Perioperatief voedingsbeleid

Initiatief: NVA / NVVH Aantal modules: 34

Randvoorwaarden voor postoperatieve orale voeding/sondevoeding

Uitgangsvraag

Wat zijn randvoorwaarden voor postoperatieve orale voeding/sondevoeding?

Aanbeveling

Onderstaande aanbevelingen zijn gebaseerd op het ERAS-principe en de nationale richtlijn ‘Postoperatieve pijn’ (2012):

 

Anti-emetica

  • Maak preoperatief een inschatting van het risico op het optreden van postoperatieve misselijkheid en braken (POMB);
  • Bij patiënten met een middelmatig tot hoog risico op POMB wordt geadviseerd om profylactisch twee of drie klassen van anti-emetica te gebruiken;
  • Voor de behandeling van POMB worden dexamethason, droperidol en 5-HT3 antagonisten geadviseerd. Metoclopramide is het minst effectief. Combinatietherapie is het meest effectief.

 

Postoperatieve pijnstilling

  • Een multimodale preventieve langdurige pijnbehandeling wordt aanbevolen gedurende de gehele peri-operatieve periode met waar nodig een combinatie van opioïden, niet-opioïde analgetica en perifere en neuraxiaal werkzame locale anesthetica die op zoveel mogelijk verschillende niveaus van de pijnbanen aangrijpen.
  • Beperk, waar mogelijk, het gebruik van opioïden.

 

Postoperatieve maagsondes en drains

  • Beperk het gebruik van maagsondes.
  • Verwijder een peroperatief geplaatste maagsonde aan het einde van de operatie, ook bij patiënten die een oesofagusresectie ondergaan. Een uitzondering hiervoor zijn patiënten die in het hoofd-halsgebied worden geopereerd.
  • Plaats postoperatief een maagsonde alleen op indicatie.
  • Leg in een lokaal protocol de indicaties voor plaatsen van een maagsonde vast.

 

Overige

Leg in een lokaal protocol vast op welke wijze de patiënt zo vlug mogelijk na de operatie gemobiliseerd kan worden. Overweeg om daarin tevens de plaats van postoperatief koffie drinken en het kauwen van kauwgum op te nemen.

Overwegingen

Kwaliteit van bewijs

Niet van toepassing. Voor verdere toelichting zie de werkwijze.

 

Waarden en voorkeuren

Er zal aan patiënten uitgelegd moeten worden dat herstel na een operatie sneller te verwachten is, als er vroeg gestart kan worden met voeding postoperatief. Het moet met patiënten besproken worden dat het nodig is om aan een aantal randvoorwaarden te voldoen om vroeg te kunnen starten met voeding, om op die manier morbiditeit, opnameduur en mortaliteit op een gunstige manier te beïnvloeden.

 

Ten aanzien van anti-emetica en postoperatieve pijnstilling

Voor zowel het proberen te voorkomen als het behandelen van postoperatieve misselijkheid en braken en postoperatieve pijn geldt dat per individu zal moeten worden bepaald wat de beste techniek of behandeling is om dit te bereiken.

Het kan in de praktijk voorkomen dat een patiënt de voorkeur geeft om bepaalde medicatie of behandeling niet te willen (bijvoorbeeld een bepaalde vorm van pijnstilling). Het is de taak van de zorgverlener om te kijken wat hiervoor de reden is, uitleg te geven en indien patiënt blijft bij haar/zijn standpunt hier rekening mee te houden in het opstellen van een behandelplan.

 

Ten aanzien van maagsondes

Volgens de werkgroep zijn er niet of nauwelijks verschillen in waarden en voorkeuren tussen patiënten.

 

Ten aanzien van anti-ileus beleid

Bij het volgen van het ERAS-principe worden patienten in de preoperatieve fase voorgelicht over het te volgen beleid. In principe is postoperatief dan geen uitgebreid overleg met een patiënt meer nodig. Naar de mening van de werkgroep zullen de meeste patiënten de aanbevelingen van het ERAS-principe willen volgen en wordt het tegenwoordig als ”standaard” behandeling beschouwd.

 

Kosten en middelen

Voldoen aan de randvoorwaarden is geassocieerd met de mogelijkheid tot vroeg postoperatief kunnen voeden, hetgeen leidt tot een lagere morbiditeit, kortere opnameduur, en ook lagere mortaliteit. Het valt niet te verwachten dat toepassing van de aanbevelingen extra kosten met zich mee zal brengen aangezien deze grotendeels al worden toegepast in de huidige praktijk.

 

Professioneel perspectief

Anti-emetica

Postoperatieve misselijkheid en braken (POMB) kan de postoperatieve voedingsinname belemmeren. Hoe POMB te voorkomen en/of te behandelen wordt beschreven in de nationale richtlijn ‘Postoperatieve pijn’ (2012). Deze richtlijn is gemaakt op initiatief van de NVA, en is tot stand gekomen door samenwerking met verschillende verenigingen betrokken bij de chirurgische patiënten (NOV, NVAM, NVZA, NVvH, NVIC, NVK, NVT, V&VN). Deze richtlijn is zo’n 8 jaar geleden gepubliceerd. Vandaar dat een aanvullende literatuursearch is verricht. In de beperkte recente artikelen werden geen aanvullende en/of andere argumenten gevonden dan benoemd in de richtlijn van de NVA (Emma Obrink et al., 2015; Xuezhao et al., 2017; Anna Lee Simon et al., 2015).

 

Postoperatieve pijnstilling

Net als bij POMB, kan het hebben van postoperatieve pijn de postoperatieve voedingsinname belemmeren. Denk hierbij aan postoperatieve misselijkheid en braken bij pijn en/of medicamenteuze pijnstillers, maar ook aan verminderde darmmotiliteit bij bv. opiaatgebruik. De commissie van de huidige richtlijn wil voor adviezen ten aanzien van postoperatief pijnbeleid graag verwijzen naar de nationale richtlijn ‘Postoperatieve pijn’ (2012). Deze richtlijn is gemaakt op initiatief van de NVA, en is tot stand gekomen door samenwerking met verschillende verenigingen betrokken bij de chirurgische patiënten (NOV, NVAM, NVZA, NVvH, NVIC, NVK, NVT, V&VN). Deze richtlijn is zo’n 8 jaar geleden gepubliceerd. Vandaar dat een aanvullende literatuursearch is verricht. In de beperkte aanwezige recent gepubliceerde artikelen werden geen aanvullende en/of andere argumenten gevonden dan genoemd in geldende richtlijn. Het gebruik van een multimodale benadering ten behoeve van effectieve pijnbehandeling en het minimaliseren van de bijwerkingen van opioïden zijn onderdeel geworden van diverse ERAS protocollen (Mingjuan et al., 2015).

 

Postoperatieve maagsondes

Conform aanbevelingen uit verschillende ERAS-richtlijnen (Nelson et al., 2019; Gustafsson et al., 2019; Melloul et al., 2016; Thorell et al., 2016; Mortensen et al., 2014; Cerantola et al., 2013), adviseert de huidige werkgroep om maagsondes alleen op indicatie postoperatief te plaatsen. Het wordt afgeraden om routinematig postoperatief maagsondes te plaatsen of een peroperatief geplaatste maagsonde niet te verwijderen op het einde van de operatie. De gedachte achter routinematig plaatsen van een maagsonde na operatie is om darmfunctie beter te laten herstellen, risico op pulmonale complicaties en naadlekkages te verminderen, patiëntcomfort te verhogen en de lengte van de ziekenhuisopname te verkorten. Echter, in een Cochrane review worden alle bovenstaande doelen niet bereikt door het routinematig postoperatief plaatsen van maagsondes (Nelson et al., 2007). Omdat maar een deel van de patiënten postoperatief een vertraagde maaglediging ontwikkelt, wordt aangeraden om alleen op indicatie een hevelende maagsonde in te brengen. Indien een maagsonde tijdens een operatie wordt geplaatst, wordt deze in principe peroperatief weer verwijderd, tenzij er een indicatie is om deze postoperatief te houden.

 

De onderbouwing in de ERAS richtlijn Guidelines for Perioperative Care for Pancreatoduodenectomy: Enhanced Recovery After Surgery Melloul et al., 2016) is als volgt: Verschillende meta-analyses bij patiënten die een buikoperatie of gastrectomie ondergingen, hebben aangetoond dat het slechts op indicatie gebruiken van een maagsonde geassocieerd is met een kortere opnameduur, versneld hervatten van orale voeding en eerder herstel van de darmfunctie (Wei et al., 2014; Wang et al., 2015; Ding et al., 2013, Vermeulen et al., 2006). Echter, routinematig inbrengen van een maagsonde brengt ongemak voor de patiënt met zich mee en wordt geassocieerd met verhoogde pulmonale complicaties bij abdominale chirurgie (Vermeulen et al., 2006, Rao et al., 2011). Tevens blijkt dat het gebruik van maagsondes niet leidt tot minder naadlekkages (Wei et al., 2014; Wang et al., 2015). Bovenstaande literatuur heeft ertoe geleid dat verschillende ERAS-richtlijnen adviseren om maagsondes voor het einde van de operatie te verwijderen en alleen op indicatie opnieuw in te brengen, niet alleen bij gastro-intestinale chirurgie maar ook bij gynaecologisch-oncologische chirurgie en blaaschirurgie (Nelson et al., 2019; Gustafsson et al., 2019; Melloul et al., 2016; Thorell et al., 2016; Mortensen et al., 2014; Cerantola et al., 2013).

 

Speciale aandacht moet worden gevestigd op patiënten, die een oesofagusresectie ondergaan. In deze groep adviseert de ERAS-richtlijn Guidelines for Perioperative Care in Esophagectomy: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS®) Society Recommendations om een neusmaagsonde op moment van resectie te plaatsen en ten vroegste op de tweede dag postoperatief te verwijderen, als dit klinisch mogelijk is (Low et al., 2019). De huidige werkgroep wil deze aanbeveling niet overnemen. Routinematig inbrengen van een maagsonde brengt ongemak voor de patiënt met zich mee en wordt geassocieerd met verhoogde pulmonale complicaties bij abdominale chirurgie (Vermeulen et al., 2006; Rao et al., 2011). Tevens blijkt dat het gebruik van maagsondes niet leidt tot minder naadlekkages (Wei et al., 2014; Wang et al., 2015). Tevens is in een recente meta-analyse (Weijs et al, 2017) aangetoond dat het plaatsen van neus-maagsondes postoperatief na een oesofagusresectie geen meerwaarde heeft. Bovendien is in meerdere gerandomiseerde onderzoeken aangetoond dat veilig vroeg met voeding kan worden gestart na een slokdarmresectie, waarbij in 1 multicenter onderzoek geen maagsonde is geplaatst (Fransen et al., 2020; Berkelmans et al., 2020; Weijs et al., 2017; Sun et al., 2018). De ERAS-aanbeveling werd gebaseerd op twee RCT’s waarbij standaard plaatsing van een maagsonde werd vergeleken met ofwel vroege verwijdering van de sonde (op tweede dag postoperatief) of geen gebruik van een maagsonde. Beide studies toonden aan dat in de groep zonder maagsonde een hoger risico op pulmonale complicaties aanwezig was (Mistry et al., 2012; Shackcloth et al., 2006). Er was echter geen verschil in pulmonale of andere complicaties tussen de twee groepen met vroege en latere verwijdering van maagsondes. Het aantal herplaatsingen van maagsondes was hoger in de groep met vroege verwijdering van maagsonde, terwijl het ongemak voor de patiënt hoger was in de groep met latere verwijdering van maagsonde (Shackcloth et al., 2006).

 

Bij hoofd/hals chirurgie beveelt de ERAS-richtlijn aan om op individuele basis een beslissing te maken over postoperatief plaatsen van een maagsonde (Dort et al., 2017). Tevens is er nog steeds een rol voor het inbrengen van een maagsonde bij patiënten met een postoperatieve ileus, die refractair is voor conservatieve behandeling, omdat het dan nodig is om de maaginhoud te hevelen ten einde het risico op aspiratie te verminderen.

 

Medicamenteus anti-ileus beleid

Enterale voeding kan worden gestart direct na een operatie. Verwacht wordt dat patiënten die ondervoed zijn preoperatief ook extra ondersteuning postoperatief nodig hebben. Het heeft bij deze patiëntengroep de voorkeur om zowel preoperatief als direct postoperatief een diëtist in te schakelen en te bekijken in welke mate met orale intake de benodigde intake kan worden gehaald.

Voor bovenbuikschirurgie is de afgelopen jaren aangetoond dat veilig met orale intake kan worden gestart direct na operatie (Lassen et al., 2008). Zelfs na slokdarmchirurgie is een aantal artikelen dat aantoont dat vroege orale intake veilig kan worden gestart direct na chirurgie (Sun et al., 2018; Fransen et al., 2020). Voorwaarden hiervoor zijn een geoptimaliseerd perioperatief protocol, het verwijderen van een eventueel geplaatste maagsonde, het starten van voeding via een opklimmend schema. Indien het peroperatief niet veilig wordt geacht om orale intake te starten, heeft het de voorkeur om zo snel mogelijk sondevoeding te starten via een nasojejunale sonde of jejunostomie met een opklimmend schema. Totaal parenterale voeding heeft niet de voorkeur postoperatief en wordt bij voorkeur alleen gestart indien er geen mogelijkheid is tot orale intake of sondevoeding (Takero Mazaki et al., 2008).

 

Intestinale hypomotiliteit postoperatief (postoperatieve ileus en gastroparese) is een belangrijke reden om orale voeding uit te stellen of te staken. Bij een geïsoleerde gastroparese kan een nasojejunale sonde in worden gebracht om sondevoeding te geven. Er is nog geen eenduidige definitie van postoperatieve ileus. Algemeen wordt er van uitgegaan dat intestinale hypomotiliteit onlosmakelijk verbonden is met (abdominale) chirurgie. De incidentie varieert tussen 10-30% postoperatief. De afgelopen jaren is aangetoond dat er verschillende maatregelen genomen kunnen worden om het risico op postoperatieve ileus te verminderen. Het belangrijkste is het volgen van de ERAS-richtlijnen, waarbij het herstel van de darmmotiliteit door verschillende principes, zoals het beperken van opioïden, beperken van een neus-maagsonde en vroege mobilisatie, wordt bevorderd.

Afgelopen jaren is er veel onderzoek gedaan naar een medicamenteuze oplossing voor postoperatieve ileus. Het medicijn Alvimopan is een door de Amerikaanse FDA goedgekeurde, perifeer werkende mu opioïde receptorantagonist waarvan is aangetoond dat het, wanneer preoperatief wordt gestart, de darmmotiliteit versnelt en de duur van postoperatieve ileus verkort. Het middel heeft echter cardiovasculaire bijwerkingen bij chronisch gebruik waardoor het beperkt is in het aantal doses dat kan worden gegeven. De logistiek die betrokken is bij de aankoop, opslag en verstrekking van het medicijn en de kosten van het medicijn voor vijftien doses, zoals goedgekeurd door de FDA, staat het gebruik ervan op regelmatige basis in de weg. Daarom is dit in de huidige richtlijn niet als aanbeveling opgenomen.

 

Aanvaardbaarheid van de aanbeveling(en)

De commissie verwacht dat het toepassen van de aanbevelingen voor alle stakeholders (bijvoorbeeld patiënten, medisch specialisten, diëtisten) aanvaardbaar is, omdat de aanbevelingen over het algemeen al aansluiten op de huidige praktijk.

 

Haalbaarheid van de te implementeren aanbeveling(en)

Het kunnen toepassen van de aanbevelingen zal naar verwachting van de richtlijncommissie haalbaar zijn voor alle stakeholders, omdat de benodigde middelen al breed beschikbaar zijn voor alle stakeholders.

 

Rationale van de aanbeveling(en)

Bij het opstellen van de aanbevelingen is veel gewicht toegekend aan het feit dat de mogelijkheid tot vroeg postoperatief voeden, door te voldoen aan een aantal randvoorwaarden, leidt tot minder postoperatieve complicaties en mortaliteit.

 

Anti-ileus beleid

De ERAS-principes zijn er op gericht om het herstel van de patiënt te bevorderen. Daarbij is voeding en het herstel van darmmotiliteit essentieel. Dit is de reden waarom onderstaande aanbevelingen zijn gemaakt. Daarbij zijn er de afgelopen jaren meerdere onderzoeken verricht die aantonen dat relatief eenvoudige interventies ook kunnen leiden tot een sneller herstel van de darmmotiliteit, zoals het gebruik van koffie en kauwgom in de perioperatieve fase. Van het gebruik van kauwgom zijn de resultaten echter niet eenduidig. Gezien het relatief onschuldige karakter is het wel in de aanbeveling overgenomen.

Onderbouwing

Vroege start van orale voeding en zo nodig sondevoeding heeft in het algemeen de voorkeur bij patiënten die geopereerd zijn. Er moet wel goed worden gelet op risico’s op ondervoeding, vooral bij patiënten na majeure chirurgische ingrepen. Voor bovenbuiksingrepen is de laatste jaren veel onderzoek verricht naar de mogelijkheid om vroege enterale voeding te starten. Daarbij is aangetoond dat vroege start van orale cq. sondevoeding mogelijk is en bijdraagt aan het postoperatieve herstel.

Om postoperatieve voeding zo optimaal mogelijk te kunnen geven, moet een aantal randvoorwaarden zo optimaal mogelijk ingericht worden, zoals het gebruik van anti-emetica bij misselijkheid, optimalisatie van postoperatieve pijnstilling, het gebruik van postoperatieve maagsondes, en een medicamenteus anti-ileus beleid. In deze module worden aanbevelingen gedaan over bovenstaande randvoorwaarden. Het volgen van de ERAS-richtlijnen is hierbij van belang.

 

Zie de bijlage Definities en veelgebruikte termen voor de definities van de volgende begrippen: ERAS; POMB, enterale voeding; perioperatief; postoperatief.

Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gebruik gemaakt van verschillende ERAS-richtlijnen en andere relevante publicaties (zie overwegingen voor de referenties).

  1. Anna Lee Simon, KC Chan, Lawrence TY Fan. Stimulation of the wrist acupuncture point PC6 for preventing postoperative nausea and vomiting. Cochrane Systematic Review (2015). https://doi.org/10.1002/14651858.CD003281.pub4
  2. Berkelmans GHK, Fransen LFC, Dolmans-Zwartjes ACP, Kouwenhoven EA, van Det MJ, Nilsson M, Nieuwenhuijzen GAP, Luyer MDP (2020). Direct Oral Feeding Following Minimally Invasive Esophagectomy (NUTRIENT II trial): An International, Multicenter, Open-label Randomized Controlled Trial., Ann Surg. 271(1):41-47. doi: 10.1097/SLA.0000000000003278. PMID: 31090563.
  3. Cerantola Y, Valerio M, Persson B, Jichlinski P, Ljungqvist O, Hubner M, Kassouf W, Muller S, Baldini G, Carli F, Naesheimh T, Ytrebo L, Revhaug A, Lassen K, Knutsen T, Aarsether E, Wiklund P, Patel HR. Guidelines for perioperative care after radical cystectomy for bladder cancer: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS(®)). society recommendations. Clin Nutr. 2013 Dec;32(6):879-87.
  4. Ding J, Liao G, Xia Y, Zhang ZM, Pan Y, Liu S et al (2013). The necessity of indwelling gastrointestinal decompression after gastrectomy: a meta-analysis. J Surg Res 179(1):e71–e81
  5. Dort JC, Farwell DG, Findlay M, Huber GF, Kerr P, Shea-Budgell MA, Simon C, Uppington J, Zygun D, Ljungqvist O, Harris J. Optimal Perioperative Care in Major Head and Neck Cancer Surgery With Free Flap Reconstruction: A Consensus Review and Recommendations From the Enhanced Recovery After Surgery Society.JAMA Otolaryngol Head Neck Surg. 2017 Mar 1;143(3):292-303.
  6. Emma Obrink, Pether Jildenstål, Eva Oddby, Jan G. Jakobsson. Post-operative nausea and vomiting: Update on predicting the probability and ways to minimize its occurrence, with focus on ambulatory surgery. International Journal of Surgery 15 (2015). 100 – 106.
  7. Fransen LFC, Janssen THJB, Aarnoudse M, Nieuwenhuijzen GAP, Luyer MDP (2020). Direct Oral Feeding After a Minimally Invasive Esophagectomy: A Single-Center Prospective Cohort Study. Ann Surg. Jun 11. doi: 10.1097/SLA.0000000000004036 Epub ahead of print..
  8. Gustafsson UO, Scott MJ, Hubner M, Nygren J, Demartines N, Francis N, Rockall TA, Young-Fadok TM, Hill AG, Soop M, de Boer HD, Urman RD, Chang GJ, Fichera A, Kessler H, Grass F, Whang EE, Fawcett WJ, Carli F, Lobo DN, Rollins KE, Balfour A, Baldini G, Riedel B, Ljungqvist O. Guidelines for Perioperative Care in Elective Colorectal Surgery: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS®). Society Recommendations: 2018. World J Surg. 2019 Mar;43(3):659-695.
  9. Hai-Bo Sun, Yin Li, Xian-Ben Liu, Rui-Xiang Zhang, Zong-Fei Wang, Toni Lerut, Chia-Chuan Liu, Alfonso Fiorelli, Yin-Kai Chao, Daniela Molena, Robert J Cerfolio, Soji Ozawa, Andrew C Chang, written on behalf of the AME Thoracic Surgery Collaborative Group. Early Oral Feeding Following McKeown Minimally Invasive Esophagectomy: An Open-label, Randomized, Controlled, Noninferiority Trial., Ann Surg. 2018 Mar;267(3):435-442. doi: 10.1097/SLA.0000000000002304.
  10. Lassen K, Coolsen MM, Slim K, Carli F, de Aguilar-Nascimento JE, Schäfer M, Parks RW, Fearon KC, Lobo DN, Demartines N, Braga M, Ljungqvist O, Dejong CH; Guidelines for perioperative care for pancreaticoduodenectomy: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS®). Society recommendations. Clin Nutr. 2012 Dec;31(6):817-30.
  11. Lassen K, Kjaeve J, Fetveit T, Tranø G, Sigurdsson HK, Horn A, Revhaug A (2008). Allowing normal food at will after major upper gastrointestinal surgery does not increase morbidity: a randomized multicenter trial., Ann Surg. 247(5):721-9. doi: 10.1097/SLA.0b013e31815cca68.
  12. Low DE, Allum W, De Manzoni G, Ferri L, Immanuel A, Kuppusamy M, Law S, Lindblad M, Maynard N, Neal J, Pramesh CS, Scott M, Mark Smithers B, Addor V, Ljungqvist O. Guidelines for Perioperative Care in Esophagectomy: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS®). Society Recommendations. World J Surg. 2019 Feb;43(2):299-330.
  13. Melloul E, Hübner M, Scott M, Snowden C, Prentis J, Dejong CH, Garden OJ, Farges O, Kokudo N, Vauthey JN, Clavien PA, Demartines N. Guidelines for Perioperative Care for Liver Surgery: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS). Society Recommendations. World J Surg. 2016 Oct;40(10):2425-40.
  14. Mingjuan Tan, Lawrence Siu-Chun Law, Tong Joo Gan. Optimizing pain management to facilitate Enhanced Recovery After Surgery pathways. Can J Anesth (2015). 62:203–218.
  15. Mistry RC, Vijayabhaskar R, Karimundackal G et al (2012). Effect of short-term vs prolonged nasogastric decompression on major postesophagectomy complications: a parallel-group, randomized trial., Arch Surg 147:747–751
  16. Mortensen K, Nilsson M, Slim K, Schäfer M, Mariette C, Braga M, Carli F, Demartines N, Griffin SM, Lassen K; Enhanced Recovery After Surgery (ERAS®). Group. Consensus guidelines for enhanced recovery after gastrectomy: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS®). Society recommendations. Br J Surg. 2014 Sep;101(10):1209-29.
  17. Nelson G, Bakkum-Gamez J, Kalogera E, Glaser G, Altman A, Meyer LA, Taylor JS, Iniesta M, Lasala J, Mena G, Scott M, Gillis C, Elias K, Wijk L, Huang J, Nygren J, Ljungqvist O, Ramirez PT, Dowdy SC.. Guidelines for perioperative care in gynecologic/oncology: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS). Society recommendations-2019 update. Int J Gynecol Cancer. 2019 May;29(4):651-668.
  18. Rao W, Zhang X, Zhang J, Yan R, Hu Z, Wang Q (2011). The role of nasogastric tube in decompression after elective colon and rectum surgery: a meta-analysis. Int J Colorectal Dis 26(4):423–429
  19. RICHTLIJN Postoperatieve pijn. Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, 2012. Beschikbaar via: https://www.anesthesiologie.nl/uploads/files/KD_RL_Postoperatieve_pijn.pdf. Geraadplpeegd op 18 januari 2021.
  20. Shackcloth MJ, McCarron E, Kendall J et al (2006). Randomized clinical trial to determine the effect of nasogastric drainage on tracheal acid aspiration following oesophagectomy. Br J Surg 93:547–552
  21. Sun HB, Li Y, Liu XB, Zhang RX, Wang ZF, Lerut T, Liu CC, Fiorelli A, Chao YK, Molena D, Cerfolio RJ, Ozawa S, Chang AC; written on behalf of the AME Thoracic Surgery Collaborative Group (2018). Early Oral Feeding Following McKeown Minimally Invasive Esophagectomy: An Open-label, Randomized, Controlled, Noninferiority Trial., Ann Surg. 267(3):435-442. doi: 10.1097/SLA.0000000000002304...
  22. Takero Mazaki, Kiyoko Ebisawa. Enteral versus parenteral nutrition after gastrointestinal surgery: a systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials in the English literature. J Gastrointest Surg. 2008 Apr;12(4):739-55. doi: 10.1007/s11605-007-0362-1. Epub 2007 Oct 16.
  23. Teus J Weijs, Koshi Kumagai, Gijs H K Berkelmans, Grard A P Nieuwenhuijzen, Magnus Nilsson, Misha D P Luyer. Nasogastric decompression following esophagectomy: a systematic literature review and meta-analysis. Review Dis Esophagus. 2017 Feb 1;30(3):1-8. doi: 10.1111/dote.12530.
  24. Thorell A, MacCormick AD, Awad S, Reynolds N, Roulin D, Demartines N, Vignaud M, Alvarez A, Singh PM, Lobo DN. Guidelines for Perioperative Care in Bariatric Surgery: Enhanced Recovery After Surgery (ERAS). Society Recommendations. World J Surg. 2016 Sep;40(9):2065-83.
  25. Vermeulen H, Storm-Versloot MN, Busch OR, Ubbink DT (2006). Nasogastric intubation after abdominal surgery: a meta-analysis of recent literature. Arch Surg 141(3):307–314
  26. Wang D, Li T, Yu J, Hu Y, Liu H, Li G (2015). Is nasogastric or nasojejunal decompression necessary following gastrectomy for gastric cancer? A systematic review and meta-analysis of randomised controlled trials. J Gastrointest Surg 19(1):195–204
  27. Wei ZW, Li JL, Li ZS, Hao YT, He YL, Chen W et al (2014). Systematic review of nasogastric or nasojejunal decompression after gastrectomy for gastric cancer. Eur J Surg Oncol 40(12):1763–1770
  28. Xuezhao Cao, Paul F. White, Hong Ma. An update on the management of postoperative nausea and vomiting. J Anesth (2017). 31:617–626.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2022

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2022

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2027

Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de NVA en het bestuur van de NVvH of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen, indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De NVA en de NVvH zijn als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijken voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid, en informeren de eerstverantwoordelijken over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten
  • Patiëntenfederatie Nederland

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog en B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van de revisie is het ontwikkelen van een up-to-date multidisciplinaire richtlijn over het periprocedureel nuchterbeleid en het perioperatieve voedingsbeleid bij volwassenen en kinderen om daarmee de zorg voor deze patiënten in Nederland te optimaliseren.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners, die betrokken zijn bij volwassenen en kinderen die een procedure ondergaan middels sedatie en/of anesthesie en derhalve betrokken zijn bij het perioprocedureel voedingsbeleid.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor periprocedurele patiënten.

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2,5 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Werkgroep

  • Dr. M.F.M. van Stijn (voorzitter), anesthesioloog | kinderanesthesioloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC; NVA
  • Dr. J.P.M. Derikx, (vicevoorzitter) (kinder)chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locaties AMC en VUmc; NVvH
  • Prof. dr. S.W.M. Olde Damink, chirurg, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVvH
  • Dr. M.D.P. Luyer, chirurg, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven; NVvH
  • Dr. J.B. Bijker, anesthesioloog, Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede; NVA
  • Drs. V.L.M. Tjoa, anesthesioloog, Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam; NVA
  • Dr. S.C.A.T. Verbruggen, kinderarts-intensivist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVK
  • Dr. M.R. Soeters, internist-endocrinoloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC, Amsterdam; NIV
  • Dr. J.W. Kruimel, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
  • Dr. D. Keszthelyi, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
  • Dr. C.M. van der Beek, AIOS MDL, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht, NVMDL
  • BSc, E. Steenhagen, diëtist, Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVD
  • MSc, W. Kastelijn, kinderdiëtist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVD
  • Maaike Kroon, voedingsverpleegkundige, tot december 2019

 

Meelezers

  • Dr. K.W. Reisinger, chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie VUmc; NVvH
  • Dr. J.S. Lagas, ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog, Diakonessenhuis Utrecht-Zeist-Doorn, locatie Utrecht; NVZA
  • Dr. J. Ooms, SEH-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam; NVSHA
  • Judith Beurkens, voedingsverpleegkundige; V&VN Maag Darm Lever – netwerk

 

Met ondersteuning van

  • Drs. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
  • Dr. ir. J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Utrecht

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de NVA, een overzicht vindt u hieronder:

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Steven

Olde Damink

Chirurg

 

  • 2017 – present Professor of Surgery, Medizinische Fakultaet, RWTH Aachen University, Germany (0,5 Fte);
  • 2016(9) – present Head of the Division of Liver & Digestive Health, School of Nutrition and Translational Research in Metabolism (NUTRIM), Maastricht University
  • 2015(7) – present Professor of Surgery (Personal chair), Maastricht University Medical Centre +, Chair of Translational Research Gastrointestinal Surgery;
  • 2012 – present Director Research Laboratories, Department of Surgery, Maastricht University Medical Centre+, Maastricht;
  • 20115(10) – present GI and HPB Surgeon Department of General Surgery, Maastricht University Medical Centre +, Maastricht.

 

geen

  • Founder, shareholder and scientific advisor of
  • 1. Synmabtix B. V. joint venture which has the objective to develop therapeutic antibiotics.
  • 2. Adjutec BV, a JV that develops personalized tumor vaccines for pancreatic and liver cancer.
  • 3. Dutch Screening Group BV, a JV that focusses on medical screenings and personalization of care using Organoids.

 

Patents:

1.US Patent Application No. 15/760,769 – Methods of promoting hepatic regeneration (2017).

2. European Patent Application No. 18164360.2 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018).

3.European Patent Application No. 18164367.7 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018).

geen

Research Grants:

  • 2018: Nutricia Research Foundation. Co-applicant of project: Systemic bioavailability of enteral protein-bound versus free amino acid nutrition for intestinal malabsorption in critical illness. Amount 50.000,- euro.
  • 2017: Fresenius Kabi: Principle Investigator of Investigator Initiated Trial Agreement (Glut-003-IP1). Title: Metabolic fate of amino acids derived from muscular protein breakdown in specific patients. Amount: 250.000,-euro
  • 2015: Fresenius Kabi: Sponsoring of Hospitality of attending the ESCIM meeting in Berlin. Amount 1000,- euro.
  • 2013: Covidien: Unrestricted Educational Grant for organizing liver surgery traing in large animals. Amount: 13.000,- euro.
  • 2013: Baxter. Principle Investigator of Investigator Initiated Trial (GHOL6273). Title: Potential prevention of parenteral nutrition associated liver disease and intestinal failure associated liver disease by stimulation of the Farnesoid X receptor. Amount 120.000,- euro.

niet van belang

niet bekend.

Joep Derikx

Kinderchirurg

geen

geen

geen

Ik heb wel enkele extern gefinancierde studies, echter niks op het gebied van voeding.

geen

geen

Misha Luyer

Chirurg

  • Proctor Medtronic
  • Voorzitter Oncozon GE werkgroep (onbetaald)

geen

geen

  • KWF grant 300.000 euro NUTRIENT II trial
  • Medtronic research grant 50.000 euro (NUTRIENT II studie)
  • Galvani bioelectronics 90.000 euro
  • Nutricia research grant 250.000 euro (SANICS II studie)
  • ZonMW grant 220.000 euro (SANICS II studie)
  • Fondsnutsohra grant 80.000 euro, SANICS II studie

geen

geen

Mireille

van Stijn

Anesthesioloog

  • arts in medisch team Circuit Zandvoort (vergoeding hiervoor via Witte Kruis)
  • bestuurslid NESPEN (Netherlands Society of Parenteral and Enteral Nutrition) (onbetaald)

geen

geen

geen

geen

geen

Jilles

Bijker

Anesthesioloog,

  • WMO deskundig arts lid van de METC van de Wageningen universiteit.

geen

geen

geen

geen

geen

Liang

Tjoa

Anesthesioloog

Chief Medical Information Officier (Antoni van Leeuwenhoek-Nederlands Kanker Instituut) (onbetaald)

geen

geen

geen

geen

geen

Sascha

Verbruggen

Kinderarts;

Wetenschappelijk onderzoeker ‘metabolisme en voeding van het kritiek zieke kind’

Voorzitter ESPNIC Metabolism and Nutrition section (onbetaald)

geen

geen

  • Sophia Foundation Scientific Research (SSWO): “Continuous versus intermittent nutrition in pediatric intensive care-ContinNUPIC 2018
  • Nutricia Research BV: Clinical and mechanistic aspects of enteral insufficiency in paediatric intensive care 2017
  • ESPEN Research Grant 2016: Long-term consequences of caloric restriction during the first week of pediatric critical illness 2016
  • Sophia Foundation Scientific Research (SSWO): Neurocognitive outcome after critical illness: the role of phthalate exposure from medical devices-MEDIPLASTICS-2016
  •  AGIS zorginovatie: Long-term outcome of caloric restriction during the first week of paediatric critical illness

2015

geen

Speakers fee voor presentaties voor Nutricia Advanced Medical Research en Baxter

Maarten

Soeters

Internist Endocrinoloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Joanna

Kruimel

MDL-arts; opleider MDL MUMC+;

Lid stuurgroep Herstelvoeding MUMC+

  • Secretaris Commissie Voeding, NVMDL, onbetaald.

geen

geen

geen

geen

geen

Daniel

Keszthelyi

MDL-arts,;

Lid voedingsteam MUMC+

  • Raad van Advies, Prikkelbare darmsyndroom Belangenvereniging (PDSB), onbetaald
  • Lid taskforce NGM NVMDL (onbetaald)
  • Lid sectie Neurogastroenterologie NVGE (onbetaald)
  • Raad van Aanbeveling PDS therapeuten (onbetaald)

geen

geen

Actieve research grants:

  • 2014 ZonMw GGG onderzoek naar pepermunt olie bij PDS
  • 2014 Will Pharma onderzoek naar nieuwe formulering pepermunt olie bij PDS (co-financiering van bovenstaande)
  • 2016 ZonMw GGG onderzoek met nortriptyline bij functionele dyspepsie
  • 2018 ZonMw DO onderzoek online vs conventionele hypnotherapie bij PDS
  • 2018 MLDS innovatie grant opzetten van expertisecentra PDS in Nederland
  • 2014 Stichting Sint Annadal onderzoek van viscerale perceptie middels functionele MRI van de hersenen
  • 2014 Grunenthal GmbH ESM technologie ontwikkeling voor pijnmeting
  • 2017 Allergan Ltd. Onderzoek met linaclotide en ESM bij PDS-C
  • Lid werkgroep richtlijn chronische buikpijn NVVH
  • Lid werkgroep keuzehulp PDS
  • Lid werkgroep Europese richtlijn functionele dyspepsie/gastroparese

geen

Elles

Steenhagen

Diëtist

  • Lid netwerk CHIODAZ (Chirurgie Overleg Diëtisten Academische Ziekenhuizen) van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD; onbetaald)

geen

geen

Research grants:

  • 2014-2018 Physical ExeRcise Following Esophageal Cancer Treatment (PERFECT) Study:

Effects of physical exercise after esophageal cancer surgery: a randomized clinical trial; World Cancer Research Fund The Netherlands

  • 2018 - 2020 PRIOR study; operatie bij slokdarmkanker: fit aan de start! Stichting Vrienden Intergrale Oncologische Zorg (VIOZ)

geen

geen

Kirsten

van der Beek

Arts-assistent in opleiding tot specialist Maag-, Darm- en Leverziekten, MUMC+

  • Lid Commissie Voeding, NVMDL. Onbetaald.

geen

geen

geen

geen

geen

Wendy

Kastelijns

Diëtist

Lid KODAZ netwerk (kinderdietisten) overleg academische ziekenhuizen), onbetaald

geen

geen

geen

geen

geen

K. Reisinger

Chirurg, fellow Traumachirurgie

geen

geen

geen

geen

geen

geen

Jurien Lagas

Ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog

geen

geen

geen

geen

geen

geen

J. Ooms

SEH-arts

Docent ExpertCollege

geen

geen

geen

geen

geen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de Patiëntenfederatie Nederland uit te nodigen een werkgroeplid te mandateren. De Patiëntenfederatie heeft aangegeven niet deel te nemen in de werkgroep, maar wel als meelezer te willen participeren. Verder werd er aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase de Patiëntenfederatie Nederland te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. Ook tijdens de commentaarfase is de Patiëntenfederatie Nederland gevraagd om input.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren, die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie het implementatieplan).

Werkwijze

Om redenen van gebruiksvriendelijkheid werd de herziene richtlijn opgesplitst in 3 delen:

  • Deel I: Periprocedureel nuchterbeleid
  • Deel II: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij volwassenen
  • Deel III: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij kinderen

 

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitters van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Tevens werd aan de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen:

Zorginstituut Nederland, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Samenwerkende topklinische ziekenhuizen, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Nederlandse Orthopedische Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied, Nederlandse Internisten Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie, Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie, Nederlandse Vereniging voor Urologie, Nederlandse Vereniging Intensive Care, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Nederlands Huisartsen Genootschap, Nederlands Genootschap van Abortusartsen, Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en Nederlandse Vereniging voor Radiologie.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende resultaten (bias) voor de afzonderlijke uitkomstmaten te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de risk-of-bias tabel.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.3 en GRADEpro (voor risicoverschillen).

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een diagnostische of therapeutische interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).

 

Tabel 1. Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE

Hoog

Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect.

 

 

Redelijk

Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt.

 

 

Laag

Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect.

 

 

Zeer laag

Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect.

 

Tabel 2. De kwaliteit van bewijs werd bepaald op basis van de volgende criteria

Type bewijs

Voor studies over therapeutische interventies:

RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’.

Afwaarderen

‘Risk of bias’

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Inconsistentie

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Indirect bewijs

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Onnauwkeurigheid

- 1 Ernstig

- 2 Zeer ernstig

 

Publicatiebias

- 1 Waarschijnlijk

- 2 Zeer waarschijnlijk

Opwaarderen

Groot effect

+ 1 Groot

+ 2 Zeer groot

 

Dosis-respons relatie

+ 1 Bewijs voor gradiënt

 

Alle plausibele ‘confounding’

+ 1 zou een effect kunnen reduceren

+ 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien.

 

Formuleren van de conclusies

Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt per uitkomstmaat getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Er is naar gestreefd de conclusies zo uniform mogelijk te formuleren. Daarbij is gebruik gemaakt van suggesties van de GRADE Working Group (Santesso et al., 2019).

 

Overwegingen

Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).

Genoemd kunnen worden:

  • kosten,
  • waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
  • balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
  • aanvaardbaarheid van interventies,
  • haalbaarheid van een aanbeveling.

 

Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.

 

Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, (de balans van) gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in deel II.

 

Indicatorontwikkeling

Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werd een kwaliteitsindicator ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Beersen et al. (2007) en De Koning et al. (2007).

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Wanneer hiervoor geen of nauwelijks relevante studies beschikbaar waren, is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes van de afzonderlijke richtlijndelen.

 

Bijzonderheden ten aanzien van werkwijze richtlijn deel II “Pre- en postoperatief voedingsbeleid van volwassen patiënten die een chirurgische ingreep ondergaan”

De werkgroep heeft de aanbevelingen uit de ESPEN-richtlijn “Clinical nutrition in surgery (2017)” als vertrekpunt genomen voor dit te reviseren richtlijnonderdeel.

Hiertoe werd eerst de ESPEN-richtlijn met het AGREE-instrument beoordeeld. Hieruit kwam naar voren dat er vanwege ontbrekende details over de zoekstrategie enige onzekerheid bestaat of alle relevante studies zijn geïncludeerd. Daarnaast vond de beoordeling van de bewijskracht van de literatuur niet geheel state-of-the-art plaats. Zo werd de bewijskracht niet gedifferentieerd per uitkomstmaat en werd onvoldoende rekening gehouden met inconsistentie en gebrek aan precisie van uitkomsten. Op grond hiervan kan niet worden uitgesloten dat sommige aanbevelingen te sterk of te zwak zijn geformuleerd. De volledige beoordeling met het AGREE-instrument ligt ter inzage bij het secretariaat.

Hoewel de ESPEN-richtlijn methodologisch dus niet aan de AGREE-criteria voldoet, worden volgens de werkgroep deze aanbevelingen in Nederland inhoudelijk breed gedragen. De aanbevelingen uit de genoemde ESPEN-richtlijn zijn dan ook grotendeels geadapteerd, waarbij onder het kopje “overwegingen” de relevante literatuur uit de Europese richtlijn werd samengevat of onderbouwd werd aangegeven waarom aanbevelingen zijn aangepast of toegevoegd. De in de ESPEN-richtlijn vermelde bewijskracht ten aanzien van de literatuur werd niet overgenomen, omdat men voor het beoordelen van de bewijskracht in Nederland een andere methodiek gebruikt.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.

 

Literatuurlijst

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.

Beersen, A. N., Kallewaard, M., Croonenburg, J.J., Everdingen van, J.J.E. en Barneveld van, T.A., Handleiding indicatoren-ontwikkeling. 2007.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ 2010;182:E839-42.Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.

De Koning, J., Smulders, A. en Klazinga, N. Appraisal of Indicators through Research and Evaluation (AIRE). 2007.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Santesso N, Glenton C, Dahm P, Garner P, Akl EA, Alper B, Brignardello-Petersen R, Carrasco-Labra A, De Beer H, Hultcrantz M, Kuijpers T, Meerpohl J, Morgan R, Mustafa R, Skoetz N, Sultan S, Wiysonge C, Guyatt G, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interventions. J Clin Epidemiol. 2020 Mar;119:126-135.

Weimann A, Braga M, Carli F, Higashiguchi T, Hübner M, Klek S, Laviano A, Ljungqvist O, Lobo DN, Martindale R, Waitzberg DL, Bischoff SC, Singer P. ESPEN guideline: Clinical nutrition in surgery. Clin Nutr. 2017 Jun;36(3):623-650. doi: 10.1016/j.clnu.2017.02.013. Epub 2017 Mar 7.

Volgende:
Deel III - Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij kinderen (inclusief IC)