigby, 2016

Beantwoordt PICO niet

Preti, 2015

Uitkomsten niet gesplitst voor dVIN en HSIL

Regauer, 2011

Beantwoordt PICO niet, gaat over LS

Taube, 2011

Case report, review

Ueda, 2010

Review artikel

Eva, 2009

Beantwoordt PICO niet

Vd Nieuwenhof, 2009

HPV, beantwoord PICO niet

Aulmann, 2008

Immunohistochemische studie, beantwoordt PICO niet

Vd Nieuwenhof, 2008

Review artikel

Roma, 2007

Case report

Chiesa-Vottero, 2006

Gaat over aanliggende VIN in SCC

Hsieh, 2004

Review artikel

Hart, 2001

Review artikel

Rouzier, 2001

HSIL

Gilks, 2017

Abstract congres, beantwoordt PICO niet

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 23-12-2021

Laatst geautoriseerd  : 23-12-2021

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2024

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijnmodules is een gynaecologische centrum verantwoordelijk. Voor de richtlijn VIN is Erasmus MC verantwoordelijk (rapport revisie gynaecologische oncologische richtlijnen april 2018).

 

Erasmus MC zal minimaal tweejaarlijks de richtlijn toetsen aan de hand van nieuwe ontwikkelingen. Mochten er nieuwe ontwikkelingen zijn die vragen om revisie van de richtlijn zal dit eerst worden getoetst bij de CRGO (Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie), commissie kwaliteitsdocumenten en de pijler oncologie van de NVOG.

 

Herbeoordeling van deze tekst moet uiterlijk twee jaar na publicatie plaatsvinden door de NVOG.

 

Module1

Regiehouder(s)2

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit

richtlijn3

Frequentie van beoordeling op

actualiteit4

Wie houdt er toezicht op

actualiteit5

Relevante factoren voor wijzigingen in

aanbeveling6

Kankerrisico

Erasmus MC

2021

2023

2 jaarlijks

CRGO

Literatuur of nieuwe

inzichten

1 Naam van de module

2 Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

3 Maximaal na vijf jaar

4 (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

5 regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

6 Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Stichting Olijf
  • Stichting Lichen Sclerosus

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door IKNL (Integraal Kankercentrum Nederland) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

Consultatie en onderschrijving:
Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie & Oncologie (NVRO)

Doel en doelgroep

Doel

Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met vulvaire klachten. De betrokken professionals zijn huisartsen, dermatologen, gynaecologen, urologen, seksuologen, bekken fysiotherapeuten en pathologen.

Samenstelling werkgroep

E.M. Roes (voorzitter)

gynaecoloog-oncoloog

Erasmus MC, Rotterdam

I.A.M. van der Avoort

gynaecoloog

Ikazia ziekenhuis, Rotterdam

E. Beljaards

Master student geneeskunde

LUMC Leiden

M.C.G. Bleeker

patholoog

Amsterdam UMC

E.B.L. van Dorst

gynaecoloog-oncoloog

UMC Utrecht

P.C. Ewing

patholoog

Erasmus MC, Rotterdam

W.A. ter Harmsel

gynaecoloog

Roosevelt kliniek, Leiden

I.M. Hendriks

AIOS dermatologie

Erasmus MC, Rotterdam

E. Swanborn

Stichting Lichen sclerosus

 

M. van der Linden

AIOS verloskunde &

gynaecologie

cluster Radboudumc,

Nijmegen

M.I.E. van Poelgeest

gynaecoloog-oncoloog

LUMC, Leiden

K. Quint

dermatoloog

Roosevelt kliniek, Leiden

N.B. Thuijs

AIOS pathologie

Amsterdam UMC

R.F. M. Vermeulen

AIOS gynaecologie

Amsterdam UMC

 

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund Suzanne Verboort (senior-adviseur), Olga van der Hel (adviseur methodologie) en Hella Hamelers (secretaresse), namens IKNL.

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd.

Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van IKNL. De belangenformulieren zijn besproken binnen de betreffende werkgroep en de NVOG cie Kwaliteitsdocumenten, indien van toepassing. Geen van de belangen heeft tot een eventuele actie geleid.

Inbreng patiëntenperspectief

Tijdens het ontwikkelingsproces heeft er contact plaatsgevonden tussen Stichting Lichen Sclerosus en Stichting Olijf over het patiëntperspectief. De richtlijn is voor commentaar en autorisatie voorgelegd aan de Stichting Lichen Sclerosus en Stichting Olijf.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de modules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

Werkwijze

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.

 

Knelpuntenanalyse

Het gynaecologisch centrum (Erasmus MC) inventariseerde de knelpunten bij de leden van de expertgroep. Deze knelpunten zijn allemaal uitgezocht door de leden van de expertgroep.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpunten zijn door de expertgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de expertgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De leden van de expertgroep selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn opvraagbaar.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) -tabellen. De Cochrane ROB-tool werd gebruikt, dit is een gevalideerd instrument dat wordt aanbevolen door de Cochrane Collaboration.

Daarnaast heeft Olga van der Hel (adviseur methodologie, IKNL) advies gegeven bij de methodologie.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie

http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Matig

  • er is matige zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De leden van de expertgroep maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.

De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de expertgroep, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep.

Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)-organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Voorlichting