Postoperatieve pijn

Initiatief: NVA Aantal modules: 68

Pijndiagnostiek

Uitgangsvraag

Welke instrumenten zijn bruikbaar ten behoeve van pijndiagnostiek? En welke overwegingen spelen hierbij een rol?

Aanbeveling

Zelfrapportage

Gebruik bij voorkeur een gevalideerd unidimensioneel pijnmeetinstrument aangepast aan de situatie en aan het type patiënt.

 

Stel daarnaast vast of de pijn acceptabel is voor de patiënt en in hoeverre pijn het lichamelijk functioneren beïnvloedt.

 

Pijnobservatie

Voer regelmatig een pijnbeoordeling uit met behulp van een pijnobservatieschaal bij patiënten met een uitingsbeperking.

 

Kies hiervoor een geschikte beoordelingsschaal afhankelijk van de situatie en het type patiënt en interpreteer deze in overeenstemming met de klinische toestand van de patiënt.

 

Neuropatische pijn

Beoordeel neuropathische pijn bij patiënten op indicatie met behulp van een geschikte beoordelingsschaal afhankelijk van de situatie en het type patiënt in overeenstemming met de klinische toestand van de patiënt.

 

Positieve gespreksvoering en comfortscores

Overweeg het gebruik van positieve gespreksvoering teneinde nocebo-opwekkende bewoordingen te vermijden. Gebruik voor pijndiagnostiek echter de gangbare meetinstrumenten.

Overwegingen

De werkgroep is van mening dat een goede pijndiagnostiek belangrijk is om een adequate postoperatieve pijnbehandeling te kunnen geven. Het nut van het meten van (de kans op) pijn middels pijnmeetinstrumenten en pijnobservatieschalen is in de literatuur goed aangetoond. Dat er de afgelopen jaren ook kanttekeningen worden geplaatst bij bijvoorbeeld het eenzijdig focussen op een getal (pijnscore), en op het mogelijke nocebo-effect dat het vragen naar pijn kan hebben, is een gegeven en vereist verder onderzoek.

 

Op basis van een ongepubliceerde ‘scoping review’ zijn hieronder de volgende elementen beschreven die van belang zijn;

1. Zelfrapportage

1.1 Unidimensioneel

1.2 Multidimensioneel

2. Pijnobservatie

2.1 IC gesedeerd

2.2 Ouderen met uitingsbeperking

3. Neuropathische pijn

4. Comfort

 

1. Zelfrapportage
1.1 Unidimensionele meting van pijnintensiteit

Door de patiënt gerapporteerde metingen van pijnintensiteit zijn bekend als categorische schalen, zoals: 5- en 7-punts visuele beoordelingsschaal (VRS), de 11-punts numerieke beoordelingsschaal (NRS) en de 10 cm/100 mm visuele analoge schaal (VAS). VAS-, NRS- en VRS-responsschalen zijn over het algemeen betrouwbaar en valide, en maken meestal deel uit van de primaire uitkomstmaat in klinische onderzoeken naar pijnbehandelingen (Hjermstad, 2011), (Safikhani, 2018). In de meeste situaties is aangetoond dat deze schalen voldoende gevoelig zijn voor veranderingen in pijn die samenhangen met de behandeling in veel populaties en instellingen (Jensen, 2002). Een aanzienlijk nadeel is echter dat deze schalen slechts één component van de pijnervaring, pijnintensiteit, evalueren en daarom niet de complexiteit van de pijnervaring of verbeteringen als gevolg van symptoomfluctuatie weergeven. (Karcioglu, 2018). In een Nederlandse studie van Van Boekel (2017) werd bijvoorbeeld waargenomen dat lage pijnscores niet garanderen dat patiënten hun pijn acceptabel vinden. Hoge pijnscores betekenden ook niet altijd dat patiënten hun pijn onacceptabel vonden (Van Boekel, 2017). En ondanks een hoge pijnscore was één op de vijf patiënten bereid om hun pijn te accepteren en tegelijkertijd de vereiste fysieke activiteiten uit te voeren. (J. F. M. Van Dijk, 2012). In een ander Nederlands onderzoek kon de NRS onvoldoende onderscheid maken tussen patiënten die aanvullende opioïden wensten en patiënten die dat niet wilden. (J. F. M. van Dijk, 2015). Aan de andere kant verschillen sommige zorgverleners en patiënten in hun interpretatie van de postoperatieve NRS-scores, waardoor pijndiagnostiek onduidelijk is Deze resultaten suggereren dat pijnbehandeling moet worden geleid door de vele dimensies van de pijnervaring van de patiënt, niet alleen door NRS-afkappunten (Van Boekel, 2017).

 

1.1.1 Numerical rating scale (NRS)

De NRS is een enkele 11-punts numerieke schaal die breed gevalideerd is voor alle patiëntcategorieën (Breivik, 2008). De NRS is potentieel superieur aan de VRS of VAS (Safikhani, 2018). De NRS kan zowel mondeling als schriftelijk worden gebruikt en bleek responsiever te zijn, met een hogere patiëntacceptatie en betere psychometrische eigenschappen (Safikhani, 2018). Gegevens verkregen via NRS zijn eenvoudig te documenteren, intuïtief te interpreteren en voldoen aan de wettelijke vereisten voor pijnbeoordeling en documentatie (Karcioglu, 2018). Deze schaal wordt veel gebruikt vanwege de minimale vertaalproblemen, wat het gebruik van de NRS in verschillende culturen en talen ondersteunt (Langley & Sheppeard, 1985).

 

1.1.2 Visual analogue scale (VAS)

De VAS is een doorlopende schaal van 100 mm lang die een horizontale (HVAS) of verticale (VVAS) lijn kan bevatten. Aan het ene uiterste van de lijn staat een verbale beschrijving van "geen pijn", terwijl het andere uiterste de "ergst denkbare pijn" vertegenwoordigt (Langley & Sheppeard, 1985), (Karcioglu, 2018). De voordelen van de VAS zijn onder meer dat het een eenvoudig te gebruiken instrument is en zeer gevoelig bij het detecteren van behandelingseffecten (Langley 1985; Myles, 2005). De VAS bleek gevoeliger te zijn dan een vierpunts VRS (Safikhani, 2018; Thong, 2018).

Nadelen zijn dat het meestal onpraktisch is om te gebruiken in noodsituaties waar abstractie nodig is of de mogelijkheid om een potlood te gebruiken (Cook, 1999), of in de onmiddellijke postoperatieve zorg vanwege voorbijgaande anesthesiegerelateerde cognitieve stoornissen en verminderde gezichtsscherpte (Schug, 2020).

 

1.1.3 Verbal Rating Scale (VRS)

Verbal Pain Scores (VPSs), VRS of Verbal Descriptor Scales (VDS) bevatten woorden die oplopende pijnintensiteit zouden moeten beschrijven. Patiënten kiezen het woord dat het beste hun pijnintensiteit omschrijft. Gebruikte woorden variëren van vier (none, mild, moderate, severe) tot 15 (Gracely, 1978). Een belangrijke beperking is echter dat ze onbruikbaar zijn bij beperkte woordenschat of cognitieve beperking. (Myles, 1999), (Myles & Urquhart, 2005) Ook bieden ze niet het aantal keuzes als bij de NRS of VAS, wat ze minder precies maakt (Karcioglu, 2018).

 

Rationale van de overweging: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Uit de literatuur blijkt dat de NRS potentieel superieur is aan de VRS of VAS. Zowel de NRS, VRS of VAS werken echter allemaal redelijk goed voor de beoordeling van pijnintensiteit bij volwassenen (Karcioglu, 2018), (Safikhani, 2018), (Hjermstad, 2011).

In plaats van het type unidimensionale pijnschaal dat wordt gebruikt, zijn de belangrijkste keuze de klinische omstandigheden die verband houden met het gebruik ervan, zoals: een gestandaardiseerde keuze van ankerdescriptoren, wijze van afnemen, tijdschema's, informatie met betrekking tot het gebruik van deze schalen, interpretatie van de cut-off’s en de klinische relevantie daarvan voor de individuele patiënt. (Hjermstad, 2011), (Gordon, 2005), (Van Boekel, 2016).

 

De werkgroep is van mening dat bij het gebruik van meetinstrumenten ten behoeve van pijndiagnostiek rekening gehouden moet worden met type patiënt en omstandigheden qua keuze van het meetinstrument. Verder dienen bij de interpretatie van de meetgegevens overige klinische bevindingen, bijvoorbeeld wat betreft het functioneren, meegenomen te worden als basis voor pijnbehandeling.

 

1.2 Multidimensionele meting

Een uitgebreide pijnbeoordeling omvat zowel de unidimensionale meting van pijnintensiteit als de multidimensionele evaluatie van de pijnperceptie (Wagemakers, 2019) (Karcioglu, 2018) (Breivik, 2008). Dit is met name belangrijk op indicatie, als meer informatie over pijn belangrijk is, zoals voor chirurgische patiënten die al chronische pijn hebben, een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van chronische pijn of die aan kanker gerelateerde pijn hebben (Hjermstad, 2011). Multidimensionele schalen zijn beschikbaar, waaronder de uitgebreide McGill Pain Questionnaire (MPQ) en de Brief Pain Inventory (BPI).

De MPQ, gemaakt door Melzack en Torgerson, beoordeelt pijn in verschillende dimensies en is gebaseerd op beschrijvende woorden die patiënten kunnen kiezen om hun pijn het beste uit te drukken (Langley & Sheppeard, 1985) (Wagemakers, 2019).

Er zijn twee belangrijke afgeleiden van de MPQ gemaakt, de kortere vormen (SF)-MPQ en de SF-MPQ-2, waarvan de verminderde lengte, formaat en schaal maken dat ze gemakkelijker in te vullen zijn en zo gevoeliger voor verandering zijn. De BPI beoordeelt snel de ernst van pijn en de impact ervan op het functioneren. De korte vragenlijst is binnen 5 minuten in te vullen (Cleeland, 1994).

Om snel acceptabiliteit en functioneren bij pijn aan bed te kunnen diagnosticeren, kan gebruik worden gemaakt van de vraag of de pijn acceptabel is (ja/nee), in combinatie met de gemakkelijk toepasbare Functional Activity Score (FAS). Deze is beschreven door Scott en McDonald (Scott 2005) en aangenomen door het Australian and New Zealand College of Anaesthetists. De FAS, aanbevolen in verschillende tekstboeken (Macintyre 2008; MacIntyre 2009), is al geïntegreerd in de Australische en Nieuw-Zeelandse richtlijn voor acute pijnbehandeling sinds 2016 (Schug 2016). De FAS is ontworpen om aan het bed te worden toegepast en is een eenvoudige categorische score van drie niveaus om te beoordelen of de patiënt bij zijn of haar huidige niveau van pijn passende activiteiten kan ondernemen. Hij is gebaseerd op het gegeven dat de afdelingsverpleegkundigen weten welke handelingen een patiënt zou moeten kunnen verrichten, gezien de tijd na operatie en eventuele comorbiditeit van de patiënt. (Helfand 2009). Enkele voorbeelden van operatiespecifieke protocollen zijn het vermogen om dertig minuten op een stoel te zitten op de eerste ochtend nadat een patiënt een laparotomie heeft ondergaan en het vermogen om naar de badkamer te lopen voor een patiënt op de eerste dag na een totale heupvervanging. De prestaties van de patiënt worden gekwalificeerd als: "goed", "matig" of "slecht". Een "goed" betekent dat de patiënt alle gepaste activiteiten kan doen en niet gehinderd wordt door pijn. "Slecht" betekent dat de patiënt door de pijn totaal niet in staat is passende activiteiten te doen. "Matig" wordt gekozen wanneer noch "goed" noch "slecht" wordt waargenomen."

 

2. Pijnobservatie

Pijn is nog steeds een groot probleem voor ernstig zieke patiënten en ouderen met een uitingsbeperking. Op de intensive care (IC) rapporteerde ongeveer 50% van de patiënten matige tot ernstige pijn, zowel in rust als tijdens routineprocedures (Rijkenberg, 2015). Inadequate pijnbeoordeling en de resulterende ontoereikende behandeling van pijn bij ernstig zieke volwassenen zijn in verband gebracht met nadelige effecten zoals een verhoogd infectiepercentage, langdurige mechanische ventilatie, hemodynamische stoornissen, delirium, gecompromitteerde immuniteit (Georgiou, 2015), postoperatief myocardinfarct, onvoldoende slaap en het risico op het ontwikkelen van een posttraumatische stressstoornis (Rijkenberg, 2015).

 

2.1 Pijnobservatieschalen bij IC-patiënten

In gevallen waarin patiënten ernstig ziek en/of geïntubeerd zijn, zijn ze gewoonlijk niet in staat verbaal pijn te melden als gevolg van veranderde orale communicatie (bijv. endotracheale intubatie) en/of veranderde bewustzijnsniveaus (bijv. sedatie, delirium). Bij gebrek aan zelfrapportage vormen pijngedragingen zoals grimassen in het gezicht, huilen en beademingscompliance de basis voor het identificeren en evalueren van de mate van pijn van de patiënt (Varndell, 2017). Dus zijn observationele beoordelingsinstrumenten met unidimensionele metingen met meerdere domeinen of multidimensionele metingen gewenst om acute pijn te evalueren bij niet verbaal communicerende kritisch zieke patiënten (Herr, 2011). (Herr, 2011). Enkele van de aanbevolen instrumenten om pijn bij deze patiënten te beoordelen die betrouwbaar en valide zijn voor gebruik in een dagelijkse klinische setting, zijn de Behavioral Pain Scale (BPS) en de Critically Ill Pain Observation Tool (CPOT) (Rijkenberg., 2015), FLACC, PAINAD, and NVPS (Varndell, 2017). Bovendien lijkt de CPOT ook effectief te zijn voor de detectie van pijn bij patiënten met electieve hersenchirurgie en na een open hart operatie (Echegaray-Benites, 2014) (Marmo & Fowler, 2010).

Zie ook de richtlijn analgesie en sedatie op de IC.

 

2.2 Ouderen met uitingsbeperking

Voor oudere patiënten die niet goed kunnen communiceren over hun pijn zijn eveneens een aantal observatieschalen getest en vertaald in het Nederlands, te weten:

  • Rotterdam Elderly Pain Observation Scale (REPOS) (Herk, 2009), ook te gebruiken bij jongere patiënten en bij patiënten met lichte tot matige dementie
  • DOLOPLUS-2, te gebruiken bij ouderen met een uitingsbeperking (Pickering, 2010)
  • Pain Assessment in Advanced Dementia (PAINAD) (Warden, 2003) voor patiënten met ernstige dementie
  • Pain Assessment Check List for Seniors with Severe Dementia – (Dutch PACSLAC-D) (Zwakhalen, 2007) voor patiënten met ernstige dementie.

Zie hiervoor ook de Verenso richtlijn pijn.

 

Rationale van de overweging: weging van argumenten voor en tegen de interventies

De Society of Intensive Care Medicine beveelt aan om pijn routinematig te controleren bij alle volwassen IC-patiënten (Barr, 2013) en pijnbeoordeling moet worden opgenomen in de dagelijkse praktijk (Georgiou, 2015). Bovendien was pijnbeoordeling met intervallen van 4 uur geassocieerd met significante verbeteringen in pijnbehandeling zonder een toename van bijwerkingen (Erdek & Pronovost, 2004).

 

Overwegingen

De werkgroep is van mening dat pijnbeoordeling via een pijnobservatieschaal regelmatig moet worden uitgevoerd bij patiënten met een uitingsbeperking. Bovendien moet de geschikte beoordelingsschaal worden gekozen en geïnterpreteerd in overeenstemming met de klinische toestand van de patiënt. Ook dienen pijninterventies opgevolgd te worden door een nieuwe pijnbeoordeling.

Onderbouwing

Acute pijn kan betrouwbaar worden beoordeeld, zowel in rust als tijdens beweging, met eendimensionale hulpmiddelen zoals numerieke beoordelingsschalen of visueel analoge schalen (Breivik, 2008), (J. F. Van Dijk, 2012). Beoordeling van de intensiteit van acute pijn in rust na de operatie is belangrijk voor het comfort van de patiënt. Behandeling van dynamische pijn tijdens mobilisatie, diep ademhalen en hoesten is echter cruciaal voor het verminderen van het risico op cardiopulmonale en trombo-embolische complicaties na een operatie. (Breivik, 2008), (J. F. Van Dijk, 2012).

 

Zelfrapportages zijn tot dusver het meest nauwkeurige en betrouwbare bewijs van het bestaan van pijn (Follin & Charland, 1997), (Karcioglu, 2018). Hoewel bekend is dat door patiënten gerapporteerde pijnintensiteit vaak in twijfel wordt getrokken en men op eigen inschatting vertrouwt, is de waarde van de beschrijving van de patiënt bewezen op theoretische basis en in de praktijk en cruciaal voor een adequate pijnbehandeling. (Perry & Heidrich, 1982), (Karcioglu, 2018), (J. F. M. van Dijk, 2017). Pijnscores kunnen echter sterk variëren per individuele patiënt, ook tussen patiënten met vergelijkbare chirurgische procedures, waardoor de diagnose van pijn een multifactorieel probleem is dat grote voorzichtigheid vereist (Van Boekel, 2016). Zelfrapportages kunnen ook de perceptie van de patiënt over pijn en overtuigingen weerspiegelen (Jensen, 2017). Daarom is het belangrijk om rekening te houden met andere factoren van de pijnervaring bij het interpreteren van pijnmetingen, zoals levensgebeurtenissen, familie en werkomgeving, of zelfs seizoensinvloeden (Wagemakers, 2019), (Jensen, 2017), (Manias, 2004), (J. F. M. van Dijk, 2016). De hoogte van de pijnscore is zodoende ook slechts een middel en eerste indicatie om verder in gesprek te gaan met de patiënt over diens pijn en behandeling daarvan, teneinde onder- en overbehandeling te voorkomen (J. F. M. van Dijk, 2016), (Van Boekel, 2016). Andere uitkomstmaten van pijnbehandeling, zoals mate van comfort of het acceptabel zijn van pijn en de mogelijkheid tot lichamelijk functioneren dienen meegenomen te worden in de beslissing tot pijnbehandeling (Van Boekel, 2016). Eenvoudige meetinstrumenten zoals de Functional Activity Scale (FAS) zijn hiervoor beschreven (Van Boekel, 2016) (Scott, 2008).

 

Uiteindelijk is “geen pijn” niet het doel dat moet worden nagestreefd bij het meten en behandelen van pijn, maar acceptabele pijn waarbij iemand kan functioneren (T. H. Lee, 2016), (Levy, 2018). Om deze reden moet een herbeoordeling, breder dan alleen een pijnscore, tijdig worden voltooid om te bepalen of de interventie werkt of dat de patiënt nadelige effecten ervaart. De evaluatie bestaat uit een beoordeling van de pijn en hoe het dagelijks functioneren het vermogen om vooruitgang te boeken in de richting van behandelingsdoelen beïnvloedt. Direct na een grote buikoperatie kan het doel van pijnbehandeling bijvoorbeeld het vermogen van de patiënt zijn om adem te halen en te hoesten zonder onacceptabele pijn. Later kan het doel van pijnbehandeling zijn om zonder beperking vanwege pijn rechtop in bed te zitten of naar de badkamer te lopen (The Joint Commission, 2017).

Voor bovenstaande vraag is geen systematisch literatuuronderzoek verricht. Deze overwegingen zijn opgesteld door de werkgroepleden op basis van kennis uit de praktijk en zijn onderbouwd door niet-systematisch literatuuronderzoek.

  1. Lang EV, Benotsch EG, Fick LJ, Lutgendorf S, Berbaum ML, Berbaum KS, Logan H, Spiegel D. Adjunctive non-pharmacological analgesia for invasive medical procedures: a randomised trial. Lancet. 2000 Apr 29;355(9214):1486-90. doi: 10.1016/S0140-6736(00)02162-0. PMID: 10801169.
  2. Langley, G. B., & Sheppeard, H. (1985). The visual analogue scale: Its use in pain measurement. Rheumatology International, 5(4), 145–148. https://doi.org/10.1007/BF00541514
  3. Lee, J. S., Hobden, E., Stiell, I. G., & Wells, G. A. (2003). Clinically important change in the visual analog scale after adequate pain control. Academic Emergency Medicine, 10(10), 1128–1130. https://doi.org/10.1197/S1069-6563(03)00372-5
  4. Lee, T. H. (2016). Zero pain is not the goal. JAMA - Journal of the American Medical Association, 315(15), 1575–1577. https://doi.org/10.1001/jama.2016.1912
  5. Levy, N., Sturgess, J., & Mills, P. (2018). “Pain as the fifth vital sign” and dependence on the “numerical pain scale” is being abandoned in the US: Why? British Journal of Anaesthesia, 120(3), 435–438. https://doi.org/10.1016/j.bja.2017.11.098
  6. Machata, A. M., Kabon, B., Willschke, H., Fäßler, K., Gustorff, B., Marhofer, P., & Curatolo, M. (2009). A new instrument for pain assessment in the immediate postoperative period. Anaesthesia, 64(4), 392–398. https://doi.org/10.1111/j.1365-2044.2008.05798.x
  7. Macintyre, P., et al. (2008; 148). Clinical Pain Management Second Edition: Acute Pain, Volume 1, Taylor & Francis.
  8. MacIntyre PE, S. D. (2009; 1043). Acute Pain Management and Acute Pain Services. Cousins and Bridenbaugh's Neural Blockade in Clinical Anesthesia and Pain Medicine. M. J. Cousins, P. O. Bridenbaugh, D. B. Carr and T. T. Horlocker, Lippincott Williams & Wilkins.
  9. Main, C. J. (2016). Pain assessment in context. Pain, 157(7), 1387–1399.
  10. Manias, E., Bucknall, T., & Botti, M. (2004). Assessment of patient pain in the postoperative context. Western Journal of Nursing Research, 26(7), 751–769. https://doi.org/10.1177/0193945904267699
  11. Marmo, L., & Fowler, S. (2010). Pain Assessment Tool in the Critically Ill Post-Open Heart Surgery Patient Population. Pain Management Nursing, 11(3), 134–140. https://doi.org/10.1016/j.pmn.2009.05.007
  12. Mathieson, S., Maher, C. G., Terwee, C. B., Folly De Campos, T., & Lin, C. W. C. (2015). Neuropathic pain screening questionnaires have limited measurement properties. A systematic review. Journal of Clinical Epidemiology, 68(8), 957–966. https://doi.org/10.1016/j.jclinepi.2015.03.010
  13. Melzack, R. (1987). The short-form McGill pain questionnaire. Pain, 30(2), 191–197. https://doi.org/10.1016/0304-3959(87)91074-8
  14. Myles, P. S., Troedel, S., Boquest, M., & Reeves, M. (1999). The pain visual analog scale: Is it linear or nonlinear? Anesthesia and Analgesia, 89(6), 1517–1520. https://doi.org/10.1097/00000539-199912000-00038
  15. Myles, P. S., & Urquhart, N. (2005). The linearity of the visual analogue scale in patients with severe acute pain. Anaesthesia and Intensive Care, 33(1), 54–58. https://doi.org/10.1177/0310057x0503300108
  16. Nowak H, Zech N, Asmussen S, Rahmel T, Tryba M, Oprea G, Grause L, Schork K, Moeller M, Loeser J, Gyarmati K, Mittler C, Saller T, Zagler A, Lutz K, Adamzik M, Hansen E. Effect of therapeutic suggestions during general anaesthesia on postoperative pain and opioid use: multicentre randomised controlled trial. BMJ. 2020 Dec 10;371:m4284. doi: 10.1136/bmj.m4284. PMID: 33303476; PMCID: PMC7726311.
  17. Perry, S., & Heidrich, G. (1982). Management of pain during debridement: a survey of U.S. burn units. Pain, 13(3), 267–280. https://doi.org/10.1016/0304-3959(82)90016-1
  18. Pickering, G.,, Reliability study in five languages of the translation of the pain behavioural scale Doloplus. Eur J Pain, 2010. 14(5): p. 545 e1-10.
  19. Rijkenberg, S., Stilma, W., Endeman, H., Bosman, R. J., & Oudemans-van Straaten, H. M. (2015). Pain measurement in mechanically ventilated critically ill patients: Behavioral pain scale versus critical-care pain observation tool. Journal of Critical Care, 30(1), 167–172. https://doi.org/10.1016/j.jcrc.2014.09.007
  20. Rothman, M., Vallow, S., Damaraju, C. V., & Hewitt, D. J. (2009). Using the patient global assessment of the method of pain control to assess new analgesic modalities in clinical trials. Current Medical Research and Opinion, 25(6), 1433–1443. https://doi.org/10.1185/03007990902862032
  21. Safikhani, S., Gries, K. S., Trudeau, J. J., Reasner, D., Rüdell, K., Coons, S. J., Bush, E. N., Hanlon, J., Abraham, L., & Vernon, M. (2018). Response scale selection in adult pain measures: Results from a literature review. Journal of Patient-Reported Outcomes, 2. https://doi.org/10.1186/s41687-018-0053-6
  22. Schug, S. A., et al. (2016). "Acute pain management: scientific evidence, fourth edition, 2015." Med J Aust 204(8): 315-317.
  23. Schug, S. A., Scott, D. A., Mott, J. F., Halliwell, R., Palmer, G. M., & Alcock, M. (2020). Acute Pain Management: Scientific Evidence 5th edition (Working Group of Medicine Australian and New Zealand College of Anaesthetists and Faculty of Pain Medicine (ed.); 5th ed.). ANZCA & FPM. https://doi.org/10.1111/j.1526-4637.2005.00066.x
  24. Scott, D. A., W. McDonald (2005). Acute pain management performance measurement toolkit. Melbourne, Victorian Quality Council, Department of Human Services.
  25. Scott DA & McDonald WM (2008) Assessment, measurement and history. In: Clinical Pain Management: Acute Pain 2nd edn. Macintyre PE, Rowbotham D and Walker S (eds). London, Hodder Arnold.
  26. Shah NM, Andriani LA, Mofidi JL, Ingraham CF, Tefera EA, Iglesia CB. Therapeutic Suggestion in Postoperative Pain Control: A Randomized Controlled Trial. Female Pelvic Med Reconstr Surg. 2021 Jul 1;27(7):409-414. doi: 10.1097/SPV.0000000000000906. PMID: 32541300.
  27. Svensson, I., Sjöström, B., & Haljamäe, H. (2001). Influence of expectations and actual pain experiences on satisfaction with postoperative pain management. European Journal of Pain, 5(2), 125–133. https://doi.org/10.1053/eujp.2001.0227
  28. The Joint Commission. (2017). Joint Commission R3 Report Issue 11: Pain assessment and management standards for hospitals. A Complimentary Publication of The Joint Commission, 11, 1–7.
  29. Thong, I. S. K., Jensen, M. P., Miró, J., & Tan, G. (2018). The validity of pain intensity measures. Scandinavian Journal of Pain, 18(1).
  30. Van Boekel, R. L. M., Timmerman, H., Bronkhorst, E. M., Ruscheweyh, R., Vissers, K. C. P., & Steegers, M. A. H. (2020). Translation, Cross-Cultural Adaptation, and Validation of the Pain Sensitivity Questionnaire in Dutch Healthy Volunteers. Pain Research and Management, 2020. https://doi.org/10.1155/2020/1050935
  31. van Boekel RLM, Vissers KCP, van der Sande R, Bronkhorst E, Lerou JGC, Steegers MAH. Moving beyond pain scores: Multidimensional pain assessment is essential for adequate pain management after surgery. PLoS One. 2017;12(5):e0177345. doi:10.1371/journal.pone.0177345Van Boekel, R. L. M., Vissers, K. C. P., Van De Vossenberg, G., De Baat-Ananta, M., Van Der Sande, R., Scheffer, G. J., & Steegers, M. A. H. (2016). Comparison of epidural or regional analgesia and patient-controlled analgesia. Clinical Journal of Pain, 32(8), 681–688. https://doi.org/10.1097/AJP.0000000000000315
  32. Van Boekel, R. L. M., Vissers, K. C. P., van der Sande, R., Bronkhorst, E., Lerou, J. G. C., & Steegers, M. A. H. (2017). Moving beyond pain scores: Multidimensional pain assessment is essential for adequate pain management after surgery. Plos One, 12(5), e0177345. http://dx.plos.org/10.1371/journal.pone.0177345
  33. van Dijk, J. F. M., Kappen, T. H., Schuurmans, M. J., & van Wijck, A. J. M. (2015). The Relation Between Patients’ NRS Pain Scores and Their Desire for Additional Opioids after Surgery. Pain Practice, 15(7), 604–609. https://doi.org/10.1111/papr.12217
  34. van Dijk, J. F. M., Schuurmans, M. J., Alblas, E. E., Kalkman, C. J., & van Wijck, A. J. M. (2017). Postoperative pain: knowledge and beliefs of patients and nurses. Journal of Clinical Nursing, 26(21–22), 3500–3510. https://doi.org/10.1111/jocn.13714
  35. Van Dijk, J. F. M., Van Wijck, A. J. M., Kappen, T. H., Peelen, L. M., Kalkman, C. J., & Schuurmans, M. J. (2012). Postoperative pain assessment based on numeric ratings is not the same for patients and professionals: A cross-sectional study. International Journal of Nursing Studies, 49(1), 65–71. https://doi.org/10.1016/j.ijnurstu.2011.07.009
  36. van Dijk, J. F. M., Vervoort, S. C. J. M., van Wijck, A. J. M., Kalkman, C. J., & Schuurmans, M. J. (2016). Postoperative patients’ perspectives on rating pain: A qualitative study. International Journal of Nursing Studies, 53(August), 260–269. https://doi.org/10.1016/j.ijnurstu.2015.08.007
  37. Van Dijk, J. F., Van Wijcka, A. J., Kappenb, T. H., & Schuurmansc, M. J. (2012). Postoperative pain assessment should not be solely based on numeric ratings! Commentary on van Dijk (2011). International Journal of Nursing Studies, 49(5), 631–633. https://doi.org/10.1016/j.ijnurstu.2011.11.017
  38. Varelmann D, Pancaro C, Cappiello E, CamannW. Nocebo-induced hyperalgesia during local anesthetic injection. Anesth Analg 2010; 110: 868–70
  39. Varndell, W., Fry, M., & Elliott, D. (2017). A systematic review of observational pain assessment instruments for use with nonverbal intubated critically ill adult patients in the emergency department: an assessment of their suitability and psychometric properties. Journal of Clinical Nursing, 26(1–2), 7–32. https://doi.org/10.1111/jocn.13594
  40. Wagemakers, S. H., Van Der Velden, J. M., Gerlich, A. S., Hindriks-Keegstra, A. W., Van Dijk, J. F. M., & Verhoeff, J. J. C. (2019). A systematic review of devices and techniques that objectively measure patients’ pain. Pain Physician, 22(1), 1–13. https://doi.org/10.36076/ppj/2019.22.1
  41. Warden, V., A.C. Hurley, and L. Volicer, Development and psychometric evaluation of the Pain Assessment in Advanced Dementia (PAINAD) scale. J Am Med Dir Assoc, 2003. 4(1): p. 9-15.
  42. Yarnitsky, D., Crispel, Y., Eisenberg, E., Granovsky, Y., Ben-Nun, A., Sprecher, E., Best, L. A., & Granot, M. (2008). Prediction of chronic post-operative pain: Pre-operative DNIC testing identifies patients at risk. Pain, 138(1), 22–28. https://doi.org/10.1016/j.pain.2007.10.033
  43. Yazici Sayin, Y., & Akyolcu, N. (2014). Comparison of pain scale preferences and pain intensity according to pain scales among Turkish patients: A descriptive study. Pain Management Nursing, 15(1), 156–164. https://doi.org/10.1016/j.pmn.2012.08.005
  44. Zwakhalen, S.M., J.P. Hamers, and M.P. Berger, Improving the clinical usefulness of a behavioural pain scale for older people with dementia. J Adv Nurs, 2007. 58(5): p. 493-502.
  45. Attal, N., Bouhassira, D., & Baron, R. (2018). Diagnosis and assessment of neuropathic pain through questionnaires. The Lancet Neurology, 17(5), 456–466. https://doi.org/10.1016/S1474-4422(18)30071-1
  46. Aubrun, F., Langeron, O., Quesnel, C., Coriat, P., & Riou, B. (2003). Relationships between measurement of pain using visual analog score and morphine requirements during postoperative intravenous morphine titration. Anesthesiology, 98(6), 1415–1421. https://doi.org/10.1097/00000542-200306000-00017
  47. Barr, J., Fraser, G. L., Puntillo, K., Ely, E. W., Gélinas, C., Dasta, J. F., Davidson, J. E., Devlin, J. W., Kress, J. P., Joffe, A. M., Coursin, D. B., Herr, D. L., Tung, A., Robinson, B. R. H., Fontaine, D. K., Ramsay, M. A., Riker, R. R., Sessler, C. N., Pun, B., … Jaeschke, R. (2013). Clinical practice guidelines for the management of pain, agitation, and delirium in adult patients in the intensive care unit. Critical Care Medicine, 41(1), 263–306. https://doi.org/10.1097/CCM.0b013e3182783b72
  48. Belay Bizuneh, Y., Fitiwi Lema, G., Yilkal Fentie, D., Woldegerima Berhe, Y., & Enyew Ashagrie, H. (2020). Assessment of Patient’s Satisfaction and Associated Factors regarding Postoperative Pain Management at the University of Gondar Compressive Specialized Hospital, Northwest Ethiopia. Pain Research and Management, 2020. https://doi.org/10.1155/2020/8834807
  49. Bennett, M. (2001). The LANSS Pain Scale: The Leeds assessment of neuropathic symptoms and signs. Pain, 92(1–2), 147–157. https://doi.org/10.1016/S0304-3959(00)00482-6
  50. Bouhassira, D., & Attal, N. (2011). Diagnosis and assessment of neuropathic pain: The saga of clinical tools. Pain, 152(SUPPL.3), S74–S83. https://doi.org/10.1016/j.pain.2010.11.027
  51. Bouhassira, D., Attal, N., Alchaar, H., Boureau, F., Brochet, B., Bruxelle, J., Cunin, G., Fermanian, J., Ginies, P., Grun-Overdyking, A., Jafari-Schluep, H., Lantéri-Minet, M., Laurent, B., Mick, G., Serrie, A., Valade, D., & Vicaut, E. (2005). Comparison of pain syndromes associated with nervous or somatic lesions and development of a new neuropathic pain diagnostic questionnaire (DN4). Pain, 114(1–2), 29–36. https://doi.org/10.1016/j.pain.2004.12.010
  52. Bouhassira, D., Attal, N., Fermanian, J., Alchaar, H., Gautron, M., Masquelier, E., Rostaing, S., Lanteri-Minet, M., Collin, E., Grisart, J., & Boureau, F. (2004). Development and validation of the Neuropathic Pain Symptom Inventory. Pain, 108(3), 248–257. https://doi.org/10.1016/j.pain.2003.12.024
  53. Breivik, H., Borchgrevink, P. C., Allen, S. M., Rosseland, L. A., Romundstad, L., Breivik Hals, E. K., Kvarstein, G., & Stubhaug, A. (2008). Assessment of pain. British Journal of Anaesthesia, 101(1), 17–24. https://doi.org/10.1093/bja/aen103
  54. Carlson, J., Youngblood, R., Dalton, J. A., Blau, W., & Lindley, C. (2003). Is patient satisfaction a legitimate outcome of pain management? Journal of Pain and Symptom Management, 25(3), 264–275. https://doi.org/10.1016/S0885-3924(02)00677-2
  55. Cepeda, M. S., Africano, J. M., Polo, R., Alcala, R., & Carr, D. B. (2003). What decline in pain intensity is meaningful to patients with acute pain? Pain, 105(1–2), 151–157. https://doi.org/10.1016/S0304-3959(03)00176-3
  56. Chooi CS, White AM, Tan SG, Dowling K, Cyna AM. Pain vs comfort scores after Caesarean section: a randomized trial. Br J Anaesth. 2013 May;110(5):780-7. doi: 10.1093/bja/aes517. Epub 2013 Feb 5. PMID: 23384734.
  57. Cleeland, C. S., & Ryan, K. (1994). Pain assessment: global use of the Brief Pain Inventory. Annals, academy of medicine, Singapore.
  58. Cook, A. K. R., Niven, C. A., & Downs, M. G. (1999). Assessing the Pain of People With. IInternational Journal of Geriatric Psychiatriysychiatriy, 425, 421–425.
  59. Echegaray-Benites, C., Kapoustina, O., & Gélinas, C. (2014). Validation of the use of the Critical-Care Pain Observation Tool (CPOT) with brain surgery patients in the neurosurgical intensive care unit. Intensive and Critical Care Nursing, 30(5), 257–265. https://doi.org/10.1016/j.iccn.2014.04.002
  60. Erdek, M. A., & Pronovost, P. J. (2004). Improving assessment and treatment of pain in the critically ill. International Journal for Quality in Health Care, 16(1), 59–64. https://doi.org/10.1093/intqhc/mzh010
  61. Farrar, J. T., Young, J. P., LaMoreaux, L., Werth, J. L., & Poole, R. M. (2001). Clinical importance of changes in chronic pain intensity measured on an 11-point numerical pain rating scale. Pain, 94(2), 149–158. https://doi.org/10.1016/S0304-3959(01)00349-9
  62. Follin, S. L., & Charland, S. L. (1997). Acute pain management: Operative or medical procedures and trauma. Annals of Pharmacotherapy, 31(9), 1068–1076. https://doi.org/10.1177/106002809703100917
  63. Freynhagen, R., Baron, R., Gockel, U., & Tölle, T. R. (2006). painDETECT: A new screening questionnaire to identify neuropathic components in patients with back pain. Current Medical Research and Opinion, 22(10), 1911–1920. https://doi.org/10.1185/030079906X132488
  64. Freynhagen, R., Tölle, T. R., Gockel, U., & Baron, R. (2016). The painDETECT project - Far more than a screening tool on neuropathic pain. Current Medical Research and Opinion, 32(6), 1033–1057. https://doi.org/10.1185/03007995.2016.1157460
  65. Georgiou, E., Hadjibalassi, M., Lambrinou, E., Andreou, P., & Papathanassoglou, E. D. E. (2015). The Impact of Pain Assessment on Critically Ill Patients’ Outcomes: A Systematic Review. BioMed Research International, 2015. https://doi.org/10.1155/2015/503830
  66. Gordon, D. B., Dahl, J. L., Miaskowski, C., McCarberg, B., Todd, K. H., Paice, J. A., Lipman, A. G., Bookbinder, M., Sanders, S. H., Turk, D. C., & Carr, D. B. (2005). American Pain Society recommendations for improving the quality of acute and cancer pain management: American Pain Society quality of care task force. Archives of Internal Medicine, 165(14), 1574–1580. https://doi.org/10.1001/archinte.165.14.1574
  67. Gould, T. H., Crosby, D. L., Harmer, M., Lloyd, S. M., Lunn, J. N., Rees, G. A. D., Roberts, D. E., & Webster, J. A. (1992). Policy for controlling pain after surgery: Effect of sequential changes in management. British Medical Journal, 305(6863), 1187–1193. https://doi.org/10.1136/bmj.305.6863.1187
  68. Gracely, R. H., McGrath, P., & Dubner, R. (1978). Ratio scales of sensory and affective verbal pain descriptors. Pain, 5(1), 5–18.
  69. Haanpää, M., Attal, N., Backonja, M., Baron, R., Bennett, M., Bouhassira, D., Cruccu, G., Hansson, P., Haythornthwaite, J. A., Iannetti, G. D., Jensen, T. S., Kauppila, T., Nurmikko, T. J., Rice, A. S. C., Rowbotham, M., Serra, J., Sommer, C., Smith, B. H., & Treede, R. D. (2011). NeuPSIG guidelines on neuropathic pain assessment. Pain, 152(1), 14–27. https://doi.org/10.1016/j.pain.2010.07.031
  70. Helfand, M. and M. Freeman (2009). "Assessment and Management of Acute Pain in Adult Medical Inpatients: A Systematic Review." Pain Med 10(7): 1183-1199.
  71. Herr, K., Coyne, P. J., McCaffery, M., Manworren, R., & Merkel, S. (2011). Pain Assessment in the Patient Unable to Self-Report: Position Statement with Clinical Practice Recommendations. Pain Management Nursing, 12(4), 230–250. https://doi.org/10.1016/j.pmn.2011.10.002
  72. Herk R. van, D.M.v., Wit R. de, Baar FPM, Tibboel D, Duivenvoorden HJ, The Rotterdam Elderly Pain Observation Scale (REPOS): its dimensional structure and psychometric properties. J Pain Manag, 2009. 1(4): p. 357-366.
  73. Hjermstad, M. J., Fayers, P. M., Haugen, D. F., Caraceni, A., Hanks, G. W., Loge, J. H., Fainsinger, R., Aass, N., & Kaasa, S. (2011). Studies comparing numerical rating scales, verbal rating scales, and visual analogue scales for assessment of pain intensity in adults: A systematic literature review. Journal of Pain and Symptom Management, 41(6), 1073–1093. https://doi.org/10.1016/j.jpainsymman.2010.08.016
  74. Hobbes, A. (1995). Book Review: Classification of Chronic Pain, Descriptions of Chronic Pain Syndromes and Definitions of Pain Terms. In H. Merskey & N. Bogduk (Eds.), Anaesthesia and Intensive Care (2nd ed., Vol. 23, Issue 4). https://doi.org/10.1177/0310057x9502300426
  75. Hoogervorst-Schilp, J., van Boekel, R. L. M., de Blok, C., Steegers, M. A. H., Spreeuwenberg, P., & Wagner, C. (2016). Postoperative pain assessment in hospitalised patients: National survey and secondary data analysis. International Journal of Nursing Studies, 63, 124–131. https://doi.org/10.1016/j.ijnurstu.2016.09.001
  76. Jensen, M. P., Chen, C., & Brugger, A. M. (2002). Postsurgical pain outcome assessment. Pain, 99(1–2), 101–109. https://doi.org/10.1016/S0304-3959(02)00063-5
  77. Jensen, M. P., Tomé-Pires, C., De La Vega, R., Galán, S., Solé, E., & Miró, J. (2017). What Determines Whether a Pain is Rated as Mild, Moderate, or Severe? the Importance of Pain Beliefs and Pain Interference. Clinical Journal of Pain, 33(5), 414–421. https://doi.org/10.1097/AJP.0000000000000429
  78. Karcioglu, O., Topacoglu, H., Dikme, O., & Dikme, O. (2018). A systematic review of the pain scales in adults: Which to use? American Journal of Emergency Medicine, 36(4), 707–714. https://doi.org/10.1016/j.ajem.2018.01.008
  79. Krause, S. J., & Backonja, M. M. (2003). Development of a neuropathic pain questionnaire. Clinical Journal of Pain, 19(5), 306–314. https://doi.org/10.1097/00002508-200309000-00004
  80. Kunz, M.,, The Pain Assessment in Impaired Cognition scale (PAIC15): a multidisciplinary and international approach to develop and test a meta-tool for pain assessment in impaired cognition, especially dementia. Eur J Pain, 2019.
  81. Lang EV, Hatsiopoulou O, Koch T, Can words hurt? Patientprovider interactions during invasive procedures. Pain 2005; 114: 303–9

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-09-2023

Laatst geautoriseerd  : 01-09-2023

Geplande herbeoordeling  : 01-09-2028

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met postoperatieve pijn.

 

Samenstelling van de werkgroep

 

Werkgroep

Prof. dr. J. (Jörgen) Bruhn, anesthesioloog, (voorzitter) NVA

Prof. dr. dr. M.W. (Markus) Hollmann, anesthesioloog, NVA

Dr. M.F. (Markus) Stevens, anesthesioloog, NVA

Drs. L.J.H. (Lea) van Wersch, anesthesioloog, NVA

Dr. M.H.J. (Margot) Roozekrans, anesthesioloog, NVA

Dr. S.A.S. (Sandra) van den Heuvel, anesthesioloog/pijnspecialist, NVA

Drs. S.J. (Stijn) Westerbos, orthopeed, NOV

Drs. W.L. (Wilson) Li, cardiothoracaal chirurg, NVT

S.F. (Cedric) Lau MSc, ziekenhuisapotheker, NVZA

Dr. R.L.M. (Rianne) van Boekel, verpleegkundig pijnconsulent, V&VN

Drs. I.L. (Ilona) Thomassen-Hilgersom, patiëntvertegenwoordiger, Samenwerkingverband Pijnpatiënten naar één stem

 

Klankbordgroep

Drs. N.C. (Niels) Gritters van den Oever, intensivist, NVIC

J.P. (Patrick) Rensink, anesthesiemedewerker/pijnconsulent, NVAM

Dr. G. (Gijs) Helmerhorst, orthopeed, NOV

Dr. C.D. (Cor) de Kroon, gynaecoloog-oncoloog, NVOG

Dr. W.J. (Wietse) Eshuis, chirurg, NVvH

Dr. D. (Daphne) Roos, chirurg, NVvH

 

Met ondersteuning van

Dr. F. Willeboordse, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Dr. L.M.P. Wesselman, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Dr. L.M. van Leeuwen, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

I. van Dijk, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Bruhn, voorzitter

Professor & Afdelingshoofd afdeling Anesthesiologie, Radboud UMC

Editorial Board Journal of Clinical Monitoring and Computing, onbetaald

Geen

Geen actie

Hollmann

Professor & Afdelingshoofd afdeling Anesthesiologie, Amsterdam UMC, locatie AMC

  • Executive Section Editor "Pharmacology" with Anesthesia & Analgesia (onkostenvergoeding maar geen honorarium of salaris)
  • Section Editor "Anasthesiology" with Journal of Clinical Medicine (JCM) - not paid
  • Associate Editor "Cardiovascular Medicine" with Frontiers in Physiology - not paid
  • Consultant IDD* - paid to the institution
  • Unrestricted grant for education from CSL Behring** - paid to the institution
  • Consultant Eurocept BV (until 2018) ***- paid to the institution

Geen

Restricties t.a.v. modules over ketamine en lidocaïne.

Lau

  • Ziekenhuisapotheker Albert Schweitzer ziekenhuis, 0,66 FTE
  • Onderzoeker/ promovendus Albert Schweitzer ziekenhuis, 0,44 FTE

Nationale Werkgroep morbide obesitas en bariatrische chirurgie (KNMP), vergoeding voor bestede uren

Geen belangenverstrengeling, promotie-onderzoek is op een ander vlak dan waar beoogde werkgroep zich over buigt

 

Geen actie

Boekel, van

  • Universitair docent, afdeling Anesthesiologie, Pijn en Palliatieve Geneeskunde, RadboudUMC, Nijmegen 0,4 fte
  • Opleider trainer adviseur, VDO Gezondheid, Academie Gezondheid en Vitaliteit, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen 0,8 fte
  • Voorzitter V&VN Pijnverpleegkundigen, onkostenvergoeding (tot 2022)
  • Voorzitter multidisciplinaire werkgroep IGJ indicator Ziekenhuisbreed pijnmanagement, onbetaald (tot 2022)
  • Bestuurslid P.A.I.N., onbetaald
  • Lid van werkgroep EFIC pain curriculum for nurses, onbetaald

Geen

Geen actie

Thomassen-Hilgersom

Voorzitter Samenwerkingsverband Pijnpatiënten naar één stem vrijwilliger en geen werkgever

  • Voorzitter Patiëntenvereniging CRPS
  • Lid bestuur PA!N
    onbetaalde functies

Geen

Geen actie

Li

Cardiothoracaal chirurg (Radboudumc, Nijmegen)

Bestuurslid NVT (Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie)

Radboudumc zal in 2021 meedoen aan een RCT naar de optimale vorm van pijnstilling ten tijde van longchirugie (epiduraal versus paravertebraal) OPtriAL - met ZonMw subsidie, geïniteerd vanuit het MMC

Geen actie

Roozekrans

Anesthesioloog - Pijnspecialist - Noordwest Ziekenhuisgroep

Geen

Geen

Geen actie

Stevens

Chef de Clinique kinderanesthesie AUMC locatie AMC

  • Instructeur DARA (betaald)
  • Bestuurder DARA (penningmeester); SKA (voorzitter); Interplast Holland (secretaris) (allen onbetaald)

Geen

Geen actie

Heuvel, van den

Anesthesioloog-pijnarts, Radboud UMC

Geen

Geen

Geen actie

Wersch, van

Anesthesioloog, Maasziekenhuis Pantein

Geen

Geen

Geen actie

Westerbos

Orthopeed, Alrijne ziekenhuis

Geen

Geen

Geen actie

Gritters van den Oever

Anesthesioloog-intensivist Treant Zorggroep

  • Commissie Acute Tekorten Geneesmiddelen (ATG) van Landelijk Coordinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) - Vacatievergoeding
  • voorzitter richtlijnonderdeel Comfort op de IC onderdeel van de richtlijn Procedurele Sedatie en Analgesie (PSA) van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA)- vacatievergoeding
  • lid hoofdbestuur Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), diverse commissies- onbezoldigd
  • Chief Medical Officer (CMO) voor Landelijk Spreidingspunt Patienten Spreiding (LCPS)- vacatievergoeding
  • Medisch Manager en vakgroepvoorzitter Vakgroep Intensive Care (IC) Treant Zorggroep

Geen

Geen actie

Rensink

  • Anesthesiemedewerker 2001 - heden (OK, hoofdfunctie)
  • Pijnconsulent 2005 - heden Acute-, chronische- en palliatieve pijnbestrijding evenals pijn bij kanker en kwetsbare groepen (valt onder OK/anesthesie)
  • Assistent pijn behandelingen 2011 - heden (valt onder OK/anesthesie

    Streekziekenhuis Koningin Beatrix, Winterswijk
  • BLS instructeur OK (werktijd)
  • IC verpleegkundige gedurende COVID-19 pandemie (werktijd)

Geen

Geen actie

Kroon, de

Gynaecoloog-oncoloog Leids Univesitair Medisch Centrum (1.0 fte)

  • Voorzitter Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie (onbetaald)
  • Voorzitter expertgroel richtlijn endometriumcarcinoom (onbetaald)
  • Lid Commissie Kwaliteitsdocumenten NVOG (onbetaald)
  • Lid commissie kwaliteitsvisitatie NVOG (vacatiegeld voor visitaties)
  • Voorzitter COBRAdagen (onbetaald)

Geen

Geen actie

Roos

Chirurg

Geen

Geen

Geen actie

Eshuis

Chirurg, Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen actie

Willeboordse

Senior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Geen

Partner werkzaam bij Janssen Vaccines, onderdeel van Johnsson &Johnsson, via partner ook financiële belangen (aandelen J&J)

Geen actie

Wesselman

Adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

 

Geen actie

Leeuwen, van

Adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

 

 

Geen actie

Dijk, van

Junior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Geen

Geen

Geen actie

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door zitting van een afgevaardigde van de patiëntenvereniging (Pijnpatiënten naar één stem) in de werkgroep. De Patiëntenfederatie Nederland en Pijnpatiënten naar één stem werden uitgenodigd voor de invitational conference. Het verslag hiervan [zie aanverwante producten] is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Patiëntenfederatie Nederland en Pijnpatiënten naar één stem en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Organisatie van Zorg

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Transitionele Pijn Service (TPS)

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten). Hoewel de aanbeveling aangeeft dat een andere of nieuwe manier van zorgverlening gewenst is (i.e. andere manier van samenwerking/afstemming tussen zorgverleners) waarbij een TPS-model met TPS-team geïnitieerd wordt, laten eerste kosten-effectiviteitsstudies kostenbesparingen zien. De verwachting is dat TPS leidt tot betere zorg-op-maat, waarbij chronische postoperatieve pijn zorg doelmatiger wordt behandeld. Per ziekenhuis zal de vorm, intensiteit en organisatie van het TPS-model variëren. Zo kunnen ziekenhuizen ook kiezen voor een minder uitgebreid TPS. De aanbeveling geeft relatief veel ruimte voor de precieze invulling. Alle overwegingen tezamen, worden er geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Pijnmeting

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Niet-medicamenteuze interventies

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Buikwandblokken

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Borstwandblokken bij mammachirurgie

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Borstwandblokken intrathoracaal

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Continue Wond infusie

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Cryoanalgesie

Geen substantiële financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module Dexmethason

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Gabapentinoïden

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Ketamine

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Magnesium

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Methadon

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Beta blokkers -Esmolol

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Alpha 2 agonist - Clonidine

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Alpha 2 agonist – Dexmedetomidine

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Lidocaïne

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Module Multimodale pijnbestrijding

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet en/of het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met postoperatieve pijn.

 

De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn Postoperatieve pijn (NVA, 2013) op noodzaak tot revisie. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door relevante partijen middels een invitational conference.

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

De beoordelingen van de literatuur en de conclusies zijn gedaan op basis van de GRADE systematiek. De werkgroep vindt het belangrijk om relevante beperkingen hiervan aan te geven.

 

De klinische vraag gaat vaak over een reductie van ernstige postoperatieve pijn en opioïdenconsumptie in een aantal patiënten met resp. over een klinisch relevante reductie van ernstige postoperatieve pijn opioïdenconsumptie bij een individuele patiënt. Hetzelfde geldt voor opioïdenconsumptie; de keuze van een absolute drempelwaarde in mg (i.p.v. een relatieve drempelwaarde in %) maakt dit afhankelijk van tijdstip, ingreep en ernst van de pijn: vroege postoperatieve tijdstippen en (studies met) ingrepen met relatief lage opioïdconsumptie kunnen vaak de MCID niet bereiken.

De keuze van de MCID heeft een bepaalde mate van willekeurigheid en is niet absoluut te zien. Ook zijn de conclusies zo geformuleerd (en geven alleen beperkt antwoord op het effect op een individuele patiënt voor een specifieke ingreep).

In de literatuur worden de eindpunten pijnscores en opioïdenconsumptie separaat van elkaar weer gegeven, suggererend dat deze onafhankelijk van elkaar zijn. Echter kunnen deze twee eindpunten niet onafhankelijk van elkaar beoordeeld worden; in ieder protocol is opgenomen dat pijn behandeld moet worden. Deze separate beoordeling geeft niet altijd een adequaat antwoord op de klinische vraag naar het analgetische effect van een interventie.

Daarnaast worden multimodale componenten als aparte interventies beoordeeld, echter de klinische vraag is naar de effectiviteit als bouwsteen van een multimodale werkwijze.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Kinderen