Postnatale zorg in de algemene kindergeneeskunde

Initiatief: NVK Aantal modules: 12

Glucosemeters bij pasgeborenen bij neonatale hypoglycemie

Uitgangsvraag

Welke glucosemeters zijn geschikt voor glucosebepalingen bij pasgeborenen, wat zijn de voor- en nadelen en welke kan het beste worden gebruikt?

Aanbeveling

De afnametechniek en glucosebepaling dienen lege artis toegepast te worden, met aandacht voor de valkuilen in het pre-analytisch (glycolyse-remming), analytisch en post-analytisch traject (digitale rapportage), en met borging van kwaliteitscontrole (training medewerkers, kalibratie, ijking en onderhoud).

 

Alle op dit moment beschikbare glucosebepalingsmethoden voor toepassing bij pasgeborenen hebben voor- en nadelen welke tegen elkaar moeten worden afgewogen bij het maken van een keuze. De werkgroep kan hier geen advies of aanbeveling over geven.

 

Bij gebruik van een POCT-glucosemeter kan overwogen worden te kiezen voor een (door de FDA) goedgekeurde meter.

 

Glucosebepalingen met een bloedgasanalyzer kunnen worden overwogen als deze op de afdeling beschikbaar is.

 

Bij gebruik van een POCT-meter of bloedgasanalyzer kan overwogen worden om afspraken te maken om glucosewaarden die behandeling behoeven te verifiëren door middel van een snelle laboratoriumanalyse. Hiervoor is geen uniforme glucoseconcentratie aan te geven, omdat dit afhankelijk is van de karakteristieken ten aanzien van de betrouwbaarheid van de bepalingsmethode.

 

Bij verdenking op hypoglycemie wordt geadviseerd direct behandeling te starten en niet te wachten op de geverifieerde uitslag.

 

Bij glucosebepalingen in het laboratorium wordt sterk aanbevolen om een adequate methode te gebruiken om glycolyse tegen te gaan in het tijdsinterval tussen bloedafname en bepaling, en afspraken te maken over de tijdsduur tussen afname en uitslag.

Overwegingen

De voor- en nadelen van de verschillende bepalingsmethoden bij pasgeborenen moeten tegen elkaar worden afgewogen bij het maken van een keuze. Naast betrouwbaarheid van de methode speelt snelheid van de bepaling een rol, evenals de setting (NICU of verpleegafdeling). Gebruik bij voorkeur steeds dezelfde methode bij een individueel kind, omdat de uitslag kan variëren afhankelijk van de gebruikte methode.

 

Als gekozen wordt voor glucosebepalingen in het laboratorium, is het van belang om afspraken te maken over het tijdsinterval (zo kort mogelijk) tussen afname en uitslag, en om daarnaast zorg te dragen voor adequate maatregelen ter preventie van glycolyse in het pre-analytisch traject. Toevoeging van fluoride is onvoldoende. Op dit moment is transport op ijs het best toepasbaar. Momenteel worden studies verricht naar afnamebuisjes met stoffen die de glycolyse effectiever remmen dan fluoride. Daarnaast wordt aanbevolen om afspraken te maken over de tijdsduur tussen afname en uitslag.

 

Voor glucosebepalingsmethoden buiten het laboratorium is op dit moment alleen de Nova StatStrip als POCT-meter goedgekeurd door de FDA voor gebruik bij pasgeborenen. De betrouwbaarheid is echter nog niet voldoende onderbouwd met de huidige literatuur. De verschillen in glucoseconcentratie tussen de Nova StatStrip en laboratoriummethode gevonden in de beschreven studies, kunnen deels verklaard worden doordat onvoldoende maatregelen werden genomen om de glycolyse te remmen tijdens het interval tussen bloedafname en bepaling in het laboratorium.

 

Hetzelfde probleem speelt bij de literatuur over glucosebepalingen op een bloedgasanalyzer. In de huidige klinische praktijk worden bloedgasanalyzers regelmatig gebruikt voor bepaling van de glucoseconcentratie. De Australische richtlijn stelt bepaling op een bloedgasanalyzer gelijk aan een laboratoriumanalyse bij de verificatie van lage glucoseconcentraties gemeten met een POCT-meter. Bij de literatuursearch zijn ook studies gevonden die een POCT-meter vergeleken met een bloedgasanalyzer. Ook deze geven aan dat de bloedgasanalyzer als betrouwbare methode gezien wordt, hoewel het geen standaard vergelijksmethode betreft. Om deze laatste reden zijn deze studies niet beschreven bij het literatuuroverzicht.

 

Zowel voor de POCT-meters als bloedgasanalyzers (als deze aanwezig zijn op de afdeling) is het snel beschikbaar zijn van de uitslag en de geringe/afwezige invloed van glycolyse tussen bloedafname en bepaling een belangrijk voordeel ten opzichte van de standaard laboratoriummethoden.

 

Bij gebruik van een POCT-meter of bloedgasanalyzer kan overwogen worden om afspraken te maken om glucosewaarden die behandeling behoeven te verifiëren door middel van een snelle laboratoriumanalyse. Hiervoor is geen uniforme glucoseconcentratie aan te geven, omdat dit afhankelijk is van de karakteristieken ten aanzien van betrouwbaarheid van de glucosemeter. Bij verdenking op hypoglycemie wordt geadviseerd direct behandeling te starten en niet te wachten op de geverifieerde uitslag.

Onderbouwing

Bij pasgeborenen met risicofactoren worden frequent glucoseconcentraties bepaald. De bepaling wordt gecompliceerd doordat de glucoseconcentratie bij pasgeborenen vaak relatief laag is, wat hoge eisen stelt aan de nauwkeurigheid van de bepaling in de lage range. Daarnaast heeft het bloed van pasgeborenen andere karakteristieken dan dat van volwassenen, zoals een hoge hematocriet en verhoogde bilirubineconcentratie die de bepaling en de uitslag kunnen beïnvloeden (Jain, 1996; Kaplan, 1989; Tang, 2000). Glucosebepalingsmethoden dienen dan ook apart gevalideerd te worden voor pasgeborenen.

 

Andere factoren die invloed kunnen hebben op de gemeten waarde zijn: het afnamepunt en de afnametechniek, het pre-analytisch traject, het soort materiaal, de bepalingsmethode en training van medewerkers (Coyle, 2015; Semmekrot, 2015). Voor een juiste interpretatie van de uitslag is het belangrijk om op de hoogte te zijn van deze factoren. Daarnaast spelen ze een rol bij de keuze van de bepalingsmethode in het ziekenhuis.

 

Het pre-analytisch traject

Afnamepunt en afnametechniek

Hoewel er (kleine) verschillen zijn in de glucosewaarde uit arterieel, veneus en capillair bloed, worden deze waarden in de dagelijkse praktijk door elkaar gebruikt (Cowett, 1992; Janssen, 2010).

 

Bij elke bloedafname is het van belang dat de techniek lege artis wordt toegepast. Door te stuwen bij een capillaire bloedafname wordt het bloed gemengd met weefselvocht, wat een onjuiste uitslag kan geven (Hortensius, 2011). Suikers op de handen door onvoldoende handen wassen, onvoldoende opgedroogde desinfectievloeistof of druppelvormende zalf op de afnameplaats kunnen de bepaling beïnvloeden en daardoor een onjuiste uitslag veroorzaken (Hortensius, 2011). Wegvegen van de eerste druppel bloed levert een betrouwbaarder glucosewaarde op (Hortensius, 2011). Bloedafname uit een infuus of lijn waarover een infuusvloeistof loopt die glucose bevat (ook parenterale voeding), kan vals-verhoogde uitslagen geven, als de lijn niet afdoende geflusht wordt (Clinical Guidelines & Health, 2013).

 

Remmen van de glycolyse na afname

De bepaling moet zo snel mogelijk na de bloedafname gebeuren. Enerzijds vanwege de consequenties voor de behandeling bij afwijkende uitslagen, maar ook omdat de glucoseconcentratie snel daalt ten gevolge van doorgaande glycolyse door de bloedcellen (Coyle, 2015; Meites, 1979; Sacks, 2013; Sidebottom, 1982). Toevoeging van fluoride remt dit proces nauwelijks in het eerste uur na afname (Chan, 1989; Coyle, 2015; Feig, 1971; Gambino, 2007; Joosten, 1991; Meites, 1979; Mikesh, 2008; Sacks, 2013; Sidebottom, 1982). Direct centrifugeren of denatureren van het materiaal is effectiever (Coyle, 2015; Sacks, 2013), maar in de dagelijkse praktijk niet routinematig haalbaar. Transport op ijs is op dit moment het beste alternatief (Coyle, 2015; Joosten, 1991; Sacks, 2013), zowel vanuit het oogpunt van glycolyseremming als praktische uitvoerbaarheid (Van der Hagen, 2017). Momenteel worden studies verricht naar afnamebuisjes met stoffen die de glycolyse effectiever remmen dan fluoride (Van der Hagen, 2017).

 

Soort materiaal: volbloed of plasma

Bepalingen in volbloed van pasgeborenen geven 15% lagere waarden dan bepalingen in plasma (Aynsley-Green, 1991; Burrin, 1990; D’Orazio, 2006; Kaplan, 1989; Wiener, 1995). Dit verschil is groter dan bij volwassenen waar het verschil ongeveer 10% is.

 

Alle in Nederlandse ziekenhuizen gebruikte meters geven de waarde als plasmawaarde weer. De formule die gebruikt wordt bij het converteren van volbloed naar plasmawaarde is afgestemd op het verschil tussen volbloed en plasma bij volwassenen.

 

De bepalingsmethode

Alleen bepalingen in een laboratorium of metingen met een bloedgasanalyzer of ‘point-of-care’ glucosemeter die door het laboratorium beheerd worden, zijn betrouwbaar genoeg voor de diagnostiek bij pasgeborenen. Handglucosemeters voor zelf-monitoring (zoals gebruikt bij diabetes) zijn niet geschikt voor glucosebepalingen bij pasgeborenen vanwege de variabiliteit in de uitslagen (Beardsall, 2010; NICE, 2015a; Williams, 1997). Deze handglucosemeters worden verder buiten beschouwing gelaten in deze richtlijn.

 

Bepalingsmethoden die in het laboratorium toegepast worden, zijn de – gevalideerde – hexokinase-, glucose-oxidase- of glucose-1-dehydrogenase-methode. Dit zijn de standaard vergelijkingsmethoden. Na centrifugeren wordt de glucoseconcentratie in plasma bepaald. Het belangrijkste nadeel van bepalingen in het laboratorium is het lange tijdsinterval tussen afname en uitslag, wat een delay in de behandeling kan veroorzaken. Daarnaast kunnen andere pre-analytische factoren een aanzienlijke invloed hebben op de uitslag, met name als onvoldoende maatregelen voor glycolyseremming worden toegepast.

 

Glucosemeters voor gebruik aan het bed (point-of-care-testing (POCT)) geven binnen enkele seconden een uitslag en daarbij is slechts een zeer geringe hoeveelheid bloed nodig. Deze meters zijn echter vaak niet gevalideerd voor gebruik bij pasgeborenen (zie verder op in de tekst). Desondanks worden ze in de praktijk veel gebruikt, omdat ze eenvoudig toepasbaar zijn en gemakkelijk op de verschillende afdelingen binnen een ziekenhuis beschikbaar gemaakt kunnen worden.

 

Bij volwassenen op de intensive care zijn glucosebepalingen met POCT-glucosemeters minder betrouwbaar gebleken bij gebruik van capillair bloed, metabole acidose (Tang, 2000), hypoxie of hyperoxie (Tang, 2001), hypoperfusie (Atkin, 1991), oedeem (Critchell, 2007), anemie, en medicijnen die interfereren met de enzymatische reactie van de glucosebepaling (Finfer, 2013; Inoue, 2013; Kanji, 2005; Scott, 2009). Specifieke problemen bij pasgeborenen die kunnen interfereren met de bepalingsmethode van POCT-glucosemeters zijn onder andere: een hoge hematocriet en hoge bilirubineconcentratie (Balion, 2006; Jain, 1996; Kaplan, 1989; Tang, 2000).

 

Bloedgasanalyzers combineren het voordeel van een snelle uitslag en daarmee een geringe invloed van glycolyse (zie verder op in de tekst). Bij volwassen IC-patiënten zijn glucosebepalingen met een bloedgasanalyzer betrouwbaar gebleken (Finfer, 2013; Inoue, 2013; Kanji, 2005). Veel (neonatale) intensive care afdelingen beschikken ook over een bloedgasanalyzer op de afdeling. In de dagelijkse klinische praktijk worden hier ook glucosebepalingen mee uitgevoerd. Vanwege kosten en benodigde expertise zijn bloedgasanalyzers echter minder gemakkelijk beschikbaar te maken op meerdere afdelingen binnen een ziekenhuis met een minder hoog aantal bepalingen per tijdseenheid.

 

Een algemene voorwaarde voor bepalingen buiten het laboratorium is dat de uitslag digitaal in het ziekenhuisinformatiesysteem gerapporteerd kan worden (Sacks, 2013). Digitaal invoeren voorkomt postanalytische fouten die gemaakt kunnen worden bij het handmatig overnemen van uitslagen (Carraro, 2009). Daarnaast zijn de uitslagen te allen tijde beschikbaar voor de zorgverleners.

 

Een andere algemene voorwaarde is dat er zorg wordt gedragen voor kwaliteitscontrole. Dit houdt in dat medewerkers getraind worden in de afnametechniek en gebruik van de meter, met daarnaast borging van kalibratie, ijking en onderhoud van de meter (Semmekrot, 2015).

 

Tabel 1 Verschillende bepalingsmethoden van de glucoseconcentratie bij pasgeborenen met voor- en nadelen

Methode

 

Materiaal /

Volume

Voordelen

Nadelen

Laboratorium

Plasma

 

Volume: 60 μL plasma

  • standaard vergelijkingsmethode (moet zelf traceerbaar en aligned zijn met gouden standaard methode ID-GCMS).
  • lang tijdsinterval tussen afname en uitslag;
  • uitslag wordt sterk beïnvloed door het pre-analytisch traject.

POCT glucosemeter

Volbloed*

 

Volume: enkele μL

  • uitslag direct beschikbaar;
  • apparatuur op alle afdelingen beschikbaar te maken.
  • meeste zijn onvoldoende gevalideerd voor gebruik bij pasgeborenen.

Bloedgas-analyzer

Volbloed

 

Volume: 35 tot 125 μL

  • valide bepalingsmethode;
  • uitslag snel beschikbaar.
  • apparaat niet op alle afdelingen beschikbaar.

* de huidige in Nederlandse ziekenhuizen gebruikte POCT glucosemeters converteren de uitslag naar een plasmawaarde.

Glucosebepalingen in het laboratorium worden uitgevoerd met standaard vergelijkingsmethoden, maar hebben toch niet de voorkeur vanwege het lange tijdsinterval voordat de uitslag bekend is. Ook geven deze laboratoriumbepalingen mogelijk een vals-verlaagde uitslag ten gevolge van doorgaande glycolyse na afname, zeker als maatregelen ter preventie van glycolyse in het pre-analytisch traject niet adequaat worden toegepast (Hagvik, 2008).

 

Matig

Er bestaat nog altijd veel discussie over het gebruik van de POCT-glucosemeters bij pasgeborenen (Beardsall, 2010; Tang, 2000; Woo, 2014). Ondanks de discussie over de betrouwbaarheid worden POCT-glucosemeters veel gebruikt in de dagelijkse praktijk, omdat ze snel een uitslag geven. Op dit moment is alleen de Nova StatStrip door de FDA goedgekeurd voor gebruik bij pasgeborenen. De Nova StatStrip is getest bij zowel gezonde pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie (Kitsommart, 2013; Ngerncham, 2012) als bij zieke pasgeborenen op de NICU (Raizman, 2016). Een belangrijk deel van de bepalingen zijn uitgevoerd bij een glucoseconcentratie in de lage range (Kitsommart, 2013; Ngerncham, 2012). In slechts één van de vier studies werden de bepalingen parallel verricht; dit betrof de studie met het kleinste aantal bepalingen in een “pediatrische” populatie. In de andere drie studies werden onvoldoende maatregelen genomen om de glycolyse te onderdrukken voorafgaand aan de bepaling. Dit kan een belangrijke invloed hebben op de resultaten en conclusies in deze studies, omdat het een onderschatting geeft van de glucoseconcentratie gemeten in het laboratorium. De betrouwbaarheid van de Nova StatStrip is daardoor nog niet voldoende onderbouwd met de huidige literatuur.

 

Matig

Glucosebepalingen kunnen ook uitgevoerd worden op een bloedgasanalyzer en zijn de eerste keus bepalingsmethode bij volwassenen op de IC. Bloedgasanalyzers zijn vaak aanwezig op een NICU, echter meestal niet op afdelingen buiten de IC-setting. Het voordeel is dat de uitslag snel beschikbaar is en dat daardoor de invloed van glycolyse gering is. In de recente literatuur zijn slechts twee studies gevonden die glucosebepalingen bij pasgeborenen op een bloedgasanalyzer met een standaard laboratoriumbepaling vergeleken (Roth-Kleiner, 2010; Wada, 2015). Eén studie onderzocht pasgeborenen >35 weken en >2000 gram met een verhoogd risico op neonatale hypoglycemie, de andere studie onderzocht een NICU-populatie. In beide studies werden onvoldoende maatregelen genomen om de glycolyse te onderdrukken voorafgaand aan de laboratoriumbepaling. Dit kan een onderschatting geven van de glucoseconcentratie gemeten in het laboratorium. De betrouwbaarheid van bloedgasanalyzers voor glucosebepalingen bij pasgeborenen is daardoor nog niet voldoende onderbouwd met de huidige literatuur.

 

Algemene punten die van belang zijn rondom bepaling van de glucoseconcentratie:

  • de bloedafname dient lege artis te worden uitgevoerd:
    • handen wassen;
    • prikplaats reinigen en desinfecteren;
    • desinfectans goed laten drogen;
    • druppelvormende zalf wegvegen;
    • eerste druppel bloed wegvegen;
    • niet stuwen;
    • bloed niet afnemen uit een lijn waar glucose bevattende vloeistof over loopt.
  • aandacht voor het pre-analytisch traject als de glucoseconcentratie niet onmiddellijk na afname bepaald wordt: toevoegen van fluoride is onvoldoende effectief om de glycolyse adequaat te remmen. Transport op ijs is op dit moment het beste en meest praktische alternatief. Afnamebuisjes met nieuwe stoffen die de glycolyse remmen zijn in ontwikkeling;
  • de bepaling dient uitgevoerd te worden volgens instructie van de fabrikant, evenals onderhoud van de apparatuur en bewaren van materialen;
  • borging van kwaliteitscontrole met training van medewerkers, kalibratie, ijking en onderhoud;
  • digitale rapportage in het ziekenhuisinformatiesysteem ter voorkoming van post-analytische fouten;
  • gemeten glucoseconcentraties in volbloed bij pasgeborenen vallen 15% lager uit dan plasma-waarden. In Nederlandse ziekenhuizen gebruikte POCT-glucosemeters moeten de volbloedwaarde converteren naar een plasmawaarde, maar gebruiken daarbij een formule die gebaseerd is op volwassenen

POCT-glucosemeters

Er werden 26 records gevonden vanaf 2012. Vanwege continue aanpassingen in de gebruikte methoden is ervoor gekozen om alleen de meest recente literatuur te gebruiken. Op basis van de titels werden acht records geëxcludeerd, omdat ze geen antwoord gaven op de vraag (drie betroffen geen neonatale glucosescreening, drie betroffen continue glucosemonitoring, één andere studiepopulatie (kinderen met brandwonden) en één review). Na het lezen van het abstract werden zeven records geëxcludeerd (vier omdat er niet met een standaard vergelijkingsmethode werd vergeleken, maar met glucosebepaling op een bloedgasanalyzer, één betrof geen validatiestudie, één betrof een letter en één betrof een comment).

 

Omdat de Nova StatStrip de enige door de Amerikaanse Food and drug Administration (FDA) goedgekeurde POCT-glucosemeter voor gebruik bij pasgeborenen is, werden alleen de vier van de 11 studies geïncludeerd waarin de Nova StatStrip werd geëvalueerd (Kitsommart, 2013; Lockyer, 2014; Ngerncham, 2012; Raizman, 2016).

 

De meest recente studie is uitgevoerd met 1.280 gepaarde bepalingen bij pasgeborenen opgenomen op de NICU (Raizman, 2016), Slechts 1,1% van de bepalingen waren bij een glucoseconcentratie ≤2,1 mmol/L en 5,3% bij een glucoseconcentratie ≤3,0 mmol/L. Het maximale tijdsinterval tussen de meting op de Nova StatStrip en in het laboratorium mocht 20 minuten zijn. Het oppervlak onder de ROC-curve was 0,98 bij een cut-off van ≤3,0 mmol/L. De sensitiviteit voor het detecteren van een hypoglycemie en kritische lage glucose (gedefinieerd als een glucoseconcentratie ≤2,1 mmol/L en ≤3,0 mmol/L) was respectievelijk 71,4% (95% CI 41,9; 91,6) en 80,9% (95% CI 69,5; 89,4). Sterke punten van deze studie zijn het relatief grote aantal bepalingen en de patiëntenpopulatie die bestaat uit pasgeborenen opgenomen op een NICU. De belangrijkste beperkingen van deze studie zijn het relatief kleine aantal lage glucoseconcentraties en het interval (maximaal 20 minuten) tussen gepaarde waarnemingen, met kans op foutief lage waarden bij de bepaling in het laboratorium door voortgaande glycolyse voorafgaand aan de bepaling.

 

De tweede studie evalueerde drie verschillende POCT-glucosemeters met als referentie een standaard laboratorium methode in 37 monsters van pediatrische patiënten (Lockyer, 2014). In het artikel is niet beschreven of het om pasgeborenen of oudere kinderen gaat. De auteurs stellen dat alle waarden binnen een acceptabele error range vielen van <10%. De mean bias, sensitiviteit en specificiteit worden niet genoemd. Er was een minimale interferentie met de hematocriet en een minimaal effect van maltose. Het sterke punt van deze studie is dat bepalingen op de POCT-glucosemeters en laboratorium parallel werden gedaan. De beperkingen zijn het kleine aantal waarnemingen en de onduidelijkheid of het om pasgeborenen of oudere kinderen gaat.

 

De derde studie evalueerde de Nova StatStrip met een standaard laboratoriummethode in 172 monsters van 172 niet ernstig zieke pasgeborenen met een risicofactor op hypoglycemie (late prematuren, groeivertraging, geboortegewicht <2500 g, SGA, of LGA (Kitsommart, 2013). De tijd tussen bloedafname en centrifugeren was gemiddeld 5,5 minuten (SD 5,9 minuten). De range van de gemeten glucoseconcentratie was 1,11 tot 3,06 mmol/L; 95 monsters (55,2%) hadden een plasma glucoseconcentratie <2,2 mmol/L. De sensitiviteit en specificiteit van de Nova StatStrip waren 58,9% en 96,1% bij een glucoseconcentratie <2,2 mmol/L. Bij een glucoseconcentratie <2,8 mmol/L was de sensitiviteit 94,7% en de negatief voorspellende waarde 86,1%. De hematocriet interfereerde niet met de glucosebepaling; de bilirubineconcentratie wel. Bij lage bilirubinewaarden valt deze invloed waarschijnlijk mee. De sterke punten van deze studie zijn: de populatie komt overeen met de doelgroep van deze richtlijn, kinderen werden allen eenmalig getest en er werd geëvalueerd bij glucoseconcentratie in de lage range. De belangrijkste beperking van de studie is dat glycolyse niet volledig kon worden uitgesloten voorafgaand aan de laboratoriumbepaling.

 

In de vierde studie werden 180 glucosebepalingen van 166 pasgeborenen met verhoogd risico op neonatale hypoglycemie (SGA, LGA, IDM, laag geboortegewicht, opgenomen op de medium care) tussen één en 24 uur oud geanalyseerd (Ngerncham, 2012). Materiaal voor analyse in het laboratorium werd afgenomen in buisjes met natriumfluoride en de glucoseconcentratie werd binnen één uur bepaald. Het gemiddelde tijdverschil was 44,5 min (SD 24,7 min). 92 (51%) van de glucoseconcentraties was <2,2 mmol/L. Gemiddeld was de glucoseconcentratie 0,6 mmol/L (SD 0,47) hoger op de Nova StatStrip in vergelijking met het laboratorium. De sensitiviteit was 62% en de specificiteit 100%. De negatief voorspellende waarde was 85%. De sterke punten van deze studie zijn de patiëntenpopulatie die goed overeenkomt met de doelgroep van deze richtlijn en het hoge percentage lage glucoseconcentraties, waardoor veel waarden in de lage range lagen. De belangrijkste beperking is het tijdverschil tussen de bepaling op de POCT-glucosemeter en in het laboratorium, waarbij de glycolyse onvoldoende onderdrukt is.

 

Bloedgasanalyzers

Er werden 11 records gevonden vanaf 2012. Op basis van titels werden acht records geëxcludeerd, omdat ze geen antwoord gaven op de vraag. Na het lezen van het abstract werden de overige drie records geëxcludeerd, omdat er tweemaal een POCT-meter werd getest als indextest (de bloedgasanalyzer werd gebruikt als referentietest) en eenmaal omdat het een studie bij volwassenen betrof.

 

Er werden twee aanvullende publicaties gevonden in de search van de POCT-glucosemeters die een bloedgasanalyzer als indextest beschreven (Roth-Kleiner, 2010; Wada, 2015).

 

In de meest recente studie van deze twee studies evalueerde Wada 222 gepaarde glucosebepalingen (bloedgasanalyzer (ABL825) met een laboratoriumbepaling) bij 213 pasgeborenen (Wada, 2015). Het betrof pasgeborenen >35 weken en >2000 gram met een verhoogd risico op neonatale hypoglycemie, één tot zes uur na geboorte. Iets minder dan de helft (101) van de glucoseconcentraties waren <4,2 mmol/L en 27 waren <2,8 mmol/L. De tijdsduur tussen bloedafname en centrifugeren op het laboratorium was 18 minuten. De correlatie tussen de bloedgasanalyzer en laboratoriummethode was y =0,9589x + 6,9443, R2 =0,9182. De mean bias voor de bloedgasanalyzer was +0,46 mmol/L. De studiepopulatie komt goed overeen met de doelgroep van deze richtlijn. De belangrijkste beperking is het tijdverschil tussen afname en de bepaling in het laboratorium, waarbij de glycolyse onvoldoende onderdrukt is.

 

De tweede studie van Roth-Kleiner (2010) evalueerde 1.324 gepaarde glucoseconcentraties (2.648 bepalingen) van pasgeborenen op een NICU van een bloedgasanalyzer (ABL735) gepaard met een laboratoriumbepaling (Roth-Kleiner, 2010). De bloedgasanalyzer was op de NICU geplaatst. Bepalingen binnen een tijdsinterval van 60 min werden gepaard. De sensitiviteit en specificiteit waren respectievelijk 55% en 100% bij een cut-off van 2,5 mmol/L, 89% en 95% bij een cut-off van 3,0 mmol/L, en 94% en 89% bij een cut-off van 3,3 mmol/L. De sterke punten van deze studie zijn de patiëntenpopulatie (NICU) en het aantal glucosebepalingen. De belangrijkste beperking van gepaarde monsters, waarbij de glycolyse onvoldoende onderdrukt wordt, is het tijdsverschil tussen de bepalingen.

 

Internationale richtlijnen (beoordeling middels AGREE II)

De internationale richtlijnen benoemen het volgende ten aanzien van de glucosebepalingsmethode:

  • Queensland (2013) ( overall quality 5/7): bevestig een lage bloedsuiker (lager dan 2,0 mmol/L) op de POCT met een bepaling op een bloedgasanalyzer of laboratoriumanalyse. Met de aanvulling: wacht niet op de uitslag, maar start direct met behandeling.
  • Canada (2016) (overall quality 5/7): geadviseerd wordt om glucosestrips en reflectancemeters te vervangen door betrouwbaardere methoden. Als een point-of-care-methode wordt gebruikt, moet er een formele procedure zijn vastgelegd voor kwaliteitscontrole aan het bed en snelle laboratoriumanalyse moet mogelijk zijn om glucosewaarden die behandeling behoeven te verifiëren.
  • AAP (2011) (overall quality 5/7): stelt dat er geen point-of-care-methode voldoende betrouwbaar is in de range van lage glucoseconcentraties. De glucoseconcentratie moet daarom bevestigd worden in het laboratorium, waarbij aandacht moet zijn voor de snelheid van de bepaling en het pre-analytisch traject. Start behandeling – in afwachting van de bevestiging door het laboratorium – bij verdenking op hypoglycemie.
  • NICE (2015) (overall quality 4/7): gebruik een “quality-assured” bepalingsmethode die gevalideerd is voor gebruik bij pasgeborenen (“ward-based glucose electrode” of laboratoriumanalyse). Reagentstrips hebben een slechte sensitiviteit en specificiteit voor de detectie van neonatale hypoglycemie (Williams, 1997).
  • PES richtlijn (2015) (overall quality 5/7): stelt dat POCT-meters een praktische screening methode zijn, maar -omdat ze minder accuraat zijn in de hypoglycemie range- dient de diagnose hypoglycemie altijd bevestigd te worden met een glucosebepaling in het laboratorium.

 

Ingezonden lokale protocollen

Geen van de ingezonden lokale protocollen vermeldt de gebruikte bepalingsmethode. Hiernaar is geen aparte inventarisatie opgezet. Uit de praktijk is bekend dat alle drie de bepalingsmethoden toegepast worden in ziekenhuizen in Nederland. Vaak zijn meerdere methoden beschikbaar binnen een ziekenhuis of afdeling.

Er werd een Medline-search gedaan naar glucosebepalingsmethoden bij pasgeborenen, met als standaard vergelijkingsmethode de hexokinase-, glucose-oxidase- of glucose-1-dehydrogenase-methode (zie de zoekverantwoording). Er werd een aparte search gedaan voor POCT-glucosemeters en bloedgasanalyzers.

  1. Adamkin DH. Neonatal hypoglycemia. Current Opinion in Pediatrics. 2016;28(2):150–155. https://doi.org/10.1097/MOP.0000000000000319.
  2. Adamkin DH. Postnatal Glucose Homeostasis in Late-Preterm and Term Infants. PEDIATRICS. 2011;127(3):575–579. https://doi.org/10.1542/peds.2010-3851.
  3. Agrawal RK, Lui K, Gupta JM. Neonatal hypoglycaemia in infants of diabetic mothers. Journal of Paediatrics and Child Health. 2000;36(4):354–356. https://doi.org/10.1046/j.1440-1754.2000.00512.x.
  4. Alkalay AL, Sarnat HB, Flores-Sarnat L, et al. Population meta-analysis of low plasma glucose thresholds in full-term normal newborns. American Journal of Perinatology. 2006;23(2):115–119. https://doi.org/10.1055/s-2006-931912.
  5. Andermann A, Blancquaert I, Beauchamp S, et al. Revisiting Wilson and Jungner in the genomic age: A review of screening criteria over the past 40 years. Bulletin of the World Health Organization. 2008;86(4):317–319. https://doi.org/10.2471/BLT.07.050112.
  6. Araz N, Araz M. Frequency of neonatal hypoglycemia in large for gestational age infants of non-diabetic mothers in a community maternity hospital. Acta Medica (Hradec Kralove). 2006;49(4):237-9.
  7. Atkin SH, Dasmahapatra A, Jaker MA, et al. Fingerstick glucose determination in shock. Annals of Internal Medicine. 1991;114(12):1020–1024. https://doi.org/10.7326/0003-4819-114-12-1020.
  8. Au CPY, Raynes-Greenow CH, Turner RM, et al. Antenatal management of gestational diabetes mellitus can improve neonatal outcomes. Midwifery. 2016;34:66–71. https://doi.org/10.1016/j.midw.2016.01.001.
  9. Aynsley-Green A. Glucose: A fuel for thought! Journal of Paediatrics and Child Health. 1991;27(1):21–30. https://doi.org/10.1111/j.1440-1754.1991.tb00340.x.
  10. Aynsley-Green, A. Glucose, the Brain and the Paediatric Endocrinologist. Hormone Research. 1996;46(1):8–25. https://doi.org/10.1159/000184971.
  11. Aziz K, Dancey, Canadian Paediatric Society Fetus and Newborn Committee. Screening guidelines for newborns at risk for low blood glucose. Paediatric Child Health. 2004;9(10):723–729. Reaffirmed 2018.
  12. Balion C, Grey V, Ismaila A, et al. Screening for hypoglycemia at the bedside in the neonatal intensive care unit (NICU) with the Abbott PCx glucose meter. BMC Pediatrics. 2006;6. https://doi.org/10.1186/1471-2431-6-28.
  13. Bazaes RA, Salazar TE, Pittaluga E, et al. Glucose and lipid metabolism in small for gestational age infants at 48 hours of age. Pediatrics. 2003;111(4 Pt 1):804–809. https://doi.org/10.1542/peds.111.4.804.
  14. Beardsall K. Measurement of glucose levels in the newborn. Early Human Development. 2010. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.005.
  15. Bennett C, Fagan E, Chaharbakhshi E, et al. Implementing a Protocol Using Glucose Gel to Treat Neonatal Hypoglycemia. Nursing for Women’s Health. 2016;20(1):64–74. https://doi.org/10.1016/j.nwh.2015.11.001.
  16. Bevolkingsonderzoeken en screeningen - RIVM. Retrieved April 22, 2018, from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen.
  17. Bhat MA, Kumar P, Bhansali A, et al. Hypoglycemia in small for gestational age babies. Indian Journal of Pediatrics. 2000;67(6):423–427. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/10932962.
  18. Boluyt N. Neurodevelopment After Neonatal Hypoglycemia: A Systematic Review and Design of an Optimal Future Study. PEDIATRICS. 2006;117(6):2231–2243. https://doi.org/10.1542/peds.2005-1919.
  19. Boundy EO, Dastjerdi R, Spiegelman D, et al. Kangaroo Mother Care and Neonatal Outcomes: A Meta-analysis. Pediatrics. 2016;137(1):e20152238. https://doi.org/10.1542/peds.2015-2238.
  20. Bragg J, Green G. Does early enteral feeding prevent hypoglycemia in small for gestational age neonates? Journal of Neonatal-Perinatal Medicine. 2013;6(2):131–135. Retrieved from http://iospress.metapress.com/content/121063/?p=e4b28739203a487a98e3ffa8f6e525e6&pi=51%5Cnhttp://ovidsp.ovid.com/ovidweb.cgi?T=JS&PAGE=reference&D=emex&NEWS=N&AN=369606153.
  21. Brand PL, Molenaar NL, Kaaijk C, et al. Neurodevelopmental outcome of hypoglycaemia in healthy, large for gestational age, term newborns. Archives of Disease in Childhood. 2005;90(1):78-81.
  22. Burns CM, Rutherford MA, Boardman JP, et al. Patterns of Cerebral Injury and Neurodevelopmental Outcomes After Symptomatic Neonatal Hypoglycemia. PEDIATRICS. 2008;122(1):65–74. https://doi.org/10.1542/peds.2007-2822.
  23. Burrin JM, Alberti KG. What is blood glucose: can it be measured? Diabetic Medicine : A Journal of the British Diabetic Association. 1990;7(3):199–206. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/2139389.
  24. Carraro P, Plebani M. Post-analytical errors with portable glucose meters in the hospital setting. Clinica Chimica Acta. 2009;404(1):65–67. https://doi.org/10.1016/j.cca.2009.03.013.
  25. Chan AYW, Swaminathan R, Cockram CS. Effectiveness of sodium fluoride as a preservative of glucose in blood. Clinical Chemistry. 1989;35(2):315–317.
  26. Chertok IRA, Raz I, Shoham I, et al. Effects of early breastfeeding on neonatal glucose levels of term infants born to women with gestational diabetes. Journal of Human Nutrition and Dietetics. 2009;22(2):166–169. https://doi.org/10.1111/j.1365-277X.2008.00921.x.
  27. Chi Luong K, Long Nguyen T, Huynh Thi DH, et al. Newly born low birthweight infants stabilise better in skin-to-skin contact than when separated from their mothers: A randomised controlled trial. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2016;105(4):381–390. https://doi.org/10.1111/apa.13164.
  28. Christensson K. Fathers can effectively achieve heat conservation in healthy newborn infants. Acta Paediatrica (Oslo, Norway : 1992). 1996;85(11):1354–1360. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8955466.
  29. Clinical Guidelines, Queensland, Health Q. Maternity and Neonatal Clinical Guideline – Neonatal hypoglycemia. 2013. Retrieved from www.health.qld.gov.au/qcg.
  30. Cordero L, Treuer SH, Landon MB, et al. Management of Infants of Diabetic Mothers. Arch Pediatr Adolesc Med. 1998;152:249–254.
  31. Cornblath M, Hawdon JM, Williams AF, et al. Controversies Regarding Definition of Neonatal Hypoglycemia: Suggested Operational Thresholds. PEDIATRICS. 2000;105(5). https://doi.org/10.1542/peds.105.5.1141.
  32. Cornblath M, Reisner SH. Blood glucose in the neonate and its clinical significance. The New England Journal of Medicine. 1965;273(7):378–381. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21417085.
  33. Cornblath M. Neonatal hypoglycemia 30 years later: does it injure the brain? Historical summary and present challenges. Acta Paediatrica Japonica : Overseas Edition. 1997;39(Suppl 1):S7-11. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/9200872.
  34. Cowett RM, D’Amico LB. Capillary (heelstick) versus venous blood sampling for the determination of glucose concentration in the neonates. Biology of the Neonate. 1992;62:32–36.
  35. Cowett RM, Oh W, Pollak A, et al. Glucose disposal of low birth weight infants: steady state hyperglycemia produced by constant intravenous glucose infusion. Pediatrics. 1979;63(3):389–396. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/440840.
  36. Coyle MC, Jacobs E, Chappie A, et al. Effects of Different Sample Types on Glucose Measurements A CLSI report for global application. Clinical and Laboratory Standards Institute. 2015;35. Retrieved from https://clsi.org/media/1501/poct06ed1_sample.pdf.
  37. Critchell CD, Savarese V, Callahan A, et al. Accuracy of bedside capillary blood glucose measurements in critically ill patients. Intensive Care Medicine. 2007;33(12):2079–2084. https://doi.org/10.1007/s00134-007-0835-4.
  38. Croke J, Sullivan M, Ryan-Drover A, et al. Two hour blood glucose levels in at-risk babies: An audit of Canadian guidelines. Paediatrics and Child Health. 2009;14(4):238–244. https://doi.org/10.1093/pch/14.4.238.
  39. D’Orazio P, Burnett RW, Fogh-Andersen N, et al. Approved IFCC recommendation on reporting results for blood glucose: International Federation of Clinical Chemistry and Laboratory Medicine Scientific Division, Working Group on Selective Electrodes and Point-of-Care Testing (IFCC-SD-WG-SEPOCT). Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2006;44(12):1486–1490. https://doi.org/10.1515/CCLM.2006.275.
  40. De Carvalho M, Robertson S, Friedman A, et al. Effect of frequent breast-feeding on early milk production and infant weight gain. Pediatrics. 1983;72(3):307–311. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/6889034.
  41. De Carvalho M, Robertson S, Merkatz R, et al. Milk intake and frequency of feeding in breast fed infants. Early Human Development. 1982;7(2):155–163. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/7151727.
  42. De León DD, Thornton PBS, Stanley CBA, et al. Hypoglycemia in the Newborn and Infant PRINCIPLES OF GLUCOSE METABOLISM. 2014. Retrieved from https://www.clinicalkey.es.webproxy.uach.cl:2443/service/content/pdf/watermarked/3-s2.0-B9781455748587000159.pdf?locale=es_ES.
  43. De Rooy L, Hawdon J. Nutritional Factors That Affect the Postnatal Metabolic Adaptation of Full-Term Small- and Large-for-Gestational-Age Infants. PEDIATRICS. 2002;109(3):e42–e42. https://doi.org/10.1542/peds.109.3.e42.
  44. Devaskar SU, Garg M. 95 Disorders of Carbohydrate Metabolism in the Neonate Placental Transport of Nutrients: Maternal-Fetal Relationship. 2017. Retrieved from: https://obgynkey.com/disorders-of-carbohydrate-metabolism-in-the-neonate/.
  45. Dijk PH, De Vries TW, De Beer JJAH. [Guideline “Prevention, diagnosis and treatment of hyperbilirubinemia in the neonate with a gestational age of 35 or more weeks”]. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde. 2009;153:A93. Retrieved from https://www.nvk.nl/Portals/0/richtlijnen/hyperbili/richtlijnhyperbili.pdf.
  46. Doctor BA, O’Riordan MA, Kirchner HL, et al. Perinatal correlates and neonatal outcomes of small for gestational age infants born at term gestation. American Journal of Obstetrics and Gynecology. 2001;185(3):652–659. https://doi.org/10.1067/mob.2001.116749.
  47. Duvanel CB, Fawer CL, Cotting J, et al. Long-term effects of neonatal hypoglycemia on brain growth and psychomotor development in small-for-gestational-age preterm infants. The Journal of Pediatrics. 1999;134(4):492–498. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(99)70209-X.
  48. Esakoff TF, Cheng YW, Sparks TN, et al. The association between birthweight 4000 g or greater and perinatal outcomes in patients with and without gestational diabetes mellitus. American Journal of Obstetrics & Gynecology. 2009;200(6):672.e1-4.
  49. Feig SA, Shohet SB, Nathan DG. Energy metabolism in human erythrocytes. I. Effects of sodium fluoride. The Journal of Clinical Investigation. 1971;50(8):1731–1737. https://doi.org/10.1172/JCI106662.
  50. Finfer S, Wernerman J, Preiser JC, et al. Clinical review: Consensus recommendations on measurement of blood glucose and reporting glycemic control in critically ill adults. Critical Care (London, England). 2013;17(3):229. https://doi.org/10.1186/cc12537.
  51. Flaherman VJ, Aby J, Burgos AE, et al. Effect of Early Limited Formula on Duration and Exclusivity of Breastfeeding in At-Risk Infants: An RCT. PEDIATRICS. 2013;131(6):1059–1065. https://doi.org/10.1542/peds.2012-2809.
  52. Flores-le Roux JA, Sagarra E, Benaiges D, et al. A prospective evaluation of neonatal hypoglycaemia in infants of women with gestational diabetes mellitus. Diabetes Research and Clinical Practice. 2012;97(2):217–222. https://doi.org/10.1016/j.diabres.2012.03.011.
  53. Gambino R. Glucose: A simple molecule that is not simple to quantify. Clinical Chemistry. 2007. https://doi.org/10.1373/clinchem.2007.094466.
  54. Ghavane S, Murki S, Subramanian S, et al. Kangaroo Mother Care in Kangaroo ward for improving the growth and breastfeeding outcomes when reaching term gestational age in very low birth weight infants. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2012;101(12):545–550. https://doi.org/10.1111/apa.12023.
  55. Groenendaal F, Elferink-Stinkens P. Hypoglycaemia and seizures in large-for-gestational-age (LGA) full-term neonates. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 2006;95(7):874–876. https://doi.org/10.1080/08035250500544948.
  56. Güemes M, Rahman SA, Hussain K. What is a normal blood glucose? Archives of Disease in Childhood. 2016;101(6):569–574. https://doi.org/10.1136/archdischild-2015-308336.
  57. Guideline N. Diabetes in pregnancy. 2015;29(5):685-99. https://doi.org/10.1016/j.bpobgyn.2015.04.009.
  58. Gunn V, Nechyba C. The Harriet Lane Handbook. A Manual for Pediatric House Officers. Postgraduate Medical Journal. 2002;61(716):556–557. https://doi.org/10.1136/pgmj.61.716.556-a.
  59. Gyurkovits Z, Kálló K, Bakki J, et al. Neonatal outcome of macrosomic infants: an analysis of a two-year period. European Journal of Obstetrics, Gynecology, & Reproductive Biology. 2011;159(2):289-92.
  60. Hagvik J. Comment on: Bellini C, Serra G, Risso D, Mazzella M, Bonioli E. Reliability assessment of glucose measurement by HemoCue analyser in a neonatal intensive care unit. Clin Chem Lab Med 2007; 45(11):1549-54. Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2008;46(5):729–30; author reply 731. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18839476.
  61. Haninger NC, Farley CL. Screening for hypoglycemia in healthy term neonates: Effects on breastfeeding. Journal of Midwifery and Women’s Health. 2001;46(5):292–298. https://doi.org/10.1016/S1526-9523(01)00180-5.
  62. Harding JE, Harris DL, Hegarty JE, et al. An emerging evidence base for the management of neonatal hypoglycaemia. Early Human Development. 2017;104:51–56. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2016.12.009.
  63. Harris DL, Alsweiler JM, Ansell JM, et al. Outcome at 2 Years after Dextrose Gel Treatment for Neonatal Hypoglycemia: Follow-Up of a Randomized Trial. Journal of Pediatrics. 2016;170:54–59e2. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2015.10.066.
  64. Harris DL, Gamble GD, Weston PJ, et al. What Happens to Blood Glucose Concentrations After Oral Treatment for Neonatal Hypoglycemia? Journal of Pediatrics. 2017;190:136–141. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2017.06.034.
  65. Harris DL, Weston PJ, Battin MR, et al. A survey of the management of neonatal hypoglycaemia within the Australian and New Zealand Neonatal Network. Journal of Paediatrics and Child Health. 2014;50(10):E55–E62. https://doi.org/10.1111/j.1440-1754.2009.01599.x.
  66. Harris DL, Weston PJ, Harding JE. Incidence of neonatal hypoglycemia in babies identified as at risk. Journal of Pediatrics. 2012;161(5):787–791. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2012.05.022.
  67. Harris DL, Weston PJ, Harding JE. Lactate, rather than ketones, may provide alternative cerebral fuel in hypoglycaemic newborns. Archives of Disease in Childhood: Fetal and Neonatal Edition. 2015;100(2):F161–F164. https://doi.org/10.1136/archdischild-2014-306435.
  68. Harris DL, Weston PJ, Signal M, et al. Dextrose gel for neonatal hypoglycaemia (the Sugar Babies Study): A randomised, double-blind, placebo-controlled trial. The Lancet. 2013;382(9910):2077–2083. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(13)61645-1.
  69. Harris DL, Weston PJ, Williams CE, et al. Cot-side electroencephalography monitoring is not clinically useful in the detection of mild neonatal hypoglycemia. Journal of Pediatrics. 2011;159(5):755–760. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2011.04.026.
  70. Hawdon J, Cheetham T, Schenk DJ, et al. Metabolic and endocrine disorders. In Rennie and Roberton’s Textbook of Neonatology (pp. 849–926). 2012. https://doi.org/10.1016/B978-0-7020-3479-4.00035-0.
  71. Hawdon JM, Platt MPW. Patterns of metabolic adaptation for preterm and term infants in the first neonatal week, (October 1991). 1992;357–365.
  72. Hawdon JM, Ward Platt MP, Aynsley-Green A. Patterns of metabolic adaptation for preterm and term infants in the first neonatal week. Archives of Disease in Childhood, 67(4 SPEC NO). 1992;357–365. https://doi.org/10.1136/adc.67.4_Spec_No.357.
  73. Hawdon JM. Best Practice Guidelines: Neonatal Hypoglycaemia. Early Human Development. 2010;86(5):261. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.007.
  74. Hawdon JM. Investigation, prevention and management of neonatal hypoglycaemia (impaired postnatal metabolic adaptation). Paediatrics and Child Health. 2012. https://doi.org/10.1016/j.paed.2011.08.006.
  75. Hawdon JM. Postnatal metabolic adaptation and neonatal hypoglycaemia. Paediatrics and Child Health (United Kingdom). 2016. https://doi.org/10.1016/j.paed.2015.12.001.
  76. Hawkes CP, Stanley CA. 53 Pathophysiology of Neonatal Hypoglycemia. 2017.
  77. Hay WW, Cornblath M. Historical Perspectives: Transient Symptomatic Neonatal Hypoglycemia. NeoReviews. 2003;4(1):1e–5. https://doi.org/10.1542/neo.4-1-e1.
  78. Heck LJ, Erenberg A. Serum glucose levels in term neonates during the first 48 hours of life. The Journal of Pediatrics. 1987;110(1):119–122. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(87)80303-7.
  79. Hegarty J, Harding JE, Crowther C, et al. Oral dextrose gel for the prevention of hypoglycaemia in newborn infants (Protocol). Cochrane Database of Systematic Reviews, (4). 2016. https://doi.org/10.1002/14651858.CD012152.
  80. Hegarty JE, Harding JE, Crowther CA, et al. Oral dextrose gel to prevent hypoglycaemia in at-risk neonates. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2017. https://doi.org/10.1002/14651858.CD012152.pub2.
  81. Hegarty JE, Harding JE, Gamble GD, et al. Prophylactic Oral Dextrose Gel for Newborn Babies at Risk of Neonatal Hypoglycaemia: A Randomised Controlled Dose-Finding Trial (the Pre-hPOD Study). PLoS Medicine. 2016;13(10):1–19. https://doi.org/10.1371/journal.pmed.1002155.
  82. Hoftiezer L, Hukkelhoven CWPM, Hogeveen M, et al. Geboortegewichtcurven - Perined. Retrieved April 22, 2018, from https://www.perined.nl/producten/geboortegewichtcurven.
  83. Holtrop PC. The Frequency of Hypoglycemia in Full-Term Large and Small for Gestational Age Newborns. American Journal of Perinatology. 1993;10(2):150–154. https://doi.org/10.1055/s-2007-994649.
  84. Hortensius J, Slingerland RJ, Kleefstra N, et al. Self-monitoring of blood glucose: The use of the first or the second drop of blood. Diabetes Care. 2011;34(3):556–560. https://doi.org/10.2337/dc10-1694.
  85. Inoue S, Egi M, Kotani J, et al. Accuracy of blood-glucose measurements using glucose meters and arterial blood gas analyzers in critically ill adult patients: systematic review. Critical Care (London, England). 2013;17(2):R48. https://doi.org/10.1186/cc12567.
  86. Ishikawa N. Natural progress of blood glucose in full-term low-grade low-birthweight infants. Pediatrics International. 2002;44(6):583–589. https://doi.org/10.1046/j.1442-200X.2002.01637.x.
  87. Jain R, Myers TF, Kahn SE, et al. How accurate is glucose analysis in the presence of multiple interfering substances in the neonate? (Glucose analysis and interfering substances). Journal of Clinical Laboratory Analysis. 1996;10(1):13–16. https://doi.org/10.1002/(SICI)1098-2825(1996)10:1<13::AID-JCLA3>3.0.CO;2-M.
  88. Jain V, Chen M, Menon RK. Chapter 94 – Disorders of Carbohydrate Metabolism. Avery’s Diseases of the Newborn. 2012;1320–1329. https://doi.org/10.1016/B978-1-4377-0134-0.10094-0.
  89. Janssen K, Delanghe J. Importance of the pre-analytical phase in blood glucose analysis. Acta Clinica Belgica. 2010;65(5):311–318. https://doi.org/10.1179/acb.2010.068.
  90. Johnson CL, Versalovic J. The human microbiome and its potential importance to pediatrics. Pediatrics. 2012;129(5):950–960. https://doi.org/10.1542/peds.2011-2736.
  91. Jonas D, Dietz W, Simma B. Hypoglycemia in newborn infants at risk. Klinische Padiatrie. 2014;226(5):287-91.
  92. Joosten KF, Schellekens AP, Waelkens JJ, et al. [Erroneous diagnosis “neonatal hypoglycemia” due to incorrect preservation of blood samples]. Ned Tijdschr Geneeskd. 1991;135(37):1691–1694. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/1922513.
  93. Kaiser JR, Bai S, Gibson N, et al. Association between transient newborn hypoglycemia and fourth-grade achievement test proficiency: A population-based study. JAMA Pediatrics. 2015;169(10):913–921. https://doi.org/10.1001/jamapediatrics.2015.1631.
  94. Kanji S, Buffie J, Hutton B, et al. Reliability of point-of-care testing for glucose measurement in critically ill adults. Critical Care Medicine. 2005;33(12):2778–2785. https://doi.org/10.1097/01.CCM.0000189939.10881.60.
  95. Kaplan M, Blondheim O, Alon I, et al. Screening for hypoglycemia with plasma in neonatal blood of high hematocrit value. Critical Care Medicine. 1989;17(3):279–282. https://doi.org/10.1097/00003246-198903000-00016.
  96. Kautzky-Willer A, Bancher-Todesca D, Weitgasser R, et al. The impact of risk factors and more stringent diagnostic criteria of gestational diabetes on outcomes in central European women. Journal of Clinical Endocrinology and Metabolism. 2008;93(5):1689–1695. https://doi.org/10.1210/jc.2007-2301.
  97. Kerstjens JM, Bocca-Tjeertes IF, de Winter AF, et al. Neonatal Morbidities and Developmental Delay in Moderately Preterm-Born Children. Pediatrics. 2012;130(2):e265–e272. https://doi.org/10.1542/peds.2012-0079.
  98. Kinnala A, Rikalainen H, Lapinleimu H, et al. Cerebral Magnetic Resonance Imaging and Ultrasonography Findings After Neonatal Hypoglycemia. Pediatrics. 1999;103(4). https://doi.org/10.1542/peds.103.4.724.
  99. Kishnani PS, Chen YT. Defects in Metabolism of Carbohydrates 87.1 Glycogen Storage Diseases. 2015.
  100. Kitsommart R, Ngerncham S, Wongsiridej P, et al. Accuracy of the StatStrip versus SureStep Flexx glucose meter in neonates at risk of hypoglycemia. European Journal of Pediatrics. 2013;172(9):1181–1186. https://doi.org/10.1007/s00431-013-2019-2.
  101. Koh HG, Aynsley-Green A, Tarbit M, et al. Neural dysfunction during hypoglycaemia. Archives of Disease in Childhood. 1988;63:1353–1358. Retrieved from https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pmc/articles/PMC1779138/pdf/archdisch00680-0065.pdf.
  102. Lilien LD, Grajwer LA, Pildes RS. Treatment of neonatal hypoglycemia with continuous intravenous glucose infusion. The Journal of Pediatrics. 1977;91(5):779–782. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/909019.
  103. Lilien LD, Pildes RS, Srinivasan G, et al. Treatment of neonatal hypoglycemia with minibolus and intravenous glucose infusion. The Journal of Pediatrics. 1980;97(2):295–298. https://doi.org/10.1016/S0022-3476(80)80499-9.
  104. Linder N, Lahat Y, Kogan A, et al. Macrosomic newborns of non-diabetic mothers: anthropometric measurements and neonatal complications. Archives of Disease in Childhood Fetal & Neonatal Edition. 2014;99(5):F353-8.
  105. Lockyer MG, Fu K, Edwards RM, et al. Evaluation of the Nova StatStrip glucometer in a pediatric hospital setting. Clinical Biochemistry. 2014;47(9):840–843. https://doi.org/10.1016/j.clinbiochem.2014.01.004.
  106. Lucas A, Morley R, Cole TJ. et al. Adverse neurodevelopmental outcome of moderate neonatal hypoglycaemia. BMJ (Clinical Research Ed.). 1988;297(6659):1304–1308. https://doi.org/10.1136/bmj.297.6659.1304.
  107. Lucas A, Ynsley-Green A, Bloom SR. Gut hormones and the first meals. Clin Sci.(Lond). 1981;60(4):349–353. https://doi.org/10.1042/cs0600349.
  108. McIntyre S, Taitz D, Keogh J, et al. A systematic review of risk factors for cerebral palsy in children born at term in developed countries. Developmental Medicine and Child Neurology. 2013;55(6):499–508. https://doi.org/10.1111/dmcn.12017.
  109. McKinlay CJD, Alsweiler JM, Ansell JM, et al. Neonatal Glycemia and Neurodevelopmental Outcomes at 2 Years. New England Journal of Medicine. 2015;373(16):1507–1518. https://doi.org/10.1056/NEJMoa1504909.
  110. Meites S, Saniel-Banrey K. Preservation, distribution, and assay of glucose in blood, with special reference to the newborn. Clinical Chemistry. 1979;25(4):531–534.
  111. Mejri A, Dorval VG, Nuyt AM, et al. Hypoglycemia in term newborns with a birth weight below the 10th percentile. Paediatrics and Child Health. 2010;15(5):271–275.
  112. Metzger BE, Persson B, Lowe LP, et al. Hyperglycemia and adverse pregnancy outcome study: neonatal glycemia. Pediatrics. 2010;126(6):e1545-52.
  113. Mikesh LM, Bruns DE. Stabilization of glucose in blood specimens: mechanism of delay in fluoride inhibition of glycolysis. Clinical Chemistry. 2008;54(5):930–932. https://doi.org/10.1373/clinchem.2007.102160.
  114. Moore E, Bergman N, Anderson G, et al. Early skin-to-skin contact for mothers and their healthy newborn infants (Review) SUMMARY OF FINDINGS FOR THE MAIN COMPARISON. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2016;(11). https://doi.org/10.1002/14651858.CD003519.pub4.www.cochranelibrary.com.
  115. NCC-WCH Diabetes in pregnancy Management of diabetes and its complications from preconception to the postnatal period. (2015). Retrieved from https://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmedhealth/PMH0076657/pdf/PubMedHealth_PMH0076657.pdf.
  116. Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie. Diabetes mellitus en zwangerschap - Versie 2.0. 2010. Retrieved from http://www.nvog-documenten.nl/index.php?pagina=/richtlijn/item/pagina.php&id=27420&richtlijn_id=863.
  117. Newnam KM, Bunch M. Glucose Gel as a Treatment Strategy for Transient Neonatal Hypoglycemia. Advances in Neonatal Care : Official Journal of the National Association of Neonatal Nurses. 2017;17(6):470–477. https://doi.org/10.1097/ANC.0000000000000426.
  118. Ngerncham S, Piriyanimit S, Kolatat T, et al. Validity of two point-of-care glucometers in the diagnosis of neonatal hypoglycemia. Indian Pediatrics. 2012;49(8):621–625. https://doi.org/10.1007/s13312-012-0133-2.
  119. NICE. Diabetes in pregnancy: management from preconception to the postnatal period. 2015. Retrieved from http://linkinghub.elsevier.com/retrieve/pii/S1521693415000772.
  120. NICE. Diabetes in pregnancy: management from preconception to the postnatal period, (February). 2015;1–67. https://doi.org/978-1-4731-0993-3.
  121. NICE. Postnatal care up to 8 weeks after birth | Guidance and guidelines | NICE. 2015. Retrieved April 29, 2018, from https://www.nice.org.uk/guidance/CG37.
  122. Nicholl R. What is the normal range of blood glucose concentrations in healthy term newborns? Archives of Disease in Childhood. 2003;88(3):238–239. https://doi.org/10.1136/adc.88.3.238.
  123. NVK. Werkboek kinderendocrinologie- deel 2. (C. Kneepkens, Ed.) (Vol. 2). VU Uitgeverij, Amsterdam. 2010. Retrieved from https://www.nvk.nl/Kwaliteit/Werkboeken/Kinderendocrinologie.
  124. Onal EE, Hirfanoglu IM, Beken S, et al. Are the neonatal outcomes similar in large-for-gestational age infants delivered by women with or without gestational diabetes mellitus? World Journal of Pediatrics. 2012;8(2):136-9.
  125. Perined. Perinatale Zorg in Nederland 2016. Utrecht. 2016. Retrieved from https://assets.perined.nl/docs/7935f9c6-eaac-4f59-a150-307ae04efa27.pdf.
  126. Persson M, Fadl H, Hanson U, et al. Disproportionate Body Composition and Neonatal Outcome in Offspring of Mothers With and Without Gestational Diabetes Mellitus. 2013;36(11):3543-8. https://doi.org/10.2337/dc13-0899.
  127. Raizman JE, Shea J, Daly CH, et al. Clinical impact of improved point-of-care glucose monitoring in neonatal intensive care using Nova StatStrip: Evidence for improved accuracy, better sensitivity, and reduced test utilization. Clinical Biochemistry. 2016;49(12):879–884. https://doi.org/10.1016/j.clinbiochem.2016.05.002.
  128. Rawat M, Chandrasekharan P, Turkovich S, et al. Oral Dextrose Gel Reduces the Need for Intravenous Dextrose Therapy in Neonatal Hypoglycemia. Biomedicine Hub. 2016;1(3):1–1. https://doi.org/10.1159/000448511.
  129. RIVM. Bevolkingsonderzoeken en screeningen. 2018. Retrieved from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen.
  130. RIVM. Screening: de theorie. 2012. Retrieved from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen/Screening_de_theorie.
  131. Roth-Kleiner M, Stadelmann Diaw C, Urfer J, et al. Evaluation of different POCT devices for glucose measurement in a clinical neonatal setting. European Journal of Pediatrics. 2010;169(11):1387–1395. https://doi.org/10.1007/s00431-010-1243-2.
  132. Rozance PJ, Hay WW. Describing hypoglycemia--definition or operational threshold? Early Human Development. 2010;86(5):275–280. https://doi.org/10.1016/j.earlhumdev.2010.05.002.
  133. Rozance PJ, Hay WW. New approaches to management of neonatal hypoglycemia. Maternal Health, Neonatology and Perinatology. 2016a;2(1):3. https://doi.org/10.1186/s40748-016-0031-z.
  134. Rozance PJ. Update on neonatal hypoglycemia. Current Opinion in Endocrinology, Diabetes and Obesity. 2014. https://doi.org/10.1097/MED.0000000000000027.
  135. Sacks DB, Bruns DE, Horton J, et al. Point-of-Care Blood Glucose Testing in Acute and Chronic Care Facilities; Approved Guideline—Third Edition. Clinical and Laboratory Standards Institute (Vol. 33). Wayne, PA. 2013. Retrieved from https://clsi.org/media/1497/poct12a3_sample.pdf.
  136. Scott MG, Bruns DE, Boyd JC, et al. Tight glucose control in the intensive care unit: Are glucose meters up to the task? 2009. Clinical Chemistry. https://doi.org/10.1373/clinchem.2008.117291.
  137. Screening: de theorie - RIVM. 2018. Retrieved April 22, 2018, from https://www.rivm.nl/Onderwerpen/B/Bevolkingsonderzoeken_en_screeningen/Screening_de_theorie.
  138. Semmekrot B. Hypoglykemie bij de pasgeborene: weet u wat u meet? - Artikel - Editie - Tijdschrift & E-learning - Praktische Pediatrie. Praktische Pediatrie. 2015;2:93–99. Retrieved from https://www.praktischepediatrie.nl/tijdschrift-elearning/editie/artikel/t/hypoglykemie-bij-de-pasgeborene-weet-u-wat-u-meet.
  139. Shorey S, He HG, Morelius E. Skin-to-skin contact by fathers and the impact on infant and paternal outcomes: an integrative review. Midwifery. 2016;40:207–217. https://doi.org/10.1016/j.midw.2016.07.007.
  140. Sidebottom RA, Williams PR, Kanarek KS. Glucose determinations in plasma and serum: Potential error related to increased hematocrit. Clinical Chemistry. 1982;28(1):190–192.
  141. Singhal PK, Singh M, Paul VK, et al. Prevention of hypoglycemia: a controlled evaluation of sugar fortified milk feeding in small-for-gestational age infants. Indian Pediatrics. 1992;29(11):1365–1369.
  142. Sperling MA, Ganguli S, Leslie N, et al. Fetal-perinatal catecholamine secretion: role in perinatal glucose homeostasis. The American Journal of Physiology. 1984;247(1 Pt 1):E69-74. https://doi.org/10.1152/ajpendo.1984.247.1.E69 [doi].
  143. Sperling MA. Hypoglycemia SIGNIFICANCE AND SEQUELAE. Nelson Textbook of Pediatrics, 2-Volume Set. 2016;773–788.e1. https://doi.org/10.1016/B978-1-4557-7566-8.00092-2.
  144. Suman RPN, Udani R, Nanavati R. Kangaroo mother care for low birth weight infants: a randomized controlled trial. Indian Pediatrics. 2008;45(1):17–23. Retrieved from http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18250500.
  145. Swenne I, Ewald U, Gustafsson J, et al. Inter-relationship between serum concentrations of glucose, glucagon and insulin during the first two days of life in healthy newborns. Acta Paediatrica, International Journal of Paediatrics. 1994;83(9):915–919. https://doi.org/10.1111/j.1651-2227.1994.tb13170.x.
  146. Tang Z, Du X, Louie RF, et al. Effects of pH on glucose measurements with handheld glucose meters and a portable glucose analyzer for point-of-care testing. Archives of Pathology and Laboratory Medicine. 2000;124(4):577–582. https://doi.org/10.1309/QAW1-X5XW-BVRQ-5LKQ.
  147. Tang Z, Lee JH, Louie RF, et al. Effects of different hematocrit levels on glucose measurements with handheld meters for point-of-care testing. Archives of Pathology and Laboratory Medicine. 2000;124(8):1135–1140. https://doi.org/10.1043/0003-9985(2000)124<1135:EODHLO>2.0.CO;2.
  148. Tang Z, Louie RF, Lee JH, et al. Oxygen effects on glucose meter measurements with glucose dehydrogenase- and oxidase-based test strips for point-of-care testing. Critical Care Medicine. 2001;29(5):1062–1070. https://doi.org/10.1097/00003246-200105000-00038.
  149. Ter M, Halibullah I, Leung L, et al. Implementation of dextrose gel in the management of neonatal hypoglycaemia. Journal of Paediatrics and Child Health. 2017;53(4):408–411. https://doi.org/10.1111/jpc.13409.
  150. The HAPO Study Cooperative. Hyperglycemia and Adverse Pregnancy Outcomes. New England Journal of Medicine. 2008;358(19):1991–2002. https://doi.org/10.1056/NEJMoa0707943.
  151. Thornton P, Stanley C, De Leon D, et al. Recommendations from the Pediatric Endocrine Society for evaluation and management of hersistent Hypoglycemia in neonates, infants and children. Journal of Pediatrics. 2015;167(2):238–245. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2015.03.057.
  152. Tozier PK. Colostrum Versus Formula Supplementation for Glucose Stabilization in Newborns of Diabetic Mothers. JOGNN - Journal of Obstetric, Gynecologic, and Neonatal Nursing. 2013;42(6):619–628. https://doi.org/10.1111/1552-6909.12260.
  153. Troughton K, Corrigan N, Tait R. Hypostop gel in the treatment of neonatal hypoglycaemia: a randomised controlled trial. Archives of Disease in Childhood. 2000;82(Suppl 1):A29–A32. https://doi.org/10.1136/adc.82.suppl_1.A29.
  154. Van Der Hagen EAE, Fokkert MJ, Kleefman AMD, et al. Technical and clinical validation of the Greiner FC-Mix glycaemia tube. Clinical Chemistry and Laboratory Medicine. 2017;55(10):1530–1536. https://doi.org/10.1515/cclm-2016-0944.
  155. Vannucci RC, Vannucci SJ. Glucose metabolism in the developing brain. Semin Perinatol. 2000;24(2):107–115. https://doi.org/10.1053/sp.2000.6361.
  156. Voeten M, Gerrits G, Voorhoeve P, et al. Behandeling van neonatale hypoglykemie: frequenter aanleggen aan de borst versus bijvoeden met flesvoeding; retrospectief statusonderzoek. Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152(31).
  157. Volpe JJ. Hypoglycemia and brain injury. Neurology of the Newborn. Volpe JJ. 2008;591–618.
  158. Wada Y, Nakamura T, Kaneshige M, et al. Evaluation of two glucose meters and interference corrections for screening neonatal hypoglycemia. Pediatrics International. 2015;57(4):603–607. https://doi.org/10.1111/ped.12543.
  159. Weissmann-Brenner A, Simchen MJ, Zilberberg E, et al. Maternal and neonatal outcomes of large for gestational age pregnancies. Acta Obstetricia et Gynecologica Scandinavica. 2012;91(7):844–849. https://doi.org/10.1111/j.1600-0412.2012.01412.x.
  160. Weston PJ, Harris DL, Battin M, et al. Oral dextrose gel for the treatment of hypoglycaemia in newborn infants. Cochrane Database of Systematic Reviews. 2016;(5). https://doi.org/10.1002/14651858.CD011027.pub2.
  161. WHO. Hypoglycemia in the newborn. 2014. https://doi.org/10.1016/S0022-3468(67)80157-X.
  162. Wiener K. Whole blood glucose: What are we actually measuring? Annals of Clinical Biochemistry. 1995;32(1):1–8. https://doi.org/10.1177/000456329503200101.
  163. Williams AF. Hypoglycaemia of the newborn: A review. Bulletin of the World Health Organization. World Health Organization. 1997. https://doi.org/10.1177/089033449801400227.
  164. Wilson JMG, Jungner G. Principles and Practice of Screening for Disease. Public Health Papers. 1966. https://doi.org/10.1001/archinte.1969.00300130131020.
  165. Woo HC, Tolosa L, El-Metwally D, et al. Glucose monitoring in neonates: Need for accurate and non-invasive methods. Archives of Disease in Childhood: Fetal and Neonatal Edition. 2014. https://doi.org/10.1136/archdischild-2013-304682.
  166. World Health Organization. Infant and young child feeding. 2018. Retrieved April 29, 2018, from http://www.who.int/en/news-room/fact-sheets/detail/infant-and-young-child-feeding.
  167. Zecca E, Costa S, Barone G, et al. Proactive Enteral Nutrition in Moderately Preterm Small for Gestational Age Infants: A Randomized Clinical Trial. The Journal of Pediatrics. 2014;165(6):1135–1139.e1. https://doi.org/10.1016/j.jpeds.2014.08.06.

Overzicht van geïncludeerde studies POCT-glucosemeters

First author, year

Patients / Samples

Reference test

Index test

Procedure

Confounders

Raizman 2016

 

651 critically ill neonates in the neonatal intensive care unit (NICU).

Half were premature (gestational age 23-36 weeks)

 

SureStep: 1672 paired samples

StatStrip: 1280 paired samples

 

Hypoglycemia:

≤2.1 mmol/L:

StatStrip: 1.1%

SureStep: 1.3%

 

≤3.0 mmol/L:

StatStrip: 5.3%

SureStep: 8.1%

Glucose oxidase method in venous plasma

Ortho Vitros 950 (aligned to the IDMS gold standard method using NIST standards

Nova StatStrip or

LifeScan SureStep Flexx

Heel warmed before capillary heelstick

 

STAT heparin venous plasma sample to the rapid response lab if the capillary glucose was critical (≤3.0 or ≥9.0 mmol/L)

 

Spun down and assayed immediately. Time from venous sample to reporting of results <1 hour.

Only samples within 20 min were paired.

None in this study

Lockyer 2014

 

37 pediatric samples

Setting: pediatric hospital

 

No further details on the patients (unclear whether samples were from newborns or children)

Vitros analyzer using the glucose oxidase method

Nova Biomedical StatStrip POC glucometer

 

Roche ACCU-CHEK Inform

 

LifeScanSureStepFlexx POC glucose analyzer.

 

whole blood was

obtained, tested on the POC analyzers, immediately spun, and the plasma was

tested on the Vitros analyzer using the glucose oxidase method

Hematocrit: at 3 different glucose levels (78 mg/dL, 121 mg/dL and 325 mg/dL) with hematocrit levels of approximately 20%, 40%, and 60%.

 

Maltose was added to heparinized whole blood with glucose levels of 50 mg/dL and 121 mg/dL to determine the effect of maltose interference on the glucose levels by the Nova analyzer

Kitsommart 2013

172 samples from 172 infants

 

none of the infants’ were tested twice

 

high-risk or symptomatic neonate that is considered at-risk

for hypoglycemia

 

146 infants (84.9%) were born at term

 

23 (13.4%) were late preterms (

34 weeks 0 days to 36 weeks and 6 days)

 

3 (1.7%) infants had IUGR (<10th percentile),

 

21 (12.2%)

were LGA (>90th percentile)

 

81 (47.1%) were low birthweight

(<2,500 g)

 

6 (3.5%) were small-for gestational

age.

 

Median (IQR) age of drawn blood samples was 1.0 hr (0.6, 1.3).

Roche Modular P800, Roche

Diagnostics, Indianapolis, IN, USA),

(hexokinase method)

SS StatStrip

 

SF SureStep Flexx

2 mL of blood (venepuncture), which was immediately and simultaneously tested by both the SF and SS glucose meters. The blood sample was then transferred into two heparinized, haematocrit capillary tubes, and the remainder was inserted into a plastic screw-cap vial for on-site plasma analysis. Each tube was centrifuged in a portable centrifuge to collect plasma. The complete process from venepuncture to plasma analysis was completed within 15 min.

 

Mean (SD) duration between blood sampling and centrifugation was 5.5 (5.9) min. Median (IQR) duration between blood sampling and PG measurements was 47.0 (30.3, 61.8)min.

Bilirubin+

Hematocrit+

Ngerncham 2012

180 blood specimens from 166 high-risk neonates aged between 1-24 hours

 

High-risk neonates aged between 1-24 hours from the High-risk nursery and the Intermediate care unit. The patients included small for gestational age, large for gestational age, infant of diabetic mother, and low birth weight infants. Critically ill infants in the NICU were excluded due to possible multiple medication administration.

 

Mean (SD) gestational age and birthweight were 37.1 (2.8) weeks and 2,799.6 (837.3) grams, respectively.

 

Range (minimum, maximum) and median age (P25, P75) at blood drawn were 23 (1, 24) and 1.0 (1.0, 1.0) hour,

respectively.

 

Setting: tertiary care, university hospital in Bangkok,

Thailand

A Roche Modular P 800 (Roche Diagnostics (Thailand) Ltd.) with enzymatic colorimetric assay using hexokinase enzyme

OneTouch SureStep Hospital Test Strips (LifeScan, Inc., a Johnson & Johnson Company, Milpitas, CA, USA), with a photometric glucose oxidase system.

 

Nova StatStrip (Nova Biomedical, Waltham,

Massachusetts, USA), with a modified glucose oxidasebased amperometric system.

The POC glucose testing was done by trained operators immediately after the blood was drawn.

 

Cuvette tube with sodium fluoride as a

stabilizer was used for reference laboratory plasma

glucose testing.

 

The blood specimens were tested for plasma glucose within one hour after being drawn.

 

Approximately 31% and 91% of the blood specimens had glucose measurement performed at the laboratory within 30 minutes and 60 minutes of blood

drawn, respectively. Mean (SD) time difference between

blood drawn and laboratory plasma glucose measurement was 44.5 (24.7) minute.

 

 

 

Evidence-tabel POCT-glucosemeters

Author(s)

Range of glucose

Bland Altman

mean  LoA

(Passing Bablok)

Regression

Sens Spec

Influence of Ht

Raizman 2016

Hypoglycemia:

≤2.1 mmol/L:

StatStrip: 1.1%

SureStep: 1.3%

 

≤3.9 mmol/L:

StatStrip: 5.3%

SureStep: 8.1%

 

≥9.0 mmol/L:

StatStrip: 6.3%

SureStep: 5.7%

StatStrip accuracy: Bland Altman mean bias= +0.13 mmol/L

SureStep accuracy: Bland Altman mean bias= +0.53 mmol/L

(p <0.01 StatStrip versus SureStep)

Linear regression analysis:

StatStrip:

y =0.9625x + 0.3527; r(2)=0.7994

SureStep:

y =1.0888x + 0.5169; r(2)=0.6845

(p <0.01 StatStrip versus SureStep)

Sensitivity for detecting hypoglycaemia: 71.4% versus 63.5% (StatStrip versus SureStep)

 

Sensitivity for detecting critical low glucose values ≤3.0 mmol/L:

StatStrip: 80.9% vs

SureStep: 68.9% (p<0.05)

 

ROC curve analysis at this cut-off: StatStrip: AUC 0.98 vs SureStep: AUC 0.95 (p<0.05)

Not evaluated

Lockyer 2014

3 different ranges of glucose (mean):

Low: 47-63 mg/dL

Normal: 102-104

High: 304-330 mg/dL

Nova StatStrip correlation with the Vitros analyzer: r =0.99 and p =0.16

 

Roche Accu-Chek Inform: r =0.86

and p =0.007

 

Bland–Altman plots:

Nova StatStrip:

y =-0.0042x + 0.5705

R2 =0.0124

 

Roche Accu-Chek:

y =0.093x - 10.536

R2 =0.4649

 

Linearity was acceptable for the Nova analyzer. All readings fell within the acceptable range (total allowable error of b10%), and the readings were linear across the glucose range of 10 – 580 mg/dL.

 

 

Nova Stat Strip:

Hematocrit: minimal interference (SD <8 mg/dL, p =0.324). The percent variation ranged from 0.7

to 8.2% respectively

Maltose: minimal to no effect (SD <5 mg/dL, p ≥0.05. The percent variation ranged from 1.8 to 5.7% respectively.

 

Data not given for Roche Accu-Chek Inform

Kitsommart 2013

Range 1.11–3.06 mmol/L

 

95 (55.2%)

samples had Plasma glucose levels <2.2 mmol/L

According to the ISO guideline, 164 (95.3%) SS and 162

(94.2%) SF samples met satisfactory criteria. Of SS and SF readings that did not fulfill ISO criteria, 87.5% (7/8) and

70% (7/10) were in the hypoglycemic range, respectively.

Using ADA recommendations, 76 (44.2%) SS and 93

(54.1%) SF readings had bias within 10% of the plasma reference. Likewise for those readings that were beyond the

ADA permissible bias, 62.5% of the SS and 73.4% of SF samples were in the hypoglycemia range.

correlation coefficient

SS: 0.75 (p<0.001)

SF: 0.68 (p<0.001)

 

to detect hypoglycemia

(PG, <2.2 mmol/L):

SS:

At 2.2 mmol/l:

Sens: 58.95

Spec: 96.1%

SF:

At 2.2 mmol/l:

Sens: 73.7%

Spec: 89.6%

 

SS provided the best accuracy of 82.6% at 2.5 mmol/L

SF had optimum accuracy

(80.8%) at 2.2 mmol/L.

SS had the highest sensitivity (94.7%) and NPV (86.1%) at 2.8 mmol/L

 

SF had

100% sensitivity and NPV at the same cut-off level.

The correlations between mean glucose differences and bilirubin levels was poor with coefficients of 0.17; p =0.03 and -0.08; p =0.32 for SS and SF, respectively.

For hematocrit, the mean (SD) was 52.8% (6.4). The correlation coefficients of mean glucose differences and hematocrit were 0.15; p =0.06 and -0.04; p =0.61 for SS and SF, respectively

Ngerncham 2012

 

Of 180 samples, 92 (51%) were diagnosed with

Hypoglycemia (<40 mg/dL)

On average, most of the blood glucose read out from the

Nova StatStrip and SureStep were higher than laboratory plasma glucose throughout the glucose range with mean differences (SD) of 11.2 (8.4) mg/dL and 13.7 (6.8) mg/dL, respectively

95% of the differences lie in a wide range (between -5.3 and 27.7 mg/dL for

Nova StatStrip and between 0.4 and 27.0 mg/dL for SureStep), and are not acceptable for clinical purposes

 

NCCLS recommended that discrepancies in blood glucose measurements should be less than 15 mg/dL when

actual glucose concentrations were less than 99 mg/dL.

Subsequently, 75.3% of Nova StatStrip fulfilled such standard, compared to 61.8% of SureStep [11]. Moreover, using the ADA standard, none of the POC glucometers tested demonstrated satisfactory accuracy.

Nova StatStrip and SureStep had only 22.6% and 9.6% of

their tests achieved a total error of less than 10% at glucose concentration ranging from 30 to 400 mg/dL [12].

Sensitivity

Nova StatStrip 62%

SureStep 53.3%

 

Specificity and positive predictive value of both glucometers were 100%.

 

Negative predictive

values of both glucometers were approximately 85%.

 

The cut-off levels with 100% negative predictive values were Nova StatStrip: 63 mg/dL

SureStep: 62 mg/dL

 

Confirmatory plasma glucose for diagnosis of

hypoglycemia is needed when POC readings are between 39 and 63 mg/dL for Nova StatStrip and between 39 and 62 mg/dL for SureStep.

 

 

Overzicht geïncludeerde studies bloedgasanalyzers

First author, year

Patients / Samples

Reference test

Index test

Procedure

Confounders

Wada 2015

222 blood samples from 213 neonates

 

<75 mg/dL:

StatStrip: 101

Medisafe mini: 94

 

<50 mg/dL:

StatStrip: 27

Medisafe mini: 22

 

Newborns >35 weeks and birth weight >2000 g who were at risk of hypoglycemia

At 1–6 h after birth

blood gas analyzer ABL825 (electrochemical GOD electrode)

 

BM6050 (hexokinase method)

 

NB: vergelijkt ABL met BM6050 en POCT/SMBG met ABL

StatStrip (Nova Biomedical), a POCT device

(modified glucose oxidase (GOD) method, corrects for hematocrit, oxygen and various electro- chemical substances)

 

Medisafe Mini (Terumo), an SMBG device (GOD photo- metric method)

Capillary whole blood capillary samples (300 μL) contained in a heparinized capillary tube for testing on the StatStrip, Medisafe Mini and ABL825. The remaining whole blood samples were transported immediately at room temperature to a centralized laboratory where they were centrifuged. The separated plasma samples were analyzed with the BM6050. The duration of blood drawing, arrival time at the centralized laboratory, centrifugation time and measurement time were all recorded to check for glycolytic influence

 

The samples were transported to the centralized laboratory after StatStrip measurement.

It took 11 min from the drawing of blood to arrival at the laboratory, 18 min for centrifugation, and 35 min for measurement

 

One possible explanation for the StatStrip results being higher than the ABL825 is the influence of glycolysis.

Hematocrit

Acetaminophen

ascorbic acid

Roth-Kleiner 2010

 

Setting: NICU with neonates of a wide

variation of pathologies and gestational ages

 

1,324

paired samples, meaning 2,648 capillary blood glucose

values

 

capillary blood samples

hexokinase/glucose-6-phosphate dehydrogenase

method (Gluco-quant Glucose/HK method on a

Modular P system; Roche Diagnostics)

Bayer Ascensia Contour (157 samples/ 532 patients)

 

Bayer Elite XL (132 samples/ 472 patients)

 

ABL 735, a blood gas analyser with a glucose electrode located in the NICU

(133 samples/ 320 patients)

Paired samples registered in the DAS within 60 min

Hematocrit

 

Evidencetabel bloedgasanalyzers

Author(s)

Range of glucose

Bland Altman

mean  LoA

(Passing Bablok)

Regression

Sens Spec

Influence of Ht

Wada 2015

111 blood samples with glucose <75 mg/dL were analyzed with the ABL825. The <75 mg/dL data points were consistent with the current guideline for POCT devices, POCT12-A3, or guideline for SMBG devices, ISO 15197 criteria.

 

Mean glucose with

the StatStrip was 69 mg/dL; Medisafe Mini, 51 mg/dL; ABL825,

60 mg/dL; and BM6050, 54 mg/dL

All POCT systems showed a positive bias compared to the reference method, ranging from +0.03 mmol/L for Elite XL to +0.73 mmol/L for Contour, whilst ABL 735 was intermediate (+0.46 mmol/L).

 

Correlations with ABL825 at glucose <75 mg/dL.

StatStrip (y =1.1395x – 0.669, R2 =0.8335)

Medisafe Mini (y =0.7508x + 2.6909, R2 =0.4506)

StatStrip results were more closely aligned with those of the ABL825 than the Medisafe Mini.

Correlations between ABL825 and BM6050 (y =0.9589x +

6.9443, R2 =0.9182). ABL825 results were closely aligned with

those obtained from the BM6050.

 

Interference tested at low and mid-glucose levels (samples bewerkt)

StatStrip measurements appeared to be unaffected by hematocrit, acetaminophen or ascorbic acid

 

Roth-Kleiner 2010

 

0.1 – 23.6 mmol/L

(ISO) criteria:

95% of all glycaemia results on POCT systems do not differ by more than ±0.8 mmol/L for glycaemia values ≤4.2 mmol/L or by more than ±20% for glycaemia values >4.2 mmol/L compared to the results measured by the reference method

 

ISO criteria fulfilled

For glycaemia ≤4.2 mmol/L: 157/175 (89.7%)

For glycaemia >4.2 mmol/L: 140/145 (96.6%)

Whole range glycemia: Passing & Bablok: 1.00x + 0.40

 

Focus on low range glycaemia values

(≤5.0 mmol/L, measured by reference method).: Passing & Bablok: 1.00x + 0.40

For the ABL

Sens

Cutoff:

≤2.5 mmol/L: 0.55

≤3.0 mmol/L: 0.89

 

Spec

Cutoff:

≤2.5 mmol/L: 1.0

≤3.0 mmol/L: 0.95

 

Thresshold with sens 0.94: ≤3.3 mmol/L

(spec 0.89)

for ABL 735 (slope 0.007, p<0.05) is too small to be of

clinical relevance

 

Kwaliteit van bewijs

POCT glucose meter (Nova StatStrip)

  • Kitsommart, 2013 Level: 1b (validating cohort study)
  • Lockyer, 2014 Level: 1b (validating cohort study)
  • Ngerncham, 2012 Level: 1b (validating cohort study)
  • Raizman, 2016 Level: 1b (validating cohort study)

 

Bloedgas analysers

  • Roth-Kleiner, 2010 Level: 1b (validating cohort study)
  • Wada, 2015 Level: 1b (validating cohort study)

 

Individuele studies naar gerefereerd:

  • Jain, 1996 Level: 2b (exploratory cohort study)
  • Kaplan, 1989 Level: 2b (exploratory cohort study)
  • Tang 2000 (Ht) Level: 1b (validating cohort study)
  • Coyle, 2015 CLSI rapport (guideline)
  • Semmekrot, 2015 Level: 5 (non-systematic review)
  • Cowett, 1992 Level: 1b (validating cohort study)
  • Janssen, 2010 Level: 5 (non-systematic review)
  • Hortensius, 2011 Level: 2b (exploratory cohort study)
  • Clinical Guidelines & Health, 2013 Richtlijn (Queensland)
  • Meites, 1979 Level: 5 (bench research)
  • Sacks, 2013 CLSI rapport (guideline)
  • Sidebottom, 1982 Level: 2b (exploratory cohort study)
  • Chan, 1989 Level: 5 (bench research)
  • Feig, 1971 Level: 5 (bench research)
  • Gambino, 2007 Level: 5 (non-systematic review)
  • Joosten, 1991 Level: 5 (bench research)
  • Mikesh, 2008 Level: 5 (expert opinion)
  • Van der Hagen, 2017 Level: 1b (validating cohort study)
  • Aynsley-Green, 1991 Level: 5 (non-systematic review)
  • Burrin, 1990 Level: 5 (non-systematic review)
  • D’Orazio, 2006 Level: 5 (non-systematic review)
  • Wiener, 1995 Level: 5 (non-systematic review)
  • Beardsall, 2010 Level: 5 (non-systematic review)
  • NICE, 2015a Richtlijn
  • Williams, 1997 Level: 5 (non-systematic review)
  • Tang 2000 (pH) Level: 1b (validating cohort study)
  • Tang, 2001 (oxygen) Level: 1b (validating cohort study)
  • Atkin, 1991 Level: 1b (validating cohort study)
  • Critchell, 2007 Level: 1b (validating cohort study)
  • Finfer, 2013 Level: 5 (non-systematic review)
  • Inoue, 2013 Level: 1a (SR van level 1 studies)
  • Kanji, 2005 Level: 1b (validating cohort study)
  • Scott, 2009 Level: 5 (non-systematic review)
  • Balion, 2006 Level: 1b (validating cohort study)
  • Carraro, 2009 Level: 2c (audit)
  • Hagvik, 2008 Level: 5 (expert opinion)
  • Woo, 2014 Level: 5 (non-systematic review)

 

GRADE van het bewijs POCT glucose meter (Nova StatStrip)

  1. Er werd vier validatiestudies gevonden bij pasgeborenen.
  2. Er is wel consistentie in de richting van de mate van overeenkomst.
  3. De populatie was in twee studies overeenkomstig met de richtlijn. De bepalingen op de verschillende meters werden slechts in één studie tegelijkertijd verricht waardoor er sprake kan zijn geweest van voortgaande glycolyse.
  4. Er werden voldoende monsters geanalyseerd, met in de meeste studies ook monsters met een glucose concentratie in de lage range.
  5. Publicatiebias niet te bepalen.

 

Kwaliteit: matig

 

GRADE van het bewijs Bloedgas analysers

  1. Er werd twee validatiestudies gevonden bij pasgeborenen.
  2. Er is wel consistentie in de richting van de mate van overeenkomst.
  3. De populatie was in één studie overeenkomstig met de richtlijn. De bepalingen op de verschillende meters werden in beide studies niet tegelijkertijd verricht waardoor er sprake kan zijn geweest van voortgaande glycolyse.
  4. In één studie werden voldoende monsters geanalyseerd, met ook voldoende monsters met een glucose concentratie in de lage range.
  5. Publicatiebias niet te bepalen.

 

Kwaliteit: matig

 

GRADE-tabel: Van bewijs naar aanbeveling

 

Beslissing

Toelichting

1. Kwaliteit van het bewijs

Is de algehele kwaliteit van bewijs hoog?

 

☐ Nee

 

Er zijn in de studies onvoldoende maatregelen genomen om de invloed van voortgaande glycolyse te beperken.

2. Balans tussen gewenste en ongewenste effecten

 

 

In geval van een positieve aanbeveling:

Overtreffen de gunstige effecten de ongunstige effecten aanzienlijk, en is de werkgroep hier zeker van?

 

 

☐ Ja

 

 

Keuze tussen POCT, bloedgasanalyser en laboratorium bepaling: voordelen van de POCT en bloedgasanalyser zijn de snelle beschikbaarheid van de uitslag; echter zijn deze bepalingsmethodes matig gevalideerd bij pasgeborenen. Voordeel van de laboratorium bepaling is de betrouwbaarheid; nadeel is de langere duur voordat de uitslag bekend is en de beperkte mogelijkheden in de klinische praktijk om glycolyse te beperken waardoor de uitslag alsnog onbetrouwbaar kan zijn.

3. Patiëntenperspectief

 

 

In het geval van een positieve aanbeveling:

Hanteren vrijwel alle patiënten hetzelfde perspectief op de wenselijkheid van de conceptaanbeveling?

 

 

☐ Ja

 

 

Voor patiënten is het belangrijk dat de gekozen bepalingsmethode betrouwbaar is.

4. Professioneel perspectief

 

 

In het geval van een positieve aanbeveling:

Hanteren vrijwel alle zorgverleners hetzelfde perspectief op de wenselijkheid van de conceptaanbeveling?

 

 

☐ Ja

 

 

Voor zorgverleners is het belangrijk dat de gekozen bepalingsmethode betrouwbaar is.

5. Middelenbeslag

 

 

In het geval van een positieve aanbeveling:

Zijn de netto-gunstige effecten de (extra) middelen waard?

 

 

☐ Niet van toepassing?

 

6. Organisatie van zorg

 

 

In geval van een positieve aanbeveling:

Zijn voldoende condities van zorg-organisatorische of maatschappelijke aard aanwezig om de interventie toe te passen?

 

 

☐ Ja

 

 

POCT-meters en bloedgasanalysers (indien aanwezig op de afdeling) hebben het voordeel van een snel beschikbare uitslag waardoor eventuele interventies snel kunnen plaatsvinden.

7. Maatschappelijk perspectief

 

 

In geval van een positieve aanbeveling:

Zijn voldoende condities van zorg-organisatorische of maatschappelijke aard aanwezig om de interventie toe te passen?

 

 

☐ Ja

 

 

Zie punt 6.

Indien meerdere factoren positief worden geëvalueerd (‘ja’) neemt de waarschijnlijkheid van een sterke aanbeveling toe.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 28-11-2020

Laatst geautoriseerd  : 28-11-2020

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2026

De richtlijn wordt één keer per vijf jaar gereviseerd. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen als nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn om een herzieningstraject te starten. Zo mogelijk wordt de richtlijn, indien financiering beschikbaar is, aangevuld met extra modules.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen
  • Stichting Kind en Ziekenhuis

Doel en doelgroep

Het doel van deze richtlijn is om handvatten te bieden voor de algemene kindergeneeskundige zorg voor de (bijna) à terme pasgeborenen. In deze richtlijn gaan de uitgangsvragen over het beleid rondom neonatale hypoglycemie, beleid na vacuümextractie en de indicaties voor een consult kinderarts. Het gaat hierbij om pasgeborenen die vanwege een medische indicatie in het ziekenhuis geboren of opgenomen worden en bij wie de (algemeen) kinderarts zorg levert of zou moeten leveren. Prematuren met een zwangerschapsduur <35 weken en pasgeborenen met een indicatie voor intensive care opname vallen niet onder deze richtlijn. Deze richtlijn bevat aanbevelingen voor de zorg voor pasgeborenen waarbij de focus ligt op de algemeen kinderarts. Ook andere zorgverleners binnen de integrale geboortezorg kunnen gebruik maken van de informatie uit deze richtlijn, zoals huisartsen, verloskundigen, verpleegkundigen, kraamverzorgenden en ouderverenigingen.

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is een richtlijnwerkgroep samengesteld. Deze werkgroep bestond uit gemandateerde vertegenwoordigers van de NVK, de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV). Het ouderperspectief in de werkgroep werd vertegenwoordigd door participatie van Stichting Kind en Ziekenhuis. De werkgroep werd aangevuld met een arts-onderzoeker met expertise op het gebied van neonatale hypoglycemie. De werkgroep werd bij het literatuuronderzoek ondersteund door een epidemioloog van het NVK-bureau. Een epidemioloog van PROVA was betrokken voor methodologisch en procedureel advies. De werkgroep werd secretarieel ondersteund vanuit het bureau van de NVK. De ontwikkeling van deze richtlijn is gefinancierd vanuit een projectbudget van de SKMS.

 

Werkgroep

  • Mw. L.H. van der Meer-Kappelle, werkzaam in Reinier de Graaf Groep, namens NVK (voorzitter)
  • Dr. R.F. Kornelisse, neonatoloog, werkzaam in Erasmus MC-Sophia, namens NVK
  • Dr. R.H.T. van Beek, neonatoloog, werkzaam in Amphia Ziekenhuis, namens NVK
  • Drs. C.S. Barbian, kinderarts, werkzaam in Ziekenhuis Rivierenland, namens NVK
  • Dr. A.A.M.W. van Kempen, neonatoloog, werkzaam in OLVG Amsterdam, namens NVK
  • Drs. N.R. van Veenendaal, arts-onderzoeker werkzaam in OLVG Amsterdam, namens NVK
  • Drs. H.G. Stas, neonatoloog, werkzaam in Maasstad Ziekenhuis Rotterdam, namens NVK
  • Dr. P.H Dijk, neonatoloog, werkzaam in UMCG, namens NVK
  • D. Joseph, MSc, verpleegkundige, werkzaam voor Kind en Ziekenhuis
  • L. Zondag, beleidsmedewerker, werkzaam als verloskundige, namens KNOV
  • NVOG, commissie Kwaliteitsdocumenten

 

Meelezers

  • Mw. Dr. C. de Boer, verpleegkundige neonatologie, werkzaam in Erasmus MC, namens V&VN
  • Dr. R.M.J. Moonen, neonatoloog, werkzaam in Zuyderland Medisch Centrum Heerlen, namens NVK
  • Drs. S. Mulder, hoofd afdeling neonatologie, werkzaam in Isala Zwolle, namens NVK
  • Dr. J.E. Bunt, neonatoloog, werkzaam in ETZ Elisabeth, namens NVK
  • Dr. F. Maingay, neonatoloog, werkzaam in Noordwest Ziekenhuisgroep Alkmaar, namens NVK
  • Dr. F.A.B.A. Schuerman, neonatoloog, werkzaam in Isala Zwolle, namens NVK
  • Dr. W.J.M. van Heel, neonatoloog, werkzaam in Haga Ziekenhuis, namens NVK
  • Dr. H.B. Burggraaff, verloskundige huisarts, werkzaam in H.B. Burggraaff, namens NHG

 

Met ondersteuning van

  • Mw. Drs. M. Tuut, zelfstandig epidemioloog PROVA
  • Mw. Dr. L.M.A.J. Venmans, epidemioloog NVK

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek en belangen door kennisvalorisatie. De ingevulde belangenverklaringen zijn beoordeeld door de projectleider. Hieruit is geen belemmering voor participatie in de werkgroep naar voren gekomen. De verklaringen liggen ter inzage bij de NVK.

Inbreng patiëntenperspectief

Het perspectief van patiënten en ouders is gewaarborgd doordat Stichting Kind en Ziekenhuis vertegenwoordigd was in de werkgroep. Zij hadden een belangrijke bijdrage aan de patiëntenversie van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De definitieve richtlijn is onder de verenigingen verspreid, en via de website van de NVK (https://www.nvk.nl/) en de Richtlijnendatabase elektronisch beschikbaar gesteld. Op wetenschappelijke bijeenkomsten van de betrokken wetenschappelijke verenigingen en regionale bijeenkomsten kunnen de aanbevelingen van de richtlijn worden gepresenteerd.

 

Het uitgebreide implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.

Werkwijze

Knelpuntanalyse, verzamelen protocollen en vaststellen uitgangsvragen

Door de leden van de werkgroep werd een schriftelijke knelpuntenanalyse uitgevoerd om de huidige werkwijze ten aanzien van neonatale hypoglycemie, beleid na vacuümextractie en opname- en ontslagcriteria in kaart te brengen.

 

De inhoud van deze praktische en specifiek op de Nederlandse situatie gerichte richtlijn, is mede gebaseerd op internationale richtlijnen. De evidence was niet altijd even sterk. Daarnaast leende een deel van de uitgangsvragen zich niet voor een literatuursearch.

 

Daarom werden, naast literatuur, internationale en nationale richtlijnen, ook regionale en lokale protocollen omtrent neonatale hypoglycemie, vacuümextracties en indicatie voor een consult kinderarts verzameld en gebruikt. Er werden 34 protocollen toegestuurd: 4 afkomstig uit NICU’s, 9 uit post-IC/HC-centra en 21 uit algemene ziekenhuizen. In december 2016 telde Nederland 79 ziekenhuisorganisaties, inclusief 10 NICU’S. Het aantal ingestuurde protocollen werd door de werkgroep als representatief voor de Nederlandse ziekenhuizen beschouwd.

 

Tijdens werkgroepvergaderingen werden de definitieve knelpunten en uitgangsvragen vastgesteld. De Nederlandse kinderarts werkt zo veel mogelijk evidence-based. Wanneer er een grote praktijkvariatie is, komt dit doordat evidence ontbreekt in de literatuur. Aangezien deze richtlijn als doel heeft de praktijkvariatie te beperken, is per vraag bekeken of een evidence-based search zinvol was om antwoord te geven op de uitgangsvraag of dat de uitgangsvraag door middel van consensus, met behulp van bestaande literatuur, (inter)nationale richtlijnen en lokale protocollen, binnen de werkgroep zou worden uitgewerkt.

 

Zoeken (inter)nationale richtlijnen

In eerste instantie werd gezocht naar evidence-based richtlijnen. Hierbij werd gebruik gemaakt van de volgende databases: Medline, SUMSEARCH2, Clinical evidence van BMJ, Scottish Intercollegiate Guidelines Network en de TRIP DATABASE. Inclusiecriteria waren als volgt:

  1. het betreft een evidence-based richtlijn of practical guideline;
  2. de populatie betreft pasgeborenen;
  3. de richtlijn moet gaan over postnatale zorg voor pasgeborenen;
  4. publicatie tot juli 2015 (datum van de search).

 

De gevonden richtlijnen werden op kwaliteit beoordeeld met behulp van AGREE II (https://www.agreetrust.org/). De resultaten van deze search en de kwaliteit van de gevonden richtlijnen is beschreven bij de verschillende modules.

 

Zoeken artikelen

Bij de vragen waarvoor een search werd gedaan, wordt beschreven welke databases en zoektermen zijn gebruikt en welke zoekperiode is aangehouden (zie de zoekverantwoording in de verschillende modules). Er werd gezocht naar de hoogste mate van bewijs: systematische reviews en gerandomiseerd en gecontroleerd onderzoek. Zoals te verwachten bij veel praktijkvariatie, was het bewijsniveau van de literatuur en richtlijnen over het algemeen laag.

 

Beoordeling artikelen

De uitgangsvragen waarvoor een search werd gedaan, werden met behulp van de GRADE-methodiek (Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation) uitgewerkt. De literatuur werd beoordeeld middels https://www.cebm.net/2009/06/oxford-centre-evidence-based-medicine-levels-evidence-march-2009/. Aan het begin van het richtlijntraject werden hiertoe uitkomstmaten gedefinieerd. Resultaten werden per uitkomstmaat samengevat, waarbij tevens de overall kwaliteit van de onderliggende bewijslast (evidence) werd aangegeven. Bij de beoordeling werd gebruik gemaakt van GRADEpro (https://gradepro.org/). Met behulp van dit instrument werd bij elke uitgangsvraag een tabel met bevindingen (summary of findings) en een tabel met de beoordeling van het bewijs (GRADE evidence profile) gemaakt.

 

GRADE kent vier niveaus: high, moderate, low en very low. Per uitkomst werd een GRADE-niveau toegekend. Wanneer een uitkomst als high geclassificeerd werd, wil dit zeggen dat het onwaarschijnlijk is dat toekomstig onderzoek de schatting van de uitkomst zal veranderen. Met andere woorden: er is veel vertrouwen in de juistheid van de schatting van de uitkomst. Een very low-classificatie wil zeggen dat er veel onzekerheid is over de juistheid van de uitkomst.

 

Het onderzoeksdesign is een belangrijke factor binnen GRADE. Gerandomiseerde en gecontroleerde studies krijgen daarom in beginsel de kwalificatie high. Er zijn vijf factoren die kunnen zorgen voor een lagere kwalificatie:

  1. beperkingen in de onderzoeksopzet;
  2. inconsistentie: onverklaarde heterogeniteit van de resultaten;
  3. indirectheid: de populatie, interventie, controle en uitkomst (PICO) waarop de evidence gebaseerd is, wijken op een of meer punten af van de PICO die men wil onderzoeken. Ook het gebruik van surrogaatmarkers valt onder indirectheid;
  4. imprecisie: wijde betrouwbaarheidsintervallen rond een geschat effect duiden op onzekerheid in de grootte van het effect. Er is sprake van imprecisie bij een te kleine steekproef (lage statistische power), weinig events en een betrouwbaarheidsinterval dat wel statistisch significant is, maar zowel in het gebied van klinische relevantie als in het gebied van een verwaarloosbaar effect ligt;
  5. publicatiebias.

 

Indien de resultaten niet gepoold konden worden, werd volstaan met een globale inschatting van de kwaliteit van de onderliggende bewijslast. Voor een uitgebreidere beschrijving van GRADE verwijst de werkgroep naar http://www.gradeworkinggroup.org.

 

Van bewijs naar aanbeveling

Nadat de evidence was samengevat en gegradeerd, werden door de werkgroep aanbevelingen geformuleerd. Naast de evidence werden hierbij overwegingen uit de praktijk meegenomen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met de organisatie van zorg; alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur), hoewel deze in de algemeen kindergeneeskundige praktijken nog al verschillend zijn. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Commentaar- en autorisatiefase

Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de werkgroep werd de richtlijn naar de meelezers gestuurd ter becommentariëring. Na verwerking van alle suggesties, startte de commentaarfase en werd de richtlijn voorgelegd aan de volgende partijen: NVK, Stichting Kind en Ziekenhuis, NVOG, KNOV, V&VN, IGZ, VGVK, NHG.

 

In de definitieve richtlijn, die ter autorisatie is aangeboden aan de NVK, NVOG, KNOV en Stichting Kind & Ziekenhuis op 28 november, is het commentaar waar mogelijk en relevant verwerkt door de werkgroep.

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar op evidence gebaseerde inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien deze aanbevelingen hoofdzakelijk gebaseerd zijn op de gemiddelde patiënt kunnen zorgverleners op basis van hun professionele autonomie zo nodig afwijken van de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd en gedocumenteerd te worden.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Beleid en vacuümextractie (VE)