Electieve procedures onder algehele anesthesie, neuraxiale en/of locoregionale technieken bij volwassenen
Uitgangsvraag
Wat is het preprocedureel nuchterbeleid rondom electieve procedures onder algehele anesthesie, neuraxiale en/of locoregionale technieken bij volwassenen?
Aanbeveling
Bij volwassenen die een electieve procedure ondergaan onder algehele anesthesie neuraxiale en/of locoregionale technieken
- Ieder ziekenhuis beschikt over een protocol van nuchter beleid rondom electieve procedures onder algehele anesthesie, neuraxiale en/of locoregionale technieken bij volwassenen waarin ook zijn opgenomen definities welke vloeistoffen helder vloeibaar zijn.
Overgenomen uit ASA-richtlijn 2017 en ESA-richtlijn 2011:
Helder vloeibaar
- Geef helder vloeibaar tot maximaal 2 uur voor algehele anesthesie.
Melkproducten, niet heldere vloeistoffen, vast voedsel
- Niet heldere vloeistoffen, melkproducten of vast voedsel mogen tot maximaal 6 uur voor anesthesie worden gegeven.
- Kauwgom kauwen of zuigen op een snoepje tot vlak voor de procedure is geen reden om een procedure uit te stellen.
Bij hoog-risico volwassenen die een electieve procedure ondergaan onder algehele anesthesie
- De werkgroep kan geen uitspraak doen over de nuchtertijden bij patiënten met een hoog risico op regurgitatie en aspiratie.
Overwegingen
Kwaliteit van bewijs
De kwaliteit van bewijs is zeer laag voor de uitkomstmaat aspiratie bij hoog-risico patiënten. Voor andere patiëntencategorieën werd geen literatuuronderzoek verricht.
Waarden en voorkeuren
Volgens de werkgroep wegen vrijwel alle goed geïnformeerde patiënten de voordelen (voorkómen van aspiratie) en potentiële nadelen (bijvoorbeeld dorst) van de aanbevelingen op dezelfde wijze af.
Kosten en middelen
Volgens de werkgroep sluiten de aanbevelingen grotendeels aan bij de bestaande praktijk. Daarom verwacht zij geen toename van structurele kosten bij het toepassen van de aanbevelingen.
Professioneel perspectief
Helder vloeibaar
De werkgroep baseert zich op de ASA-richtlijn (2017) en de ESA-richtlijn (2011). Hierin wordt verwezen naar meerdere onderzoeken, die vooralsnog geen aanleiding geven om de conclusie gerapporteerd in de Nederlandse richtlijn Perioperatief voedingsbeleid (2007) – namelijk dat helder vloeibare intake tot 2 uur voor de procedure veilig is – bij te stellen.
Uit een kleine studie onder vrijwilligers is er een aanwijzing dat rekening houden met de calorische waarde van een drank van toegevoegde waarde kan zijn i.p.v. slechts het heldere karakter van een drank en dat mogelijk meerdere dranken tot 2 uur voor een procedure veilig zouden kunnen zijn kijkend naar maagontlediging (Okabe et al., 2015).
Melk toegevoegd aan koffie/thee:
Zowel de ESA-richtlijn als de ASA-richtlijn is terughoudend wat betreft de aanbevelingen over het toevoegen van melk aan koffie en thee: alle studies zijn uitgevoerd bij gezonde vrijwilligers die geen procedure onder anesthesie ondergingen, op grond waarvan de conclusies niet kunnen worden geëxtrapoleerd naar de populatie die een electieve procedure ondergaat.
Uit twee kleine gerandomiseerde studies onder vrijwilligers zijn er aanwijzingen dat toevoegen van melk aan koffie of thee de maagontlediging en/of het maagvolume na 2 uur niet beïnvloedt (Larsen et al., 2016; Hillyard et al., 2014).
Melkproducten, niet heldere vloeistoffen, vast voedsel
De werkgroep baseert zich op de ASA-richtlijn (2017) en de ESA-richtlijn (2011). Hierin wordt verwezen naar meerdere onderzoeken, die vooralsnog geen aanleiding geven om de conclusie gerapporteerd in de Nederlandse richtlijn Perioperatief voedingsbeleid (2007) – namelijk dat melkproducten, niet heldere vloeistoffen, vast voedsel tot 6 uur voor de procedure veilig is – bij te stellen.
Kauwgom kauwen of zuigen op een snoepje
De werkgroep baseert zich op de ESA-richtlijn (2011). Hierin wordt verwezen naar enkele studies die laten zien dat de toename in pH of maagvolume na gebruik van kauwgom of het zuigen op een zuigsnoepje (Eng: boiled sweet) tot aan de procedure niet klinisch relevant is. Op grond hiervan is de werkgroep van mening dat de procedure niet hoeft te worden uitgesteld vanwege gebruik van kauwgom of zuigsnoepje.
Hoog-risico patiënten op regurgitatie en aspiratie
Op basis van de conclusie ten aanzien van de studie van Somwanshi et al. (1995) [zie hiervoor] is er geen bewijs om een gerichte aanbeveling te kunnen doen.
Aanvaardbaarheid van de aanbeveling(en)
De werkgroep verwacht dat de aanbevelingen voor alle betrokkenen aanvaardbaar zijn, omdat zij grotendeels overeenkomen met de huidige praktijk.
Haalbaarheid van de te implementeren aanbeveling(en)
De werkgroep verwacht dat de aanbevelingen haalbaar zijn; de meeste aanbevelingen worden in de praktijk reeds toegepast.
Balans van gewenste en ongewenste effecten
De gewenste effecten c.q. het voorkómen van aspiratie wegen evident zwaarder dan eventuele ongewenste effecten zoals bijvoorbeeld dorst.
Rationale van de aanbeveling(en)
Bij het opstellen van de aanbevelingen is veel gewicht toegekend aan het voorkómen van aspiratie.
Onderbouwing
Achtergrond
De essentie van preprocedureel nuchterbeleid betreft het voorkómen van reflux, regurgitatie en aspiratie. In het onderstaande wordt beschreven met welke maatregelen dit kan worden bewerkstelligd bij volwassenen die een electieve procedure ondergaan.
Voor de definitie van ‘hoog risico patiëntengroepen op regurgitatie en aspiratie’ zie de bijlage Definities en veelgebruikte termen.
Conclusies
Zeer laag GRADE |
Er zijn aanwijzingen dat het drinken van water tot 2 uur voorafgaand aan de procedure ten opzichte van overnacht nuchter blijven mogelijk niet gepaard gaat met een toename van het aantal aspiraties bij hoog-risico patiënten.
Bron: Somwanshi et al., 1995 |
---- |
Er werden geen gerandomiseerde studies geïdentificeerd, die langere nuchtertijden voor vast voedsel vergeleken hebben met de huidige nuchtertijden bij hoog-risico patiënten. |
Samenvatting literatuur
Ad PICO-vraagstelling ‘langere nuchtertijden’ vergeleken met ‘de nuchtertijden zoals aangegeven in de huidige richtlijn’ bij hoog-risico volwassen patiënten
Voor deze samenvatting zijn alleen de data geëxtraheerd die betrekking hebben op de huidige PICO vraagstelling.
Eén RCT onderzocht vrouwen één tot vier dagen postpartum (Somwanshi et al., 1995). De vrouwen in de interventiegroep (n = 20) mochten 150 ml water drinken tot twee/tweeënhalf uur voor de procedure. De vrouwen in de controlegroep (n = 20) mochten vanaf de avond vooraf niets meer eten of drinken. Bij geen enkele vrouw trad aspiratie op.
Kwaliteit van bewijs
De werkgroep heeft de kwaliteit van bewijs beoordeeld volgens de GRADE-methodiek. Voor studies over interventies starten gerandomiseerde onderzoeken in de categorie hoog. De evidence werd per uitkomstmaat getoetst aan de criteria beperkingen in onderzoeksopzet, inconsistentie, indirectheid, onnauwkeurigheid en publicatiebias.
Ten aanzien van de uitkomstmaat “aspiratie” heeft de werkgroep de kwaliteit van bewijs verlaagd van hoog naar zeer laag. Redenen hiervoor zijn de zeer kleine studieomvang (imprecisie) en de onduidelijkheid of de randomisatie adequaat was (beperkingen in onderzoeksopzet en uitvoering). Verder is het zeer onzeker of de resultaten extrapoleerbaar zijn naar de Nederlandse situatie, omdat 1) een nacht vasten in Nederland niet de standaard nuchtertijden zijn en 2) een groep vrouwen één tot vier dagen postpartum niet representatief zijn voor alle hoog-risico patiënten.
Zoeken en selecteren
Voor de beantwoording van de uitgangsvraag is gebruik gemaakt van de meest actuele American Society of Anesthesiology (ASA), en European Society of Anaesthesiology (ESA)-richtlijnen.
Om de uitgangsvraag ten aanzien van hoog-risico groepen (definitie zie de bijlage Definities en veelgebruikte termen) te kunnen beantwoorden heeft de werkgroep een systematische literatuuranalyse gepland met de volgende PICO-vraagstelling:
Wat zijn de relatieve netto-baten van ‘langere nuchtertijden voor vast en vloeibaar voedsel’ vergeleken met ‘de huidige nuchtertijden’ bij hoog-risico patiëntengroepen met vertraagde/gestoorde maaglediging en/of oesofageale reflux?
In de databases Medline, Embase and Cochrane is vanaf het jaar 2000 een systematische search verricht ten aanzien van hoog-risico groepen. De inclusiecriteria zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1. Inclusiecriteria
Type studies |
|
Type patiënten |
|
Interventie |
|
Control |
|
Type uitkomstmaten |
|
Type setting |
|
Exclusiecriteria |
|
De literatuurzoekactie leverde 302 treffers op. Tien studies werden geselecteerd op basis van titel en abstract. Na het lezen van de volledige artikelen voldeed één studie aan de inclusiecriteria (Brady et al., 2003). In de evidence tabellen staan de redenen van exclusie van de andere negen studies vermeld.
In de systematic review van Brady (2003) zijn drie onderzoeken geïncludeerd, die patiënten onderzochten met een verhoogd risico op regurgitatie/aspiratie tijdens anesthesie (Lam et al., 1993, Maltby/Pytka {unpublished data only}, Somwanshi et al., 1995). Alleen de studie van Somwanshi (1995) onderzocht de klinische uitkomstmaat aspiratie. De andere twee studies werden om die reden dan ook niet meegenomen in de samenvatting van de literatuur (Lam et al., 1993, Maltby/Pytka {unpublished data only}).
Referenties
- American Society of Anesthesiologists Committee. Practice guidelines for preoperative fasting and the use of pharmacologic agents to reduce the risk of pulmonary aspiration: application to healthy patients undergoing elective procedures: an updated report by the American Society of Anesthesiologists Committee on Standards and Practice Parameters. Anesthesiology. 2011 Mar;114(3):495-511. doi: 10.1097/ALN.0b013e3181fcbfd9.
- ASA-richtlijn: ‘Practice guidelines for preoperative fasting and the use of pharmacologic Agents to reduce the risk of pulmonary aspiration: application to healthy patients undergoing elective procedures’, Anesthesiology 2017
- Awad, S., et al., (2011). A randomized crossover study of the effects of glutamine and lipid on the gastric emptying time of a preoperative carbohydrate drink. Clinical nutrition (edinburgh, scotland) 30, 165‐171 DOI: 10.1016/j.clnu.2010.09.008
- Brady, M., et al., (2003). "Preoperative fasting for adults to prevent perioperative complications." Cochrane Database of Systematic Reviews(4): CD004423.
- ESA-richtlijn: ‘Perioperative fasting in adults and children: guidelines from the European Society of Anaesthesiology’. Eur J Anaesthesiol 2011.
- Fonseca, L., et al., (2000). Esophageal reconstruction surgery in oncologic patients: determination of gastric emptying time. Journal of experimental & clinical cancer research 19, 137‐140
- Gustafsson, U. O., et al., (2008). "Pre-operative carbohydrate loading may be used in type 2 diabetes patients." Acta Anaesthesiologica Scandinavica 52(7): 946-951.
- Hillyard S, Cowman S, Ramasundaram R, Seed PT, O'Sullivan G. Does adding milk to tea delay gastric emptying? Br J Anaesth. 2014 Jan;112(1):66-71).
- Hong, J., et al., (2005). Preoperative Glycemic Status Affects the Risk for Acid Aspiration Pneumonia in Elective Cesarean Delivery. Korean journal of anesthesiology 48, S26‐s29
- Lam KK, So HY, Gin T. Gastric pH and volume after oral fluids in the postpartum patient. Canadian Journal of Anaesthesia 1993;40(3):218–21.
- Larsen B, Larsen LP, Sivesgaard K, Juul S: Black or white coffee before anaesthesia?: A randomised crossover trial. Eur J Anaesthesiol 2016; 33:457–62;
- Maltby JR, Pytka S, Shaffer EA. Effect of preoperative oral fluid on gastric fluid volume and pH in obese surgical patients. Canadian Journal of Anesthesia.
- Maltby, J. R., et al., (2004). "Drinking 300 mL of clear fluid two hours before surgery has no effect on gastric fluid volume and pH in fasting and non-fasting obese patients." Canadian Journal of Anaesthesia 51(2): 111-115.
- Nakajima, K., et al., (2005). "Dual-radionuclide simultaneous gastric emptying and bile transit study after gastric surgery with double-tract reconstruction." Annals of Nuclear Medicine 19(3): 185-191.
- Okabe T, Terashima H, Sakamoto, A. Determinants of liquid gastric emptying: comparisons between milk and isocalorically adjusted clear fluids. Br J Anaesth. 2015 Jan;114(1):77-82.
- Somwanshi M, Tripathi A, Singh B, Bajaj P. Effect of preoperative oral fluids on gastric volume and pH in postpartum patients. Middle East Journal of Anesthesiology 1995;13(2):197–203.
- Van De Putte, P., et al., (2017). "When fasted is not empty: A retrospective cohort study of gastric content in fasted surgical patients." British Journal of Anaesthesia 118(3): 363-371.
- Wang YR1, Fu XC, Zheng Z, Huang CC, Yuan KM, Ye QG, Li J. [Relationship between intake volume of carbohydrates solution and gastric emptying time in termed parturients]. Zhonghua Yi Xue Za Zhi. 2018 Jul 10;98(26):2083-2087. doi: 10.3760/cma.j.issn.0376-2491.2018.26.005.
Evidence tabellen
Tabel exclusie na het lezen van het volledige artikel, behorende bij de PICO-vraagstelling “Wat zijn de relatieve netto-baten van ‘langere nuchtertijden voor vast en vloeibaar voedsel’ vergeleken met ‘de huidige nuchtertijden’ bij hoog-risico patiëntengroepen met vertraagde/gestoorde maaglediging en/of oesofageale reflux?”
Auteur |
Reden van exclusie |
Richtlijn gaat niet over hoog-risico patiënten |
|
Awad, S., et al. (2011) |
Geen hoog-risico patiënten, maar gezonde vrijwilligers; indirecte uitkomstmaat (maaglediging) |
Fonseca, L., et al. (2000) |
Andere vraagstelling wordt beantwoord |
Gustafsson, U. O., et al. (2008) |
Geen RCT; geen klinische uitkomstmaat |
Hong, J., et al. (2005) |
Indirecte uitkomstmaat (ph, volume) |
Maltby, J. R., et al. (2004) |
Geen hoog-risico patiënten, maar patiënten met ASA I of II |
Nakajima, K., et al. (2005) |
Geen RCT; andere vraagstelling |
Van De Putte, P., et al. (2017) |
Retrospectief cohort |
Wang et al., 2018 |
Chinees; indirecte uitkomstmaat (maaglediging) |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2022
Laatst geautoriseerd : 01-01-2022
Geplande herbeoordeling : 01-01-2027
Uiterlijk in 2026 bepaalt het bestuur van de NVA en het bestuur van de NVvH of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen, indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVA en de NVvH zijn als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijken voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid, en informeren de eerstverantwoordelijken over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog en B.S. Niël-Weise, zelfstandig richtlijnmethodoloog, en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de revisie is het ontwikkelen van een up-to-date multidisciplinaire richtlijn over het periprocedureel nuchterbeleid en het perioperatieve voedingsbeleid bij volwassenen en kinderen om daarmee de zorg voor deze patiënten in Nederland te optimaliseren.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle zorgverleners, die betrokken zijn bij volwassenen en kinderen die een procedure ondergaan middels sedatie en/of anesthesie en derhalve betrokken zijn bij het perioprocedureel voedingsbeleid.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2018 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor periprocedurele patiënten.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende 2,5 jaar aan de totstandkoming van de richtlijn.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. M.F.M. van Stijn (voorzitter), anesthesioloog | kinderanesthesioloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC; NVA
- Dr. J.P.M. Derikx, (vicevoorzitter) (kinder)chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locaties AMC en VUmc; NVvH
- Prof. dr. S.W.M. Olde Damink, chirurg, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVvH
- Dr. M.D.P. Luyer, chirurg, Catharina Ziekenhuis, Eindhoven; NVvH
- Dr. J.B. Bijker, anesthesioloog, Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede; NVA
- Drs. V.L.M. Tjoa, anesthesioloog, Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis, Amsterdam; NVA
- Dr. S.C.A.T. Verbruggen, kinderarts-intensivist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVK
- Dr. M.R. Soeters, internist-endocrinoloog, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie AMC, Amsterdam; NIV
- Dr. J.W. Kruimel, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
- Dr. D. Keszthelyi, maag-darm-leverarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht; NVMDL
- Dr. C.M. van der Beek, AIOS MDL, Maastricht Universitair Medisch Centrum+, Maastricht, NVMDL
- BSc, E. Steenhagen, diëtist, Universitair Medisch Centrum Utrecht; NVD
- MSc, W. Kastelijn, kinderdiëtist, Erasmus Medisch Centrum – Sophia, Rotterdam; NVD
- Maaike Kroon, voedingsverpleegkundige, tot december 2019
Meelezers
- Dr. K.W. Reisinger, chirurg, Amsterdam Universitair Medische Centra, locatie VUmc; NVvH
- Dr. J.S. Lagas, ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog, Diakonessenhuis Utrecht-Zeist-Doorn, locatie Utrecht; NVZA
- Dr. J. Ooms, SEH-arts, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam; NVSHA
- Judith Beurkens, voedingsverpleegkundige; V&VN Maag Darm Lever – netwerk
Met ondersteuning van
- Drs. B.S. Niël-Weise, arts-microbioloog (n.p.), zelfstandig richtlijnmethodoloog, Deventer
- Dr. ir. J.J.A. de Beer, zelfstandig richtlijnmethodoloog, Utrecht
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij de NVA, een overzicht vindt u hieronder:
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Steven Olde Damink |
Chirurg
|
geen |
Patents: 1.US Patent Application No. 15/760,769 – Methods of promoting hepatic regeneration (2017). 2. European Patent Application No. 18164360.2 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018). 3.European Patent Application No. 18164367.7 – Method for the diagnosis of biliary tract diseases (2018). |
geen |
Research Grants:
|
niet van belang |
niet bekend. |
Joep Derikx |
Kinderchirurg |
geen |
geen |
geen |
Ik heb wel enkele extern gefinancierde studies, echter niks op het gebied van voeding. |
geen |
geen |
Misha Luyer |
Chirurg |
|
geen |
geen |
|
geen |
geen |
Mireille van Stijn |
Anesthesioloog |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Jilles Bijker |
Anesthesioloog, |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Liang Tjoa |
Anesthesioloog |
Chief Medical Information Officier (Antoni van Leeuwenhoek-Nederlands Kanker Instituut) (onbetaald) |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Sascha Verbruggen |
Kinderarts; Wetenschappelijk onderzoeker ‘metabolisme en voeding van het kritiek zieke kind’ |
Voorzitter ESPNIC Metabolism and Nutrition section (onbetaald) |
geen |
geen |
2015 |
geen |
Speakers fee voor presentaties voor Nutricia Advanced Medical Research en Baxter |
Maarten Soeters |
Internist Endocrinoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Joanna Kruimel |
MDL-arts; opleider MDL MUMC+; Lid stuurgroep Herstelvoeding MUMC+ |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Daniel Keszthelyi |
MDL-arts,; Lid voedingsteam MUMC+ |
|
geen |
geen |
Actieve research grants:
|
|
geen |
Elles Steenhagen |
Diëtist |
|
geen |
geen |
Research grants:
Effects of physical exercise after esophageal cancer surgery: a randomized clinical trial; World Cancer Research Fund The Netherlands
|
geen |
geen |
Kirsten van der Beek |
Arts-assistent in opleiding tot specialist Maag-, Darm- en Leverziekten, MUMC+ |
|
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Wendy Kastelijns |
Diëtist |
Lid KODAZ netwerk (kinderdietisten) overleg academische ziekenhuizen), onbetaald |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
K. Reisinger |
Chirurg, fellow Traumachirurgie |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Jurien Lagas |
Ziekenhuisapotheker, klinisch farmacoloog |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
J. Ooms |
SEH-arts |
Docent ExpertCollege |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de Patiëntenfederatie Nederland uit te nodigen een werkgroeplid te mandateren. De Patiëntenfederatie heeft aangegeven niet deel te nemen in de werkgroep, maar wel als meelezer te willen participeren. Verder werd er aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door in de voorbereidende fase de Patiëntenfederatie Nederland te vragen om schriftelijke input omtrent knelpunten en aandachtspunten. Ook tijdens de commentaarfase is de Patiëntenfederatie Nederland gevraagd om input.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren, die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren (zie het implementatieplan).
Werkwijze
Om redenen van gebruiksvriendelijkheid werd de herziene richtlijn opgesplitst in 3 delen:
- Deel I: Periprocedureel nuchterbeleid
- Deel II: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij volwassenen
- Deel III: Pre- en postoperatief voedingsbeleid bij kinderen
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers et al., 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitters van de werkgroep en de adviseur welke onderwerpen moesten worden herzien. Deze werden met de werkgroep besproken. Tevens werd aan de volgende organisaties gevraagd om knelpunten aan te dragen:
Zorginstituut Nederland, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Samenwerkende topklinische ziekenhuizen, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Nederlandse Orthopedische Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie, Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied, Nederlandse Internisten Vereniging, Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie, Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie, Nederlandse Vereniging voor Urologie, Nederlandse Vereniging Intensive Care, Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland, Nederlands Huisartsen Genootschap, Nederlands Genootschap van Abortusartsen, Nederlands Oogheelkundig Gezelschap, Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Nederlandse Vereniging voor Cardiologie en Nederlandse Vereniging voor Radiologie.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant waren, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende resultaten (bias) voor de afzonderlijke uitkomstmaten te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de risk-of-bias tabel.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij voldoende overeenkomsten tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.3 en GRADEpro (voor risicoverschillen).
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kwaliteit van bewijs (‘quality of evidence’) werd beoordeeld met behulp van GRADE (Guyatt et al., 2008). GRADE is een methode die per uitkomstmaat van een diagnostische of therapeutische interventie, of voor een risico- of prognostische factor, een gradering aan de kwaliteit van bewijs toekent op basis van de mate van vertrouwen in de schatting van de effectgrootte (tabel 1 en 2).
Tabel 1. Indeling van de kwaliteit van bewijs volgens GRADE
Hoog |
Er is veel vertrouwen dat het werkelijke effect dicht in de buurt ligt van het geschatte effect. |
|
|
Redelijk |
Er is matig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijk effect ligt waarschijnlijk dicht bij het geschatte effect, maar er is een mogelijkheid dat het hiervan substantieel afwijkt. |
|
|
Laag |
Er is beperkt vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect kan substantieel verschillen van het geschatte effect. |
|
|
Zeer laag |
Er is weinig vertrouwen in het geschatte effect: het werkelijke effect wijkt waarschijnlijk substantieel af van het geschatte effect. |
Tabel 2. De kwaliteit van bewijs werd bepaald op basis van de volgende criteria
Type bewijs |
Voor studies over therapeutische interventies: RCT start in de categorie ‘hoog’. Observationele studie start in de categorie ‘laag’. Alle overige studietypen starten in de categorie ‘zeer laag’. |
|
Afwaarderen |
‘Risk of bias’ |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Inconsistentie |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Indirect bewijs |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Onnauwkeurigheid |
- 1 Ernstig - 2 Zeer ernstig |
|
Publicatiebias |
- 1 Waarschijnlijk - 2 Zeer waarschijnlijk |
Opwaarderen |
Groot effect |
+ 1 Groot + 2 Zeer groot |
|
Dosis-respons relatie |
+ 1 Bewijs voor gradiënt |
|
Alle plausibele ‘confounding’ |
+ 1 zou een effect kunnen reduceren + 1 zou een tegengesteld effect kunnen suggereren terwijl de resultaten geen effect laten zien. |
Formuleren van de conclusies
Een conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt per uitkomstmaat getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Er is naar gestreefd de conclusies zo uniform mogelijk te formuleren. Daarbij is gebruik gemaakt van suggesties van de GRADE Working Group (Santesso et al., 2019).
Overwegingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn naast de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs over de gewenste en ongewenste effecten van een interventie of over de effectgrootte van een risico- of prognostische factor vaak ook nog andere factoren van belang (Alonso-Coello et al., 2016).
Genoemd kunnen worden:
- kosten,
- waarden, voorkeuren en ervaringen van patiënten en behandelaars met betrekking tot interventies en uitkomsten van zorg,
- balans van gewenste en ongewenste effecten van interventies ten opzichte van geen of andere interventies,
- aanvaardbaarheid van interventies,
- haalbaarheid van een aanbeveling.
Bij voorkeur wordt ook voor deze aspecten naar wetenschappelijk bewijs gezocht. De werkgroep die deze richtlijn heeft opgesteld, heeft hiervan afgezien omdat de hiervoor benodigde tijd in geen verhouding zou staan tot de verwachte opbrengst. De werkgroep heeft, daar waar dit noodzakelijk werd geacht, op basis van eigen ervaring en expertise de hiervoor genoemde aspecten geïnventariseerd.
Deze aspecten worden besproken na de ‘conclusie’ onder het kopje ‘overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. Dit is afhankelijk van het gewicht dat wordt toegekend aan kosten, (de balans van) gewenste of ongewenste effecten en andere onder de overwegingen genoemde factoren.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in deel II.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werd een kwaliteitsindicator ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Hiervoor werd gebruik gemaakt van de methodiek zoals beschreven in Beersen et al. (2007) en De Koning et al. (2007).
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Wanneer hiervoor geen of nauwelijks relevante studies beschikbaar waren, is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes van de afzonderlijke richtlijndelen.
Bijzonderheden ten aanzien van werkwijze richtlijn deel II “Pre- en postoperatief voedingsbeleid van volwassen patiënten die een chirurgische ingreep ondergaan”
De werkgroep heeft de aanbevelingen uit de ESPEN-richtlijn “Clinical nutrition in surgery (2017)” als vertrekpunt genomen voor dit te reviseren richtlijnonderdeel.
Hiertoe werd eerst de ESPEN-richtlijn met het AGREE-instrument beoordeeld. Hieruit kwam naar voren dat er vanwege ontbrekende details over de zoekstrategie enige onzekerheid bestaat of alle relevante studies zijn geïncludeerd. Daarnaast vond de beoordeling van de bewijskracht van de literatuur niet geheel state-of-the-art plaats. Zo werd de bewijskracht niet gedifferentieerd per uitkomstmaat en werd onvoldoende rekening gehouden met inconsistentie en gebrek aan precisie van uitkomsten. Op grond hiervan kan niet worden uitgesloten dat sommige aanbevelingen te sterk of te zwak zijn geformuleerd. De volledige beoordeling met het AGREE-instrument ligt ter inzage bij het secretariaat.
Hoewel de ESPEN-richtlijn methodologisch dus niet aan de AGREE-criteria voldoet, worden volgens de werkgroep deze aanbevelingen in Nederland inhoudelijk breed gedragen. De aanbevelingen uit de genoemde ESPEN-richtlijn zijn dan ook grotendeels geadapteerd, waarbij onder het kopje “overwegingen” de relevante literatuur uit de Europese richtlijn werd samengevat of onderbouwd werd aangegeven waarom aanbevelingen zijn aangepast of toegevoegd. De in de ESPEN-richtlijn vermelde bewijskracht ten aanzien van de literatuur werd niet overgenomen, omdat men voor het beoordelen van de bewijskracht in Nederland een andere methodiek gebruikt.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. Tevens is de richtlijn voorgelegd aan de organisaties die ook tijdens de knelpuntanalyse betrokken waren. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.
Literatuurlijst
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089.
Beersen, A. N., Kallewaard, M., Croonenburg, J.J., Everdingen van, J.J.E. en Barneveld van, T.A., Handleiding indicatoren-ontwikkeling. 2007.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ 2010;182:E839-42.Guyatt et al., 2008Guyatt GH, Oxman AD, Vist GE, Kunz R, Falck-Ytter Y, Alonso-Coello P, Schünemann HJ; GRADE Working Group (2008). GRADE: an emerging consensus on rating quality of evidence and strength of recommendations. BMJ. 336: 924-6.
De Koning, J., Smulders, A. en Klazinga, N. Appraisal of Indicators through Research and Evaluation (AIRE). 2007.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Santesso N, Glenton C, Dahm P, Garner P, Akl EA, Alper B, Brignardello-Petersen R, Carrasco-Labra A, De Beer H, Hultcrantz M, Kuijpers T, Meerpohl J, Morgan R, Mustafa R, Skoetz N, Sultan S, Wiysonge C, Guyatt G, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE guidelines 26: informative statements to communicate the findings of systematic reviews of interventions. J Clin Epidemiol. 2020 Mar;119:126-135.
Weimann A, Braga M, Carli F, Higashiguchi T, Hübner M, Klek S, Laviano A, Ljungqvist O, Lobo DN, Martindale R, Waitzberg DL, Bischoff SC, Singer P. ESPEN guideline: Clinical nutrition in surgery. Clin Nutr. 2017 Jun;36(3):623-650. doi: 10.1016/j.clnu.2017.02.013. Epub 2017 Mar 7.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.