Randvoorwaarden voor postoperatieve orale voeding bij kinderen
Uitgangsvraag
Wat zijn randvoorwaardes voor postoperatieve orale voeding bij kinderen?
Aanbeveling
Ten aanzien van postoperatieve misselijkheid en braken
Conform het protocol van de NVA-SKA: postoperatieve misselijkheid en braken (POMB)
- Maak preoperatief een risico inschatting van het risico op POMB.
- Pas interventies* toe bij gemiddeld tot hoog risico op POMB.
- Behandel POMB volgens het protocol POMB van de NVA-SKA.
*zie voor de interventies het protocol NVA-SKA POMB (2015) (https://www.anesthesiologie.nl/uploads/files/KD_Protocol_SKA_POMB.pdf)
Ten aanzien van postoperatieve pijnstilling
Conform de nationale richtlijn ‘Postoperatieve pijn’ (2012)*
- Geef adequate postoperatieve pijnstilling volgens de geldende richtlijnen om belemmering van voedselinname/voedseltolerantie door pijn te beperken.
- Beperk, waar mogelijk, het gebruik van opioïden.
*zie https://www.anesthesiologie.nl/uploads/files/KD_RL_Postoperatieve_pijn.pdf
Ten aanzien van postoperatieve voedingssondes
- Gastrische voeding heeft de voorkeur bij chirurgische kinderen die in de postoperatieve fase een indicatie voor sondevoeding hebben.
- Bij kinderen met (verdenking op) maagontledigingsstoornissen kan het plaatsen van een postpylorische voeding worden overwogen
Ten aanzien van postoperatieve ileus beleid
- Mobiliseer, zo mogelijk, meteen na de operatie.
- Overweeg om adolescenten na de operatie 2 tot 3 maal daags kauwgom te laten kauwen totdat flatulentie of defecatie bereikt is.
Overwegingen
Kwaliteit van bewijs
Ten aanzien van postoperatieve voedingssondes
De kwaliteit van bewijs is niet te beoordelen, omdat er geen studie gevonden is die de PICO-vraagstelling heeft onderzocht.
Waarden en voorkeuren
Ten aanzien van postoperatieve misselijkheid en braken / postoperatieve pijnstilling
De werkgroep is van mening dat de meeste patiënten zich kunnen vinden in onderstaande aanbevelingen, omdat het per individu beleid maken ten opzichte van POMB en postoperatieve pijnstilling zal zorgen voor een beter comfort perioperatief door het mogelijk maken van adequate intake van orale voeding.
Ten aanzien van postoperatieve voedingssondes
Volgens de mening van de werkgroep hebben kinderen een lichte voorkeur voor gastrische voeding, omdat postpylorische voeding alleen continue kan worden gegeven en de plaatsing van de sonde mogelijk wat moeilijker is.
Ten aanzien van postoperatieve ileus beleid
POI komt slechts bij een klein deel van de kinderen voor. Daarom vraagt dit om een beleid dat per patiënt individueel moet worden beoordeeld. Daarnaast zullen de maatregelen ter voorkoming van POI, die met name bestaan uit vroege enterale voeding, voor de meeste kinderen zonder probleem kunnen worden geëffectueerd.
Kosten en middelen
Het is onduidelijk of de aanbevelingen een effect zullen hebben op de kosten.
Professioneel perspectief
Postoperatieve misselijkheid en braken (POMB)
Postoperatieve misselijkheid en braken (POMB) kan de postoperatieve voedingsinname belemmeren. Hoe POMB trachten te voorkomen en/of te behandelen wordt beschreven in een protocol van de NVA-SKA, genaamd ‘Postoperatieve misselijkheid en braken’ (2015) (https://www.anesthesiologie.nl/uploads/files/KD_Protocol_SKA_POMB.pdf. Dit protocol is tot stand gekomen in samenwerking met verschillende verenigingen en vijf jaar geleden gepubliceerd. Vandaar dat er een aanvullende literatuursearch is verricht. In de beperkte aanwezige recent gepubliceerde artikelen werden geen aanvullende en/of andere argumenten gevonden dan genoemd in het protocol van de NVA-SKA (Schaefer et al., 2017; Shin et al., 2016). Mogelijk krijgt acupunctuur in de toekomst een toepassing bij de bestrijding van POMB, maar daar is nu nog onvoldoende bewijs voor (Shin et al., 2016).
Postoperatieve pijnstilling
Net als bij POMB, kan het hebben van postoperatieve pijn de postoperatieve voedingsinname belemmeren. Denk hierbij aan postoperatieve misselijkheid en braken bij pijn en/of medicamenteuze pijnstillers, maar ook aan verminderde darmmotiliteit bij bv. opiaatgebruik. De commissie van de huidige richtlijn wil voor adviezen ten aanzien van postoperatief pijnbeleid bij kinderen graag verwijzen naar de nationale richtlijn ‘Postoperatieve pijn’ (2012) (https://www.anesthesiologie.nl/uploads/files/KD_RL_Postoperatieve_pijn.pdf). Deze richtlijn is gemaakt op initiatief van de NVA, en is tot stand gekomen door samenwerking met verschillende verenigingen betrokken bij de chirurgische patiënten (NOV, NVAM, NVZA, NVvH, NVIC, NVK, NVT, V&VN). Deze richtlijn is zo’n acht jaar geleden gepubliceerd. Vandaar dat een aanvullende literatuursearch is verricht. In de beperkte aanwezige recent gepubliceerde artikelen werden geen aanvullende en/of andere argumenten gevonden dan genoemd in geldende richtlijn (Hayes et al., 2016).
Postoperatieve voedingssondes
Gastrische voeding (Jabbar et al., 2005):
De plaatsing van nasogastrische sondes is eenvoudig, de procedure kan aan het bed worden uitgevoerd zonder de patiënt te transporteren, minimale expertise is vereist en het voeden kan worden gestart zodra de positie van de distale tip van de sonde wordt bevestigd.
De maag heeft een grotere reservoircapaciteit en kan dus grotere volumes verdragen dan de dunne darm en er kan tevens in bolus/intermitterend worden gevoed. Tevens wordt het maagzuur beter gebufferd en zal de voeding de maag beter tegen ulcera beschermen.
Het risico op braken en regurgitatie is groter bij het voeden op de maag dan bij voeden op de dunne darm. Het grote nadeel van gastrische voeding houdt verband met het potentiële risico voor een nosocomiale pneumonie door aspiratie van sondevoeding (Tume et al., 2020). In de literatuur is dat echter niet aangetoond.
Postpylorische voeding:
Hoewel patiënten die direct op de dunne darm worden gevoed vaak later starten met voeding, bereiken ze mogelijk eerder hun calorische doelen. Patiënten hebben mogelijk minder last van braken en regurgitatie hoewel dit in de literatuur niet is aangetoond.
Het belangrijkste nadeel heeft betrekking op de moeilijkheid bij plaatsing van de voedingssonde. Omdat postpylorische sondes vaak een specifieke toegewijde verpleegkundige en/of arts vereisen, soms zelfs een ervaren endoscopist of radioloog, leidt het tot vertraging van start van voeden en tot hogere kosten.
Er is geen bewijs dat gastrische dan wel postpylorische voeding bij postoperatieve kinderen de voorkeur heeft. Ook bij ernstig zieke kinderen, die dus worden beschouwd als hebbende een hoger risico op intolerantie en aspiratie, is er geen bewijs dat dit risico wordt verlaagd door het plaatsen van een postpylorische sonde. Bij kinderen met (verdenking op) maagontledigingsstoornissen kan het plaatsen van een postpylorische voeding worden overwogen op basis van consensus van deskundigen.
Gezien de afwezigheid van bewijs lijkt het belangrijk om in de weging voor de aanbeveling mee te nemen dat het plaatsen van een gastrische sonde als gemakkelijker en sneller wordt geacht door deskundigen.
Postoperatieve ileus beleid
Eigen resultaten van een systematische review met meta-analyse naar de incidentie van POI bij kinderen laten zien, dat 7% van de kinderen jonger dan twee jaar die abdominale chirurgie ondergaat POI ontwikkelt (Eeftinck Schattenkerk et al., 2021). We hanteerden hierbij de POI-definitie, zoals door de auteurs in de studies werd gebruikt. Er bestaat bij kinderen geen eenduidige definitie voor POI.
Risicofactoren voor het ontwikkelen van POI zijn nog niet onderzocht bij kinderen. Er zijn ook geen studies beschikbaar die interventies bestuderen gericht op het voorkomen van POI in kinderen. Wel werd het ontstaan van POI als secundaire uitkomstmaat meegenomen in een aantal studies, recent samengevat door (Greer et al., 2020; Braungart et al., 2020), die vroege enterale voeding vergelijken met traditionele enterale voeding na abdominale chirurgie in kinderen. Zij laten beiden zien dat vroege enterale voeding leidt tot sneller bereiken van volledige enterale voeding en minder hoge incidentie van POI zonder dat het resulteert in meer complicaties in vergelijking met standaard voedingsschema’s. Echter de verschillende studies gebruiken ook weer andere definities voor vroege enterale voeding, uiteenlopend van binnen twee uur tot 72 uur na chirurgie. Helaas worden fast-track of Enhanced Recovery After Surgery (ERAS) programma’s nog maar zelden toegepast in kinderen, studies hierover zijn schaars en rapporteren nog niet over de incidentie van POI (Pearson et al., 2017). Interventies die daarin zijn gevonden bij volwassenen om de incidentie van POI te verlagen, zoals snelle mobilisatie en het kauwen van kauwgum, zullen waarschijnlijk ook van toepassing zijn bij kinderen/adolescenten (zie deel II ‘Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij volwassenen, exclusief volwassen IC’).
De behandeling van POI bij kinderen is ook onderbelicht en bestaat uit het aanbrengen van een maagsonde, geen enterale voeding en bij sommige kinderen het toedienen van klysmata of rectaal spoelen. Daarnaast zal in een deel van de kinderen aanvullende diagnostiek erop gericht zijn om op zoek te gaan naar mechanische obstructie als reden van de postoperatieve ileus.
Aanvaardbaarheid en haalbaarheid van de aanbeveling(en
Onderstaande aanbevelingen zijn haalbaar en aanvaardbaar voor de belangrijkste stakeholders, omdat zij grotendeels aansluiten bij de huidige klinische praktijk.
Balans van gewenste en ongewenste effecten
Ten aanzien van postoperatieve voedingssondes
Er is geen bewijs dat er een verschil is tussen gastrische en postpylorische voeding ten aanzien van gewenste en ongewenste effecten. Het gemak, de snelheid van plaatsen en de slagingskans van het plaatsen, lijken op basis van consensus in het voordeel van gastrische voedingssonde.
Rationale van de aanbeveling(en)
Ten aanzien van postoperatieve misselijkheid en braken / postoperatieve pijnstilling
Ten aanzien van postoperatieve misselijkheid en braken en postoperatieve pijnstilling bestaan nationale richtlijnen, welke up-to-date en bruikbaar zijn en derhalve via verwijzing ernaar gebruikt kunnen worden ter optimalisatie van de postoperatieve voedingsinname.
Ten aanzien van postoperatieve voedingssondes
Gezien het gebrek aan bewijs ten aanzien van de relatieve netto-baten van ‘sondevoeding postpylorisch’ en ‘sondevoeding maag’, zijn het gemak, de snelheid van plaatsen en de slagingskans van het plaatsen leidend geweest bij het opstellen van de aanbevelingen.
Ten aanzien van postoperatieve ileus beleid
We maken hierbij met name gebruik van behandeladviezen ter voorkoming van POI die bekend zijn uit studies bij volwassenen.
Onderbouwing
Achtergrond
Ten aanzien van postoperatieve misselijkheid en braken / postoperatieve pijnstilling
In deze module wordt aandacht besteed aan de randvoorwaarden voor de postoperatieve inname van orale voeding. Het optreden van postoperatieve misselijkheid en braken (POMB), alsmede het optreden van postoperatieve pijn, kunnen de postoperatieve voedingsinname bemoeilijken en/of belemmeren bij kinderen. Beide trachten we waar mogelijk te voorkomen of te minimaliseren. Vandaar dat aanbevelingen van nationale richtlijnen worden aangehaald hoe om te gaan met het optreden van POMB en postoperatieve pijn.
Ten aanzien van postoperatieve voedingssondes
Als patiënten niet in staat zijn om zelf (oraal) voeding tot zich te nemen, is het plaatsen van een voedingssonde de eerste stap om sondevoeding te kunnen geven. Deze kan in de maag (gastrisch) of voorbij de maag (postpylorisch) geplaatst worden. In de richtlijn perioperatief voedingsbeleid van 2007 wordt aanbevolen om sondevoeding te geven via de maag of postpylorisch. In deze module wordt uitgezocht of deze aanbeveling nog steeds geldig is.
Ten aanzien van postoperatieve ileus beleid
Postoperatieve ileus (POI) is een onderbelicht onderwerp bij kinderen. Er is dan ook weinig evidence of het een veel voorkomende postoperatieve complicatie is en hoe we POI moeten voorkomen en behandelen in kinderen. De definitie van POI bij kinderen is niet eenduidig: verschillende studies gebruiken eigen definities. De leden van de werkgroep zetten het geringe aantal studies op een rij en formuleren aanbevelingen in deze module.
Conclusies
--------------- |
Er werden geen studies gevonden waarin bij postoperatieve pediatrische patiënten het effect onderzocht werd van “sondevoeding postpylorisch’ ten opzicht van “sondevoeding maag”. |
Samenvatting literatuur
Er werden geen studies gevonden die aan de selectiecriteria voldeden.
Zoeken en selecteren
Ten aanzien van de onderwerpen postoperatieve misselijkheid en braken (POMB)
Er wordt verwezen naar het protocol van de NVA-SKA ‘postoperatieve misselijkheid en braken (POMB)’.
Ten aanzien van het onderwerp postoperatieve pijnstilling
Er wordt verwezen naar de nationale richtlijn ‘Postoperatieve pijn’ (2012). Voor de juiste dosering van de medicatie wordt verwezen naar het kinderformularium (https://www.kinderformularium.nl)
Ten aanzien van het onderwerp postoperatieve ileus beleid
Er is geen systematische literatuuranalyse verricht. De werkgroepleden maakten gebruik van door hen zelf verzamelde artikelen (zie overwegingen).
Ten aanzien van het onderwerp postoperatieve voedingssondes
Om de uitgangsvraag ten aanzien van postoperatieve voedingssondes te kunnen beantwoorden heeft de werkgroep een systematische literatuuranalyse verricht met de volgende PICO-vraagstelling:
Wat zijn de relatieve netto-baten van ‘sondevoeding postpylorisch’ vergeleken met ‘sondevoeding maag’ bij postoperatieve pediatrische patiënten?
In de databases Medline, Embase and Cochrane is een systematische search verricht ten aanzien sondevoeding bij postoperatieve pediatrische patiënten. De zoekverantwoording is weergegeven in de zoekverantwoording.
Tabel 1. Inclusiecriteria
Type studies |
|
Type patiënten |
|
Interventie |
|
Control |
|
Type uitkomstmaten |
|
Type setting |
|
Exclusiecriteria |
|
De literatuurzoekactie leverde 639 treffers op. Zes studies werden geselecteerd op basis van titel en abstract (McGuire et al., 2002; McGuire et al., 2007; Meert et al., 2004; Neumann et al., 2002; Sönmez et al., 2016; Watson et al., 2013). Na het lezen van de volledige artikelen voldeed geen van de studies aan de inclusiecriteria. In de evidence tabellen staan de redenen van exclusie en vermeld.
Naast de literatuursearch suggereerde een werkgroeplid nog vier extra studies (López-Herce et al., 2008; Sánchez et al., 2006; Leroue et al., 2017; Marik et al., 2003). Geen van deze studies voldeed aan de selectiecriteria.
Referenties
- Abdul Jabbar, Stephen A McClave. Pre-pyloric Versus Post-Pyloric Feeding. 2005. Clin Nutr, 24 (5), 719-26
- Douglas Greer, Yasiru G Karunaratne, Jonathan Karpelowsky, Susan Adams. Early enteral feeding after pediatric abdominal surgery: A systematic review of the literature. J Pediatr Surg. 2020 Jul;55(7):1180-1187. doi: 10.1016/j.jpedsurg.2019.08.055. Epub 2019 Sep 5.
- Hayes J, Dowling JJ, Peliowski A, Crawford MW, Johnston B. Patient-Controlled Analgesia Plus Background Opioid Infusion for Postoperative Pain in Children: A Systematic Review and Meta-Analysis of Randomized Trials. Anesth Analg. 2016 Oct;123(4):991-1003
- https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/postoperatieve_pijn/postoperatieve_misselijkheid_en_braken_pomb.html; protocol NVA-SKA ‘Postoperatieve misselijkheid en braken’ (2015)
- https://www.anesthesiologie.nl/uploads/files/KD_RL_Postoperatieve_pijn.pdf; Richtlijn Postoperatieve pijn (2012)
- Katherine L Pearson, Nigel J Hall. What is the role of enhanced recovery after surgery in children? A scoping review. Pediatr Surg Int. 2017 Jan;33(1):43-51. doi: 10.1007/s00383-016-3986-y. Epub 2016 Sep 27.
- Laurens D. Eeftinck Schattenkerk, Gijsbert D. Musters, David J. Nijssen, Wouter J. de Jonge, Ralph de Vries, L.W. Ernest van Heurn and Joep P.M. Derikx;Innovative Surgical Sciences The incidence of different forms of ileus following surgery for abdominal birth defects in infants: a systematic review with a meta-analysis method. https://doi.org/10.1515/iss-2020-0042
- Leroue MK, Good RJ, Skillman HE, Czaja AS. Enteral Nutrition Practices in Critically Ill Children Requiring Noninvasive Positive Pressure Ventilation. Pediatr Crit Care Med 2017;18:1093-8.
- López-Herce J, Mencía S, Sánchez C, Santiago MJ, Bustinza A, Vigil D. Postpyloric enteral nutrition in the critically ill child with shock: A prospective observational study. Nutrition Journal 2008;7.
- Lyvonne N Tume, Frederic V Valla, Koen Joosten, Corinne Jotterand Chaparro, Lynne Latten, Luise V Marino, Isobel Macleod, Clémence Moullet, Nazima Pathan, Shancy Rooze, Joost van Rosmalen, Sascha C A T Verbruggen. Nutritional Support for Children During Critical Illness: European Society of Pediatric and Neonatal Intensive Care (ESPNIC) Metabolism, Endocrine and Nutrition Section Position Statement and Clinical Recommendations. 2020. Intensive Care Med, 46 (3), 411-425
- Marik PE, Zaloga GP. Gastric versus post-pyloric feeding: a systematic review. Crit Care 2003;7:R46-51.
- McGuire, W. and P. McEwan (2002). "Transpyloric versus gastric tube feeding for preterm infants." Cochrane Database of Systematic Reviews(3): CD003487.
- Meert, K., et al. (2004) Gastric vs small-bowel feeding in critically ill children receiving mechanical ventilation: a randomized controlled trial. Chest 126, 872‐878 DOI: 10.1378/chest.126.3.872
- Neumann, D. and M. DeLegge (2002) Gastric versus small-bowel tube feeding in the intensive care unit: a prospective comparison of efficacy. Critical Care Medicine 30, 1436‐1438 DOI: 10.1097/00003246-200207000-00006
- Sánchez C, López-Herce J, Carrillo A, Bustinza A, Sancho L, Vigil D. Transpyloric enteral feeding in the postoperative of cardiac surgery in children. Journal of Pediatric Surgery 2006;41:1096-102.
- Sarah Braungart, Sotirios Siminas. Early Enteral Nutrition Following Gastrointestinal Surgery in Children: A Systematic Review of the Literature. Ann Surg. 2020 Aug;272(2):377-383. doi: 10.1097/SLA.0000000000003128.
- Schaefer MS, Kranke P, Weibel S, Kreysing R, Ochel J, Kienbaum P. Total intravenous anesthesia vs single pharmacological prophylaxis to prevent postoperative vomiting in children: A systematic review and meta-analysis. Paediatr Anaesth. 2017 Dec;27(12):1202-1209
- Shin HC, Kim JS, Lee SK, Kwon SH, Kim MS, Lee EJ, Yoon YJ. The effect of acupuncture on postoperative nausea and vomiting after pediatric tonsillectomy: A meta-analysis and systematic review. Laryngoscope. 2016 Aug;126(8):1761-7
- Sönmez, D. D. and S. Yildiz (2016) Effect of two different feeding methods on preventing ventilator associated pneumonia in the paediatric intensive care unit (PICU): a randomised controlled study. Australian Critical Care 29, 139‐145 DOI: 10.1016/j.aucc.2015.11.001
- Watson, J. and W. McGuire (2013) Transpyloric versus gastric tube feeding for preterm infants. Cochrane Database of Systematic Reviews DOI: 10.1002/14651858.CD003487.pub3
Evidence tabellen
Tabel exclusie na het lezen van het volledige artikel
Auteur |
Reden van exclusie |
Leroue et al., 2017 |
Andere vraagstelling. |
López-Herce et al., 2008 |
De vergelijking was niet ‘sondevoeding postpylorisch’ versus ‘enterale voeding maag’. De auteurs vergeleken kinderen ‘in shock’ die sondevoeding postpylorisch kregen met kinderen ‘niet in shock’ die sondevoeding postpylorisch kregen. |
Marik et al., 2003 |
Kritiek zieke volwassen patiënten werden onderzocht. Er werden geen resultaten gerapporteerd voor pediatrische patiënten die een ingreep hebben ondergaan. |
McGuire et al., 2002 |
Er werden geen postoperatieve kinderen onderzocht. De auteurs onderzochten premature kinderen. |
McGuire et al., 2007 |
Er werden geen postoperatieve kinderen onderzocht. De auteurs onderzochten premature kinderen. |
Meert et al., 2004 |
Er werden geen postoperatieve kinderen onderzocht. |
Neumann et al., 2002 |
Er werden geen postoperatieve kinderen onderzocht. |
Sánchez et al., 2006 |
Geen vergelijkende studie. De auteurs onderzochten ‘sondevoeding postpylorisch’ bij kinderen die hartchirurgie ondergingen. |
Sönmez, et al., 2016 |
De auteurs vergeleken niet ‘sondevoeding postpylorisch’ met ‘sondevoeding maag’. Ze vergeleken intermittente voeding via een nasogastrische katheter met continue voeding via een nasoduodenale katheter. |
Watson et al., 2013 |
Er werden geen postoperatieve kinderen onderzocht. De auteurs onderzochten premature kinderen. |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2022
Laatst geautoriseerd : 01-01-2022
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de NVA en het bestuur van de NVvH of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen, indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVA en de NVvH zijn als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijken voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid, en informeren de eerstverantwoordelijken over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog en B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de revisie is het ontwikkelen van een up-to-date multidisciplinaire richtlijn over het periprocedureel nuchterbeleid en het perioperatieve voedingsbeleid bij volwassenen en kinderen om daarmee de zorg voor deze patiënten in Nederland te optimaliseren.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners, die betrokken zijn bij volwassenen en kinderen die een procedure ondergaan middels sedatie en/of anesthesie en derhalve betrokken zijn bij het perioprocedureel voedingsbeleid.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor periprocedurele patiënten.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2,5 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. M.F.M. van Stijn (voorzitter), anesthesioloog | kinderanesthesioloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC; NVA
- Dr. J.P.M. Derikx, (vicevoorzitter) (kinder)chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locaties AMC en VUmc; NVvH
- Prof. dr. S.W.M. Olde Damink, chirurg, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVvH
- Dr. M.D.P. Luyer, chirurg, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven; NVvH
- Dr. J.B. Bijker, anesthesioloog, Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede; NVA
- Drs. V.L.M. Tjoa, anesthesioloog, Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam; NVA
- Dr. S.C.A.T. Verbruggen, kinderarts-intensivist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVK
- Dr. M.R. Soeters, internist-endocrinoloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC, Amsterdam; NIV
- Dr. J.W. Kruimel, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
- Dr. D. Keszthelyi, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
- Dr. C.M. van der Beek, AIOS MDL, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht, NVMDL
- BSc, E. Steenhagen, diëtist, Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVD
- MSc, W. Kastelijn, kinderdiëtist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVD
- Maaike Kroon, voedingsverpleegkundige, tot december 2019
Meelezers
- Dr. K.W. Reisinger, chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie VUmc; NVvH
- Dr. J.S. Lagas, ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog, Diakonessenhuis Utrecht-Zeist-Doorn, locatie Utrecht; NVZA
- Dr. J. Ooms, SEH-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam; NVSHA
- Judith Beurkens, voedingsverpleegkundige; V&VN Maag Darm Lever – netwerk
Met ondersteuning van
- Drs. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
- Dr. ir. J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Utrecht
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de NVA, een overzicht vindt u hieronder:
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Steven Olde Damink |
Chirurg
|
geen |
Patents: 1.US Patent Application No. 15/760,769 – Methods of promoting hepatic regeneration (2017). 2. European Patent Application No. 18164360.2 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018). 3.European Patent Application No. 18164367.7 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018). |
geen |
Research Grants:
|
niet van belang |
niet bekend. |
Joep Derikx |
Kinderchirurg |
geen |
geen |
geen |
Ik heb wel enkele extern gefinancierde studies, echter niks op het gebied van voeding. |
geen |
geen |
Misha Luyer |
Chirurg |
|
geen |
geen |
|
geen |
geen |
Mireille van Stijn |
Anesthesioloog |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Jilles Bijker |
Anesthesioloog, |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Liang Tjoa |
Anesthesioloog |
Chief Medical Information Officier (Antoni van Leeuwenhoek-Nederlands Kanker Instituut) (onbetaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Sascha Verbruggen |
Kinderarts; Wetenschappelijk onderzoeker ‘metabolisme en voeding van het kritiek zieke kind’ |
Voorzitter ESPNIC Metabolism and Nutrition section (onbetaald) |
geen |
geen |
2015 |
geen |
Speakers fee voor presentaties voor Nutricia Advanced Medical Research en Baxter |
Maarten Soeters |
Internist Endocrinoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Joanna Kruimel |
MDL-arts; opleider MDL MUMC+; Lid stuurgroep Herstelvoeding MUMC+ |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Daniel Keszthelyi |
MDL-arts,; Lid voedingsteam MUMC+ |
|
geen |
geen |
Actieve research grants:
|
|
geen |
Elles Steenhagen |
Diëtist |
|
geen |
geen |
Research grants:
Effects of physical exercise after esophageal cancer surgery: a randomized clinical trial; World Cancer Research Fund The Netherlands
|
geen |
geen |
Kirsten van der Beek |
Arts-assistent in opleiding tot specialist Maag-, Darm- en Leverziekten, MUMC+ |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Wendy Kastelijns |
Diëtist |
Lid KODAZ netwerk (kinderdietisten) overleg academische ziekenhuizen), onbetaald |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
K. Reisinger |
Chirurg, fellow Traumachirurgie |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Jurien Lagas |
Ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
J. Ooms |
SEH-arts |
Docent ExpertCollege |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de Patiëntenfederatie Nederland uit te nodigen een werkgroeplid te mandateren. De Patiëntenfederatie heeft aangegeven niet deel te nemen in de werkgroep, maar wel als meelezer te willen participeren. Verder werd er aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase de Patiëntenfederatie Nederland te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. Ook tijdens de commentaarfase is de Patiëntenfederatie Nederland gevraagd om input.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren, die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie het implementatieplan).
Werkwijze
Om redenen van gebruiksvriendelijkheid werd de herziene richtlijn opgesplitst in 3 delen:
- Deel I: Periprocedureel nuchterbeleid
- Deel II: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij volwassenen
- Deel III: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij kinderen
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitters van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Tevens werd aan de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen:
Zorginstituut Nederland, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Samenwerkende topklinische ziekenhuizen, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Nederlandse Orthopedische Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied, Nederlandse Internisten Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie, Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie, Nederlandse Vereniging voor Urologie, Nederlandse Vereniging Intensive Care, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Nederlands Huisartsen Genootschap, Nederlands Genootschap van Abortusartsen, Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en Nederlandse Vereniging voor Radiologie.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende resultaten (bias) voor de afzonderlijke uitkomstmaten te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de risk-of-bias tabel.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.3 en GRADEpro (voor risicoverschillen).
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een diagnostische of therapeutische interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).
Tabel 1. Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect. |
|
|
Redelijk |
Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt. |
|
|
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect. |
|
|
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect. |
Tabel 2. De kwaliteit van bewijs werd bepaald op basis van de volgende criteria
Type bewijs |
Voor studies over therapeutische interventies: RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’. |
|
Afwaarderen |
‘Risk of bias’ |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Inconsistentie |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Indirect bewijs |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Onnauwkeurigheid |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Publicatiebias |
- 1 Waarschijnlijk - 2 Zeer waarschijnlijk |
Opwaarderen |
Groot effect |
+ 1 Groot + 2 Zeer groot |
|
Dosis-respons relatie |
+ 1 Bewijs voor gradiënt |
|
Alle plausibele ‘confounding’ |
+ 1 zou een effect kunnen reduceren + 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien. |
Formuleren van de conclusies
Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt per uitkomstmaat getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Er is naar gestreefd de conclusies zo uniform mogelijk te formuleren. Daarbij is gebruik gemaakt van suggesties van de GRADE Working Group (Santesso et al., 2019).
Overwegingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).
Genoemd kunnen worden:
- kosten,
- waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
- balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
- aanvaardbaarheid van interventies,
- haalbaarheid van een aanbeveling.
Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.
Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, (de balans van) gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in deel II.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werd een kwaliteitsindicator ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Beersen et al. (2007) en De Koning et al. (2007).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Wanneer hiervoor geen of nauwelijks relevante studies beschikbaar waren, is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes van de afzonderlijke richtlijndelen.
Bijzonderheden ten aanzien van werkwijze richtlijn deel II “Pre- en postoperatief voedingsbeleid van volwassen patiënten die een chirurgische ingreep ondergaan”
De werkgroep heeft de aanbevelingen uit de ESPEN-richtlijn “Clinical nutrition in surgery (2017)” als vertrekpunt genomen voor dit te reviseren richtlijnonderdeel.
Hiertoe werd eerst de ESPEN-richtlijn met het AGREE-instrument beoordeeld. Hieruit kwam naar voren dat er vanwege ontbrekende details over de zoekstrategie enige onzekerheid bestaat of alle relevante studies zijn geïncludeerd. Daarnaast vond de beoordeling van de bewijskracht van de literatuur niet geheel state-of-the-art plaats. Zo werd de bewijskracht niet gedifferentieerd per uitkomstmaat en werd onvoldoende rekening gehouden met inconsistentie en gebrek aan precisie van uitkomsten. Op grond hiervan kan niet worden uitgesloten dat sommige aanbevelingen te sterk of te zwak zijn geformuleerd. De volledige beoordeling met het AGREE-instrument ligt ter inzage bij het secretariaat.
Hoewel de ESPEN-richtlijn methodologisch dus niet aan de AGREE-criteria voldoet, worden volgens de werkgroep deze aanbevelingen in Nederland inhoudelijk breed gedragen. De aanbevelingen uit de genoemde ESPEN-richtlijn zijn dan ook grotendeels geadapteerd, waarbij onder het kopje “overwegingen” de relevante literatuur uit de Europese richtlijn werd samengevat of onderbouwd werd aangegeven waarom aanbevelingen zijn aangepast of toegevoegd. De in de ESPEN-richtlijn vermelde bewijskracht ten aanzien van de literatuur werd niet overgenomen, omdat men voor het beoordelen van de bewijskracht in Nederland een andere methodiek gebruikt.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Literatuurlijst
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.
Beersen, A. N., Kallewaard, M., Croonenburg, J.J., Everdingen van, J.J.E. en Barneveld van, T.A., Handleiding indicatoren-ontwikkeling. 2007.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ 2010;182:E839-42.Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.
De Koning, J., Smulders, A. en Klazinga, N. Appraisal of Indicators through Research and Evaluation (AIRE). 2007.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Santesso N, Glenton C, Dahm P, Garner P, Akl EA, Alper B, Brignardello-Petersen R, Carrasco-Labra A, De Beer H, Hultcrantz M, Kuijpers T, Meerpohl J, Morgan R, Mustafa R, Skoetz N, Sultan S, Wiysonge C, Guyatt G, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interventions. J Clin Epidemiol. 2020 Mar;119:126-135.
Weimann A, Braga M, Carli F, Higashiguchi T, Hübner M, Klek S, Laviano A, Ljungqvist O, Lobo DN, Martindale R, Waitzberg DL, Bischoff SC, Singer P. ESPEN guideline: Clinical nutrition in surgery. Clin Nutr. 2017 Jun;36(3):623-650. doi: 10.1016/j.clnu.2017.02.013. Epub 2017 Mar 7.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.