Toepassen preoperatieve dieetbehandeling of voedingsinterventie bij indicatie
Uitgangsvraag
Op welke wijze dient een dieetbehandeling en zo nodig een voedingsinterventie toegepast te worden bij patiënten, die een indicatie hebben voor een preoperatieve dieetbehandeling en/of voedingsinterventie?
Aanbeveling
Bij voorkeur wordt de preoperatieve dieetbehandeling en eventuele voedingsinterventie in een ambulante setting gegeven.
Voor preoperatieve dieetbehandelingen en voedingsinterventies is de voorkeursroute enteraal (oraal en/of sondevoeding).
Combineer sondevoeding en parenterale voeding bij die patiënten bij wie de orale inname c.q. sondevoedingsinname voor langer dan 7 dagen onvoldoende is (<50% van de voedselinname).
Start parenterale voeding zo vroeg mogelijk voor de ingreep wanneer er een contra-indicatie is voor enterale voeding, zoals intestinale obstructie.
Geef preoperatieve parenterale voeding alleen aan patiënten met ernstige ondervoeding, als niet aan de voedingsbehoefte kan worden voldaan met enterale voeding. Een preoperatieve adequate dieetbehandeling en zo nodig een voedingsinterventie van tenminste 7 tot 14 dagen wordt dan aanbevolen.
Denk aan het refeeding syndroom bij start van voeding in de groep van patiënten met (risico op) ernstige ondervoeding: suppletie van thiamine en zo nodig glucose en elektrolyten (kalium, fosfaat en magnesium) vooraf aan start van de voedingsinterventie en monitoring van elektrolyten (kalium, fosfaat en magnesium) tijdens de voedingsinterventie, die stapsgewijs wordt opgevoerd.
Overwegingen
Kwaliteit van bewijs
Niet van toepassing. Voor verdere toelichting zie de werkwijze.
Waarden en voorkeuren
Mogelijk zijn er patiënten, die opzien tegen het feit dat zij ondersteuning nodig hebben om aan hun voedingsbehoefte te voldoen. Er kan hierbij gedacht worden aan het plaatsen van een voedingssonde om patiënten te ondersteunen middels sondevoeding of plaatsing van een centraal veneuze lijn voor parenterale voeding. In dat geval zal aan patiënten uitgelegd moeten worden, dat er alleen gekozen wordt voor invasieve methodes van voeden, indien eigen orale intake niet toereikend is of niet mogelijk is door de onderliggende ziekte. Daarbij zal het gunstig effect van een goede voedingsstatus op perioperatieve complicaties en mortaliteit en het uiteindelijke resultaat van de behandeling moeten worden toegelicht (shared decision making/ informed consent).
Kosten en middelen
Voor zover de werkgroep op de hoogte is, lijkt preoperatief voeden op de langere termijn kosteneffectief te zijn in de groep van patiënten met (ernstig risico op) ondervoeding. Aangezien ondervoeding een onafhankelijke risicofactor is voor complicaties en daarmee gepaard gaande langere opnameduur en hogere ziektekosten, lijken de kosten en benodigde middelen, die een preoperatieve dieetbehandeling en zo nodig voedingsinterventie met zich meebrengt, acceptabel.
Professioneel perspectief
De ESPEN-richtlijn bevat de volgende aanbevelingen: “Preoperative enteral nutrition/oral nutritional supplements should preferably be administered prior to hospital admission to avoid unnecessary hospitalization and to lower the risk of nosocomial infections.”, en “Whenever feasible, the oral/enteral route shall be preferred”. De huidige werkgroep heeft beide bovenstaande aanbevelingen overgenomen. Conform de huidige ESPEN aanbevelingen is de werkgroep van mening, dat enterale voeding de voorkeur heeft boven parenterale voeding in de preoperatieve setting. Ook is het belangrijk om de diëtetiek vroeg in de preoperatieve behandeling te betrekken voor de diagnostiek van de voedingstoestand en zo nodig voor het opstellen van een individuele dieetbehandeling in overleg met de patiënt. Omdat veel patiënten preoperatief niet voldoende energie en voedingsstoffen binnenkrijgen om aan hun volledige voedingsbehoefte te voldoen, adviseert de werkgroep om ambulant, in de thuissituatie, wanneer geïndiceerd, al te starten met dieetpreparaten, drinkvoeding of sondevoeding.
De ESPEN-richtlijn bevat de volgende aanbeveling: “If the energy and nutrient requirements cannot be met by oral and enteral intake alone (<50% of caloric requirement) for more than seven days, a combination of enteral and parenteral nutrition is recommended. Parenteral nutrition shall be administered as soon as possible if nutrition therapy is indicated and there is a contraindication for enteral nutrition, such as in intestinal obstruction”. De huidige werkgroep neemt deze aanbeveling over. De onderbouwing in de Europese richtlijn is als volgt. Twee meta-analyses (Braunschweig et al., 2001; Peter et al., 2005) toonden een significant lager infectierisico bij patiënten met orale/sondevoeding ten opzichte van patiënten met parenterale voeding. Ook was er sprake van een kortere opnameduur in enteraal gevoede patiënten (Peter et al., 2005). Echter, in patiënten met ernstig risico op ondervoeding, in deze studie gedefinieerd als patiënten met een NRS-score (Nutritional Risk Screening score) van tenminste 5, zorgde parenterale voeding voor een lagere mortaliteit en een tendens naar minder infecties, vergeleken met patiënten die geen voedingsinterventie kregen (Braunschweig et al., 2001). In het geval van intolerantie voor enterale voeding kan daarom beter aan de voedingsbehoefte worden voldaan middels parenterale voeding dan inadequate enterale voeding (Woodcock et al., 2001).
Alle argumenten in acht nemende, heeft de werkgroep de voorkeur om preoperatief orale dieetpreparaten / drinkvoeding en/of sondevoeding te starten indien dit mogelijk is. Indien er niet binnen 7 dagen aan de voedingsbehoefte voldaan kan worden middels enterale voeding (d.w.z. <50% van de energiebehoefte bereikt) wordt geadviseerd om enterale voeding te combineren met parenterale voeding. In het geval van een contra-indicatie voor enterale voeding, zoals intestinale obstructie, zal direct met parenterale voeding gestart moeten worden.
De ESPEN-richtlijn bevat de volgende aanbeveling: “Preoperative parenteral nutrition shall be administered only in patients with malnutrition or severe nutritional risk where energy requirement cannot be adequately met by enteral nutrition. A period of 7-14 days is recommended”. De huidige werkgroep neemt deze richtlijn ten dele over. De onderbouwing is als volgt. Alhoewel de ASPEN richtlijn adviseert om kritiek zieke patiënten 7 dagen parenteraal te voeden (McClave, 2016), is de richtlijnwerkgroep van mening dat de groep van patiënten met ernstige ondervoeding kunnen profiteren van een verlengde preoperatieve voedingsinterventie tot 14 dagen met parenterale voeding, ook als dit uitstel van operatie betekent. Een recente Cochrane review over preoperatieve parenterale voeding voorafgaand aan gastro-intestinale operaties, bevestigt een significante reductie in postoperatieve complicaties van 45% naar 28% (Burden et al., 2012). De voordelen van preoperatieve parenterale voeding voor 7 tot 14 dagen lijken alleen evident in patiënten met ernstige ondervoeding die majeure gastro-intestinale chirurgie ondergaan; in deze groep was een afname van niet-infectieuze complicaties en geen toename in infectieuze complicaties. Daarentegen was in de groep van slechts borderline of licht ondervoede patiënten perioperatief parenteraal voeden juist nadelig, met een toename van infectieuze complicaties (Veteran Affairs, 1991). Overigens zijn er geen duidelijke head-to-head studies, die 7 dagen preoperatief parenteraal voeden vergelijken met 14 dagen preoperatief parenteraal voeden.
In toevoeging op de recente ESPEN-richtlijn is de huidige werkgroep van mening dat er geen indicatie is voor uitstel van een operatie om patiënten louter preoperatief parenteraal te voeden bij slechts licht ondervoede patiënten. Deze aanbeveling moet voorkomen dat patiënten in een slechts licht ondervoede status een onnodige vertraging van operatie ondergaan.
Ook wil de huidige werkgroep in toevoeging op de recente ESPEN-richtlijn de aandacht vestigen op het refeeding syndroom. Het refeeding syndroom kan worden omschreven als “de ernstige en potentieel fatale verschuivingen in vocht en elektrolyten tussen de verschillende lichaamscompartimenten, die ontstaan bij het starten van (par)enterale voeding bij patiënten die langdurig niet gevoed zijn of om een andere reden ondervoed zijn” (NVO Richtlijn Refeedingsyndroom, 2019). Om een refeeding syndroom te voorkomen is identificatie en nauwkeurige opvolging van hoog-risico patiënten noodzakelijk. De behandeling is gebaseerd op preventie en monitoring met daarbij, zeer belangrijk, anticipatie op de mate van het ontstaan van het refeeding syndroom (biochemische en/of symptomatische veranderingen). Een uitgebreid stappenplan van het Nederlands Voedingsteam Overleg (NVO) beschrijft hoe het risico op refeeding syndroom te definiëren en tevens te behandelen (NVO Richtlijn Refeedingsyndroom, 2019). Kort samengevat moet na suppletie van thiamine, glucose en elektrolyten (kalium, fosfaat en magnesium) de enterale en parenterale voeding stapsgewijs opgevoerd worden bij de groep van patiënten met ernstige ondervoeding, waarbij voortdurende monitoring van laboratoriumwaarden, en indien nodig suppletie van elektrolyten, geïndiceerd is.
Aanvaardbaarheid van de aanbeveling(en
Het is mogelijk dat niet alle patiënten de aanbevelingen van de richtlijncommissie willen aanvaarden, met name als het gaat om de noodzaak tot sondevoeding of parenteraal voeden. De commissie verwacht dat het toepassen van de aanbevelingen voor alle overige stakeholders (bijvoorbeeld medisch specialisten en diëtisten) aanvaardbaar is, omdat de aanbevelingen over het algemeen al aansluiten op de huidige praktijk.
Haalbaarheid van de te implementeren aanbeveling(en)
Het kunnen toepassen van de aanbevelingen zal naar verwachting van de richtlijncommissie haalbaar zijn voor alle stakeholders, omdat de benodigde middelen al breed beschikbaar zijn voor alle stakeholders.
Rationale van de aanbeveling(en)
Bij het opstellen van de aanbevelingen is veel gewicht toegekend aan het feit dat een slechte preoperatieve voedingsstatus direct effect heeft op postoperatieve morbiditeit en mortaliteit. Daarom kiest de werkgroep ervoor om een goede voedingsstatus voorop te stellen en passende dieetbehandeling en zo nodig voedingsinterventies te adviseren voor patiënten met (risico op) ondervoeding.
Onderbouwing
Achtergrond
Indicaties voor starten van een dieetbehandeling en zo nodig een voedingsinterventie in de preoperatieve patiënt zijn preventie en behandeling van katabolisme en ondervoeding. Dieetbehandelingen en voedingsinterventies kunnen op verschillende manieren aangeboden worden en zijn afhankelijk van de specifieke situatie van elke patiënt. In deze module worden aanbevelingen gedaan voor een passende dieetbehandeling en zo nodig een voedingsinterventie, waarbij speciale aandacht wordt gegeven aan sondevoeding en parenterale voeding.
Zie de bijlage Definities en veelgebruikte termen voor de definities van de volgende begrippen: ondervoeding; perioperatief; preoperatief; postoperatief; voedingsinterventie; dieetbehandeling; enteraal; parenteraal.
Zoeken en selecteren
Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gebruik gemaakt van de ESPEN-richtlijn “Clinical nutrition in surgery (2017)”.
Relevante literatuur uit de ESPEN-richtlijn “Clinical nutrition in surgery (2017)” wordt bij de “Overwegingen” in onderdeel ”Professioneel perspectief” weergegeven.
Referenties
- Braga M, Ljungqvist O, Soeters P, Fearon K, Weimann A, Bozzetti F. ESPEN guidelines on parenteral nutrition: surgery. Clin Nutr 2009;28:378e86.
- Braunschweig CL, Levy P, Sheean PM, Wang X. Enteral compared with parenteral nutrition: a meta-analysis. Am J Clin Nutr 2001;74:534e42.
- Burden S, Todd C, Hill J, Lal S. Pre-operative nutrition support in patients undergoing gastrointestinal surgery. Cochrane Database Syst Rev 2012;11. CD008879.
- McClave SA, Taylor BE, Martindale RG, Warren MM, Johnson DR, Braunschweig C,, et alA.S.P.E.N. Board of Directors, American College of Critical Care Medicine, Society of Critical Care Medicine. Guidelines for the provision and assessment of nutrition support therapy in the adult critically ill patient: society of critical care medicine (SCCM) and American society for parenteral and enteral nutrition (A.S.P.E.N.). J Parenter Enteral Nutr 2016;40: 159e211.
- NVO richtlijn Refeedingsyndroom. Nederlands voedingsteam, 2019. Beschikbaar via: https://nederlandsvoedingsteamoverleg.nl/media/pages/nvo-richtlijnen/refeeding-syndroom/da1684e527-1580372096/nvo-richtlijn-refeedingsyndroom-eindversie-nov-2019.pdf. Geraadpleegd op: 18 januari 2021.
- Peter JV, Moran JL, Phillips-Hughes J. A metaanalysis of treatment outcomes of early enteral versus early parenteral nutrition in hospitalized patients. Crit Care Med 2005;33:213e20.
- Veteran Affairs. Perioperative total parenteral nutrition in surgical patients. The Veterans Affairs Total Parenteral Nutrition Cooperative Study Group. N Engl J Med 1991;325:525e32.
- Woodcock NP, Zeigler D, Palmer MD, Buckley P, Mitchell CJ, MacFie J. Enteral versus parenteral nutrition: a pragmatic study. Nutrition 2001;17:1e12.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2022
Laatst geautoriseerd : 01-01-2022
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de NVA en het bestuur van de NVvH of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen, indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVA en de NVvH zijn als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijken voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid, en informeren de eerstverantwoordelijken over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog en B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de revisie is het ontwikkelen van een up-to-date multidisciplinaire richtlijn over het periprocedureel nuchterbeleid en het perioperatieve voedingsbeleid bij volwassenen en kinderen om daarmee de zorg voor deze patiënten in Nederland te optimaliseren.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners, die betrokken zijn bij volwassenen en kinderen die een procedure ondergaan middels sedatie en/of anesthesie en derhalve betrokken zijn bij het perioprocedureel voedingsbeleid.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor periprocedurele patiënten.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2,5 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. M.F.M. van Stijn (voorzitter), anesthesioloog | kinderanesthesioloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC; NVA
- Dr. J.P.M. Derikx, (vicevoorzitter) (kinder)chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locaties AMC en VUmc; NVvH
- Prof. dr. S.W.M. Olde Damink, chirurg, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVvH
- Dr. M.D.P. Luyer, chirurg, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven; NVvH
- Dr. J.B. Bijker, anesthesioloog, Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede; NVA
- Drs. V.L.M. Tjoa, anesthesioloog, Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam; NVA
- Dr. S.C.A.T. Verbruggen, kinderarts-intensivist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVK
- Dr. M.R. Soeters, internist-endocrinoloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC, Amsterdam; NIV
- Dr. J.W. Kruimel, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
- Dr. D. Keszthelyi, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
- Dr. C.M. van der Beek, AIOS MDL, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht, NVMDL
- BSc, E. Steenhagen, diëtist, Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVD
- MSc, W. Kastelijn, kinderdiëtist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVD
- Maaike Kroon, voedingsverpleegkundige, tot december 2019
Meelezers
- Dr. K.W. Reisinger, chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie VUmc; NVvH
- Dr. J.S. Lagas, ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog, Diakonessenhuis Utrecht-Zeist-Doorn, locatie Utrecht; NVZA
- Dr. J. Ooms, SEH-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam; NVSHA
- Judith Beurkens, voedingsverpleegkundige; V&VN Maag Darm Lever – netwerk
Met ondersteuning van
- Drs. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
- Dr. ir. J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Utrecht
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de NVA, een overzicht vindt u hieronder:
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Steven Olde Damink |
Chirurg
|
geen |
Patents: 1.US Patent Application No. 15/760,769 – Methods of promoting hepatic regeneration (2017). 2. European Patent Application No. 18164360.2 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018). 3.European Patent Application No. 18164367.7 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018). |
geen |
Research Grants:
|
niet van belang |
niet bekend. |
Joep Derikx |
Kinderchirurg |
geen |
geen |
geen |
Ik heb wel enkele extern gefinancierde studies, echter niks op het gebied van voeding. |
geen |
geen |
Misha Luyer |
Chirurg |
|
geen |
geen |
|
geen |
geen |
Mireille van Stijn |
Anesthesioloog |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Jilles Bijker |
Anesthesioloog, |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Liang Tjoa |
Anesthesioloog |
Chief Medical Information Officier (Antoni van Leeuwenhoek-Nederlands Kanker Instituut) (onbetaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Sascha Verbruggen |
Kinderarts; Wetenschappelijk onderzoeker ‘metabolisme en voeding van het kritiek zieke kind’ |
Voorzitter ESPNIC Metabolism and Nutrition section (onbetaald) |
geen |
geen |
2015 |
geen |
Speakers fee voor presentaties voor Nutricia Advanced Medical Research en Baxter |
Maarten Soeters |
Internist Endocrinoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Joanna Kruimel |
MDL-arts; opleider MDL MUMC+; Lid stuurgroep Herstelvoeding MUMC+ |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Daniel Keszthelyi |
MDL-arts,; Lid voedingsteam MUMC+ |
|
geen |
geen |
Actieve research grants:
|
|
geen |
Elles Steenhagen |
Diëtist |
|
geen |
geen |
Research grants:
Effects of physical exercise after esophageal cancer surgery: a randomized clinical trial; World Cancer Research Fund The Netherlands
|
geen |
geen |
Kirsten van der Beek |
Arts-assistent in opleiding tot specialist Maag-, Darm- en Leverziekten, MUMC+ |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Wendy Kastelijns |
Diëtist |
Lid KODAZ netwerk (kinderdietisten) overleg academische ziekenhuizen), onbetaald |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
K. Reisinger |
Chirurg, fellow Traumachirurgie |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Jurien Lagas |
Ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
J. Ooms |
SEH-arts |
Docent ExpertCollege |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de Patiëntenfederatie Nederland uit te nodigen een werkgroeplid te mandateren. De Patiëntenfederatie heeft aangegeven niet deel te nemen in de werkgroep, maar wel als meelezer te willen participeren. Verder werd er aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase de Patiëntenfederatie Nederland te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. Ook tijdens de commentaarfase is de Patiëntenfederatie Nederland gevraagd om input.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren, die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie het implementatieplan).
Werkwijze
Om redenen van gebruiksvriendelijkheid werd de herziene richtlijn opgesplitst in 3 delen:
- Deel I: Periprocedureel nuchterbeleid
- Deel II: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij volwassenen
- Deel III: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij kinderen
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitters van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Tevens werd aan de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen:
Zorginstituut Nederland, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Samenwerkende topklinische ziekenhuizen, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Nederlandse Orthopedische Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied, Nederlandse Internisten Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie, Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie, Nederlandse Vereniging voor Urologie, Nederlandse Vereniging Intensive Care, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Nederlands Huisartsen Genootschap, Nederlands Genootschap van Abortusartsen, Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en Nederlandse Vereniging voor Radiologie.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende resultaten (bias) voor de afzonderlijke uitkomstmaten te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de risk-of-bias tabel.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.3 en GRADEpro (voor risicoverschillen).
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een diagnostische of therapeutische interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).
Tabel 1. Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect. |
|
|
Redelijk |
Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt. |
|
|
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect. |
|
|
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect. |
Tabel 2. De kwaliteit van bewijs werd bepaald op basis van de volgende criteria
Type bewijs |
Voor studies over therapeutische interventies: RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’. |
|
Afwaarderen |
‘Risk of bias’ |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Inconsistentie |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Indirect bewijs |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Onnauwkeurigheid |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Publicatiebias |
- 1 Waarschijnlijk - 2 Zeer waarschijnlijk |
Opwaarderen |
Groot effect |
+ 1 Groot + 2 Zeer groot |
|
Dosis-respons relatie |
+ 1 Bewijs voor gradiënt |
|
Alle plausibele ‘confounding’ |
+ 1 zou een effect kunnen reduceren + 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien. |
Formuleren van de conclusies
Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt per uitkomstmaat getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Er is naar gestreefd de conclusies zo uniform mogelijk te formuleren. Daarbij is gebruik gemaakt van suggesties van de GRADE Working Group (Santesso et al., 2019).
Overwegingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).
Genoemd kunnen worden:
- kosten,
- waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
- balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
- aanvaardbaarheid van interventies,
- haalbaarheid van een aanbeveling.
Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.
Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, (de balans van) gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in deel II.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werd een kwaliteitsindicator ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Beersen et al. (2007) en De Koning et al. (2007).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Wanneer hiervoor geen of nauwelijks relevante studies beschikbaar waren, is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes van de afzonderlijke richtlijndelen.
Bijzonderheden ten aanzien van werkwijze richtlijn deel II “Pre- en postoperatief voedingsbeleid van volwassen patiënten die een chirurgische ingreep ondergaan”
De werkgroep heeft de aanbevelingen uit de ESPEN-richtlijn “Clinical nutrition in surgery (2017)” als vertrekpunt genomen voor dit te reviseren richtlijnonderdeel.
Hiertoe werd eerst de ESPEN-richtlijn met het AGREE-instrument beoordeeld. Hieruit kwam naar voren dat er vanwege ontbrekende details over de zoekstrategie enige onzekerheid bestaat of alle relevante studies zijn geïncludeerd. Daarnaast vond de beoordeling van de bewijskracht van de literatuur niet geheel state-of-the-art plaats. Zo werd de bewijskracht niet gedifferentieerd per uitkomstmaat en werd onvoldoende rekening gehouden met inconsistentie en gebrek aan precisie van uitkomsten. Op grond hiervan kan niet worden uitgesloten dat sommige aanbevelingen te sterk of te zwak zijn geformuleerd. De volledige beoordeling met het AGREE-instrument ligt ter inzage bij het secretariaat.
Hoewel de ESPEN-richtlijn methodologisch dus niet aan de AGREE-criteria voldoet, worden volgens de werkgroep deze aanbevelingen in Nederland inhoudelijk breed gedragen. De aanbevelingen uit de genoemde ESPEN-richtlijn zijn dan ook grotendeels geadapteerd, waarbij onder het kopje “overwegingen” de relevante literatuur uit de Europese richtlijn werd samengevat of onderbouwd werd aangegeven waarom aanbevelingen zijn aangepast of toegevoegd. De in de ESPEN-richtlijn vermelde bewijskracht ten aanzien van de literatuur werd niet overgenomen, omdat men voor het beoordelen van de bewijskracht in Nederland een andere methodiek gebruikt.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Literatuurlijst
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.
Beersen, A. N., Kallewaard, M., Croonenburg, J.J., Everdingen van, J.J.E. en Barneveld van, T.A., Handleiding indicatoren-ontwikkeling. 2007.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ 2010;182:E839-42.Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.
De Koning, J., Smulders, A. en Klazinga, N. Appraisal of Indicators through Research and Evaluation (AIRE). 2007.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Santesso N, Glenton C, Dahm P, Garner P, Akl EA, Alper B, Brignardello-Petersen R, Carrasco-Labra A, De Beer H, Hultcrantz M, Kuijpers T, Meerpohl J, Morgan R, Mustafa R, Skoetz N, Sultan S, Wiysonge C, Guyatt G, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interventions. J Clin Epidemiol. 2020 Mar;119:126-135.
Weimann A, Braga M, Carli F, Higashiguchi T, Hübner M, Klek S, Laviano A, Ljungqvist O, Lobo DN, Martindale R, Waitzberg DL, Bischoff SC, Singer P. ESPEN guideline: Clinical nutrition in surgery. Clin Nutr. 2017 Jun;36(3):623-650. doi: 10.1016/j.clnu.2017.02.013. Epub 2017 Mar 7.