Aanvullend onderzoek bij gehoorverlies
Uitgangsvraag
Wat is de plaats van aanvullend onderzoek bij een patiënt met fluctuerend perceptief gehoorverlies?
Aanbeveling
Overweeg een MRI, bij voorkeur met intraveneuze toediening van contrastmiddel, bij patiënten met fluctuerend perceptief gehoorverlies.
Overweeg een CT, met contrast, als een MRI niet kan worden uitgevoerd.
Verricht niet standaard laboratoriumonderzoek bij patiënten met fluctuerend gehoorverlies.
Overweeg bij verdenking op auto –immuun aandoeningen laboratoriumonderzoek.
Verwijs naar (of overleg met) een internist/immunoloog in geval van afwijkende waarde of bij aanhoudende verdenking.
Vraag een oogarts in consult bij een acuut ontstaan gehoorverlies in combinatie met visusklachten.
Overwegingen
Fluctuerend perceptief gehoorverlies is een zeer zeldzame aandoening met een verscheidenheid aan onderliggende oorzaken. De incidentie van Ménière is 10 tot 150 per 100.000 (Schessel et al., 1998). De incidentie van het vestibulair schwannoom wordt geschat op 1 tot 2 per 100.000 per jaar (Anderson et al, 2000; Lin et al, 2005; Stangerup et al., 2010). In de pediatrische populatie wordt in 5-7% van de gevallen met een perceptief gehoorverlies van onbekende origine een vergroot vestibulair aquaduct gevonden (Callison et al., 1998; Okumura et al., 1995). Ongeveer een kwart tot een derde van deze patienten heeft het Pendred syndroom (NIDCD, 2012a). Pendred syndroom is in 5-10% van de gevallen de oorzaak van erfelijke slechthorendheid (NIDCD, 2012b). Van de overige oorzaken zijn geen incidentiecijfers bekend.
Er is geen evidence in de literatuur voor het al dan niet uitvoeren van beeldvormend onderzoek bij een fluctuerend perceptief gehoorverlies. Desondanks is de werkgroep van mening dat beeldvormende diagnostiek bij fluctuerend perceptief gehoorverlies geïndiceerd is om neoplasmata en ‘Large vestibular aquaduct syndrome’ (LVAS) uit te sluiten, aangezien dit consequenties voor behandeling of counseling kan hebben (Berrettini et al, 1997; Morrison et al., 1996). Voor patiënten kan een fluctuerend perceptief gehoorverlies een grote impact hebben op het psychosociaal functioneren. Dit kan meegenomen worden in de overweging beeldvormende diagnostiek in te zetten. Met een MRI, bij voorkeur met intraveneus contrastmiddel, kunnen de meeste onderliggende oorzaken met één onderzoek aangetoond of uitgesloten worden.
Gezien de zeldzaamheid van de aandoening zal het routinematig maken van een MRI bij fluctuerend perceptief gehoorverlies niet leiden tot een enorme toename van de kosten van de gezondheidszorg.
Labonderzoek
Bij een fluctuerend perceptief gehoorverlies hoeft er niet routinematig laboratoriumonderzoek verricht te worden, tenzij er een verdenking is op auto-immuun ziekten. Aanwijzingen hiervoor kunnen zijn: onverklaarde koorts of subfebriele temperatuur, andere auto-immuunziekten in de voorgeschiedenis, klachten van gewrichten of ogen die nog niet onderzocht zijn. In het geval van auto-immuun ziekten is het gehoorverlies reversibel, wat het belang van vroegtijdige ontdekking onderstreept. Voor andere oorzaken van fluctuerend gehoorverlies, zoals morbus Ménière, een perilymfelek, fracturen van het os temporale, Pendred/LVAS of lawaaischade draagt bloedonderzoek niet bij.
Indien bloedonderzoek gedaan wordt, dient dit voor behandeling met corticosteroïden te gebeuren, omdat de meeste auto-immuunstoornissen niet meer goed te diagnosticeren zijn na of tijdens corticosteroïd gebruik. Om auto-immuunstoornissen aan te tonen kunnen ANA, ANCA, ACE, Complement C3 en C4, indien positief ook Anti dsDNA en ENA, worden bepaald. Verwijs naar (of overleg met) een internist/immunoloog in geval van afwijkende waarden of bij aanhoudende verdenking.
Bij een acuut ontstaan perceptief gehoorverlies in combinatie met visusklachten moet ook een oogarts in consult gevraagd worden in verband met de mogelijke diagnose syndroom van Cogan.
Onderbouwing
Achtergrond
Fluctuerend perceptief gehoorverlies wordt gedefinieerd als een gehoorverlies van >10dB op één of meer frequenties, gevolgd door een verbetering van >10dB, één of meerdere keren gemeten. Het betreft een zeldzame aandoening, ook al zijn incidentiecijfers niet bekend. Het kan zowel uni- als bilateraal voorkomen. Zie tabel 3.1 voor differentiaal diagnoses. Door de anamnese onvoldoende uit te diepen kan een fluctuerend gehoorverlies gemist worden en daarmee ook de onderliggende oorzaak onnodig lang onbehandeld blijven met mogelijk ook schadelijke gevolgen in andere organen dan het oor. Er is op dit moment geen consensus over welke aanvullende diagnostiek ingezet dient te worden.
Tabel 3.1 Mogelijke oorzaken van fluctuerend perceptief gehoorverlies
ziekte van Ménière |
neoplasma in de brughoekregio |
large vestibular aquaduct syndrome (LVAS)/Pendred |
auto-immuun aandoeningen |
vertebrobasilaire insufficientie |
perilymfe fistel |
arteria basilaris migraine |
Cogan syndroom |
luetische endolymfatische hydrops |
Susac syndroom |
Temporary threshold shift na lawaaibeschadiging |
Samenvatting literatuur
Bij deze deelvraag is geen systematische literatuuranalyse uitgevoerd.
Zoeken en selecteren
Voor deze deelvraag is geen systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd. Aanbevelingen zijn gebaseerd op de overwegingen van de werkgroep.
Referenties
- Anderson TD, Loevner LA, Bigelow DC, et al. Prevalence of unsuspected acoustic neuroma found by magnetic reso- nance imaging. Otolaryngol Head Neck Surg 2000;122(5):643646.
- Berrettini S, Ravecca F, Russo F, Bruschini P, Sellari-Franceschini S. Some uncharacteristic clinical signs and symptoms of acoustic neuroma. J Otolaryngol 1997; 26(2): 97-103.
- Callison, D. M. & Horn, K. L. Large vestibular aqueduct syndrome: An overlooked etiology for progressive childhood hearing loss. Journal of the American Academy of Audiology 1998; 9, 285291.
- Lin D, Hegarty JL, Fischbein NJ, et al. The prevalence of incidental acoustic neuroma. Arch Otolaryngol Head Neck Surg 2005;131(3):241244.
- Morrison GA, Sterkers JM. Unusual presentations of acoustic tumours. Clin Otolaryngol Allied Sci. 1996; 21(1): 80-3.
- National Institute on Deafness and Other Communication Disorders (NIDCD). Enlarged Vestibular Aqueducts and Childhood Hearing Loss. NIH Pub. No. 06-6053 November 2012a.
- National Institute on Deafness and Other Communication Disorders (NIDCD). Pendred Syndrome. NIH Pub. No. 06-5875 November 2012b.
- Okumura, T., Takahashi, H., Honjo, I., Takagi, A., & Mitamura, K. Sensorineural hearing loss in patients with large vestibular aqueduct. Laryngoscope 1995; 105, 289294.
- Schessel DA, Minor LB, Nedzelski J. Meniere's disease and other peripheral vestibular disorders. In: Otolaryngology Head and Neck Surgery, Cummings CW (Ed), Mosby, St. Louis 1998:2672.
- Stangerup SE, Tos M, Thomsen J, et al. True incidence of vestibular schwannoma? Neurosurgery 2010;67(5):1335-40.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-02-2016
Laatst geautoriseerd : 01-02-2016
Geplande herbeoordeling : 01-01-2021
Uiterlijk in 2020 bepaalt het bestuur van de NVKNO of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVKNO is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
In samenwerking met
Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden
Met ondersteuning van
Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Financiering
De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de richtlijn is te komen tot een uniform beleid ten aanzien van diagnostiek, behandeling en begeleiding van volwassen patiënten met een perceptief gehoorverlies in de tweede lijn voor alle behandelaars die betrokken zijn bij deze patientengroep.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor volwassen patiënten met perceptief gehoorverlies.
Samenstelling werkgroep
- dr. R.J. Pauw, KNO-arts, Erasmus MC, Rotterdam (voorzitter)
- drs. J. Beelen, patiëntvertegenwoordiger, Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS), Houten
- dr. S.J.H. Bom, KNO–arts, Deventer ziekenhuis, Deventer
- drs. R.M. Bonnet, KNO–arts, Vlietland ziekenhuis, Schiedam
- dr. Ir. A.J. Bosman, klinisch fysicus- audioloog, Radboud UMC, Nijmegen
- dr. R.H. Free, KNO–arts, UMCG, Groningen (tot februari 2015)
- drs. D.J.E.J. Pans, klinisch fysicus –audioloog, Adelante Zorggroep, Hoensbroek
- dr. R.J.E. Pennings, KNO–arts, Radboud UMC, Nijmegen
- dr. J.J. Quak, KNO–arts, VUMC, Amsterdam en Diakonessenhuis, Utrecht
- dr. S.C.P.M. Theunissen, AIOS KNO, LUMC, Leiden
Met ondersteuning van:
- drs. D. Leereveld, adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- drs. B.S. Niël–Weise, arts-microbioloog (n.p.), senior adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten (tot augustus 2014)
Met dank aan:
- dr. I. Feenstra, klinisch geneticus, Radboud UMC, Nijmegen
- prof. dr. ir. A.F.M. Snik, klinisch fysicus –audioloog, Radboud UMC, Nijmegen
- dr. S.C.A. Steens, radioloog, Radboud UMC, Nijmegen
Belangenverklaringen
De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen door middel van reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten, een overzicht vindt u hieronder.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatie -management |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis -valorisatie |
Overige belangen |
Pauw (vz) |
KNO-arts Erasmus MC Rotterdam |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Bom |
KNO-arts |
momenteel geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Bonnet |
KNO-arts, Vlietland ziekenhuis |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Bosman |
klinisch-fysicus/audioloog, Audiologisch Centrum, Radboudumc |
Ontwikkelen van lesmateriaal voor en het geven van onderwijs in de audiologie in het kader van de eenmanszaak 'AudTutor'. Dit betreft betaald werk. |
Ondergetekende werkt in deeltijd voor het eenmansbedrijf AudTutor |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Free (tot februari 2015) |
KNO arts UMCG (Groningen) otoloog |
-Secretaris NVWPO (Nederlands Vlaamse Werkgroep voor Pediatrische Otorhinolaryngologie) - Secretaris CI-ON (landelijke CI teams NL) per 1 jan 2015) - Co-voorzitter CI team Noord-Nederland |
Geen |
Geen |
Zie Nevenfuncties (geen rechtstreekse relatie) |
Geen (op termijn MEDEL gesponsord onderzoek niet gestuurd door industrie) |
Betrekken KNO-arts bij tinnitus team UMCG + docent Tinnituscursus |
Geen |
Pans |
klinisch fysicus audioloog/opleider |
geen |
geen |
geen |
voorzitter bij- en nascholingskring klinisch fysici audiologen (kkau) van de NVKF |
geen |
geen |
geen |
Pennings |
KNO-arts |
-Bestuurslid NVWPO -Bestuurslid AfriKNO -Raad van Advies SWODB -Raad van Advies Stichting MUS-US |
geen |
geen |
geen |
onderzoek op het gebied van erfelijke slechthorendheid gefinancierd door ZonMw (klinisch fellowship), Heinsius Houbolt fonds, innovatiefonds en Nuts-Ohra fonds, geen direct belang |
geen |
geen |
Quak |
KNO-arts: |
Lid visitatie commissie KNO vereniging |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Theunissen |
AIOS KNO, LUMC |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door een afgevaardigde van de patiëntenvereniging Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS) in de werkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan bovenstaande patiëntenvereniging.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden onder de aanverwante producten.
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen volgens het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreetrust.org), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is en op ‘richtlijnen voor richtlijn’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (www.zorginstituutnederland.nl).
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De volgende organisaties werden uitgenodigd voor een invitational conference en gevraagd of zij op basis van het raamwerk van de richtlijn nog aanvullende knelpunten ervaarden:
- Nederlandse Vereniging voor Keel –Neus –Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd –Halsgebied (NVKNO);
- Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica (NVKF);
- Stichting Hoormij /Nederlandse Vereniging voor Slechthorenden (NVVS);
- Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG);
- Nederlandse Vereniging van Klinische Geriatrie (NVKG);
- Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB);
- Nederlandse Vereniging van Radiologie (NVvR);
- Nederlandse Vereniging van Audicienbedrijven (NVAB);
- Cochlear;
- Advanced Bionics;
- MED-EL;
- ZN;
- CZ;
- VGZ;
- Achmea;
- Menzis;
- IGZ.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als kritiek, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in onder het kopje 'Zoekverantwoording' van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins et al, 2004).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, matig, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van vertrouwen in de literatuurconclusie (zie Handbook for guideline development).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
er is veel vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie; het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert als er verder onderzoek wordt gedaan. |
Matig |
er is matig vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie; het is mogelijk dat de conclusie verandert als er verder onderzoek wordt gedaan. |
Laag |
er is beperkt vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie; het is waarschijnlijk dat de conclusie verandert als er verder onderzoek wordt gedaan. |
Zeer laag |
er is weinig vertrouwen dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie; de conclusie is zeer onzeker. |
Formuleren van de conclusies
De conclusie verwijst niet naar één of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten samen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de laatste drie modules van de richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd.