Pijnmeting en behandeling bij kinderen

Initiatief: NVK Aantal modules: 57

Pijnmeetinstrumenten verstandelijk beperkten

Uitgangsvraag

  • Zijn er betrouwbare, valide en praktisch bruikbare instrumenten om pijn vast te stellen bij kinderen met een verstandelijke beperking?
  • In welke mate zijn richtlijnen voor de behandeling van pijn bij kinderen ook toepasbaar bij kinderen met een verstandelijke beperking?

Aanbeveling

De werkgroep is van mening dat pijn bij verstandelijk beperkten gemeten kan worden met bestaande pijnmeetinstrumenten zoals de Checklist Pijn Gedrag en KIDPAINS. Te allen tijde moet er wel aandacht zijn voor relevante contextuele factoren bij de pijnbeoordeling.

Overwegingen

Hoewel er een aantal pijninstrumenten ontwikkeld is voor deze groep patiënten, blijft het van belang om informatie te hebben over het gangbare gedrag van de patiënt en relevante contextuele factoren. Deze factoren zijn patiëntgerelateerde zoals koorts, mate van ziekzijn, en temperament en omgevingsgerelateerd zoals lawaai, nieuwe hulpverleners, afwezigheid/aanwezigheid ouders, en situatie gerelateerd zoals rond verzorging of in rust, perioperatief, rond voeding etc. Dit is ook van belang bij het kiezen van het moment van pijnmeting. Als men het vermoeden heeft dat gastro oesophageale reflux de oorzaak van de pijn is dan zal men voor en 20 minuten na de voeding moeten scoren en niet alleen op vaste tijden. In tabel 1 staat een aantal pijnmeetinstrumenten beschreven die als hulpmiddel gebruikt kunnen worden. Deze instrumenten zijn gevalideerd voor acute, postoperatieve en dagelijkse pijn. Het nut van deze instrumenten voor chronische pijn is niet onderzocht.

Onderbouwing

De laatste jaren is er een toenemend besef bij hulpverleners dat verstandelijk beperkten pijn doormaken maar deze vaak niet kunnen uiten of zo uiten dat de omgeving het niet signaleert als een uiting van pijn. Patiënten met een licht verstandelijke beperking kunnen dit wellicht wel, maar bij de ernstig verstandelijk beperkte patiënt (IQ ongeveer<40) vormt dit een probleem. Het gaat hierbij niet zozeer om de hoogte van het IQ maar om het niet in staat zijn pijn te verbaliseren. Uit 145 interviews bleek dat de ouders van deze patiëntengroep vinden dat de kinderen hun pijn anders uiten en daardoor minder gevoelig voor pijn lijken te zijn26. Dat dit consequenties had voor de behandeling bleek uit een publicatie die o.a. aantoonde dat bij een zelfde chirurgische ingreep de kinderen met een verstandelijke beperking ten onrechte minder pijnstilling kregen dan de controlegroep27.

Bij de acute pijn gaat het in deze groep vaak om pijn tijdens tandheelkundige procedures, pijn tijdens de verzorging en pijn tijdens voeding (door de hoge incidentie van al dan niet medicamenteus/chirurgisch behandelde gastro-enterale reflux), en fysiotherapie ter voor­koming van contracturen. Door de noodzaak van anti-epileptica en wijze van voeding (vaak niet per os) zijn gebitsproblemen een veel voorkomend verschijnsel. Pijn tijdens de verzorging ontstaat door de contracturen en pijnlijke gewrichten. Deze gewrichtsklachten kunnen ook chronische pijn veroorzaken. Tijdens of met name na het voeden kan gastro-oesophageale reflux pijn geven doordat er maagzuur in de slokdarm komt.

De verschillende oorzaken voor een ernstige verstandelijke beperking (aangeboren, perinataal, trauma etc) maken dat elke patiënt uniek is en dit ook is in zijn uiting van pijn, ongenoegen en plezier. Een complicerende factor is dat bewegingen en grimassen kunnen worden veroorzaakt door spasticiteit maar ook een uiting van welbehagen kunnen zijn. 

Wanneer:

maart t/m december 2004

Waar:

Databases:

Medline/Pubmed (via internet),

Embase, Cinahl, Psychinfo (via Silver Platter van het CBO)

Selectie tijdens het zoeken:

Artikelen in tijdschriften (dus geen dissertaties, boeken of hoofdstukken uit boeken), alleen gezocht op de kinderleeftijd (0-18 jr)

Gebruikte

zoektermen:

pain, acute, chronic, scale, tool, assessment, measurement, mental intellectual, cognitive, impairment, disorder, disability, deficit, retardation, validity, reliability, utility, psychometric, implementation, guideline, protocol, systematic, review, overview, meta-analysis, randomized controlled trial, clinical controlled trial, clinical trial,

De gebruikte zoektermen zijn zo breed mogelijk ingezet en afhankelijk van de pico gecombineerd.

Volgorde:

In eerste instantie is gezocht op het hoogste niveau van bewijs, te weten bij de meta-analyses, de (systematic) reviews en de (systematic) overviews. Na deze selecties is verder gezocht naar literatuur op het niveau van de randomized controlled trials, de clinical controlled trials en de clinical trials.

Wijze van

selecteren:

De literatuur werd per niveau van bewijs opgezocht in de verschillende databases, daarvan werden titel en abstract aangeboden aan de mensen van de deelwerkgroep. Deze hebben op grond van de titel en of het abstract een selectie gemaakt welke literatuur eventueel relevant was voor de richtlijn. Vervolgens werden deze artikelen opgevraagd en volledig beoordeeld. Van de verkregen literatuur zijn ook nog met de hand de referenties gecontroleerd. In het geval van een RCT werd de Jadad-score toegepast. Na beoordeling van de desbetreffende artikelen werd opnieuw geselecteerd en ontstond de uiteindelijke selectie die gebruikt is in de richtlijn.

Taalrestricties

Artikelen in het Nederlands, Engels, Frans en Duits zijn gescreened en eventueel gebruikt in de richtlijn.

  1. 26 - Fanurik D, Koh JL, Schmitz ML, Harrison RD, Conrad TM. Children with cognitive impairment: parent report of pain and coping. J Dev Behav Pediatr 1999;20(4):228-34.
  2. 27 - Malviya S, Voepel-Lewis T, Tait AR, et al. Pain management in children with and without cognitive impairment following spine fusion surgery. Paediatr Anaesth 2001;11(4):453-8.
  3. 28 - Collignon P, Giusiano B. Validation of a pain evaluation scale for patients with severe cerebral palsy. Eur J Pain 2001;5(4):433-42
  4. 29 - Breau LM, McGrath PJ, Camfield CS, Finley GA. Psychometric properties of the noncommunicating children's pain checklist-revised. Pain 2002;99(1-2):349-57.
  5. 30 - Breau LM, Finley GA, McGrath PJ, Camfield CS. Validation of the Non-communicating Children's Pain Checklist-Postoperative Version. Anesthesiology 2002;96(3):528-35
  6. 31 - Voepel-Lewis T, Merkel S, Tait AR, Trzcinka A, Malviya S. The reliability and validity of the Face, Legs, Activity, Cry, Consolability observational tool as a measure of pain in children with cognitive impairment. Anesth Analg 2002;95(5):1224-9.
  7. 32 - Terstegen C, Koot HM, de Boer JB, Tibboel D. Measuring pain in children with cognitive impairment: pain response to surgical procedures. Pain 2003;103(1-2):187-98.
  8. 33 - van Hastenberg-van Dongen K. Translating pain: assessing expressive pain behaviour of children with severe to profound intellectual disabilities: University of Maastricht, 2004.
  9. 34 - Hunt A, Goldman A, Seers K, et al. Clinical validation of the paediatric pain profile. Dev Med Child Neurol 2004;46(1):9-18.

Tabel 1: Gevalideerde pijnmeetinstrumenten in relatie tot doelgroep en soort pijn.

Pijnmeetinstrument

Inhoud

Doelgroep

Soort pijn

Observatie-instrumenten

 

 

 

NFCS (Grunau, 1990)

Gezichtsuitdrukking

pasgeborenen

 

NIPS (Lawrence 1993)

Gedrag en ademhaling

(Premature) pasgeborenen

Acuut

PIPP (Stevens 1996)

Gedrag, hartslag en zuurstofsaturatie

(Premature) pasgeborenen

Acuut

CRIES (Krechel 1995)

Gedrag+fysiologische items

Premature pasgeborenen

Postoperatief

EDIN(Debillon 2001)

Gedragingen

Premature pasgeborenen

Langduriger pijn***

COMFORTneo (van Dijk 2006)

Gedragingen

(Premature) pasgeborenen

Acute, postoperatieve en langduriger pijn

COMFORT gedrag (van Dijk, 2000), Ista 2005)

Gedragingen

0 tot 3 jaar

 

Acute, postoperatief en sedatie

FLACC (Merkel 1997)

 

Gedragingen

2 maanden tot 7 jaar

Postoperatief

 

CHIPPS(Buttner 1998)

Gedragingen

0 tot 4 jaar

Postoperatief

CHEOPS (McGrath 1985)

Gedragingen

1 tot 7 jaar

Postoperatief

POKIS (Boelen-van der Loo 1999)

Gedragingen en ademhaling

1 tot 4 jaar

Post OK ATE/buisjes

Zelfrapportage schalen

 

 

 

Oucher (Beyer 1992)

 

vanaf 3 jaar

Acuut, postoperatief

Wong-Baker FACES pain rating scale (Wong, 1988)

 

vanaf 3 jaar

Acuut, postoperatief

Faces Pain Scale-Revised (Hicks 2001)

 

Vanaf 4 à 5 jaar

Acuut, postoperatief

VAS (Huskisson 1974)

 

Vanaf 7 à 8 jaar

Alle vormen van pijn

NRS (McCaffery 1999)

 

Vanaf 7 à 8 jaar

Alle vormen van pijn

*** Langduriger pijn zoals bij een necrotiserende enterocolitis

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 17-09-2007

Laatst geautoriseerd  : 17-09-2007

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2011

Uiterlijk in 2010 bepaalt de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde als eerst verantwoordelijke voor de inhoud van deze richtlijn of deze richtlijn nog actueel is. Zonodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding tot een herzieningstraject geven.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Organisatie:

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO

 

Financiering:

Deze richtlijn is tot stand gekomen met financiële steun van de Orde van Medisch Specialisten in het kader van het programma “Evidence-based Richtlijn Ontwikkeling (EBRO)”

 

Aanleiding

In de laatste decennia is in de literatuur steeds meer aandacht ontstaan voor pijnmanagement bij kinderen van alle leeftijden. Anand verrichtte baanbrekend onderzoek om aandacht en inzicht te krijgen in de pijnperceptie en lange termijn gevolgen van de premature neonaat1-2.

Ook in Nederland wordt gedegen onderzoek naar pijn bij kinderen gedaan en opgezet. Niet alleen in de literatuur zijn inmiddels vele onderzoeken gepubliceerd, maar ook wetenschappelijke verenigingen erkennen het belang van deze patiëntengroep, zoals blijkt uit het opstellen van richtlijnen, waaronder deze richtlijn van de Nederlandse Vereniging van Kindergeneeskunde3-12.

Ondanks meer kennis omtrent pijn bij kinderen, heeft dit nog onvoldoende geleid tot een verbetering van het pijnbeleid bij kinderen in de dagelijkse praktijk.

Implementatie van pijnmeetinstrumenten voor alle leeftijden, maar ook geschikte instrumenten voor het non-verbale kind worden nog niet als standaard toegepast.

De vraag wat de juiste dosering van analgetica moet zijn, heeft gezien de grote variabiliteit op de kinderleeftijd, veel aandacht gekregen; vele andere vragen zijn evenwel nog onbeantwoord gebleven. Hierdoor wordt nog onnodig pijn geleden11.

Doel en doelgroep

Doel

De richtlijn beoogt het gebruik van gevalideerde pijnmeetinstrumenten, het geprotocolleerd voorschrijven van analgetica en het toepassen van non-farmacologische pijnbestrijding bij kinderen in de dagelijkse praktijk te bevorderen.

 

Doelgroep

De richtlijn richt zich op kinderartsen, kinderanesthesiologen, kinderverpleegkundigen, psychologen, (ortho-) pedagogen en allen die zich met de zorg voor het kind met pijn in de tweede lijn bezig houden.

Samenstelling werkgroep

Werkgroep

  • Dr. ir. J.J.A. de Beer, adviseur Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg, CBO
  • Mw. Dr. T. Boelen – van der Loo, orthopedagoog
  • J. Bruijn, kinderarts-kinderneuroloog. Vlietland Ziekenhuis Vlaardingen en Erasmus MC
  • Rotterdam
  • W. Brussel, kinderarts-kinderneuroloog Ziekenhuis Rijnstate Arnhem
  • Mw. Dr. M. Van Dijk, psycholoog, ErasmusMC Rotterdam
  • M. Eling, assistent-kinderarts ErasmusMC Rotterdam, thans kinderarts Slingeland
  • Ziekenhuis Doetinchem
  • Prof dr. J. Hamers, verplegingswetenschapper, Universiteit Maastricht
  • Dr. R.A. Van Lingen, kinderarts-neonatoog Isala Klinieken Zwolle, voorzitter werkgroep
  • Prof. dr. J. Passchier, medisch psycholoog ErasmusMC Rotterdam
  • Mw. C.J.G.M. Rosenbrand, arts-senioradviseur Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO
  • Prof. dr. D. Tibboel, kinderarts-intensivist ErasmusMC Rotterdam
  • Mw. D.B.M. van der Werff, kinderanesthesioloog Wilhelmina Kinderziekenhuis/UMCUtrecht

 

Klankbordgroep

  • Mw. H. Blokland-Loggers, kinderarts Mesos Medisch Centrum Oudenrijn Utrecht,
  • vertegenwoordiger sectie kindergeneeskunde algemene ziekenhuizen van de NVK
  • Dr. J.A. Borgstein, kno-arts ErasmusMC Rotterdam
  • Mw. Prof. dr. H. Evenhuis, AVG-arts ErasmusMC Rotterdam
  • Mw. Drs. J. Groeneveld, kwaliteitsfunctionaris en verpleegkundige Maxima Medisch
  • Centrum Veldhoven
  • Mw. Z. Hannink, neonatologie-verpleegkundige, LPN
  • Mw. I. Harms, kinderarts, Zorgverzekeraars Nederland
  • Prof. dr. H. Heij, kinderchirurg AMC Amsterdam
  • Mw. Dr. C. Knibbe, ziekenhuisapotheker St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein en lid
  • vakgroep farmacologie Universiteit Leiden
  • Mw. Dr. A.W.M.M. Koopman-van Gemert, anesthesioloog Albert Schweizer Ziekenhuis Locatie Dordwijk
  • Prof. dr. H. Koot, kinderpsycholoog VU medisch centrum Amsterdam
  • Mw. Drs. M. de Kuiper, verplegingswetenschapper Hogeschool Utrecht
  • S. McKintosh, ex-voorzitter VOC, ervaringsdeskundige
  • Mw. Dr. L. Den Ouden, kinderarts-neonatoloog n.p., senior inspecteur IGZ
  • W. Van Rijswoud, verpleegkundige, Vereniging van Kinderverpleegkundigen, ter
  • vervanging van Corry den Hoed
  • Mw. H.M.J. van Schrojenstijn Lantman- de Valk, arts verstandelijk gehandicapten, Limbricht.
  • Dr. W. Tissing, kinderarts-hematoloog/oncoloog Universitair Medisch Centrum Groningen
  • K. De Waal, kinderarts Isala Klinieken Zwolle
  • Mw. Dr. C. Wirtz-Terstegen, orthopedagoog, vervangster B. van Beek van de BOSK
  • Prof. dr. W.W.A. Zuurmond, anesthesioloog VU medisch centrum Amsterdam

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben zo onafhankelijk mogelijk gehandeld ten opzichte van externe commerciële invloeden betreffende het onderwerp van de richtlijn. Details van hun belangenverklaring zijn op verzoek verkrijgbaar bij het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO.

Inbreng patiƫntenperspectief

Er is contact gelegd met de Vereniging Kind en Ziekenhuis, BOSK (Vereniging van motorisch gehandicapten en hun ouders) en de Vereniging van Ouders van Couveusekinderen.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Bevordering van de wetenschappelijke onderbouwing van het medisch handelen en van de zorgverlening neemt al geruime tijd een prominente plaats in op de agenda van de medisch specialistische en beroepsverenigingen, maar ook van de overheid. De minister van VWS concludeerde in 1997 dat de uitkomsten van ‘medical technology assessment (MTA of HTA = het onderbouwen van het medisch handelen en de zorgverlening met wetenschappelijk bewijs) toenemend worden vastgelegd in richtlijnen voor het professioneel medisch (specialistisch) handelen, maar dat zij in een te traag tempo of in te geringe mate de kwaliteit van zorg in de dagelijkse praktijk lijken te beïnvloeden23.

Daaropvolgend heeft een commissie op verzoek van de minister de elementen besproken die belangrijk zijn voor verbetering van de kwaliteit van de zorgverlening. Deze commissie concludeerde dat verbetering van kwaliteit van zorg eigenlijk alleen mogelijk is door bevorderen en het ter beschikking komen van vakkennis, epidemiologische gegevens, patiëntgegevens en organisatorische aspecten in een geïntegreerd verbeteringssysteem24. Het uitbrengen van goede multidisciplinaire richtlijnen en een daaraan gekoppeld implementatieplan is een voorbeeld van geïntegreerde verbetering.

Het is aangetoond dat diverse omstandigheden en maatregelen de implementatie van richtlijnen kunnen bevorderen. Een inhoudelijk goede kwaliteit van de richtlijn is een zeer belangrijke voorwaarde, echter het is in het algemeen:

  • niet goed mogelijk om één optimale interventie (enkelvoudig of samengesteld) aan te bevelen voor het bevorderen van implementatie van een richtlijn;
  • niet mogelijk om een één-op-één relatie aan te geven tussen de theorieën betreffende de implementatie en de concrete implementatiestrategieën in de praktijk;
  • wel belangrijk om voor implementatie aandacht te besteden aan bevorderende en belemmerende factoren voor implementatie (per doelgroep en/of setting)25.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 3½ jaar, vanaf januari 2003 tot juni 2006 in 15 vergaderingen aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. De uitgangsvragen waarop in deze richtlijnen antwoord wordt gegeven, zijn voorgelegd aan een breed samengestelde klankbordgroep. Per deelonderwerp werden subgroepen geformeerd; de resultaten werden plenair besproken.

Voor de meeste uitgangsvragen is de werkwijze de volgende geweest. De werkgroepleden zochten systematisch literatuur en beoordeelden de kwaliteit en inhoud ervan. Vervolgens schreven de werkgroepleden een submodule of module voor de conceptrichtlijn, op basis van de beoordeelde literatuur en van consultatie van experts.

Voor enkele onderwerpen is een andere aanpak gekozen. Wat het onderwerp migraine betreft is met name gebruik gemaakt van een literatuurreview dat in de tweede helft van 2004 is verricht door dr. L. Damen, drs. J.K.J. Bruijn, dr. A. Verhagen en prof. dr. J. Passchiera en waarvan de resultaten inmiddels gepubliceerd zijn19. Er is voor gekozen om alleen de medicamenteuze interventies te bespreken. Daarnaast is gebruik gemaakt van de “Practice Parameter”20 die tevens de officiële richtlijn is voor de behandeling van migraine bij kinderen van de American Academy of Pediatrics (AAP).

Er is in de fase van uiteindelijke totstandkoming van dit onderdeel van de richtlijn samengewerkt met kinderneuroloog dr. R.H.J.M. Gooskensb die in dezelfde periode eveneens bezig was om namens de Nederlandse Vereniging van Neurologen de in 1997 tot stand gekomen richtlijn voor behandeling van migraine bij kinderen, aan te passen aan de nieuwste literatuurgegevens. De eindconclusies in beide richtlijnen zijn na overleg tot stand gekomen en zo veel mogelijk op elkaar afgestemd. In verband hiermee heeft de modules over migraine een van de andere modules en submodules afwijkende indeling.

Voor de modules over chronische buikpijn is gebruik gemaakt uit de AAP-richtlijn voor diagnostiek en behandeling van chronische buikpijn bij kinderen, opgesteld door de North American Society for Pediatric Gastroenterology, Hepatology and Nutrition21. Meer in het bijzonder is hierbij gebruikt gemaakt van de wetenschappelijke evidentie uit de AAP-richtlijn. De conclusies, overige overwegingen en de aanbevelingen zijn voor rekening van de werkgroep.

 

De modules over chronische spanningshoofdpijn is begin 2006 geschreven door dr. S. van Dooren en prof. dr. J. Passchier, verbonden aan de afdeling medische psychologie en psychotherapie van Erasmus Medisch Centrum Rotterdam, en gebaseerd op een literatuurreview22, verricht in de tweede helft van 2004. Dit gebeurde in het kader van een richtlijn over chronische spanningshoofdpijn als gevolg waarvan de opbouw van deze modules afwijkt van overige modules en submodules.

 

Voor de tekst met betrekking tot reumatische pijn heeft de commissie een beroep gedaan op een externe expert, prof. dr. W. Kuis, kinderarts reumatische ziekten, verbonden aan het Wilhelmina Kinderziekenhuis / Universitair Medisch Centrum Utrecht.

 

Tijdens vergaderingen lichtten werkgroepleden de teksten toe. Ook hebben alle werkgroep­leden meegedacht en gediscussieerd over de andere (sub)modules.

 

De uiteindelijke teksten vormen een conceptrichtlijn die ter verkrijging van draagvlak in augustus 2006 aan de klankbordgroep is voorgelegd in een schriftelijke consultatieronde. Op basis van de conceptrichtlijnen en de in januari en februari 2007 door de NVK gehouden commentaarronde is de definitieve richtlijn op 17 september 2007 geaccordeerd door het bestuur van de NVK.

 

Opbouw van de richtlijn

De meeste modules in de richtlijn zijn volgens een vast stramien opgebouwd, dat onderstaand is weergegeven. Het doel hiervan is om de richtlijn transparant te laten zijn, zodat elke gebruiker kan zien op welke literatuur en overwegingen bepaalde aanbevelingen zijn gebaseerd.

 

Wetenschappelijke onderbouwing

De antwoorden op de uitgangsvragen (derhalve de aanbevelingen in deze richtlijn) zijn voor zover mogelijk gebaseerd op gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Hiertoe werden relevante Nederlandstalige, Duitstalige, Engelstalige en Franstalige artikelen gezocht door het raadplegen van bestaande richtlijnen en het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Database, Medline, Cinahl, Psychinfo en Embase. Bij de zoekacties in elke module staat vermeld met welke trefwoorden is gezocht. Tenzij anders staat vermeld, is gezocht van 1966 tot en met december 2004. Recent verschenen artikelen zijn zo veel mogelijk meegenomen. Ook de selectiecriteria per zoekactie staan vermeld in de betreffende modules. De geselecteerde artikelen zijn door de schrijvende werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs, waarbij onderstaande indeling is gebruikt. Voor enkele onderwerpen is een andere werkwijze gevolgd; deze is aldaar aangegeven.

 

Indeling van de literatuur naar mate van bewijskracht: interventiestudies

A1

Systematische reviews die tenminste enkele onderzoeken van A2-niveau betreffen, waarbij de resultaten van de afzonderlijke onderzoeken consistent zijn

A2

Gerandomiseerd vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang en consistentie

B

Gerandomiseerde klinische trials van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of ander vergelijkend onderzoek (niet-gerandomiseerd, vergelijkend cohort-onderzoek, patiënt-controle-onderzoek)

C

Niet-vergelijkend onderzoek

D

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Conclusie

Het wetenschappelijk materiaal is samengevat in een conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven. Hiervoor is onderstaande indeling gehanteerd:

 

Niveau van de conclusie op basis van de literatuuranalyse

1

Gebaseerd op 1 systematische review (A1) of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2

2

Gebaseerd op tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B

3

Gebaseerd op 1 onderzoek van niveau A2 of B, of op onderzoek van niveau C

4

Mening van deskundigen, bijvoorbeeld de werkgroepleden

 

Overige overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn er naast het wetenschappelijk bewijs ook andere aspecten van belang zoals het patiëntenperspectief, organisatorische aspecten en kosten.

 

Aanbeveling

De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van de wetenschappelijke conclusie, waarbij de overige overwegingen in acht worden genomen.

 

Literatuur

Elke module wordt afgesloten met een literatuurlijst van de in die module aangehaalde referenties.

 

Kostenimplicaties

Door de toenemende aandacht voor de kosten in de gezondheidszorg neemt het belang van richtlijnen die doelmatig handelen bevorderen toe. Het vermijden van niet zinvolle diagnostiek speelt daarbij een belangrijke rol. Op verschillende plaatsen in deze richtlijn zal aan dit onderwerp aandacht worden geschonken.

 

 

a Bruijn, kinderarts-kinderneuroloog, is verbonden aan de afdeling kindergeneeskunde, Vlietland Ziekenhuis Vlaardingen/Schiedam en afdeling kinderneurologie Sophia Kinderziekenhuis Erasmus Medisch Centrum Rotterdam. Verhagen, onderzoekster, voorzitter projectgroep hoofdpijn bij kinderen, en Damen, onderzoekster, zijn beiden verbonden aan de afdeling huisartsengeneeskunde van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam. Passchier, psycholoog, is hoofd van de afdeling medische psychologie en psychotherapie van Erasmus Medisch Centrum Rotterdam.

b Gooskens, kinderneuroloog, is verbonden aan de afdeling kinderneurologie, Wilhelmina Kinderziekenhuis UMCU Utrecht.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Ouders en pijnmeting bij kinderen