Stap 9: Patiënt verlaat de operatiekamer
Uitgangsvraag
- Wat dient er geregeld te worden wanneer de patiënt de operatiekamer verlaat en waarom?
- Welke informatie moet er tijdens het verlaten van de operatiekamer door de patiënt gedeeld en vastgelegd worden om de veiligheid van de patiënt perioperatief te bewaken?
- Wie is waarvoor verantwoordelijk tijdens het verlaten van de operatiekamer door de patiënt?
Aanbeveling
9.1 Transport van de patiënt
Het transport van de patiënt van de operatiekamer naar de verkoeverafdeling wordt verricht volgens lokaal protocol en door twee personen onder wie ten minste een anesthesioloog of anesthesiemedewerker. De anesthesioloog of anesthesiemedewerker moet volledig geïnformeerd zijn en aanwezig zijn geweest bij sign‐out op de operatiekamer.
Eisen aanwezigheid bij transport:
- Naar verkoever: tenminste de anesthesioloog óf anesthesiemedewerker
- Naar MC, CCU of PACU: anesthesioloog
- Naar IC: anesthesioloog én operateur of diens plaatsvervanger
Verantwoordelijke: anesthesioloog
9.2 Communicatie ontvangende afdeling
Communiceer tijdig over de te verwachten aankomsttijd en de benodigde voorzorgsmaatregelen die getroffen moeten worden met de afdeling van bestemming.
Verantwoordelijke: anesthesioloog
9.3 Beschikbaarheid voorlopig operatieverslag
Stel een voorlopig OK-verslag (operatie- en anesthesieverslag) beschikbaar ten tijde dat de patiënt het operatiecomplex verlaat.
Verantwoordelijke: operateur en anesthesioloog
9.4 Protocollen
De volgende zaken dienen in protocollen te worden vastgelegd:
- Bereikbaarheid van teamleden of diens vervangers (24/7).
- Bewaking en voorzorgsmaatregelen tijdens patiëntentransport.
- Timing, wijze en de inhoud van de communicatie met de ontvangende afdeling.
- Totstandkoming van het operatieverslag.
Verantwoordelijk: operateur en anesthesioloog
Wat zijn de wijzigingen in stap 9 ten opzichte van de vorige richtlijn?
- Aanbeveling over communicatie aankomsttijd is toegevoegd.
- Beschrijving van protocollen.
Overwegingen
Aanwezigheid
De noodzaak tot aanwezigheid van leden van het operatieteam bij het transport, hangt af van het vooraf ingeschatte risico voor de patiënt.
Het transport van een net geopereerde patiënt dient door minstens twee personen te worden uitgevoerd. Voor patiënten met als bestemming verkoever, dient minstens de anesthesioloog óf anesthesiemedewerker aanwezig te zijn bij het transport. Voor het transport naar de MC, CCU of PACU dient de anesthesioloog zelf mee te gaan. Voor het transport naar de IC is de anesthesioloog én de operateur of diens plaatsvervanger aanwezig.
Verantwoordelijkheid
De eindverantwoordelijkheid van het transport ligt bij de anesthesioloog. De eindverantwoordelijkheid voor het operatieverslag ligt bij de operateur. De anesthesioloog kan medeverantwoordelijk worden gesteld voor het anesthesiologisch deel van het verslag (naar gelang lokale afspraken).
Voorbereiding
Ter voorbereiding van het transport dienen alle benodigde apparaten en medicamenten aanwezig te zijn en gecheckt op functioneren. Tevens dient de ontvangende afdeling op de hoogte te zijn van de te nemen voorzorgsmaatregelen.
Het transport
De anesthesioloog of anesthesiemedewerker die het transport leidt, moet volledig geïnformeerd zijn en aanwezig zijn geweest bij sign‐out procedure op de operatiekamer. Voor het transport dient het anesthesieteam maatregelen te nemen om eventuele ongewenste gebeurtenissen op te kunnen vangen.
Operatieverslag en anesthesieverslag
Het (voorlopige) OK-verslag (operatie- en anesthesieverslag) moet klaar zijn op het moment dat de patiënt het operatiecomplex verlaat. Dit kunnen ook twee losse verslagen zijn.
Het (voorlopige) operatieverslag bevat ten minste de volgende informatie:
- identificatiegegevens patiënt;
- operatiedatum;
- naam operateur(s);
- naam anesthesioloog;
- operatie-indicatie;
- peroperatieve bevindingen;
- beschrijving van de gebruikte techniek en materialen;
- eventueel opgetreden complicaties en hoe deze zijn behandeld;
- postoperatieve conclusie;
- postoperatieve instructies/nabehandeling.
Het (voorlopige) anesthesieverslag bevat ten minste de volgende informatie:
- gebruikte anesthesietechnieken;
- toegediende medicatie en bloedproducten;
- bijzonderheden rondom de anesthesie.
Protocollen
De volgende zaken aangaande het vertrek van de patiënt uit de operatiekamer en het transport van de patiënt dienen in lokale protocollen te worden vastgelegd:
- Een voorlopig operatieverslag dient voor het vertrek van de patiënt van het operatiecomplex gereed te zijn en toegankelijk voor degene die verantwoordelijk is voor de postoperatieve zorg.
- Er dient duidelijk te zijn, hoe teamleden of hun dienstdoende collega’s te bereiken zijn (24/7), in het geval van vragen over het postoperatief beloop.
- Er dienen heldere protocollen voor beleid te zijn ten aanzien van bewaking en voorzorgsmaatregelen tijdens transport (zoals het omhoog zetten van bedhekken, vrijmaken van gangpaden, meenemen van medicatie, et cetera).
- Er dient duidelijk te zijn hoe lang voordat de patiënt de operatiekamer verlaat, de komst van de patiënt gecommuniceerd moet worden met de ontvangende afdeling, op welke wijze deze communicatie gaat en wat er gecommuniceerd wordt.
- Er dient afgesproken te zijn hoe het operatieverslag tot stand komt en of het anesthesiologisch verslag hier deel van uitmaakt.
Onderbouwing
Achtergrond
Het verlaten van de operatiekamer door de patiënt is een potentieel risico voor de patiëntveiligheid. Naast de logica dat een net geopereerde patiënt die op transport gaat aan allerlei risico’s van dit transport blootgesteld wordt, is er weinig bewijs over hoe deze schakel in het traject van perioperatieve zorg zou moeten plaatsvinden. Wel komt steeds naar boven dat het belangrijkste aspect dat de patiëntveiligheid vergroot, communicatie is tussen behandelaars en tussen en binnen behandelteams.
Zoeken en selecteren
Niet van toepassing, er is besloten geen systematische literatuuranalyse uit te voeren voor deze stap vanwege het procesmatige karakter.
Referenties
- Br J Anaesth. 2018 Jan;120(1):51-66. doi: 10.1016/j.bja.2017.10.001. Epub 2017 Nov 24. Perioperative structure and process quality and safety indicators: a systematic review.
- Chazapis M1, Gilhooly D2, Smith AF3, Myles PS4, Haller G5, Grocott MPW6, Moonesinghe SR2. Ann Thorac Surg. 2018 Sep 18. pii: S0003-4975(18)31274-8. doi: 10.1016/j.athoracsur.2018.07.040. (Epub ahead of print) A Single-Center Experience of 900 Inter-Hospital Transports on Extracorporeal Membrane Oxygenation. Fletcher-Sandersjöö A1, Frenckner B2, Broman M3.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 02-07-2020
Laatst geautoriseerd : 02-07-2020
Geplande herbeoordeling : 02-07-2025
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2025 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde zijn beide regiehouder van deze richtlijnen eerstverantwoordelijken op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Module |
Regiehouder(s) |
Jaar van autorisatie |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn |
Frequentie van beoordeling op actualiteit |
Wie houdt er toezicht op actualiteit |
Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling |
Stap 9. Patiënt verlaat de operatiekamer |
NVvH en NVA |
2020 |
2025 |
Elke 5 jaar |
NVvH |
NVvH en NVA |
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). Patiënten participatie bij deze richtlijn werd medegefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Patiënten Consumenten (SKPC) binnen het programma KIDZ.
De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn beoogt het bevorderen van veilige zorg rondom alle perioperatieve trajecten (interventies waarbij anesthesiologische zorg gegeven wordt), waarbij de patiënt die dit traject doorloopt centraal staat. Het doel van de richtlijn is het optimaal laten verlopen van het pre-, per- en postoperatieve traject van de patiënt. De focus van de richtlijn is patiëntveiligheid en de inrichting en afstemming van het perioperatief traject.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die een interventie moeten ondergaan waarbij anesthesiologische zorg gegeven wordt.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die een interventie moeten ondergaan waarbij anesthesiologische zorg gegeven wordt.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
Werkgroep
- Dr. P.M.N.Y.H. Go, algemeen chirurg, werkzaam in het Sint Antonius ziekenhuis te Nieuwegein, NVvH (voorzitter)
- Prof. Dr. L. P.H.J. Aarts, anesthesioloog, werkzaam in het Leids Universitair Medisch Centrum, NVA (voorzitter)
- Dr. M.C.O. van den Nieuwenhuyzen, anesthesioloog, werkzaam in het Ikazia ziekenhuis te Rotterdam, NVA
- Dr. M.J. van der Laan, vaatchirurg, werkzaam in het Universitair Medisch Centrum te Groningen en Ommelander Ziekenhuis te Groningen, NVvH
- R. Kranenburg/ R. Lammers/ K. Spijkers, beleidsmedewerker, Patiëntenfederatie Nederland
- Dr. R.A.F. de Lind van Wijngaarden, Cardio-thoracaal chirurg, werkzaam in het Leids Universitair Medisch Centrum, NVT
- Dr. J.H. Becker, gynaecoloog, werkzaam in het Sint Antonius ziekenhuis te Nieuwegein, NVOG
- Drs. R.C.M. Maatman, oogarts, werkzaam in het Alrijne ziekenhuis, NOG
- Drs. F.H.J. van Loon, anesthesiemedewerker, werkzaam in het Catharina Ziekenhuis te Eindhoven, NVAM
- Dr. J. Th. Schmidt, kno-arts, werkzaam in het Ziekenhuis Amstelland, NVKNO
- Dr. N. Kort, orthopedisch chirurg, CortoClinics te Schijndel, NOV
- Drs. I.H. Hoekstra, uroloog, werkzaam in het Diakonessenhuis, NVU
- Drs. R. de Boer, neurochirurg, werkzaam in het Leids Universitair Medisch Centrum en Spaarnegasthuis, NVvN
- N. Dreessen, kwaliteitsfunctionaris, werkzaam in het Zuyderland MC te Heerlen/ Geleen, LVvO
Met ondersteuning van
- Dr. F. Willeboordse, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten
- Dr. M. Pols, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie van Medisch Specialisten
Overige stakeholders
Overige beroepsgroepen en stakeholders zijn op meerdere momenten betrokken geweest bij het richtlijnontwikkeltraject. Bij aanvang van het traject is er een knelpunteninventarisatie uitgevoerd, zoals hieronder beschreven. Voorafgaand aan de commentaarfase heeft er een tweede invitational conference plaatsgevonden om over de voorlopige inhoud van de richtlijn te discussiëren. Hierbij is input verkregen van de overige stakeholders over de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de vorige richtlijnen en zijn missende onderwerpen besproken (zie verslag van deze bijeenkomst in aanverwant product).
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
R. Kranenburg/ R. Lammers/ K. Spijkers |
Beleidsmedewerker(s) Patiëntenfederatie Nederland |
Geen |
Geen |
Geen actie |
R. de Lind van Wijngaarden |
Cardio-thoracaal chirurg, Leids Universitair Medisch Centrum |
-Commissie Interne Audit LUMC, onbetaald. |
Geen |
Geen actie |
R. van Loon |
Klinisch epidemioloog/ anesthesiemedewerker |
-Bestuurslid, aandachtsgebied onderwijs |
Geen |
Geen actie |
J. Schmidt |
KNO Arts Amstelland ziekenhuis |
Geen |
Geen |
Geen actie |
M. Maatman |
Oogarts in Alrijne |
-Lid bestuur oogheelkunde Sporadisch adviescommissie -Bayer / Eylea laatste keer was in december 2016 |
Geen |
Geen actie |
N. Dreessen |
Kwaliteitsfunctionaris Zuyderland MC |
Bestuurslid LVO (onbetaald) |
Geen |
Geen actie |
M. Nieuwenhuyzen |
Anesthesioloog Ikazia Ziekenhuis en Centrum voor bijzondere tandheelkunde Midden Brabant, plaatsvervangend opleider |
Geen |
Geen |
Geen actie |
P. Go |
Chirurg st. Antonius ziekenhuis Nieuwegein |
Voorzitter medische staf, vergoeding ziekenhuis |
Geen |
Geen actie |
N. Kort |
Orthopedisch chirurg CortoClinics, Schijndel (privékliniek voor heup en knieprothesiologie)
|
Betaald: |
Geen |
Geen actie |
L. Aarts |
Afdelingshoofd Anesthesiologie LUMC |
Geen betaalde nevenfuncties |
Geen |
Geen actie |
M. van der Laan |
Vaatchirurg, UMCG, Groningen |
Geen |
Geen |
Geen actie |
J. Becker |
Gynaecoloog |
Medisch hoofd afdeling Geboortezorg St Antonius ziekenhuis Lid commissie kwaliteitsdocumenten NVOG Voorzitter beroepsbelangen commissie NVOG |
Geen |
Geen actie |
R. de Boer |
Neurochirurg LUMC en Spaarnegasthuis |
Geen |
Geen |
Geen actie |
I. Hoekstra |
Uroloog, werkgever MSBD (Maatschap Diakonessenhuis Utrecht); tot 1 juli 2018 daarna gepensioneerd |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de Patiëntenfederatie Nederland in de werkgroep en een patiënten-enquête. Het rapport hiervan (zie aanverwante producten) is besproken in de werkgroep en de belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn (module) en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door vertegenwoordigers van de NVvH, NVA, NVVC, IGJ, NVKG, NVKF, NVDK, KNMP, NOV, Patiëntenfederatie Nederland, NVvP, NVVR, BRV, NVT, VHIG, V&VN, NVZA, NVZ, NVK, NVAM, NFU, NVKNO, LVO, NAPA, NVIC, NVU, NOG, Zorginstituut Nederland via een enquête en een invitational conference. Een aparte patiënten-enquête is afgenomen door Patiëntenfederatie Nederland. Een verslag van de enquêtes en invitational conference is opgenomen onder aanverwante producten. In de eerste fase van het richtlijnontwikkeltraject is een vertegenwoordiger van de IGJ eenmalig bij de werkgroepvergadering geweest om een aantal knelpunten toe te lichten vanuit het perspectief van de IGJ.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag. De zoekstrategie voor de oriënterende zoekactie en patiëntenperspectief zijn opgenomen onder aanverwante producten.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaald dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is in plaats van ‘matig’
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE-methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module met algemene uitgangspunten.
Indicatorontwikkeling
Er werden geen nieuwe kwaliteitsindicatoren ontwikkeld voor de herziening van deze richtlijn. De werkgroep stelt voor de bestaande indicator uit de Basisset Medisch Specialistische Zorg, 2019 (1.1.3. Indicator Time-out, percentage juist uitgevoerde stopmomenten) te handhaven. De time-out blijft het belangrijkste stopmoment in het perioperatieve traject.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Deze kennislacunes worden vermeld in de aanverwante producten bij de modules.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de relevante (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers, M. C., Kho, M. E., Browman, G. P., Burgers, J. S., Cluzeau, F., Feder, G., ... & Littlejohns, P. (2010). AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. Canadian Medical Association Journal, 182(18), E839-E842.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.
https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Schünemann, H. J., Oxman, A. D., Brozek, J., Glasziou, P., Jaeschke, R., Vist, G. E., ... & Bossuyt, P. (2008). Rating Quality of Evidence and Strength of Recommendations: GRADE: Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ: British Medical Journal, 336(7653), 1106.
Wessels, M., Hielkema, L., & van der Weijden, T. (2016). How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. Journal of the Medical Library Association: JMLA, 104(4), 320.