Postoperatieve pijn

Initiatief: NVA Aantal modules: 59

Zenuwblokkade plexus brachialis

Uitgangsvraag

Welke plexusblokkades en lokale infiltratie analgesie zijn geschikt bij postoperatieve pijnbestrijding?

Aanbeveling

Wanneer intermediaire tot sterke postoperatieve pijn gedurende enige dagen na een schouderoperatie te verwachten is, is het plaatsen van een interscaleen katheter een verantwoorde en effectieve keuze.

 
Door oppervlakkige ligging kan de supraclaviculaire blokkade echogeleid snel en eenvoudig uitgevoerd worden. Indien de gehele bovenste extremiteit verdoofd moet worden, kan dit blok als “all in one blok” gekozen worden.
 
Voor chirurgie distaal van de schouder (maar proximaal van de elleboog) kan gekozen worden voor een supraclaviculairblok of een infraclaviculairblok; een alternatief is een interscaleenblokkade (op niveau C7).
 

Het wordt aanbevolen om bij gebruik van een perineuraal katheter een supra- of infraclaviculaire techniek te gebruiken.

Indien er een contra-indicatie bestaat voor een supra- of infraclaviculaire techniek (bijvoorbeeld anatomische deformaties of ernstige pulmonaal lijden), is een axillair katheter een geschikt alternatief. Het axillairblok is een alternatief voor een supra- of infraclaviculairblok bij ingrepen vanaf de elleboog.

Overwegingen

Interscalene plexus brachialisblokkade

De benadering van de interscalene plexus brachialis met een echogeleide techniek heeft duidelijke voordelen tegenover zenuwstimulator- of paresthesietechnieken: minder pogingen, kortere inwerktijd en hoger succes percentage. De kans op neurologische complicaties is bij alle technieken niet verwaarloosbaar, zodat een zorgvuldige indicatiestelling en -techniek noodzakelijk zijn.

Onderbouwing

Er zijn verschillende mogelijkheden om lokaal anesthetica of een katheter bij de plexus brachialis te plaatsen. De verschillende, bijna talloze, landmerkgeoriënteerde toegangswegen tot de plexus zijn door de introductie van echogeleide zenuwblokkades minder belangrijk geworden. Dat betekent niet dat de kennis van anatomische structuren nu minder belangrijk is. Het tegenovergestelde is waar: naast de systematische anatomie is de topographische sonoanatomie nu ook nog belangrijk geworden. Blokkades van de plexus brachialis worden van oudsher onderverdeel in vier verschillende regio’s: interscaleen, supraclaviculair, infraclaviculair en axillair. Ook zijn de grenzen tussen twee technieken soms vloeiend, zoals tussen interscalene en supraclaviculair. Daarnaast kunnen ook blokken van perifere zenuwen verder distaal voor speciale indicaties of als rescueblok bij een onvolledige plexusblokkade toegepast worden.

Interscalene plexus brachialisblokkade

Niveau 2

Met een continue interscalene plexus brachialisblokkade kan een goede postoperatieve pijnbehandeling verkregen worden bij uitgebreide ingrepen aan de schouder.

 

Bronnen (A1 Ilfeld et al., 2003 en 2006; Hofmann-Kiefer et al., 2008; Borgeat et al., 1997 en 1998; Fredrickson et al., 2008, 2010 en 2011; Liu et al., 2010; Renes et al., 2009; Riazi et al., 2008; Haasio et al., 1990; Singelyn et al., 1999; Klein et al., 2000; Nielsen et al., 2003; Russon et al., 2006)

 

Supraclaviculaire plexus brachialisblokkade

Niveau 2

Het is aannemelijk dat supraclaviculair echogeleide plexus brachialisblokkade een effectieve anesthesie en pijnbestrijding voor de hele bovenste extremiteit geeft.

 

Bronnen (B Liu et al., 2010; Perlas et al., 2009)

 

Infraclaviculaire plexus brachialisblokkade

Niveau 2

Het is aannemelijk dat infraclaviculaire echogeleide plexus brachialisblokkade een effectieve anesthesie en pijnbestrijding geeft voor de bovenste extremiteit distaal van de schouder.

 

Bronnen (B Kapral et al., 1993; Koscielniak-Nielsen et al., 2000; Arcand et al., 2005; De Tran et al., 2009)

 

Niveau 2

Voor een langdurende postoperatieve pijnbestrijding van een extremiteit distaal van de schouder met een perineuraal katheter, kunnen zowel een supraclaviculaire als een infraclaviculaire techniek toegepast worden. Mogelijk is een infraclaviculaire techniek effectiever ten opzichte van een supraclaviculaire techniek.

 

Bronnen (Mariano et al., 2011; B Kapral et al., 1999; Koscielniak-Nielsen et al., 2000; Arcand et al., 2005; De José María et al., De Tran et al., 2009)

 

Axillaire plexus brachialisblokkade

Niveau 2

Het is waarschijnlijk dat een axillaire blokkade een goede manier van regionale anesthesie en van postoperatieve pijnbestrijding van ingrepen vanaf de elleboog is.

 

Bronnen (B Chan et al., 2007; Casati et al., 2007; Liu et al., 2005; Yu et al., 2007; Dhir et al., 2008)

 

Niveau 2

De axillaire blokkade is minder geschikt voor continue perineurale technieken, omdat vaak één of twee van de vier zenuwen niet goed verdoofd kunnen worden.

 

Bronnen (B Capdevilla et al., 2009)

 

Interscalene plexus brachialisblokkade

Schouderoperaties veroorzaken veel postoperatieve pijn. Ondanks dat de meeste schouderoperaties alleen onder interscalene plexus brachialisblokkade kunnen plaatsvinden, worden zij meestal in een combinatie van algehele anesthesie en interscalene blokkade gedaan. Dit wordt door patiënt en chirurg vaak als aangenamer ervaren. Voor de postoperatieve pijnbestrijding is een interscalene blokkade effectiever dan een PCA (Ilfeld, 2006; Hofmann-Kiefer et al., 2008; Borgeat et al., 1997). Helaas zijn er geen goede onderzoeken die een interscaleenblok met een echt multimodaal pijnbeleid, en niet alleen maar met een opiaat-PCA, vergelijken. De indicatiestelling blijft natuurlijk individueel, maar terwijl men bij endoscopische operaties een goede pijnbestrijding met een single shot bereiken kan, kunnen interscaleenkatheters met name bij uitgebreide open procedures de postoperatieve pijn verminderen (Fredrickson et al., 2010).

Terwijl in het verleden de interscalene blokkade de enige optie voor een schouderoperatie bleek te zijn, is ondertussen aangetoond dat een supraclaviculairblok bijna even effectief is (Liu et al., 2010). De interscalene blokkade heeft een aantal typische bijwerkingen omdat drie nerveuze structuren in de omgeving ook verdoofd kunnen raken: phrenicus, recurrens (via blokkade van de vaguszenuw) en sympathicus (via blokkade van de sympathische grensstreng). Bij een bolus injectie van grote hoeveelheden lokaal anesthetica hebben bijna 100% van de patiënten een phrenicusparese. De reductie van de hoeveelheid ingespoten lokaal anesthetica met een echogeleide techniek kan de incidentie van dergelijke pareses duidelijk verminderen (Renes et al., 2009; Riazi et al., 2008). Daarom zijn pre-existente contralaterale phrenicus- of recurrensparesen contra-indicaties voor een interscalene blokkade. Ook zware longziektes (zuurstof afhankelijk) zijn relatieve contra-indicaties voor een interscalene blokkade. Postoperatief kan een uitstekende pijnbestrijding met een continue interscaleenkatheter worden uitgevoerd. De daarbij optredende plasmaspiegels van lokaal anesthetica zijn duidelijk niet toxisch voor het centraal zenuwstelsel (Haasio et al., 1990; Rosenberg et al., 1991; Ekatodramis et al., 2003).

 

Effectiviteit

In drie prospectieve studies word aangetoond dat patiënten die een continue interscalene blokkade kregen met patiënt gecontroleerde interscalene analgesie, een veel betere pijnbehandeling hadden met minder bijeffecten dan de patiënten die intraveneus opioïden met PCA kregen (Borgeat et al., 1997 en 1998; Singelyn et al., 1999).

Continue interscalene blokkade is ook in de dagchirurgie mogelijk. Zo kunnen zelfs grote schouderoperaties, zoals arthroplastieken, in een dagchirurgische setting gedaan worden (Ilfeld et al., 2006 en 2003; Klein et al., 2000; Nielsen et al., 2003; Russon et al., 2006; Fredrickson et al., 2008 en 2011). Daarbij is vooral de logistiek een uitdaging. Hiermee wordt onder ander bedoeld: educatie van patiënten, hoofdbehandelaar, huisartsen of thuiszorg, het voorkomen van dislocaties van de katheter, het bedienen van de elastomeerpompen en het oplossen van eventuele technische problemen, het controleren op infecties en het tijdig behandelen hiervan. Recent zijn dan ook een flink aantal casuïstieken gepubliceerd met ernstige complicaties bij interscaleenkatheters bij dagchiruirgie (Clendenen et al., 2010 en 2011; Dooley et al., 2010;).

 

Tijdelijke neurologische uitvalsverschijnselen komen in ongeveer 10% van de gevallen na een interscalene blokkade in verband met een schouderoperatie voor (Borgeat et al.; 2001). Het is meestal lastig tot onmogelijk te bepalen of de schade operatie-, positionering- of blokgerelateerd is. Meestal zijn de uitvalsverschijnselen van korte duur en verdwijnen na dagen tot weken. Langdurige neurologische schade komt bij minder dan 1% van de patiënten voor (Fredrickson et al., 2009; Borgeat, 2001; Auroy et al., 1997).Omdat de geblokkeerde zenuwen en het operatiegebied hier zo dicht bij elkaar liggen, is het soms moeilijk te onderscheiden of een neurologische schade door de blokkade, de operatie of de ligging tijdens en na de operatie met een verdoofde schouder, veroorzaakt is. Het is hierbij van belang om te realiseren dat uit een grote orthopaedische studie de incidentie van plexus brachialis letsel na schouder-arthroplastie 2,2% is, waarbij een interscalenair blok in deze retrospectieve studie geassocieerd is met een gereduceerd risico (OR=0,47) (Sviggum et al.; 2012).

 

Supraclaviculaire plexus brachialisblokkade

Met de introductie van echogeleide technieken heeft dit blok een enorme renaissance ervaren. Vroeger werd dit blok soms ook “de spinaal van de bovenste extremiteit” genoemd, omdat het zo snel en met een hoge succespercentage werkte. Bij de “blinde”-technieken werd een wisselende incidentie van pneumothoraxen gezien (0,8% tot 6,1%) (Brand et al., 1961; Thompson et al., 1988). Door een goede in-plane techniek, waarbij de naald continue in beeld moet blijven, kan dat voorkomen worden. Zo zijn er twee case-series van totaal meer dan duizend patiënten zonder enige pneumothorax beschreven (Liu et al., 2010; Perlas et al., 2009).

Desondanks beschrijft een casuïstiek een pneumothorax bij het echogeleid plaatsen van een supraclaviculair blok, nadat de naald een moment uit beeld geraakt was (Bhatia et al., 2010). Vermoedelijk is dat niet de enige casuïstiek, omdat zeker op grond van publicatie bias niet alle pneumothoraxes in de literatuur vermeld worden. Daarom wordt aanbevolen dit blok alleen te doen als men ervaring heeft in echogeleid prikken of door een ervaren deskundige begeleid wordt (Liu, 2010; Perlas, 2009).

 

Recent kon ook aangetoond worden dat dit blok ook voor schouderchirurgie gebruikt kan worden (Liu, 2010). Daarom schijnt dit blok een “all-in-one”-techniek voor de bovenste extremiteit te zijn. Bij de supraclavicualire techniek kunnen blokkades van de nervus phrenicus, de nervus vagus of de sympathicus (Horner syndroom) optreden, maar de incidentie blijkt iets lager te zijn dan bij een interscaleenblok. Desondanks geldt bij een supraclaviculaire blokkade dezelfde contra-indicaties als bij een interscalene techniek. Een continue techniek blijkt soms iets moeilijk te zijn, omdat de plexus zo dicht onder de huid ligt, waardoor een katheter eenvoudig kan verschuiven of disloceren. Zo blijkt de pijnbestrijding met een infraclaviculaire katheter effectiever te zijn (Mariano et al., 2011).

 

Infraclaviculaire plexus brachialisblokkade

Hier heeft de introductie van echogeleidetechnieken tot een verandering in de praktijk geleid. Er wordt nu minder vaak de VIP-techniek (Verticaal Infraclaviculair Plexus) med-claviculair toegepast. Een meer laterale benadering waarborgt een grotere afstand tot de pleura en daardoor een verminderd gevaar van pneumothoraxen. Deze blokkade is geschikt voor alle operaties distaal van de schouder. Een zenuwstimulatiegeleide infraclaviculaire techniek geeft minder goede blokkades van de n. musculocutaneus of n. radialis in vergelijking met axillaire technieken (Kapral et al., 1999; Koscielniak-Nielsen et al., 2000).

Bij de infraclavicualire techniek kunnen blokkades van de nervus phrenicus, de nervus vagus of de sympathicus (Horner syndroom) optreden, maar de incidentie blijkt iets lager te zijn dan bij een isupraclavicualirblok. Desondanks geldt bij een infraclaviculaire blokkade dezelfde contra-indicaties als bij een interscalene techniek.

 

In vergelijking met een echogeleide infraclaviculaire techniek zijn er aansprekende resultaten in drie studies beschreven. Arcand et al., (2005) vonden een verhoogd percentage van insufficiënte blokken in het radialis innervatiegebied en geen verschil in het overal succes percentage (supplementatie behoefde), tijd voor het blok prikken of pijn bij het prikken. Bij kinderen kon een andere groep geen verschil in de effectiviteit van de blokken vinden, wel hadden zij minder tijd nodig om de supraclaviculaire blokkade te prikken (De José María et al., 2008).

 

De meest recente en grootste studie kon ook geen verschil aantonen in het succes percentage, blokkade-gerelateerd pijn of incidentie van paresthesieën of intravasculaire puncties (De Tran et al., 2009). In deze studie was de tijd voor het prikken en het aantal aan naaldpogingen wel groter voor een derde groep die een echogeleid axillaire blokkade onderging. Voor een continue techniek lijkt de infraclaviculaire blokkade effectiever te zijn dan een supraclaviculairblok (Mariano).

Ook als de een of andere studie soms de voorkeur voor een blok aantoont, blijft op te merken dat het waarschijnlijk meer met de techniek en ervaring van de onderzoekers te maken heeft, dan dat er een echt een voordeel voor de benadering op een of andere hoogte is.

 

Axillaire plexus brachialisblokkade

Traditioneel was dit vaak de meest gebruikte blokkade van de bovenste extremiteit. Met de introductie van echogeleide technieken blijkt dat inmiddels iets veranderd; het echogeleid axillairblok is een eenvoudig en veilig te leren perifere zenuwblokkade; de plexus in de oksel bestaat eigenlijk alleen nog uit vier perifere zenuwen die dicht onder de huid en ver weg van gevoelige structuren liggen, zoals de pleura. In vergelijking met plexusblokkade met een enkele stimulatie, is het succes percentage duidelijk hoger met een echogeleide techniek (Chan et al., 2007; Casati et al., 2007; Liu et al., 2005a; Yu et al., 2007). Een transarteriële techniek voor de blokkade van de axillair plexus is even effectief met betrekking tot succes en frequentie van dysesthesieën, maar levert duidelijk minder patiëntencomfort dan een echogeleide infraclaviculaire blok (Tedore et al., 2009).

 

Ook hier kan voor een langdurige pijnbestrijding een katheter ingebracht worden. Helaas wordt daarbij vaak de n. musculocutaneus en/of n. radialis niet verdoofd, maar bij operaties aan de hand kan dat juist gewenst zijn. Ook het zogenoemde secundaire mislukkingspercentage (“secondary failure” = patiënten die een goed primair blok na een bolusinjectie hebben, maar postoperatief onvoldoende pijnbestrijding via een perineurale katheter ervaren) kan met de hulp van echo teruggebracht worden (Dhir et al., 2008).Helaas hebben zenuwkatheters in de oksel een verhoogde percentage van infecties en zijn daarom niet de eerste keuze (Capdevila, 2009).

  1. Abdallah, F.W., Brull, R. (2011). Is sciatic nerve block advantageous when combined with femoral nerve block for postoperative analgesia following total knee arthroplasty? RegAnesth Pain Med, ahead of print.
  2. Abrahams, M.S., Panzer, O., Atchabahian, A., Horn, J.L., Brown, A.R. (2009). Ultrasound guidance compared with electrical neurostimulation for peripheral nerve Block: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Br J Anaesth, 102, 408-17.
  3. Andersen, K.V., Bak, M., Christensen, B.V., Harazuk, J., Pedersen, N.A., Soballe, K. (2010). A randomized, controlled trial comparing local infiltration analgesia with epidural infusion for total knee arthroplasty. Acta Orthop, 81, 606–10.
  4. Andersen, K.V., Pfeiffer-Jensen, M., Haraldsted, V., Søballe, K. (2007). Reduced hospital stay and narcotic consumption, and improved mobilization with local and intraarticular infiltration after hip arthroplasty: a randomized clinical trial of an intraarticular technique versus epidural infusion in 80 patients. Acta Orthop, 78, 180–6.
  5. Andersen, L.J., Poulsen, T., Krogh, B., Nielsen, T. (2007). Postoperative analgesia in total hip arthroplasty: a randomized doubleblinded, placebo-controlled study on peroperative and postoperative ropivacaine, ketorolac, and adrenaline wound infiltration. Acta Orthop, 78, 187–92.
  6. Andersen, L.Ø., Husted, H., Kristensen, B.B., Otte, K.S., Gaarn-Larsen, L., Kehlet, H. (2010). Analgesic efficacy of intracapsular and intra-articular local anaesthesia for knee arthroplasty. Anaesthesia, 64, 904–12.
  7. Andersen, L.Ø., Husted, H., Kristensen, B.B., Otte, K.S., Gaarn-Larsen, L., Kehlet, H. (2010). Analgesic efficacy of subcutaneous local anaesthetic wound infiltration in bilateral knee arthroplasty: a randomised, placebo-controlled, double-blind trail. Acta Anaesthesiol Scand., 54 (5), 543-8.
  8. Andersen, L.Ø., Husted, H., Kristensen, B.B., Otte, K.S., Gaarn-Larsen, L., Kehlet, H. (2010). Analgesic efficacy of local anaesthetic wound administration in knee arthroplasty: volume versus concentration. Anaesthesia, 65, 984–90.
  9. Andersen, L.Ø., Husted, H., Otte, K.S., Kristensen, B.B., Kehlet, H. (2008). A compression bandage improves local infiltration analgesia in total knee arthroplasty. Acta Orthop, 79, 806–11.
  10. Andersen, L.Ø., Husted, H., Otte, K.S., Kristensen, B.B., Kehlet, H. (2008). High-volume infiltration analgesia in total knee arthroplasty: a randomized, double-blind, placebo-controlled trail. Acta Anaesthesiol Scand., 52 (10), 1331-5.
  11. Andersen, L.Ø., Kristensen, B.B., Husted, H., Otte, K.S., Kehlet, H. (2008). Local anesthetics after total knee arthroplasty: intraarticular or extraarticular administration? A randomized, doubleblind, placebo-controlled study. Acta Orthop, 79, 800–5.
  12. Andersen, L.Ø., Otte, K.S., Husted, H., Gaarn-Larsen, L., Kristensen, B., Kehlet, H. (2011). High-volume infiltration analgesia in total hip arthroplasty. A randomized, double-blind, placebo-controlled trial. Acta Orthop, in press.
  13. Arcand, G., Williams, S.R., Chouinard, P., Boudreault, D., Harris, P., Ruel, M., Girard, F. (2005). Ultrasound-guided infraclavicular versus supraclavicular block. AnesthAnalg., 101, 886-90.
  14. Auroy, Y., Narchi, P., Messiah, A., Litt, L., Rouvier, B., Samii, K. (1997). Serious complications related to regional anesthesia: results of a prospective survey in france. Anesthesiology, 87, 479–86.
  15. Bailie, D.S., Ellenbecker, T. (2009). Severe chondrolysis after shoulder arthroscopy: a case series. J Shoulder Elbow Surg, 18, 742-7.
  16. Bhatia, A., Lai, J., Chan, V.W., Brull, R. (2010). Case report: pneumothorax as a complication of the ultrasound-guided supraclavicular approach for brachial plexus block. AnesthAnalg., 111, 817-9.
  17. Biboulet, P., Morau, D., Aubas, P., Bringuier-Branchereau, S., Capdevila, X. (2004). Postoperative analgesia after total-hip arthroplasty: comparison of intravenous patient-controlled analgesia with morphine and single injection of femoral nerve or psoas compartment block. A prospective, randomized, double-blind study. Reg Anesth Pain Med, 29, 102-109.
  18. Bigeleisen, P.E., Moayeri, N., Groen, G.J. (2009). Extraneural versus intraneural stimulation thresholds during ultrasound-guided supraclavicular Block. Anesthesiology, 110, 1235-43.
  19. Borgeat, A., Ekatodramis, G., Kalberer, F., Benz, C. (2001). Acute and nonacute complications associated with interscalene block and shoulder surgery: a prospective study. Anesthesiology., 95, 875-80.
  20. Borgeat, A., Schäppi, B., Biasca, N., Gerber, C. (1997). Patient-controlled analgesia after major shoulder surgery: patient-controlled interscalene analgesia versus patient-controlled analgesia. Anesthesiology, 87, 1343-7.
  21. Borgeat, A., Tewes, E., Biasca, N., Gerber, C. (1998). Patient-controlled interscalene analgesia with ropivacaine after major shoulder-surgery: PCIA vs PCA. Br J Anaesth, 81, 603-5.
  22. Brand, L., Papper, E. (1961). A comparison of supraclavicular and axillary techniques for brachial plexus block. Anesthesiology, 22, 226-9.
  23. Busch, C.A., Shore, B.J., Bhandari, R., Ganapathy, S., MacDonald, S.J., Bourne, R.B., McCalden, R.W. (2006). Efficacy of periarticular multimodal drug injection in total knee arthroplasty. A randomized trial. J Bone Joint Surg Am, 88, 959–63.
  24. Busch, C.A., Whitehouse, M.R., Shore, B.J., MacDonald, S.J., McCalden, R.W., Bourne, R.B. (2010). The efficacy of periarticular multimodal drug infiltration in total hip arthroplasty. Clin Orthop Relat Res, 468, 2152–9.
  25. Capdevila, X, Barthelet, Y., Biboulet, P., Ryckwaert, Y., Rubenovitch, J., d'Athis, F. (1999). Effects of perioperative analgesic technique on the surgical outcome and duration of rehabilitation after major knee surgery. Anesthesiology, 91, 8-15.
  26. Capdevila, X., Binguier, S., Borgeat, (2009). A. Infectious risk of continuous peripheral nerve blocks. Anesthesiology, 102, 390-9.
  27. Cappelleri, G., Ghisi, D., Fanelli, A., Albertin, A., Somalvico, F., Aldegheri, G. (2011). Does continuous sciatic nerve block improve postoperative analgesia and early rehabilitation after total knee arthroplasty? RegAnesth Pain Med, 36, 489-73.
  28. Carli, F., Clemente, A., Asenjo, J.F., Kim, D.J., Mistraletti, G., Gomarasca, M., Tanzer, M. (2010). Analgesia and functional outcome after total knee arthroplasty: periarticular infiltration vs continuous femoral nerve block. Br J Anaesth, 105, 185–95.
  29. Casati, A., Danelli, G., Baciarello, M., Corradi, M., Leone, S., Cianni, S. di, Fanelli, G. (2007). A prospective, randomized comparison between ultrasound and nerve stimulation guidance for multiple injection axillary brachial plexus block. Anesthesiology, 106, 992-6.
  30. Chan, V.W., Perlas, A., McCartney, C.J., Brull, R., Xu, D., Abbas, S. (2007). Ultrasound guidance improves success rate of axillary brachial plexus block. Can J Anaesth, 54, 176-82.
  31. Cheng, G.S., Choy, L.P., Ilfeld, B.M. (2008). Regional anesthesia at home. Curr Opin Anaesthesiol, 24, 488-93.
  32. Clendenen, S.R., Robards, C.B., Greengrass, R.A., Brull, S.J. (2011). Complications of peripheral nerve katheter removal at home: case series of five ambulatory interscalene blocks. Can J Anaesth, 58, 62-7.
  33. Clendenen, S.R., Robards, C.B., Wang, R.D., Greengrass, R.A. (2010). Case report: continuous interscalene block associated with neck hematoma and postoperative sepsis. AnesthAnalg, 110, 1236-8.
  34. Cometa, M.A., Esch, A.T., Boezaart, A.P. (2011). Did continuous femoral and sciatic nerve block obscure the diagnosis or delay the treatment of acute lower leg compartment syndrome? A case report. Pain Med, 12, 823-8.
  35. Danelli, G., Fanelli, A., Ghisi, D., Moschini, E., Rossi, M., Ortu, A., Fanelli, G. (2009). Ultrasound vs nerve stimulation multiple injection technique for posterior popliteal sciatic nerve block. Anaesthesia, 64, 638-42.
  36. Danelli, G., Ghisi, D., Fanelli, A., Ortu, A., Moschini, E., Berti, M., (2009). The effects of ultrasound guidance and neurostimulation on the minimum effective anesthetic volume of mepivacaine 1.5% required to block the sciatic nerve using the subgluteal approach. AnesthAnalg, 109, 1674-8.
  37. Davies, R.G., Myles, P.S., Graham, J.M. (2006). A comparison of the analgesic efficacy and side-effects of paravertebral vs epidural blockade for thoracotomy a systematic review and meta-analysis of randomized trials. Brit J Anaesth, 96, 418-26.
  38. Davis, E.T., Harris, A., Keene, D., Porter, K., Manji, M. (2006). The use of regional anaesthesia in patients at risk of acute compartment syndrome. Injury, 37, 128-33.
  39. Dhir, S., Ganapathy, S. (2008). Use of ultrasound and contrast enhancement: a study of continuous infraclavicular brachial plexus approach. ActaAnaesthesiol Scand., 52 (8), 1158-66.
  40. Dooley, J., Fingerman, M., Melton, S., Klein, S.M. (2010). Contralateral local anesthetic spread from an outpatient interscalene katheter. Can J Anaesth, 57, 936-9.
  41. Dufour, E., Cymerman, A., Nourry, G., Balland, N., Couturier, C., Liu, N., Fischer, M. (2010). An ultrasonographic assessment of nerve stimulation-guided median nerve block at the elbow: a local anesthetic spread, nerve size and clinical efficiacy study. AnesthAnalg, 111, 561-7.
  42. Ekatodramis, G., Borgeat, A., Huledal, G., Jeppsson, L., Westman, L., Sjövall, J. (2003). Continuous interscalene analgesia with ropivacaine 2 mg/ml after major shoulder surgery. Anesthesiology., 98, 143-50.
  43. Essving, P., Axelsson, K., Kjellberg, J., Wallgren, O., Gupta, A., Lundin, A. (2009). Reduced hospital stay, morphine consumption, and pain intensity with local infiltration analgesia after unicompartmental knee arthroplasty. Acta Orthop., 80 (2), 213-9.
  44. Essving, P., Axelsson, K., Kjellberg, J., Wallgren, O., Gupta, A., Lundin, A. (2010). Reduced morphine consumption and pain intensity with local infiltration analgesia (LIA) following total knee arthroplasty. Acta Orthop, 81, 354-60.
  45. Fowler, S.J., Symons, J., Sabato, S., Myles, P.S. (2008). Epidural analgesia compared with peripheral nerve blockade after major knee surgery as systematic review and meta-analysis of randomized trials. Brit J Anaesth, 100, 154-64.
  46. Fredrickson, M.J., Kilfoyle, D.H. (2009). Neurological complication analysis of 1000 ultrasound guided peripheral nerve blocks for elective orthopaedic surgery: a prospective study. Anaesthesia., 64, 836-44.
  47. Fredrickson, M.J., Abeysekera, A., Price, D.J,, Wong, A.C. (2011). Patient-initiated mandatory boluses for ambulatory continuous interscalene analgesia: an effective strategy for optimizing analgesia and minimizing side-effects. Br J Anaesth, 106, 239-45.
  48. Fredrickson, M.J., Ball, C.M., Dalgleish, A.J. (2008). Successful continuous interscalene analgesia for ambulatory shoulder surgery in a private practice setting. RegAnesth Pain Med, 33, 122-8.
  49. Fredrickson, M.J., Krishnan, S., Chen, C.Y. (2010). Postoperative analgesia for shoulder surgery: a critical appraisal and review of current techniques. Anaesthesia, 65, 608-24.
  50. Gadsden, J.C., Lindenmuth, D.M., Hadzic, A., Somasundarum, L., Flisinski, K.A. (2008). Lumbar plexus block using high-pressure injection leads to contralateral and epidural spread. Anesthesiology, 109, 683-688.
  51. Geffen, G.J. van, Broek, E. van den, Braak, G.J., Giele, J.L., Gielen, M.J., Scheffer, G.J. (2009). A prospective randomised controlled trial of ultrasound guided versus nerve stimulation guided distral sciatic nerve block at the popliteal fossa. Anaesth Intensive Care, 37, 32-7.
  52. Gogarten, W., Vandermeulen, E., Aken, H. van, Kozek, S., Llau, J.V., Samama, C.M. (2010). Regional anaesthesia and antithrombotic agents: recommendations of the European Society of Anaesthesiology. Eur J Anaesthesiol, 27, 999-1015.
  53. Gupta, A. (2010). Wound infiltration with local anaesthetics in ambulatory surgery. Curr Opinion Anaesthesiol, 23, 708-13.
  54. Gupta, A., Favaios, S., Perniola, A., Magnuson, A., Berggren, L. (2011). A meta-analysis of the efficiacy of wound katheters for post-operative pain management. ActaAnaesthesiol Scand, epub ahead of print.
  55. Haasio, J., Tuominen, M., Rosenberg, P.H. (1990). Continuous interscalene brachial plexus block during and after shouldersurgery. Ann ChirGynaecol, 79 (2), 103-7.
  56. Hofmann-Kiefer, K., Eiser, T., Chappell, D., Leuschner, S., Conzen, P., Schwender, D. (2008). Does patient-controlled continuous interscalene block improve early functional rehabilitation after open shoulder surgery? AnesthAnalg, 106, 991-6.
  57. Horlocker, T.T., Wedel, D.J., Rowlingson, J.C., Enneking, F.K., Kopp, S.L., Benzon, H.T., (2010). Regional anesthesia in the patient receiving antithrombotic or thrombolytic therapy: ASRA guidelines. RegAnesth Pain Med, 35, 64-101.
  58. Ilfeld, B.M., Ball, S.T., Gearen, P.F., Le, L.T., Mariano, E.R., Vandenborne, K., Meyer, R.S. (2008). Ambulatory continuous posterior lumbar plexus nerve blocks after hip arthroplasty: a dual-center, randomized, triple-masked, placebo-controlled trial. Anesthesiology, 109, 491-501.
  59. Ilfeld, B.M., Ball, S.T., Gearen, P.F., Mariano, E.R., Le, L.T., Vandenborne, K., Meyer, R.S. (2009). Health related quality of life after hip arthoplasty with and without an extended-duration continuous posterior lumbar plexus nerve block: a prospective, 1-year follow-up or a randomized, triple-masked, placebo-controlled study. AnesthAnalg, 109, 586-91.
  60. Ilfeld, B.M., Duke, K.B., & Donohue, M.C. (2010). The association between lower extremity continuous peripheral nerve blocks and patient falls after knee and hip arthoplasty. AnesthAnalg, 111, 1552-4.
  61. Ilfeld, B.M., Le, L.T., Meyer, R.S., Mariano, E.R., Vandenborne, K., Duncan, P.W., Sessler, D.I., Gearen, P.F. (2008). Ambulatory continuous femoral nerve blocks decrease time to discharge readiness after tricompartment total knee arthoplasty: a randomized, triple-masked, placebo-controlled study. Anesthesiology, 108, 703-13.
  62. Ilfeld, B.M., Mariano, E.R., Girard, P.J., Loland, V.J., Meyer, R.S., Donovan, J.F., Ball, S.T. (2010). A multicenter, randomized, triple-masked, placebo-controlled trial of the effects of ambulatory continuous femoral nerve blocks on discharge-readiness following total knee arthroplasty in patients on general orthopaedic wards. Pain, 150, 477-84.
  63. Ilfeld, B.M., Mariano, E.R., Madison, S.J., Loland, V.J., Sandhu, N.S., Suresh, P.J., Ball, S.T. (2011). Continuous femoral versus posterior lumbar plexus nerve blocks for analgesia after hip arthroplasty: a randomized, controlled study. AnesthAnalg, 113 (4), 897-903.
  64. Ilfeld, B.M., Meyer, R.S., Le, L.T., Marinao, E.R., Williams, B.A., Vandenborne, K., Duncan, P.W., Gearen, P.F. (2009). Health-related quality of life after tricompartment knee arthroplasty with and without an extended-duration continuous femoral nerve block: a prospective, 1-year follow-up of a randomized, triple-masked, placebo-controlled trial. AnesthAnalg, 108, 1320-5.
  65. Ilfeld, B.M., Morey, T.E., Wright, T.W., Chidgey, L.K., Enneking, F.K. (2003). Continuous interscalene brachial plexus block for postoperative pain control at home: a randomized, double-blinded, placebo-controlled study. AnesthAnalg, 96, 1089-95.
  66. Ilfeld, B.M., Shuster, J.J., Theriaque, D.W., Mariano, E.R., Girard, P.J., Loland, V.J., Ball, S.T. (2011). Long-term pain, stiffness, and functional disability after total knee arthroplasty with and without an extended ambulatory continuous femoral nerve block: a prospective 1-year follow-up of a multicenter, randomized, triple-masked, placebo-controlled trial. RegAnesth Pain Med, 36, 116-20.
  67. Ilfeld, B.M., Vandenborne, K., Duncan, P.W., Sessler, D.I., Enneking, F.K., Shuster, J.J., Wright, T.W. (2006). Ambulatory continuous interscalene nerve blocks decrease the time to discharge readiness after Total shoulder arthoplasty: a randomized, triple-masked, placebo-controlled study. Anesthesiology, 105, 999-1007.
  68. Jacob A.K., Mantilla C.B., Sviggum H.P., Schroeder D.R., Pagnano M.W., Hebl J.R. (2011). Perioperative nerve injury after total hip arthoplasty: regional anesthesia risk during a 20-year cohort study. Anesthesiology 115: 1172-8.
  69. José María, B. de, Banús, E., Navarro Egea, M., Serrano, S., Perelló, M., Mabrok, M. (2008). Ultrasound-guided supraclavicular vsinfraclavicular brachial plexus blocks in children. PaediatrAnaesth., 18, 838-44.
  70. Kapral, S., Jandrasits, O., Schabernig, C., Likar, R., Reddy, B., Mayer, N., Weinstabl, C. (1999). Lateral infraclavicular plexus block vs. axillary block for hand and forearm surgery. Acta AnaesthesiolScand., 43, 1047-52.
  71. Kehlet, H., Andersen, L. (2011). Local infiltration analgesia in joint replacement: the evidence and recommendations for clinical practice. Acta Anaesthesiol Scand, 55, 778-84.
  72. Kerr, D.R., Kohan, L. (2008). Local infiltration analgesia: a technique for the control of acute postoperative pain following knee and hip surgery: a case study of 325 patients. Acta Orthop, 79, 174-83.
  73. Klein, S.M., Grant, S.A., Greengrass, R.A., Nielsen, K.C., Speer, K.P., White, W., Steele, S.M. (2000). Interscalene brachial plexus block with a continuous katheter insertion system and a disposable infusion pump. AnesthAnalg, 91, 1473-8.
  74. Klein, S.M., Nielsen, K.C., Greengrass, R.A., Warner, D.S., Martin, A., Steele, S.M. (2002). Ambulatory discharge after long actingperipheral nerve blockade: 2382 blocks with ropivacaine. Anesthesiology, 94, 65-70.
  75. Koscielniak-Nielsen, Z.J., Rotbøll Nielsen, P., Risby Mortensen, C. (2000). A comparison of coracoid and axillary approaches to the brachial plexus. ActaAnaesthesiol Scand, 44, 274-9.
  76. Kotze, A., Scally, A., Howell, S. (2009). Efficacy and safety of different techniques of paravertebral block for analgesia after thoracotomy: a systemic review and metaregression. Brit J Anaesth, 103, 626-36.
  77. Kozek-Langenecker, S.A., Fries, D., Gütl, M., Hofman, N., Innerhofer, P., Kneifl, W., Schöchl, H. (2005). Locoregionalanesthesia and anticoagulation inhibitors. REcommendation of the Task Force on perioperative coagulation of the austrian society for anesthesiology and intensive care medicine. Anaesthesist, 54, 476-84.
  78. Leeuw, M.A. de, Zuurmond, W.W.A., Perez, R.S.G.M. (2011). The psoas compartment block for hip surgery: The past, present, and future. Anesthesiol Res Pract, 2011, 159541.
  79. Liu, F.C., Liou, J.T., Tsai, Y.F., Li, A.H., Day, Y.Y., Hui, Y.L., Lui, P.W. (2005). Efficacy of ultrasound-guided axillary brachial plexus block: a comparative study with nerve stimulatorguided. Chang Gung Med J, 28, 396-402.
  80. Liu, S.S., Wu, C.L. (2007). The effects of analgesic technique on postoperative patient-reported outcomes including analgesia: a systematic review. AnesthAnalg, 105, 789-808.
  81. Liu, S.S., Gordon, M.A., Shaw, P.M., Wilfred, S., Shetty, T., Yadeau, J.T. (2010). A prospective clinical registry of ultrasound-guided regional anesthesia for ambulatory shoulder surgery. AnesthAnalg, 111, 265-71.
  82. Liu, S.S., Strodtbeck, W.M., Richman, J.M., Wu, C.L. (2005). A comparison of regional versus general anesthesia for ambulatory anesthesia: a meta-analysis of randomized controlled trials. AnesthAnalg, 101, 1634-42.
  83. Liu, S.S., YaDeau J.T., Shaw P. N., Wilfred S., Shetty T., Gordon M. (2011). Incidence of unintentional intraneural injection and postoperative neurological complications with ultrasound-guided interscalene and supraclavicular nerve blocks. Anaesthesia, 66, 168-74.
  84. Lunn, T.H., Husted, H., Solgaard, S., Kristensen, B.B., Otte, K.S., Kjaersgaard, A.G., Kehlet, H. (2011). Intraoperative LIA for analgesia after THA: a randomised double-blind placebo controlled trial. Reg Anesth Pain med, 36 (5), 429-429.
  85. Manino, J., Russo, J., Kenny, M., Herenstein, R., Livote, E., Chelly, J.E. (2009). Continuous lumbar plexus block for postoperative pain control after total hip arthroplasty. A randomized controlled trial. J Bone Joint Surg Ann, 91, 29-37.
  86. Mannion, S., Capdevila, X. (2010). Acute compartment syndrome and the role of regional anesthesia. IntAnesthesiolClin, 48, 85-105.
  87. Marhofer, P., Harrop-Griffiths, W. (2011). Nerve location in regional anaesthesia: finding what lies beneath the skin. Brit J Anaesth, 106, 3-5.
  88. Mariano, E.R., Sandhu, N.S., Loland, V.J., Bishop, M.L., Madison, S.J., Abrams, R.A., Ilfeld, B.M. (2011). A randomized comparison of infraclavicular and supraclavicular continuous peripheral nerve blocks for postoperative analgesia. Reg Anesth Pain Med., 36 (1), 26-31.
  89. McMeniman, T.J., McMeniman, P.J., Myers, P.T., Hayes, D.A., Cavdarski, A., Wong, M.S., Watts, M.C. (2010). Femoral nerve block vs fascia ilica block for total knee arthoplasty postoperative pain control: a prospective, randomized controlled trial. J Arthroplasty, 25, 1246-9.
  90. Moayeri N., Bigeleisen P.E., Groen G.J. (2008). Quantitative Architecture of the Brachial Plexus and Surrounding Compartments, and Their Possible Significance for Plexus Blocks. Anesthesiology, 108(2), 299-304.
  91. Neal J.M. (2010). Ultrasound-guided regional anesthesia and patient safety: An evidence-based analysis. Reg Anesth Pain Med, 35, S59-67.
  92. Neal, J.M., Brull, R., Chan, V.W., Grant, S.A., Horn, J.L., Liu, S.S., Tsui, B.C. (2010). The ASRA evidence-based medicine assessment of ultrasound-guided regional anesthesia and pain medicine: Executive summary. Reg Anesth Pain Med, 35, S74-80.
  93. Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (2004). Richtlijn Neuraxisblokkade en antistolling. Verkregen op 1 januari 2012, via http://www.anesthesiologie.nl/uploads/150/1087/RL_Neuraxisblokkade_en_Antistolling_2004.pdf [link]
  94. Nielsen, K.C., Greengrass, R.A., Pietrobon, R., Klein, S.M., Steele, S.M. (2003). Continuous interscalene brachial plexus blockade provides good analgesia at home after major shoulder surgery-report of four cases. Can J Anaesth, 50, 57-61.
  95. Ozalp, G., Kaya, M., Tuncel, G., Canoler, O., Gülnerman, G., Savli, S., Kadiogullari, N. (2007). The analgesic efficacy of two different approaches to the lumbar plexus for patient controlled analgesia after total knee replacement. J Anesth, 21, 409-12.
  96. Parker, M.J., Griffiths, R., & Appadu, B.N. (2001). Nerve blocks (subcostal, lateral cutaneous, femoral, triple, psoas) for hip fracture. Cochrane Database Syst Rev., 2001 (1), CD001159.
  97. Parvataneni, H.K., Shah, V.P., Howard, H., Cole, N., Ranawat, A.S., Ranawat, C.S. (2007). Controlling pain after total hip and knee arthroplasty using a multimodal protocol with local periarticular injections. J Arthroplasty, 22, 33–8.
  98. Paul, J., Arya, A., Hurlburt, L., Cheng, J., Thabane, L., Tidy, A., Murthy, Y. (2010). Femoral nerve block improves analgesia outcomes after total knee arthroplasty: a meta-analysis of randomized controlled trials. Anesthesiology, 113, 1144-62.
  99. Perlas, A., Brull, R., Chan, V.W., McCarney, C.J., Nuica, A., Abbas, S. (2008). Ultrasound guidance improves the success of sciatic nerve block at the popliteal fossa. RegAnesth Pain Med, 33, 259-65.
  100. Perlas, A., Lobo, G., Lo, N., Brull, R., Chan, V.W., Karkhanis, R. (2009). Ultrasound-guided supraclavicular block: outcome of 510 consecutive cases. RegAnesth Pain Med., 34, 171-6.
  101. Piper, S.L., Kramer, J.D., Kim, H.T., Feeley, B.T. (2011). Effects of Local Anesthetics on Articular Cartilage. Am J Sports Med., 39 (10), 2245-2253.
  102. Pöpping D.M., Zahn P.K., Van Aken H.K., Dasch B., Boche R., Pogatzki-Zahn E.M. (2008). Effectiveness and safety of postoperative pain management: a survey of 18925 consecutive patients between 1998 and 2006 (2nd revision): a database analysis of prospectively raised data. Br J Anaesth 101, 832-40.
  103. Renes, S.H., Rettig, H.C., Gielen, M.J., Wilder-Smith, O.H., Geffen, G.J. van (2009). Ultrasound-guided low-dose interscalene brachial plexus block reduces the incidence of hemidiaphragmatic paresis. RegAnesth Pain Med., 34, 498-502.
  104. Riazi, S., Carmichael, N., Awad, I., Holtby, R.M., McCartney, C.J. (2008). Effect of local anaesthetic volume (20 vs 5 ml) on the efficacy and respiratory consequences of ultrasound-guided interscalene brachial plexus block. Br J Anaesth., 101, 549-56.
  105. Richardson J., Lönnqvist P.A., Naja Z. (2011). Bilateral paravertebral block: potential and practice. Br J Anaesth 106, 164-71.
  106. Richardson, J., Lönnqvist, P.A. (1998). Thoracic paravertebral block. Review article. Br J Anaesth, 81, 230-8.
  107. Richman, J.M., Liu, S.S., Courpas, G., Wong, R., Rowlingson, A.J., McGready, J., Wu, C.L. (2006). Does continuous peripheral nerve Block provide superior pain control to opioïds? A meta-analysis. AnesthAnalg, 102, 248-57.
  108. Rosenberg, P.H., Pere, P., Hekali, R., & Tuominen, M. (1991). Plasma concentrations of bupivacaine and two of its metabolites during continuous interscalene brachial plexus block. Br J Anaesth, 66 (1), 25-30.
  109. Russon, K., Sardesai, A.M., Ridgway, S., Whitear, J., Sildown, D., Boswell, S., Denny, N.M. (2006). Postoperative shoulder surgery initiative (POSSI): an interim report of major shoulder surgery as a day case procedure. Br J Anaesth, 97, 869-73.
  110. Sala Blanch X., Lopez A.M., Carazo J., Hadzic A., Carrera A., Pomes J., Valls-Sole J. (2009). Intraneural injection during nerve stimulator guided sciatic nerve block at the popliteal fossa. Brit J Anaesth 102, 855-61.
  111. Samuel, R., Sloan, A., Patel, K., Aglan, M., Zubairy, A. (2008). The efficacy of combined popliteal and ankle blocks in forefoot surgery. J Bone Joint Surg AM, 90, 1443-6.
  112. Sauter, A.R., Dogson, M.S., Kalvoy, H., Grimnes, Stubhaug, A., Klaastad, O. (2009). Electrical nerve stimulation depends on electrical impedance of the tissue: a study of ultrasound-guided electrical nerve stimulation of the median nerve. AnesthAnalg, 108, 1338-43.
  113. Schnabel, A., Reichl, S.U., Kranke, P., Pogatzki-Zahn, E.M., Zahn, P.K. (2010). Efficacy and safety of paravertebral blocks in breast surgery: a meta-analysis of randomized controlled trials. Brit J Anaesth, 105, 842-52.
  114. Singelyn, F.J., Deyaert, M., Joris, D., Pendeville, E., Gouverneur, J.M. (1998). Effects of intravenous patient-controlled analgesiawith morphine, continuous epidural anagesia, and continuous three-in-one block on postoperative pain and kneerehabilitation after unilateral total knee athroplasty. AnesthAnalg, 87, 88-92.
  115. Singelyn, F.J., Seguy, S., Gouverneur, J.M. (1999). Interscalene brachial plexus analgesia after open shoulder surgery : Continuous versus patient-controlled infusion. AnesthAnalg, 89, 1216-20.
  116. Singelyn F.J., Ferrant T., Malisse M.F., Joris D. (2005). Effects of intravenous patient controlled analgesia with morfine, continuous epidural analgesia, and continuous femoral nerve sheath block on rehabilitation after unilateral total-hip arthroplasty. RegAnesth Pain Med 30, 452-7.
  117. Spreng, U.J., Dahl, V., Hjall, A., Fagerland, M.W., & Raeder, J. (2010). Highvolume local infiltration analgesia combined with intravenous or local ketorolac1morphine compared with epidural analgesia after total knee arthroplasty. Br J Anaesth, 105, 675–82.
  118. Sviggum H.P., Jacob A.K., Mantilla C.B., Schroeder D.R., Sperling J.W., Hebl J.R. (2012). Perioperative nerve injury after total shoulder arthroplasty: assessment of risk of regional anesthesia. RegAnesth Pain Med 37, 490-4.
  119. Tedore, T.R., YaDeau, J.T., Maalouf, D.B., Weiland, A.J., Tong-Ngork, S., Wukovits, B., Paroli, L., Urban, M.K., Zayas, V.M., Wu, A., Gordon, M.A. (2009). Comparison of the transarterial axillary block and the ultrasound-guided infraclavicular block for upper extremity surgery: a prospective randomized trial. Reg Anesth Pain Med, 34, 361-5.
  120. Thavaneswaran, P., Rudkin, G.E., Cooter, R.D., Moyes, D.G., Perera, C.L., Maddern, G.J. (2010). Brief reports: paravertebral block for anesthesia: a systematic review. AnesthAnalg, 110, 1740-4.
  121. Thompson, A.M., Newman, R.J., Semple, J.C. (1988). Brachial plexus anaesthesia for upper limb surgery: A review of eight years' experience. The Journal of Hand Surgery: British & European Volume., 13 (2), 195–198.
  122. Toftdahl, K., Nikolajsen, L., Haraldsted, V., Madsen, F., Tonnesen, E.K., Soballe, K. (2007). Comparison of peri- and intraarticular analgesia with femoral nerve block after total knee arthroplasty: a randomized clinical trial. Acta Orthop, 78, 172–9.
  123. Touray, S.T., Leeuw, M.A. de, Zuurmond, W.W.A., Perez, R.S.G.M. (2008). Psoas compartment Block for lower extremity surgery: a meta-analysis. Brit J Anaesth, 101, 150-60.
  124. Tran, Q.H. de, Russo, G., Muñoz, L., Zaouter, C., Finlayson, R.J. (2009). A prospective, randomized comparison between ultrasound-guided supraclavicular, infraclavicular, and axillary brachial plexus blocks. RegAnesth Pain Med, 34, 366-71.
  125. Unwin A., Scott J. (1999). Nerve palsy after hip replacement: medico-legal implications. Int Orthop 23, 133-7.
  126. Vendittoli, P.A., Makinen, P., Drolet, P., Lavigne, M., Fallaha, M., Guertin, M.C., Varin, F. (2006). A multimodal analgesia protocol for total knee arthroplasty. A randomized, controlled study. J Bone Joint Surg Am, 88, 282–9.
  127. Webb, S.T., Gosh, S. (2009). Intra-articular bupivacaine: potentially chondrotoxic. Brit J Anaesth, 102, 439-41.
  128. Wegener, J.T., Boender, Z.J., Preckel, B., Hollmann, M.W., Stevens, M.F. (2011). Comparison of percutaneous electrical nerve stimulation and ultrasound imaging for nerve localization. Brit J Anaesth, 106, 119-23.
  129. Wegener, J.T., Ooij, B. van, Dijk, C.N. van, Hollmann, M.W., Preckel, B., Stevens, M.F. (2011). Value of single-injection or continuous sciatic nerve block in addition to a continuous femoral nerve block in patients undergoing total knee arthoplasty. RegAnesth Pain Med, 36, 481-8.
  130. Winnie, A.P., Ramamurthy, S., Durani, Z. (1973). The inguinal paravascular technic of lumbar plexus anesthesia: the “3-in-1block”. AnesthAnalg, 52, 989-96.
  131. Yu, W., Xu, X., Wu, D.S., Guo, X.Y., Huang, P.T. (2007). Efficacy of axillary approach brachial plexus blocking by ultrasound-guided four points via one-puncture technique. Natl Med J China, 87, 740-5.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-07-2013

Laatst geautoriseerd  : 01-07-2013

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2019

Uiterlijk in 2018 bepaalt het bestuur van de NVA of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

 

De NVA is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie

Algemene gegevens

Met ondersteuning van de Orde van Medisch Specialisten. De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

De huidige richtlijn moet de accuratesse van de volgende punten weergeven:

  • ­de organisatie van de postoperatieve pijnbehandeling. Wie is op welk moment van de pijnbehandeling verantwoordelijk?
  • ­wat is het effect van nieuwe pijnmedicatie en hoe staat dat in verhouding tot de reeds bestaande medicatie?
  • ­welke toedieningsvormen zijn optimaal?
  • ­kosteneffectiviteit van postoperatieve pijnbestrijding;
  • ­postoperatieve pijnbehandeling bij kinderen.

 

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij postoperatieve pijnbehandeling.

Samenstelling werkgroep

Voor het herzien van de richtlijn is in 2010 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die met postoperatieve pijnbehandeling te maken hebben (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep).

De werkgroepleden werden door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

 

  • ­Dr. P.L. Houweling, voorzitter, anesthesioloog, NVA
  • ­Dhr. P.M. Ruikes, verpleegkundig specialist, (NVAM)
  • ­Dr. M.I. van Berge Henegouwen, chirurg (NVvH)
  • ­Dr. S.J.C. Verbrugge, anesthesioloog/intensivist, (NVIC)
  • ­Drs. A. Tjon, cardiothoracale chirurg, (NVT)
  • ­Drs. D.B.M. van der Werff, kinderanesthesioloog, WKZ/UMCU
  • ­Drs. I.M.M. van Haelst, ziekenhuisapotheker, (NVZA)
  • ­Drs. H. Verburg, orthopedisch chirurg, (NOV)
  • ­Mw. R. van Boekel, verpleegkundig pijnconsulent (V&VN Pijnverpleegkundigen)
  • ­Prof. dr. D. Tibboel, kinderarts, (NVK)
  • ­Prof. dr. dr. M.W. Hollmann, anesthesioloog (NvA)

 

Met ondersteuning van:

  • ­Ir. T.A. van Barneveld, senior adviseur, afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten
  • ­Dr. M.L. Molag, adviseur, afdeling Ondersteuning Professionele Kwaliteit, Orde van Medisch Specialisten

 

Met dank aan:

  • ­Dr. M.F. Stevens, anesthesioloog (NVA)
  • ­Dr. J.H. Vranken, anesthesioloog (NVA)

Belangenverklaringen

Werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Een overzicht hiervan is hieronder te vinden. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van OMS.

 

Verklaring omtrent mogelijke belangenverstrengeling en embargo met betrekking tot de richtlijn ‘Postoperatieve pijn'

 

Werkgroeplid in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhield met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp

Werkgroeplid

Belangen afgelopen vijf jaar en/of gedurende looptijd van het project ja /nee

Zo ja, welke

Berge Henegouwen, dr. M.I. van

Nee

 

Boekel, mw. R. van

Ja

Gastdocent bij HAN-vdo: cursus 'Assistent Pijnbehandeling'

Haelst, mw. Drs. I.M.M. van

Nee

 

Hollmann, M.W.

Ja

Eurocept - lecturer over Peri-op pijnbestrijding

Houweling, dr. P.

Nee

 

Ruikes, P.M.

Nee

 

Tibboel, prof. dr. D.

Nee

 

Tjon Joek Tjien, A

Nee

 

Verburg, H.

Nee

 

Verbrugge, dr. S.J.C.

Nee

 

Werff, D.B.M. van der

Nee

 

Inbreng patiëntenperspectief

De inbreng van patiënten werd meegenomen door te kijken naar de uitkomstmaat ‘pijn’. Daarnaast werd een oriënterende literatuursearch uitgevoerd gericht op het patiëntenperspectief. Dit leverde drie mogelijk interessante artikelen op, waarvan uiteindelijk één werd gebruikt in de tekst organisatie van zorg.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

 

De richtlijn is/wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Daarnaast is/wordt er een samenvatting van de richtlijn geschreven voor het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijke verenigingen.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld aan de hand van het “Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II” (AGREE II) instrument. Dit is een internationaal breed geaccepteerd instrument voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen.

 

Vaststellen van de uitkomstmaten en klinische relevantie

In de voorbereidende fase van de richtlijnontwikkeling zijn de uitkomstmaten geïnventariseerd en geordend naar mate van belangrijkheid voor de patiënt. Voor het evalueren van invasieve behandelmogelijkheden achtte de werkgroep de uitkomstmaten pijn, functionaliteit en kwaliteit van leven van belang. Op basis van een artikel van Ostelo et al. (2008) werd het klinisch relevante verschil voor pijn en functionaliteit vastgesteld (zie tabel 1.).

 

Tabel 1. Drempelwaardes klinisch relevant verschil pijn en functionaliteit bij lage rugpijn

Vragenlijst* (range)

Absolute drempel

Relatieve drempel t.o.v. uitgangswaarde

VAS (0-100)

15

30%

NRS (0-10)

2

30%

RDQ (0-24)

5

30%

ODI (0-100)

10

30%

QBPQ (0-100)

20

30%

*VAS = visual analogue scale, NRS = numerical rating scale, RDQ = Roland Morris Disability Questionnaire, ODI = Oswestry Disability Index, QBDQ = Quebec Back Pain Disability Questionnaire

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd eerst oriënterend gezocht naar klinisch relevante verschillen bij rugpijn bij uitkomsten als pijn (gemeten met Visual Analogue Scale, VAS of numerical rating scale, NRS), kwaliteit van leven (gemeten met EQ-5D) en functionaliteit (gemeten met Roland Morris Disability Questionnaire, Oswestry Disability Index of Quebec Back Pain Disability Questionnaire). Vervolgens werd er voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in het Engels en Nederlands in de elektronische databases Medline (OVID) en Embase (Embase.com) over de periode 1990- juni 2011. De zoekstrategieën zijn te vinden in bijlage 1. Tevens werd er aanvullend handmatig gezocht naar studies in de referentielijsten van de geïncludeerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCTs). In afwezigheid van RCTs werd verder gezocht naar prospectieve gecontroleerde onderzoeken, vergelijkende onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onderzoeken. Voor het identificeren van  mogelijke systematische reviews en randomized controlled trials werd gebruik gemaakt van methodologische zoekfilters gebaseerd op die van het Scottish Intercollegiate Guidelines Network.

De sluitingsdatum voor het includeren van studies is juni 2011, de studies van na juni 2011 zijn niet meegenomen in deze richtlijn.

 

Rapportage

Omdat de diagnoses niet algemeen geaccepteerd zijn, is er voor gekozen per diagnose een evidence-based beschrijving te geven van de definitie, de epidemiologie, de etiologie, de diagnostiek en de interventies.

 

Beoordelen van therapeutische interventiestudies

Beoordeling van studies werd gedaan aan de hand van de GRADE methodiek (http://www.gradeworkinggroup.org/). Per uitkomstmaat werd het niveau van de bewijslast bepaald op basis van alle beoordeelde studies samen. Naar aanleiding van deze beoordeling werd het bewijsniveau bepaald volgens de classificatie in tabel 2. GRADE kent vier bewijsniveaus: hoog, matig, laag en zeer laag. Het onderzoeksdesign bepaalt het startniveau van de bewijskracht: systematische literatuuranalyses van RCTs starten hoog en systematische literatuuranalyses van observationele onderzoeken starten laag. Er zijn vijf factoren (beperkingen in de onderzoeksopzet, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, publicatiebias) die de bewijskracht met één of twee niveaus kunnen verlagen. De werkgroep bepaalde hoe belangrijk deze factoren waren.

Daarnaast zijn er drie factoren die de bewijslast van een systematische literatuuranalyse van observationeel onderzoek kunnen verhogen (groot effect, dosisrespons relatie, confounding die het werkelijke effect onderschat of een in werkelijkheid niet bestaand effect overschat).

 

Tabel 2. GRADE-indeling van kwaliteit van studies per uitkomstmaat

Kwaliteit

Studiedesign

Kwaliteit verlagen

Kwaliteit verhogen

Hoog (4)

RCT

1. Studiebeperkingen

-1  ernstig

-2  zeer ernstig

 

2. Inconsistentie

-1  ernstig

-2  zeer ernstig

 

3. Indirectheid

-1  ernstig

-2  zeer ernstig

 

4. Imprecisie

-1  ernstig

-2  zeer ernstig

 

5. Publicatiebias

-1  waarschijnlijk

-2  zeer waarschijnlijk

1. Groot effect

+1  groot

+2  zeer groot

 

2. Dosis-respons relatie

+1  bewijs voor relatie

 

3. Plausibele confounding

+1  zou het effect onderschatten

+1  zou het effect overschatten als er geen effect was aangetoond

 

Matig (3)

 

Laag (2)

Observationele vergelijkende studie (vb. patientcontrole onderzoek, cohortonderzoek)

Zeer laag (1)

Niet-systematische klinische observaties (vb. case series of case reports)

 

 

RCTs beginnen ‘hoog’ (4), observationele studies beginnen ‘laag’ (2)

Bij RCTs: vb. totaal 1 punt downgraden: dan van hoog (4) naar matig (3); bij RCTs: vb. totaal 2 punten downgraden: dan van hoog (4) naar laag (2); bij RCTs: in totaal ≥ 3 punten downgraden: dan van hoog (4) naar zeer laag (1)

Bij observationele studies: vb. 1 punt upgraden: dan van laag (2) naar matig (3)

 

Een samenvatting van de literatuur en het bewijsniveau van de relevante studies zijn in de richtlijntekst terug te vinden onder de kopjes ‘samenvatting van de literatuur’ en ‘conclusie’.

 

Beoordelen van diagnostisch accuratesse onderzoek en studies naar schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

Beoordeling van dit soort onderzoeken werd gedaan aan de hand van de EBRO methodiek (GRADE is hier momenteel nog niet geschikt voor, omdat voor deze studies de relatie tussen de kwaliteit van het onderzoek en de vertekening van het resultaat nog onvoldoende duidelijk is). De studies werden individueel beoordeeld op onderzoeksopzet/design. Naar aanleiding van deze beoordeling werd het bewijsniveau van studies bepaald volgens de classificatie in tabel 3.

 

Tabel 3. EBRO indeling van de kwaliteit van individuele studies

Bewijs niveau

Diagnostisch accuratesse onderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose

A1

Meta-analyse van min. 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau

A2

Onderzoek t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad

Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.

B

Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd

Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiëntcontrole onderzoek

C

Niet-vergelijkend onderzoek

 

Een samenvatting van de literatuur en het bewijsniveau van de relevante studies zijn in de richtlijntekst terug te vinden onder de kopjes ‘samenvatting van de literatuur’ en ‘conclusie’. Individuele studies waarop conclusies gebaseerd zijn, zijn samengevat in evidencetabellen (zie kopje Evidencetabellen).

 

Werkwijze werkgroep

De keuze van de onderwerpen en de interventies is gebaseerd op datgene wat te doen gebruikelijk is in de verschillende beroepsgroepen. De richtlijn probeert antwoord te geven op klinisch relevante problematiek.

De richtlijn beperkt zich tot interventionele therapieën. In een latere richtlijn moet de conservatieve behandeling meegenomen worden.

De werkgroep heeft anderhalf jaar aan de totstandkoming van de richtlijn gewerkt. De werkgroepleden hebben de knelpunten en uitgangsvragen vastgesteld. Met behulp van de informatiespecialist van de Orde van Medisch Specialisten is literatuur gezocht bij de uitgangsvragen. De leden van de werkgroep hebben samen met de adviseur van de Orde de gevonden literatuur geselecteerd en beoordeeld op kwaliteit en inhoud. De werkgroepleden hebben conceptteksten voor de uitgangsvragen geschreven. De conceptrichtlijn is in september 2011 aan alle betrokken wetenschappelijke verenigingen aangeboden. De ontvangen commentaren zijn, waar relevant bevonden, verwerkt in de definitieve richtlijn.

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijke bewijs nog andere aspecten van belang, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische facetten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overwegingen’.

               

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op zowel het beschikbare wetenschappelijke bewijs als op de belangrijkste overwegingen.

In de aanbevelingen wordt voor een aantal interventies aangegeven dat deze bij voorkeur of uitsluitend in studieverband uitgevoerd moeten worden. Met studieverband bedoelt de werkgroep dat er sprake is van het systematisch registreren en rapporteren van patiëntkenmerken, diagnostiek, behandeling en uitkomst.

 

Indicatorontwikkeling

Een indicator is een meetbaar kenmerk van de gezondheidszorg met een signaalfunctie voor (een aspect van) de kwaliteit van zorg. Indicatoren maken het de zorgverleners mogelijk om te meten of zij de gewenste zorg leveren en om onderwerpen voor verbeteringen te identificeren. Bij deze richtlijn zullen nog indicatoren ontwikkeld worden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Postoperatieve pijnbehandeling bij kinderen