Perioperatief traject

Initiatief: Cluster Perioperatief proces Aantal modules: 20

Stap 2: Preoperatief anesthesiologisch onderzoek

Uitgangsvraag

  1. Wat dient er tijdens het preoperatief anesthesiologisch onderzoek geregeld te worden om het perioperatieve traject te optimaliseren?
  2. Welke informatie moet er tijdens het preoperatief anesthesiologisch onderzoek uitgevraagd en/of gedeeld en vastgelegd worden om de veiligheid van de patiënt perioperatief te bewaken/vergroten?
  3. Wie is waarvoor verantwoordelijk tijdens het preoperatief anesthesiologisch onderzoek?

Aanbeveling

2.1 Medicatieverificatie

De (ziekenhuis)apotheker is betrokken bij de inrichting van de medicatieverificatie tijdens het preoperatieve proces, zodat perioperatief beleid gemaakt kan worden op actuele medicatie door de anesthesioloog.

 

Voor het uitvoeren van medicatieverificatie is de richtlijn ‘Overdracht van medicatiegegevens in de keten (2019)’ leidend.

 

2.2 Preoperatief anesthesiologisch onderzoek

De anesthesioloog:

  • Neemt kennis van het patiëntendossier
  • Controleert en legt het volgende vast in het patiëntendossier:
    • relevante medische voorgeschiedenis;
    • eventuele behandelbeperkingen;
    • actueel medicatiegebruik, aanwezigheid van implantaten of gebruik medische hulpmiddelen;
    • allergieën voor medicamenten;
    • problemen/complicaties bij eerdere anesthesieën;
    • bijzonderheden in de familie bij anesthesieën;
    • bevindingen van het lichamelijk onderzoek (met name aandacht voor luchtweg, hart en longen)*;
    • uitslagen van consulten, functieonderzoeken en laboratoriumonderzoek*;
    • samenvatting en conclusie preoperatief traject.

*indien verricht

 

Samen beslissen (anesthesioloog en patiënt en/of naasten)

Bespreek met de patiënt tenminste de volgende onderwerpen en leg dit vast in patiëntendossier:

  • De mogelijkheden en voor- en nadelen van de gekozen anesthesietechnieken, met complicaties en bijwerkingen en de wensen/voorkeuren van de patiënt.
  • Nuchter beleid.
  • Starten en staken van medicatie perioperatief, inclusief antistolling.
  • De postoperatieve pijnstilling en het te verwachten beloop van de pijn.
  • De eventuele noodzaak van postoperatieve bewaking op een PACU, MC of IC.
  • Dat (mogelijk) een andere anesthesioloog de anesthesie zal verzorgen.

Gebruik risicovolle medicatie:

Besteed in het perioperatieve traject structureel aandacht aan het gebruik van risicovolle medicatie, zoals anticoagulantia, trombocytenaggregatieremmers, antidiabetica, analgetica en antihypertensiva, en pas het beleid waar nodig aan. Bij de implementatie kan lokaal worden bepaald welke risicovolle medicatie in deze stap wordt meegenomen.

 

Specifiek bij gebruik van antistolling en/of TARs:

  • De hoofdbehandelaar stelt de indicatie voor het stoppen van orale antistolling en/of trombocyten aggregatieremmers (TARs) en neemt dit op in het patiëntendossier.
  • De anesthesioloog maakt afspraken, of en wanneer de orale antistolling en/of TARs tijdelijk gestaakt moeten worden en of er een indidatie is voor bridging.
  • De anesthesioloog beslist op dit contactmoment of er contra-indicaties zijn om het beleid van de hoofdbehandelaar uit te voeren (bijvoorbeeld indicatie neuraxisblokkade bij laag bloedingsrisico chirurgie waardoor wel hoog bloedingrisico). In voorkomende gevallen kan in overleg met de hoofdbehandelaar opnieuw een afweging tussen bloedings- en tromboserisico worden gemaakt.
  • Lokaal kan worden afgesproken dat een antistollingsteam (S-team) wordt geconsulteerd ten aanzien van het uitvoeren van het perioperatieve antistollingsbeleid.

Informatie van geconsulteerd specialist aan anesthesioloog

De geconsulteerd specialist legt de conclusie en daaruit voortvloeiend advies vast in het patiëntendossier.

 

Risicoclassificatie (anesthesioloog)

  • Stel het perioperatieve risico van de patiënt vast.
  • Bespreek patiënten afhankelijk van de risico-inschatting in een overleg waarin de behandelende anesthesioloog, betreffende operateur en andere belangrijke ketenpartners vertegenwoordigd zijn.
  • Zie ook: NVA leidraad perioperatieve zorg

Informed consent voor anesthesiologische behandeling (anesthesioloog)

  • Volg de wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) omtrent de informatieplicht naar de patiënt en toestemming (Art. 7:448-52 en 465 BW). Houd rekening met de wettelijke bepalingen voor minderjarigen en meerderjarige patiënten die niet in staat kunnen worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
  • Beslis samen met de patiënt over de operatie en eventuele alternatieve mogelijkheden of behandelbeperkingen, noteer dit in het patiëntendossier en zorg voor beschikbaarheid van schriftelijke of digitale informatie, zodat de patiënt en/of naaste(n) dit op een later moment nog kunnen nalezen.

Informatie van anesthesioloog naar operateur

De anesthesioloog licht de operateur in en legt dit vast in patiëntendossier.

 

Verantwoordelijk: anesthesioloog

 

2.3 STOPMOMENT I

De anesthesioloog evalueert:

  • Achten patiënt, operateur en anesthesioloog het perioperatieve risico acceptabel?
  • Zijn de juiste maatregelen getroffen om het perioperatieve risico zoveel mogelijk te beperken?
  • Gaat de patiënt akkoord met de operatie, de anesthesietechniek en de verwachte risico’s?

Bij twijfel vindt er overleg plaats tussen operateur, anesthesioloog en eventuele andere behandelaars. Informeer de patiënt over de uitkomst van deze bespreking.

 

Verantwoordelijk: anesthesioloog

 

Zie ook richtlijn: Generieke module: Zorgpad chirurgie bij kwetsbare ouderen - Richtlijn - Richtlijnendatabase

 

Wat zijn de wijzigingen in stap 2 ten opzichte van de vorige richtlijn?

  • Risicoclassificatie (inclusief MDO) is toegevoegd.
  • Er is explicieter aandacht voor ‘samen beslissen’.

Overwegingen

Preoperatieve evaluatie

Uit het oogpunt van patiëntgerichtheid wordt de preoperatieve evaluatie zo ingericht dat de patiënt tijdens dezelfde evaluatie zoveel mogelijk voorbereidende onderzoeken/afspraken (onder andere medicatieverificatie) op één dag kan krijgen. Zie ook: anesthesiologie.nl/documenten/leidraad-perioperatieve-zorg.

 

Alle patiënten die een interventie ondergaan waarbij anesthesiologische zorg wordt gegeven, worden preoperatief geëvalueerd waarbij de anesthesioloog eindverantwoordelijk is voor deze evaluatie. Hierbij wordt vastgelegd:

  • Relevante medische voorgeschiedenis.
  • Eventuele behandelbeperkingen.
  • Actueel medicatiegebruik, aanwezigheid van implantaten of gebruik medische hulpmiddelen.
  • Allergieën voor medicamenten.
  • Problemen/complicaties bij eerdere anesthesieën.
  • Bijzonderheden in de familie bij anesthesieën.
  • Bevindingen van het lichamelijk onderzoek (met name aandacht voor luchtweg, hart en longen).*
  • Uitslagen van consulten, functieonderzoeken en laboratoriumonderzoek.*

*indien verricht

 

Lokaal bepaalt de afdeling anesthesiologie met de operateurs hoe de preoperatieve evaluatie vorm wordt gegeven. (bijvoorbeeld bij laagrisico ingrepen en heroperaties).

 

Medicatieverificatie

De (ziekenhuis)apotheker is betrokken bij de inrichting van de medicatieverificatie tijdens het preoperatieve proces, zodat perioperatief beleid gemaakt kan worden op actuele medicatie door de anesthesioloog. Voor het uitvoeren van medicatieverificatie is de richtlijn ‘Overdracht van medicatiegegevens in de keten (2019)’ leidend.

 

Gebruik risicovolle medicatie:

Besteed in het perioperatieve traject structureel aandacht aan het gebruik van risicovolle medicatie, zoals anticoagulantia, trombocytenaggregatieremmers, antidiabetica, analgetica en antihypertensiva, en pas het beleid waar nodig aan. Bij de implementatie kan lokaal worden bepaald welke risicovolle medicatie in deze stap wordt meegenomen.

 

Specifiek bij gebruik van antistolling en/of TARs:

  • De hoofdbehandelaar stelt de indicatie voor het stoppen van orale antistolling en/of trombocyten aggregratieremmers (TARs) en neemt dit op in het patiëntendossier. De hoofdbehandelaar communiceert in voorkomende gevallen met de voorschrijvende arts over het stoppen van de medicatie.
  • De anesthesioloog maakt op het preoperatief spreekuur afspraken of en wanneer de orale antistolling en/of TARS tijdelijk gestaakt moeten worden en of er bij het gebruik van vitamine K antagonisten (VKA) overbrugging (‘bridging’) met laagmoleculair heparine (LMWH) moet plaatsvinden. De uitvoering van de overbrugging kan bij VKA gebruik volgens regionale afspraak door de trombosedienst plaatsvinden. Tevens beslist de anesthesioloog op dit contactmoment of er contra-indicaties zijn om het beleid van de hoofdbehandelaar uit te voeren. Indien dit het geval is moet in overleg met de hoofdbehandelaar opnieuw een afweging tussen bloedings- en tromboserisico worden gemaakt.
  • Lokaal kan worden afgesproken dat een antistollingsteam (S-team) wordt geconsulteerd ten aanzien van het uitvoeren van het perioperatieve antistollingsbeleid.

Aanvullend onderzoek en consulten

Aanvullend onderzoek en consulten (bijvoorbeeld cardioloog, longarts, internist, klinisch geriater) worden aangevraagd op basis van de actuele gezondheid van patiënt, medicatiegebruik en de complexiteit van de voorgenomen procedure. Deze zijn alleen zinvol als de uitkomst ervan het anesthesiologisch plan kan wijzigen of als de uitkomst van belang is voor het perioperatief beleid.

 

Opdrachten verpleegafdeling

Het preoperatief onderzoek wordt vastgelegd in het patiëntendossier alsmede de medicatieopdrachten (starten en staken van medicatie perioperatief) en opdrachten over nuchter beleid en premedicatie. Er zijn lokale afspraken over de eindverantwoordelijkheid en registratie van het antistollingsbeleid gedurende het gehele operatieve traject.

 

Geldigheidsduur preoperatief onderzoek

Lokaal worden er afspraken gemaakt over de geldigheidsduur van het preoperatief onderzoek, die afhankelijk kan zijn van de zwaarte van de ingreep en de gezondheidstoestand van de patiënt. De geldigheidsduur van het preoperatief onderzoek is afhankelijk van de complexiteit van de ingreep en de complexiteit van de patiënt en is maximaal zes maanden. Zie ook: anesthesiologie.nl/documenten/leidraad-perioperatieve-zorg

 

De behandelend anesthesioloog vergewist zich ervan dat er tussen de datum van het preoperatief onderzoek en de actuele ingreep geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de gezondheidstoestand van de patiënt of diens medicijngebruik.

 

Informatie aan de patiënt, samen beslissen

Het verdient aanbeveling om de patiënt, voorafgaande aan het preoperatief gesprek over mogelijke keuzes te informeren, indien mogelijk is er reeds voorlichtingsmateriaal beschikbaar. Met de patiënt wordt tijdens het preoperatief spreekuur tenminste het volgende besproken:

  • de mogelijkheden en voor- en nadelen van de gekozen anesthesietechnieken, met complicaties en bijwerkingen en de wensen/voorkeuren van de patiënt;
  • nuchter beleid;
  • starten en staken van medicatie perioperatief, inclusief antistolling;
  • de postoperatieve pijnstilling en het te verwachten beloop van de pijn;
  • de eventuele noodzaak van postoperatieve bewaking op een PACU, medium care (MC) of IC;
  • dat (mogelijk) een andere anesthesioloog de anesthesie zal verzorgen.

In het patiëntendossier wordt gedocumenteerd welke schriftelijke of digitale informatie aan de patiënt is meegegeven.

 

Zoals ook in stap 1 staat beschreven is de zorgverlener wettelijk verplicht om toestemming te vragen voor een medische behandeling. Dit is vastgelegd in de WGBO (Art. 7:448-52 en 465 BW). Specifiek voor de Informed consent in de anesthesiologie wordt verwezen naar het beroepskader Informed consent van de NVA (2019).

 

(Multidisciplinaire) risicoclassificatie van de patiënt

Tijdens de preoperatieve evaluatie wordt een risico-inventarisatie gedaan en vastgesteld wat de consequenties hiervan zijn voor de perioperatieve zorg.

 

Afhankelijk van de risico-inschatting bepaalt de anesthesioloog en/of de operateur of de situatie van de patiënt moet worden besproken in een overleg waarin de anesthesioloog, bij voorkeur de operateur en andere belangrijke ketenpartners vertegenwoordigd zijn.

 

In dit multidisciplinair overleg wordt bepaald of de voorgestelde operatie voor deze patiënt de meest zinvolle therapeutische optie is en zo ja, hoe de patiënt en de operatie het beste kan worden voorbereid en ingepland. Ook wordt stilgestaan bij de postoperatieve zorg. De hoofdbehandelaar bespreekt de uitkomst van dit overleg met de patiënt.

 

Taakherschikking

Voor taakherschikking wordt verwezen naar Beroepskader Taakherschikking NVA-NAPA (2018) en het beroepskader taakherschikking NVA-V&VN VS (2018). In deze document staat benoemd dat taakherschikking op alle deeltaken in principe mogelijk is, waarbij een PA of VS zelfstandig de deeltaken op zich neemt. Het niet accorderen van een patiënt (stopmoment I) voor een operatie loopt uitsluitend via een anesthesioloog.

Onderbouwing

Tijdens de preoperatieve evaluatie moet de anesthesioloog voldoende informatie tot zijn/haar beschikking hebben om op basis van een risico-inschatting een veilig en verantwoord anesthesiologisch plan voor de individuele patiënt te maken. Tevens dient informed consent voor de anesthesie verkregen te worden. Indien noodzakelijk wordt in samenwerking met andere specialismen de toestand van de patiënt preoperatief geoptimaliseerd.

Niet van toepassing, er is besloten geen systematische literatuuranalyse uit te voeren voor deze stap vanwege het procesmatige karakter.

  1. Beroepskader taakherschikking NVA-NAPA, 2018; https://www.anesthesiologie.nl/publicaties/beroepskader-taakherschikking-nva-napa.
  2. Beroepskader taakherschikking NVA-V&VN VS, 2018; https://www.anesthesiologie.nl/publicaties/beroepskader-taakherschikking-nva-vs-vvn.
  3. Beroepskader informed consent NVA, 2019; https://www.anesthesiologie.nl/publicaties/beroepskader-informed-consent.
  4. Multidisciplinaire richtlijn Overdracht van medicatiegegevens in de keten, 2019.

Beoordelingsdatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 28-11-2025

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Cluster Perioperatief proces
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Oogheelkundig Gezelschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Neurochirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie
  • Nederlandse Vereniging voor Urologie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Nederlandse Vereniging voor Intensive Care
  • Nederlandse Vereniging voor Mond- Kaak- en Aangezichtschirurgie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Landelijke Vereniging van Operatieassistenten
  • Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers
  • Harteraad

Algemene gegevens

De ontwikkeling van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Samenstelling van het cluster

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2022 een multidisciplinaire cluster ingesteld. Dit cluster bestaat uit vertegenwoordigers van alle relevante organisaties die betrekking hebben op de zorg rondom alle perioperatieve processen, waarbij de patiënt die dit proces doorloopt centraal staat.

 

Het cluster Perioperatief proces bestaat uit meerdere richtlijnen, zie hier voor de actuele clusterindeling. De stuurgroep bewaakt het proces van modulair onderhoud binnen het cluster. De expertisegroepsleden worden indien nodig gevraagd om hun expertise in te zetten voor een specifieke richtlijnmodule. Het cluster perioperatief proces bestaat uit de volgende personen:

 

Clusterstuurgroep

  • dr. P.N.M.Y.H. (Peter) Go (voorzitter), chirurg
  • prof. R.J. (Robert Jan) Stolker (voorzitter), anesthesioloog
  • dr. S.H. (Steven) Renes, anesthesioloog-pijnspecialist
  • dr. B.M.M. (Beata) Reiber, AIOS chirurgie
  • R.S. (Ramon) Dekker, internist-ouderengeneeskunde
  • dr. N.P. (Nanne) Kort, orthopeed
  • dr. D. (Didy) Jacobsen, klinisch geriater
  • dr. J.Th. (Judith) Schmidt, KNO-arts
  • dr. R.A.F. (Rob) de Lind van Wijngaarden, cardiothoracaal chirurg
  • N.H.B. C. (Nicole) Dreessen, voorzitter Landelijke Vereniging voor Operatieassistenten
  • dr. T.J. (Tim) van Oostenbrugge, uroloog
  • dr. K.B. (Kim) Gombert-Handoko, ziekenhuisapotheker

Met ondersteuning van

Dr. F. (Floor) Willeboordse, senior adviseur van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

I. (Irma) van Dijk, junior adviseur van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle clusterstuurgroepleden en actief betrokken expertisegroepsleden (fungerend als schrijver en/of meelezer bij tenminste één van de geprioriteerde richtlijnmodules) hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een richtlijnmodule worden wijzigingen in belangen aan de projectleider doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase. Een overzicht van de belangen van de clusterleden en betrokken expertisegroepsleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Clusterstuurgroep

Tabel 1. Gemelde (neven)functies en belangen stuurgroep

Clusterlid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

*Peter Go

Chirurg, St. Antoniusziekenhuis, Nieuwegein

"Bestuurslid STZ, (Samenwerkende Topklinische opleidingsZiekenhuizen)

Geen

Geen restricties

*Robert Jan Stolker

Hoogleraar anesthesiologie ihb perioperatieve geneeskunde

Lid Regionaal Tuchtcollege Amsterdam-Den Haag
Lid Comité van Aanbeveling Nationaal Ambulance en Eerste Hulp Museum, Leiden

Health Holland TKI grant voor extern gefinancierd onderzoek

Geen restricties

Ramon Dekker

Internist ouderengeneeskunde bij Ziekenhuis Rivierenland vakgroep geriatrie per november 2021 - betaald

2021 – heden Commissielid NIV kerngroep Ouderengeneeskunde – Kwaliteit & Richtlijnen - onbetaald
2021 – heden Lid project Medical audit FMS multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen - onbetaald
2021- heden Lid Projectgroep FMS Richtlijn Urine incontinentie in de 2e en 3e lijn - onbetaald

 

Geen restricties

Steven Renes

Anesthesioloog-pijnspecialist, RadboudUMC

Kwaliteitsvisitatie NVA, vacatiegeld
Medisch Specialistische Rapportage

 

Geen restricties

Nanne Kort

Orthopeed bij CortoClinics

Medisch directeur cortoclinics
consultant stryker

Medisch directeur cortoclinics: De behandeling moet geoptimaliseerd zijn in het belang van een zo voorspoedig en comfortabel mogelijke genezing. Technologie en het inzetten van de nieuwste kennis kunnen een verrijking zijn. Daarbij moet steeds weer worden overwogen of deze in dienst staan van de cliënt. Perioperatief proces is zeker een belangrijk item. Heb ook in de recente projectgroep herziening perioperatieve richtlijn gezeten.

Geen restricties

Didy Jacobsen

"Academisch medisch specialist Radboudumc, Nijmegen > patientenzorg, onderwijs, themaleider valpreventie, superuser. (betaald) ook gedetacheerd naar St.  Maartenskliniek, Nijmegen, perioperatieve patiënten zorg voor kwetsbare ouderen. (betaald via Radboud)"

Geen

projectplan "Operationalizing and harmonizing patient-centered cancer care in older adults with high-risk cutaneous squamous cell carcinoma" > dit onderzoek moet nog gaan lopen via dermatologie. betrokken als geriatrisch deskundige.

Geen restricties

Judith Schmidt

KNO-arts Ziekenhuis Amstelland, Amstelveen, betaald

Geen

Geen

Geen restricties

Rob de Lind van Wijngaarden

Cardiothoracaal chirurg, Amsterdam UMC

Geen

Geen

Geen restricties

Nicole Dreessen

Teamleider Ok Medisch Centrum Zuyderland

Voorzitter LVO (Landelijke Vereniging voor Operatieassistenten

Geen

Geen restricties

Tim van Oostenbrugge

Uroloog Deventer Ziekenhuis, betaald

Geen

Geen

Geen restricties

Kim Gombert-Handoko

Ziekenhuisapotheker LUMC

Geen

Geen

Geen restricties

Beata Reiber

AIOS Heelkunde, Amsterdam UMC locatie VUMC / Rode Kruisziekenhuis Beverwijk

PhD student Amsterdam UMC locatie VUMC

Geen

Geen restricties

 

Clusterexpertisegroep

Tabel 2. Gemelde (neven)functies en belangen expertisegroep

Clusterlid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Dhr. dr. C.D. (Cor) de Kroon

Gynaecoloog-oncoloog, LUMC

Geen

Extern gefinancierd onderzoek: Alertness (ZonMW), Ovidetect (KWF), molecular imaging (Zabawas)

Geen restricties

Mevr. K. (Klaartje) Spijkers

Senior Adviseur Patiëntenbelang Patiëntenfederatie Nederland

"Bestuur Stichting Revalidatie Impact

Bestuur Stichting Duchenne Parent Project"

Geen

Geen restricties

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van relevante patiëntenorganisaties aan de need-for-update en/of prioritering. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijnmodule is tevens ter commentaar voorgelegd aan alle relevante patiëntenorganisaties in de stuur- en expertisegroep (zie ‘Samenstelling cluster’ onder ‘Verantwoording’) en aan alle patiëntenorganisaties die niet deelnemen aan de stuur- en expertisegroep, maar wel hebben deelgenomen aan de need-for-update (zie ‘Need-for-update’ onder ‘Verantwoording’). De eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt. 

 

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz

Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module Stap 2: Preoperatief anesthesiologisch onderzoek

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt ook uit de toetsing dat [het overgrote deel (±90%) van de zorgaanbieders en zorgverleners al aan de norm voldoet. Er worden daarom geen substantiële financiële gevolgen verwacht.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 3.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Need-for-update, prioritering en uitgangsvragen

Tijdens de need-for-update fase in februari 2023 inventariseerde het cluster de geldigheid van de richtlijnmodules binnen het cluster. Naast de partijen die deelnemen aan de stuur- en expertisegroep zijn hier ook andere stakeholders voor benaderd. Per richtlijnmodule is aangegeven of deze geldig is, herzien moet worden, kan vervallen of moet worden samengevoegd. Ook was er de mogelijkheid om nieuwe onderwerpen aan te dragen die aansluiten bij één (of meerdere) richtlijn(en) behorend tot het cluster. De richtlijnmodules waarbij door één of meerdere partijen werd aangegeven herzien te worden, werden doorgezet naar de prioriteringsronde. Ook suggesties voor nieuwe richtlijnmodules werden doorgezet naar de prioriteringsronde. Afgevaardigden vanuit de partijen in de stuur- en expertisegroep werden gevraagd om te prioriteren (zie ‘Samenstelling cluster’ onder ‘Verantwoording’). Hiervoor werd de RE-weighted Priority-Setting (REPS) – tool gebruikt. De uitkomsten (ranklijst) werd gebruikt als uitgangspunt voor de discussie. Voor de geprioriteerde richtlijnmodules zijn door de het cluster concept-uitgangsvragen herzien of opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde het cluster welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. Het cluster waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde het cluster tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd indien mogelijk gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

Tabel Gradaties voor de kwaliteit van wetenschappelijk bewijs

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in een richtlijnmodule volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door het cluster wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. Het cluster heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Tabel Sterkte van de aanbevelingen

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. 

 

Organisatie van zorg

Bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd voorgelegd aan alle partijen die benaderd zijn voor de need-for-update fase. De commentaren werden verzameld en besproken met het cluster. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door het cluster. De definitieve richtlijnmodule werd ter autorisatie of goedkeuring voorgelegd aan de partijen die beschreven staan bij ‘Initiatief en autorisatie’ onder ‘Verantwoording’.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

 

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

 

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

 

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

 

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

 

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

 

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

 

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Stap 3: Planning