PID Antibiotica klinische patiënten
Uitgangsvraag
Welke antibiotische behandeling wordt gegeven aan klinische patiënten met PID?
Aanbeveling
De eerste keus voor klinische behandeling kan intraveneus ofloxacine met metronidazol zijn.
Alternatieve klinische behandelingen zijn:
- Clindamycine 900 mg 3 dd i.v. plus gentamicine 5 mg/kg 1 dd i.v. gevolgd door
- Clindamycine 450 mg 4 dd oraal voor een totaal van 14 dagen of
- Doxycycline 100 mg 2 dd oraal plus metronidazol 500 mg 2 dd oraal voor een totaal van 14 dagen.
- Ceftriaxon 2 g 1 dd i.v. plus doxycycline 100 mg 2 dd i.v., gevolgd door doxycycline 100 mg 2 dd oraal plus metronidazol 500 mg 2 dd oraal voor een totaal van 14 dagen.
Regimes met gentamicine hebben niet de eerste keus in verband met mogelijke ototoxiciteit
en nefrotoxiciteit.
Een niet-effectieve ambulante behandeling met oraal ofloxacine en metronidazol moet
klinisch worden omgezet in een ander regime en niet intraveneus worden voortgezet met
dezelfde middelen.
Als een PID niet reageert op ofloxacine en metronidazol kan ceftriaxon 2 g 1 dd aan de
behandeling worden toegevoegd.
In geval van extended-spectrum bètalactamaseproducerende stammen is inclusie van een
aminoglycoside zoals gentamicine geïndiceerd.
In geval van multiresistente gramnegatieve staven kan inclusie van een carbapenem zoals
meropenem geïndiceerd zijn.
Evaluatie van het ingestelde beleid
Het wordt aangeraden bij klinische patiënten met verdenking op PID de effectiviteit van de antibiotische behandeling iedere 24 uur na opname te beoordelen.
Bij verslechtering van het klinisch beeld dient direct verder onderzoek plaats te vinden om de diagnose en effect van de ingestelde therapie te verifiëren.
Geadviseerd wordt om gedurende 72 uur eenzelfde behandeling met antibiotica aan te houden (mits de conditie van de patiënt niet achteruitgaat) alvorens te concluderen dat de therapie faalt.
Counseling
De behandelend arts dient een patiënte met PID te informeren over:
- het ziektebeeld;
- naast soa’s kunnen er ook andere oorzaken zijn van een PID;
- het belang van de behandeling en het afmaken van een antibioticakuur;
- de mogelijke bijwerkingen van de behandeling;
- de mogelijkheid van keuze voor een andere antibiotische behandeling in het geval van overgevoeligheid;
- de potentieel nadelige gevolgen van PID (infertiliteit, EUG, chronische buikpijn);
- het feit dat recidief-PID een toename geeft van de kans op infertiliteit;
- het feit dat de kans op een recidief-PID t.g.v. een soa afneemt door condoomgebruik;
- bij een PID t.g.v. een soa worden screening en behandeling van seksuele partners besproken.
- In het geval van een indicatie tot opname in begrijpelijke woorden informeren over wanneer en waarom tot ziekenhuisopname wordt overgegaan.
Overwegingen
Er blijken verschillende antibiotische regimes mogelijk die alle een goede klinische effectiviteit hebben. Enkele regimes bevatten echter gentamicine en gezien de mogelijke ernstige bijwerkingen zoals ototoxiciteit en nefrotoxiciteit, is dat niet de eerste keus. Er is op basis van bewezen effectiviteit geen duidelijke voorkeur uit te spreken voor de verschillende genoemde antibioticaregimes. In overeenstemming met de ambulante behandeling voor PID zou primair kunnen worden gekozen voor de behandeling met ofloxacine en metronidazol. Echter, mocht de klinische behandeling een gevolg zijn van een poliklinische behandeling met deze middelen die niet is aangeslagen, dan ligt het voor de hand om voor een ander intraveneus regime dan voornoemde antibiotica te kiezen. Mocht de ingestelde behandeling van eerste keus niet aanslaan en de patiënte steeds zieker worden, dan dient, als andere differentiaaldiagnosen zijn uitgesloten, een middel aan de behandeling te worden toegevoegd dat eventuele resistente micro- organismen wel dekt. Afhankelijk van de kweekuitslag of de waarschijnlijkheid kan dan worden gekozen voor een cefalosporine, aminoglycoside of carbapenem.
Evaluatie van het ingestelde beleid
Ernstig zieke patiënten zullen nauwlettender gevolgd worden dan patiënten met een mild ziektebeeld, zodat de behandeling bij verslechtering van het ziektebeeld sneller wordt bijgesteld. De antibiotische behandeling heeft echter enige tijd nodig om effectief te zijn. Om deze reden lijkt het zinvol om de behandeling met intervallen van 24 uur te herevalueren. Bij klinische verbetering kan worden gekozen om over te gaan op orale behandeling (zie 3.2); bij duidelijke verslechtering moeten diagnose en behandeling worden heroverwogen en zo nodig worden aangepast. Mocht er na 72 uur sprake zijn van een gelijk blijvend klinisch beeld zonder verbetering, dan kan men ervan uitgaan dat de gekozen antibiotische behandeling niet succesvol is en derhalve zal moeten worden aangepast.
Onderbouwing
Conclusies
Niveau 1 |
Het is aangetoond dat klinische behandeling met intraveneus ofloxacine met metronidazol effectief is als behandeling van PID. |
|
Evidence level A1, Walker 1993, Martens 1993, Hemsell 194 |
Niveau 1 |
Het is aangetoond dat klinische behandeling met:
effectief is voor PID. Deze regimes kunnen daarom als alternatief worden gegeven. |
|
Evidence level A2, RCOG-richtlijn 2008, CDC-richtlijn 2006, Walker 1993, Mertens 1993, Hemsell 1994 |
Niveau 4 |
Op microbiologische gronden kan indien het ziektebeeld niet reageert op ofloxacine en metronidazol, ceftriaxon 2 g 1 dd aan de behandeling worden toegevoegd. |
|
Evidence level D, mening van de werkgroep |
Niveau 4 |
Op microbiologische gronden is in geval van extended-spectrum bètalactamaseproducerende stammen inclusie van een aminoglycoside zoals gentamicine geïndiceerd. |
|
Evidence level D, mening van de werkgroep |
Niveau 4 |
Op microbiologische gronden kan in geval van multiresistente gramnegatieve staven inclusie van een carbapenem zoals meropenem geïndiceerd zijn.
Evidence level D, mening van de werkgroep |
Niveau 4 |
De werkgroep is van mening dat op theoretische gronden de intraveneuze behandeling van antibiotica ten minste 72 uur gecontinueerd dient te worden 67 (mits de conditie van de patiënt niet achteruitgaat) voordat bepaald wordt dat de therapie niet succesvol is.
Evidence level D, mening van de werkgroep |
Niveau 4 |
Bij verslechtering van het klinisch beeld meent de werkgroep dat heroverweging van de diagnose en het antibioticaregime, evenals overweging van aanvullende beeldvorming of chirurgisch ingrijpen, gepaste acties zijn.
Evidence level D, Mening van de werkgroep |
Samenvatting literatuur
Op basis van verschillende studies (Walker et al., 1993) en twee RCT’s (Hemsell et al., 1994; Martens et al., 1993), en de CDC-richtlijn (Walker & Wiesenfeld, 2007) beveelt de RCOG-richtlijn (Green-top guideline No.32, 2008) de volgende klinische regimes aan:
- Ofloxacine 400 mg 2 dd intraveneus (i.v.) plus metronidazol 500 mg 3 dd i.v. gevolgd door dezelfde doseringen oraal voor een totaal van 14 dagen.
- clindamycine 900 mg 3 dd i.v. plus gentamicine*, gevolgd door
- clindamycine 450 mg 4 dd oraal voor een totaal van 14 dagen of
- doxycycline 100 mg 2 dd oraal plus metronidazol 500 mg 2 dd oraal voor een totaal van 14 dagen.
*Gentamicine wordt in deze studies gegeven met een oplaaddosis van 2 mg/kg, gevolgd door 1,5 mg/kg lichaamsgewicht 3 maal daags. Ook een enkele dosering van 7 mg/kg kan worden gegeven (wat volgens de werkgroep de voorkeur geniet omdat een piekdosering microbiologisch gezien een betere respons geeft).
- ceftriaxon 2 g i.v. eenmaal daags plus doxycycline 100 mg 2 dd i.v., gevolgd door doxycycline 100 mg 2 dd oraal plus metronidazol 500 mg 2 dd oraal voor een totaal van 14 dagen.
- Wanneer doxycycline i.v. niet getolereerd wordt (pijnlijke infusie), kan dit ook oraal worden gegeven.
De CDC-richtlijn (Walker & Wiesenfeld, 2007) geeft als alternatief de behandeling met ampicilline-sulbactam, 3 g 4 dd plus doxycycline 100 mg 2 dd p.o./i.v. De behandeling heeft een goede bewezen effectiviteit (Walker 2007) en er zijn weinig problemen met resistente micro-organismen. Amoxicilline-clavulaanzuur is vergelijkbaar met ampicilline- sulbactam, en kan in dit geval gegeven worden in een vergelijkbare dosering van 1000/200 mg 4 dd.
Naast de meest voorkomende verwekkers (anaerobe gramnegatieve staven, Chlamydia trachomatis en Neisseria gonorrhoeae) zijn er andere micro-organismen die niet altijd goed behandeld worden met de combinatie ofloxacine/metronidazol. Dit zijn de facultatief aerobe gramnegatieve staven, die soms een verworven resistentie voor ofloxacine bezitten. Ook S. aureus en streptokokken worden niet optimaal met deze combinatie behandeld. Deze micro-organismen worden wel gedekt door cefalosporines. Als een ernstige PID niet reageert op de therapie van eerste keus, dan is het microbiologisch gezien voor de hand liggend om de behandeling uit te breiden met ceftriaxon 2 g 1 dd. In bijzondere situaties, met name in het geval van extended- spectrum bètalactamaseproducerende stammen, is inclusie van een aminoglycoside (bijv. gentamicine) in de antibiotische therapie geïndiceerd. Een andere mogelijkheid zou inclusie van een carbapenem, bijv. meropenem zijn; dit middel wordt in Nederland tegenwoordig geregeld gebruikt voor de behandeling van multiresistente gramnegatieve staven, maar is nog niet in de literatuur beschreven als middel voor PID.
Evaluatie van het ingestelde beleid
Er is consensus in de Amerikaanse CDC-richtlijn over het advies om gedurende 72 uur eenzelfde adequate behandeling met antibiotica aan te houden alvorens te concluderen dat de therapie faalt.(Walker & Wiesenfeld, 2007) Op dat moment wordt geadviseerd tot heroverweging van de antibiotische therapie en aanvullende beeldvorming, of eventueel chirurgisch ingrijpen. Bij verslechtering van het klinisch beeld moet echter direct de klinische diagnose heroverwogen worden en daarmee ook de antibiotische therapie. Aanvullende beeldvorming of eventueel chirurgisch ingrijpen dient dan eveneens overwogen te worden.
Counseling
Het is van belang om patiënten die voor PID worden behandeld goed voor te lichten. Uitleg van het ziektebeeld dient aan bod te komen, waarbij kan worden verteld dat er een samenhang is met soa’s, maar dat deze niet altijd hoeven te worden aangetoond. Hoewel een behandeling met antibiotica mild is, kan deze voor de patiënt vervelende bijwerkingen met zich meebrengen zoals misselijkheid en braken die de therapietrouw in de weg kunnen staan. Wat zeker niet mag ontbreken, is informatie over de potentieel nadelige gevolgen die dit ziektebeeld in de toekomst kan geven. Hoewel in de literatuur niet duidelijk wordt in welke mate patiënten met PID risico lopen op ongewenste onvruchtbaarheid, extra-uteriene graviditeit en chronische buikpijn, is het wel aangetoond dat meerdere episoden en de klinische ernst van PID, evenals de late start van behandeling, de kans op nadelige infertiliteit vergroten (Lepine et al., 1998; Hillis et al., 1993). Het voorkómen van een volgende episode van PID is daarom van belang en condoomgebruik kan daarvoor geadviseerd worden, omdat dit de kans op soa’s verkleint. Indien er sprake is van een soa, dan behoren, conform de soa-richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie, de seksuele partners van patiënte zich te laten screenen en behandelen zodat herinfectie en verdere verspreiding kunnen worden voorkomen.
Referenties
- Arredondo, J. L., Diaz, V., Gaitan, H., Maradiegue, E., Oyarzun, E., Paz, R. et al. (1997). Oral clindamycin and ciprofloxacin versus intramuscular ceftriaxone and oral doxycycline in the treatment of mild-to-moderate pelvic inflammatory disease in outpatients. Clin.Infect.Dis., 24, 170-178.
- Bevan, C. D., Johal, B. J., Mumtaz, G., Ridgway, G. L., & Siddle, N. C. (1995). Clinical, laparoscopic and microbiological findings in acute salpingitis: report on a United Kingdom cohort. Br.J.Obstet.Gynaecol., 102, 407-414.
- Dekker J.H., Veehof L.J.G., & Hinloopen R.J. (2005). NHG Standaard Pelvic inflammatory disease (Eerste herziening). Huisarts en Wetenschap 48, 509-513.
- Green-top guideline No.32 (2008). Management of acute pelvic inflammatory disease. RCOG Guideline.
- Haggerty, C. L. & Ness, R. B. (2007). Newest approaches to treatment of pelvic inflammatory disease: a review of recent randomized clinical trials. Clin.Infect.Dis., 44, 953-960.
- Hemsell, D. L., Little, B. B., Faro, S., Sweet, R. L., Ledger, W. J., Berkeley, A. S. et al. (1994). Comparison of three regimens recommended by the Centers for Disease Control and Prevention for the treatment of women hospitalized with acute pelvic inflammatory disease. Clin.Infect.Dis., 19, 720-727.
- Heystek, M. & Ross, J. D. (2009). A randomized double-blind comparison of moxifloxacin and doxycycline/metronidazole/ciprofloxacin in the treatment of acute, uncomplicated pelvic inflammatory disease. Int.J.STD AIDS, 20, 690-695.
- Hillis, S. D., Joesoef, R., Marchbanks, P. A., Wasserheit, J. N., Cates, W., Jr., & Westrom, L. (1993). Delayed care of pelvic inflammatory disease as a risk factor for impaired fertility. Am.J.Obstet.Gynecol., 168, 1503-1509.
- Judlin, P. & Thiebaugeorges, O. (2009). Levofloxacin plus metronidazole in uncomplicated pelvic inflammatory disease: a preliminary study. Eur.J.Obstet.Gynecol.Reprod.Biol., 145, 177-179.
- Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO. (2002). CBO Richtlijn: Seksueel Overdraagbare Aandoeningen en Herpes Neonatorum.
- Lepine, L. A., Hillis, S. D., Marchbanks, P. A., Joesoef, M. R., Peterson, H. B., & Westrom, L. (1998). Severity of pelvic inflammatory disease as a predictor of the probability of live birth. Am.J.Obstet.Gynecol., 178, 977-981.
- Luijt, D. S., Bos, P. A., van Zwet, A. A., van Voorst Vader, P. C., & Schirm, J. (2005). Comparison of COBAS AMPLICOR Neisseria gonorrhoeae PCR, including confirmation with N. gonorrhoeae-specific 16S rRNA PCR, with traditional culture. J.Clin.Microbiol., 43, 1445-1447.
- Martens, M. G., Gordon, S., Yarborough, D. R., Faro, S., Binder, D., & Berkeley, A. (1993). Multicenter randomized trial of ofloxacin versus cefoxitin and doxycycline in outpatient treatment of pelvic inflammatory disease. Ambulatory PID Research Group. South.Med.J., 86, 604-610.
- Ness, R. B., Soper, D. E., Holley, R. L., Peipert, J., Randall, H., Sweet, R. L. et al. (2002). Effectiveness of inpatient and outpatient treatment strategies for women with pelvic inflammatory disease: results from the Pelvic Inflammatory Disease Evaluation and Clinical Health (PEACH) Randomized Trial. Am.J.Obstet.Gynecol., 186, 929-937.
- Ross J. (2005). United Kingdom National Guideline for the management of Pelvic Inflammatory Disease. BASHH.
- Ross, J., Judlin, P., & Nilas, L. (2007). European guideline for the management of pelvic inflammatory disease. Int.J.STD AIDS, 18, 662-666.
- Savaris, R. F., Teixeira, L. M., Torres, T. G., Edelweiss, M. I., Moncada, J., & Schachter, J. (2007). Comparing ceftriaxone plus azithromycin or doxycycline for pelvic inflammatory disease: a randomized controlled trial. Obstet.Gynecol., 110, 53-60.
- Sweet, R. L. (2009). Treatment strategies for pelvic inflammatory disease. Expert.Opin.Pharmacother., 10, 823-837.
- VIBERG, L. (1964). Acute inflammatory cinditions of the uterine adnexa. Clinical, radiological and isotopic investigations of non-gonococcal adnexitis. Acta Obstet.Gynecol.Scand., 43, SUPPL-86.
- Walker, C. K., Kahn, J. G., Washington, A. E., Peterson, H. B., & Sweet, R. L. (1993). Pelvic inflammatory disease: metaanalysis of antimicrobial regimen efficacy. J.Infect.Dis., 168, 969-978.
- Walker, C. K. & Wiesenfeld, H. C. (2007). Antibiotic therapy for acute pelvic inflammatory disease: the 2006 Centers for Disease Control and Prevention sexually transmitted diseases treatment guidelines. Clin.Infect.Dis., 44 Suppl 3, S111-S122.
- Wendel, G. D., Jr., Cox, S. M., Bawdon, R. E., Theriot, S. K., Heard, M. C., & Nobles, B. J. (1991). A randomized trial of ofloxacin versus cefoxitin and doxycycline in the outpatient treatment of acute salpingitis. Am.J.Obstet.Gynecol., 164, 1390-1396.
- Witte, E. H., Peters, A. A., Smit, I. B., van der Linden, M. C., Mouton, R. P., van der Meer, J. W. et al. (1993). A comparison of pefloxacin/metronidazole and doxycycline/metronidazole in the treatment of laparoscopically confirmed acute pelvic inflammatory disease. Eur.J.Obstet.Gynecol.Reprod.Biol., 50, 153¬158.
Evidence tabellen
Referentie |
Type studie |
Kenmerken (studie/ patiënten) |
Test (T) |
Controle (C) |
Uitkomst maten en follow-upduur |
Resultaten |
Beoordeling kwaliteit studie aan de hand van CBO-formulier I, diagnostische test. |
Bewijsniveau |
Peiper t 2001
|
Cross- sectional analysis
N = 651 (uit de Peach, rct)
|
Objective: to evaluate the diagnostic test characteristics of the accepted minimal criteria for the diagnosis of PID and to assess the characteristics of some additional criteria used to support the diagnosis.
Inclusion: 1) suspected pelvic inflammatory disease on the basis of complaints of acute pain. 2) A clinical finding of pelvic tenderness 3) Evidence of lower genital tract inflammation (leucorrhea, mucopurulent cervicitis, positive test results for untreated infection with N. gonorrhoeae/C. trachomatis)
Exclusion criteria included: a positive result on a sensitive pregnancy test, inability to tolerate oral antibiotic therapy, a diagnosed or suspected tuboovarian abscess, a surgical emergency (eg, appendicitis or suspected adnexal torsion), severe allergy to penicillins, cephalosporins, or tetracyclines, antimicrobial therapy within 7 days before presentation, delivery, abortion, or gynecologic surgery within the past 30 days, prior hysterectomy, bilateral salpingectomy, or tubal ligation, and homelessness. |
CDC minimal clinical criteria: - abdominal tenderness - cervical motion tenderness - uterine tenderness - adnexal tenderness - CDC minimal criteria
-temperature -presence of rebound or guarding -presence of bacterial vaginosis by clinical criteria and gram stain -presence of trichomonas on saline solution wet preparation -leucorrhea ( greater number of leukocytes than epithelial cells in at least 4 high-power fields of a saline solution wet prep.) - mucopurulent cervicitis -Abnormal cervical of vaginal discharge -Elevated leukocyte count -Positive result PCR for Chlamydia/ gonorrhoeae |
Histologic endometritis as the criterion standard
|
Diagnostic test characteristics such as sensitivity and specificity were calculated for both the CDC criteria and additional supportive criteria. Univariate odds ratios provided an estimate of the degree to which the relative probability of disease over nondisease was increased on observation of a positive criterion. Receiver operating characteristic curves were constructed for various diagnostic criteria, and the areas under these curves were calculated to provide an overall summary of a criterion’s diagnostic accuracy. Multivariate logistic regression analysis was used to assess the direct effect of the criteria, with adjustment for possible additional criteria. Various models were considered, and models were chosen on the basis of a combination of scientific and statistical criteria. Standard model checking techniques were used. Finally, the areas under the ROC curves were used to estimate the predictive value of various criteria and the final regression model.
|
Prevalence histologic endometritis: 47.7%.
- abdominal tenderness, sens: 93.9 (95% CI 90.6 — 96.3), spec: 7.4 - cervical motion tenderness, sens: 91.6 (95% CI 88.0 - 94.5). spec: 12.6 - uterine tenderness, sens: 94.2 (91.0 — 96.6), spec: 5.3 - adnexal tenderness, sens: 95.5 (92.6 — 97.5), spec: 3.8 - CDC minimal criteria, sens: 83.3 (78.7 — 87.3), spec 21.8
Supportive criteria: - Abdominal cervical or vaginal discharge, sens: 79.7 (74.6 — 84.2), spec: 29.8 (24.8 — 35.2) - Elevated temperature (>100.4 F) sens: 11.1 (7.8 — 15.2), spec: 94.6 (91.7 — 96.9) - Elevated leukocyte count (> 10,000 cells), sens: 41.1 (35.1 — 47.3) - Positive bacterial test results, sens: 56.0 (50.2 — 61.6), spec: 81.6 (77.0 — 85.6)
The full model of the study, incorporating temperature, vaginal and cervical discharge, leukocyte count, and testing for N. gonorrhoeae and Chlamydia could correctly identify diseased patients only 72% of the time.
The authors propose adnexal tenderness as the minimal criterion for a diagnosis of upper genital tract infection, because this clinical sign had the greatest sensitivity.
|
- Valide referentietest: + - Index- en referentietest blind van elkaar beoordeeld: ? - indextest afgenomen onafhankelijk van andere informatie over ziektestatus: + - beslissing om de referentietest uit te voeren onafhankelijk van de uitslag van de Indextest: - - referentietest toegepast voordat op basis van de resultaten van de indextest reeds een behandeling is gestart: + - selectie van patiënten voor het onderzoek valide: ? (niet opeenvolgend en na includeren van 58 ptn werd een extra inclusiecriterium toegevoegd) - toepasbaarheid: +
Algemeen eindoordeel: matig/ voldoende
|
A2
|
|
Gaitan 2002
|
Cross- sectional analysis
N = 61 (31 with PID and 30 with another cause for non- specific lower abdominal pain (NSLAP)
|
Objective: To evaluate the clinical diagnosis of pelvic inflammatory disease (PID) compared with the diagnosis of PID made by laparoscopy, endometrial biopsy, transvaginal ultrasound, and cervical and endometrial cultures.
Inclusion criteria: Patients with NSLAP Exclusion criteria: signs of generalized peritonitis, prior intestinal surgery, shock, chronic pelvic pain, viable intrauterine pregnancy, weight over 100 kg and current/previous psychiatric problems.
|
Diagnosis provided by an evaluated method: - lower abdominal pain, bilateral adnexal tenderness, cervical motion pain on bimanual examination, abnormal vaginal discharges, lower back pain, menstrual cycle irregularity, dysuria, painful sexual intercourse, body temperature >38 °C, WBC count >10X109/L 48.1, CRP >10 mg/L, trachomatis in endocervical canal, N. gonorrhoeae in endocervical canal, C. trachomatis in fallopian tubes, N. gonorrhoeae in fallopian tubes
|
At least 2 Hager’s criteria): (a) Sight of purulent material in the upper genital tract and/or ovaries, or the presence of pus on the peritoneal surface at the bottom of the posterior sack and uterus (b) The presence of chronic endometritis, according to Kiviat’s criteria (c) Cultures positive for Neisseria gonorrhoeae or Chlamydia trachomatis in the cervix or endometrium, or by the presence of aerobic or anaerobic bacteria, N. gonorrhoeae, mycoplasma or ureaplasma in the endometrium (d) Presentation of acute or chronic salpingitis in pathology |
The model’s predictive capacity was evaluated through specificity, sensitivity, positive and negative predictive values, and the ROC curve.
|
- Adnexal tenderness, sens: 93, spec: 6 - Cervical motion tenderness, sens: 63, spec: 40 - Purulent endocervical secretion, sens: 23, spec: 93 - Vaginal discharge, sens: 40, spec: 73 - Leukocyte count greater than 10 500/mm3, sens: 35, spec: 70 - Neutrophyl count greater than 80%, sens: 26, spec: 80 - Abdominal rebounding pain, sens: 25, spec: 90
It was found that the best prediction model for PID in patients presenting with NSLAP was that involving the following variables: younger than 20 years old; current use of IUD; purulent endocervical secretion; and negative pregnancy test.
The area below the ROC curve was 0.83. This model has 69% sensitivity, 88% specificity, 86% positive predictive value, 74% negative predictive value, 79% accuracy, and 50% prevalency
|
- Valide referentietest: + /- er worden vier verschillende testen gebruikt. - Index- en referentietest blind van elkaar beoordeeld: ? patholoog is geblindeerd, niet duidelijk of de personen die de laparoscopie uitvoeren en beoordelen geblindeerd zijn. - indextest afgenomen onafhankelijk van andere informatie over ziektestatus: + - beslissing om de referentietest uit te voeren onafhankelijk van de uitslag van de indextest: + - referentietest toegepast voordat op basis van de resultaten van de indextest reeds een behandeling is gestart: + - selectie van patiënten voor het onderzoek valide: + - toepasbaarheid: ? Algemeen eindoordeel: matig |
B
|
Morco s 1993
|
Cross sectional analysis (chart review)
N = 176
|
All patients presenting to Medical Center in Youngstown, Ohio between January 1983 and June 1990 with a clinical diagnosis of PID.
Excl: Patients presenting with recurrent PID whose prior episode was laparoscopically confirmed.
|
- 21 clinical indicators: Abdominal pain, fever or chills, abnormal vaginal bleeding, cervical motion tenderness, adnexal tenderness, adnexal mass, nausea or vomiting, tenderness, guarding, urinary symptoms, symptoms of proctitis, history of PID or sexually transmitted diseases, amenorrhea and duration of symptoms. White blood cell count, percentage of neutrophils and bands, hemoglobin and hematocrit level, cervical culture for N. gonorrhoeae and Chlamydia immunofluorescent test. Univariate test of significant association with PID resulted in P< .20 abdominal rebound |
Laparoscopic findings of PID: - Stage 1, Stage 2 and Stage 3
|
A statistical analysis of association between PID and each of the 21 potential PID indicators.
|
PID was established laparoscopically in 134 (76.1%) of the patients.
The optimal set of indicators for classifying suspected cases as PID or non-PID were adnexal tenderness (present or absent), duration of any one symptom (less than one week or more) and white blood cell count (actual value). This model has a sensitivity of 86.6% and a specificity of 45.7%. The predictive values of positive and negative tests are estimated to be 0,84 and 0,52 resp. The performance of the model is about the same when it is used to discriminate between stages of PID’s and non-PID. |
- Valide referentietest: + - Index- en referentietest blind van elkaar beoordeeld: ? - indextest afgenomen onafhankelijk van andere informatie over ziektestatus: - - beslissing om de referentietest uit te voeren van de indextest: - - referentietest toegepast voordat op basis van de resultaten van de indextest reeds een behandeling is gestart: + - selectie van patiënten voor het onderzoek valide: + - toepasbaarheid: + Algemeen eindoordeel: matig, gepresenteerde data zijn sumier |
B
|
onafhankelijk van de uitslag |
|
|||||||
Cibula 2001 |
Prospectiv e cohort study/ or cross sectional? N = 141 patients |
Objective: To evaluate the accuracy of the clinical diagnosis of recurrent pelvic inflammatory disease (PID) and to determine the positive and negative predictive value of laboratory tests for the diagnosis of PID. Investigation was conducted between Jan 1995 and Feb 1999 Inclusion: a history of at least one episode of PID, hospitalization with the clinical diagnosis of PID. Minimum criteria for inclusion were lower abdominal pain and adnexal tenderness or a painful adnexal mass Excl: women who had had abdominal surgery four weeks prior to admission and women receiving antibiotics within the previous two weeks |
Endocervical specimens: aerobic and anaerobic bacteria, - endocervical and urethral: Chlamydia (PCR) and N. gonorrhoeae White blood cell count, erythrocyte sedimentation rate (ESR) and CRP. |
All patients underwent laparoscopy. Groups were defined: 1) confirmed laparoscopy 2) other findings. PID was categorized: mild/ moderate/ severe |
The positive predictive value (PPV) and negative predictive value (NPV) of the laboratory tests for establishing the diagnosis of PID were evaluated by comparing the results in the two patients groups. |
The clinical diagnosis of PID was confirmed by laparoscopy in 30% of patients. In 13 (9%) patients laparoscopy disclosed a variety of pelvic pathology (ovarian cysts, subserous myoma, polycystic ovaries, appendicitis). Table II PPV and NPV of Observed Parameters in Diagnosit PID Parameter PPV (%) NPV ESR£15mm/h 62.5 59 CRPnSmg/dL 91.5 28 WBCn1Q,000/pL 95.1 15 Temperaturen 37,2ÖC 85.6 19 Aerobic and anaerobic culture 28.0 57 Isolation of C trachomatis 82.0 25 ESR vs. CRP vs. WBCa 40.5 66 ESR vs. CRP vs. WBC vs. temperature3 53.7 77 aAt least one parameter positive. According to the authors: neither the individual monitored parameters nor their combination reached satisfactory positive and negative predictive values for diagnosing PID. |
- Valide referentietest: + - Index- en referentietest blind van elkaar beoordeeld: ? - indextest afgenomen onafhankelijk van andere informatie over ziektestatus: "- - beslissing om de referentietest uit te voeren onafhankelijk van de uitslag , van de indextest: + - referentietest toegepast voordat op basis van de resultaten van de indextest reeds een behandeling is gestart: + - selectie van patiënten voor he t onderzoek valide: + - toepasbaarheid: + /- Algemeen eindoordeel: voldoende |
A2? |
Maleki ene 2008 |
Prospectiv e cohort/ cross- sectional N = 73 |
The aim of the present study was to prospectively evaluate the risk factors, clinical diagnostic criteria, and laparoscopic findings in women with PID Inclusion criteria: Women admitted to the gynecology department with clinically suspected PID. All women reported lower abdominal pain, bilateral adnexal tenderness, and cervical motion pain on bimanual examination. Exclusion criteria: Not defined. |
Lower abdominal pain, Bilateral adnexal tenderness, Cervical motion pain on bimanual examination, Abnormal vaginal discharges, Lower back pain, Menstrual cycle irregularity, Dysuria, Painful sexual intercourse, Body temperature >38 °C, WBC count >10X109/L, CRP >10 mg/L, C. trachomatis in endocervical canal, N. gonorrhoeae in endocervical canal, C. trachomatis in fallopian tubes 23.1, N. gonorrhoeae in fallopian tubes |
All patients underwent diagnostic laparoscopy. |
The sensitivity, specificity, and positive and negative predictive values of the main clinical diagnostic criteria in patients with laparoscopically confirmed PID. |
The diagnosis was confirmed with laparoscopy in 52 patients (71,2%). Other diagnoses: acute appendicitis (3), endometriosis (5), ruptured ovarian cysts (4) normal pelvis (9). (NB: all women reported lower abdominal pain, bilateral adnexal tenderness and cervical motion pain on bimanual examination) Sensii iviiy. spetificiiy. and positive and negative predictive values of dinical d criteria in patients with laparoscopicallyconfirmed pelvic inflammatory disea Signa and sympioms Stnsitivity (*> Specifidty (*} PPV(%) Lower abdominal pain 100 0 71 Bilateral adnexal tenderness 100 0 71 cervical motion pain on 100 0 71 bimanual examination Abnormal vaginal discharges 596 762 86 Lower back pain 73.1 80.9 904 Menst rual cycle irregularity 64.6 66.7 813 Dysuria 51.9 85.7 90 fcinful sexual intercourse 269 38.1 823 Body temperature ï38 T 25 80.9 765 WBC count 210*10% 48.1 763 833 CKPïlOmg/L 75 52.4 796 C. trodwruoos in endocervical canal 46.2 80.9 85.7 N. gononften inendocervical canal 269 100 I0O C. tradiomnris in fallopian tubes 23.1 100 100 N. gononhea in faDopian tubes 1.9 100 100 Abbreviations: PFV, positive piedictive value: NPV, negative predictive vali white Wood eell: CRP, C-reactlve protein. |
- Valide referentietest: ? criteria als bevindingen bij laparoscopie niet helder beschreven. - Index- en referentietest blind van elkaar beoordeeld: ? O' 0 - indextest afgenomen 45.2 onafhankelijk van andere 321 informatie over ziektestatus: 372 ? 37.7 35.6 34.4 beslissing om de e: WBC. referentietest uit te voeren onafhankelijk van de uitslag van de indextest: - - referentietest toegepast voordat op basis van de resultaten van de indextest reeds een behandeling is gestart: ? - selectie van patiënten voor het onderzoek valide: + - toepasbaarheid: +/- Algemeen eindoordeel: slecht |
B |
Short 2009 |
N = 722 (uit de Peach, rct) |
Objective: To examine the characteristics of mycoplasma genitalium infection among women with N. gonorrhoeae monoinfection or C. trachomatis infection, |
Pos M. genitalium PCR. Potential characteristics: elevated oral temperature (38.3 C), elevated WBC count (110,000 cells/mL), elevated erythrocyte sedimentation rate (115 mm/h), elevated C-reactive protein level (5 mg/dL), bilateral adnexal tenderness, mucopurulent cervicitis, and bacterial vaginosis (BV), defined using Gram stain and Amsel’s criteria Symptoms at presentation that were evaluated as potential characteristics of M. genitalium infection included the following: nausea or vomiting, nonmenstrual vaginal bleeding or spotting, more-prolonged or heavier menstrual bleeding, vaginal bleeding during or after sex, abnormal vaginal discharge, increased frequency of urination, and overall self-rated pelvic pain. |
Vs. pos N. gonorrhoeae or Chlamydia PCR. |
|
Compared with women with gonococcal PID, women with M. genitalium infection were less likely to have elevated systemic inflammatory markers, including an erythrocyte sedimentation rate >15 mm/h (5 [22.7%] of 22 patients vs. 45 [60.8%] of 74 patients; P =0.002), a white blood cell count >10,000 cells/mL (4 [28.6%] of 14 patients vs. 42 [64.6%] of 65 patients; P =0.018), and an oral temperature > 38.3°C (0 [0.0%] of 22 patients vs. 10 [13.9%] of 72 patients; P = 0.085). In addition, they were less likely to present with mucopurulent cervicitis (9 [47.4%] of 19 patients vs. 60 [83.3%] of 72 patients; P = 0.001), elevated vaginal pH (P = .018), and high pelvic pain score (P= .014). In contrast, women with chlamydial PID had signs and symptoms that were similar to those in women with M. genitalium infection. |
|
|
Risser 2009 |
‘structured’ review. |
Objective: to evaluate purulent vaginal and cervical discharge as a diagnostic test for pelvic inflammatory disease (PID). |
Pretest probability of 50% was used (diagnosed clinically) excess leukocytes in vaginal or cervical discharge. |
PID proven by laparoscopy or endometrial biopsy |
For each study, we calculated the post-test probabilities of PID from the pretest probability of disease (the prevalence of PID in patients like the patient being tested) and the sensitivity and specificity of the diagnostic test, namely excess leukocytes in vaginal or cervical discharge. We calculated these probabilities using the odds- likelihood formulation of Bayes’ theorem. |
The post-test probabilities of proven PID if leukocytes were present in vaginal or cervical discharge ranged from 50% to 73%. The mean value with 95% confidence interval (CI) was 57%, 53—61% (Table 1). Therefore, given that the pretest probability was 50%, the presence of leukocytes did not increase the probability of PID enough to make this a particularly helpful test. Excluding Westrom’s thesis2,3 (whose results have not been reproduced elsewhere in the literature), the post-test probabilities of PID if leukocytes were absent ranged from 24% to 49%. The mean value with 95% CI was 39%, 35- 42%. This mean probability is large enough that PID cannot be dismissed as a possible diagnosis, given its potentially severe longterm complications if it is not adequately treated. The authors conclude that the presence or absence of excess white blood cells in vaginal or cervical discharge was not particularly helpful in confirming or excluding PID in patients in whom the diagnosis was suspected from the clinical examination. |
Systematische review, goede kwaliteit |
A1 |
Kahn, 1991 |
Systematic review |
Objective: To examine the accuracy of existing diagnostic indicators for pelvic inflammatory disease and to develop guidelines for a new diagnostic model Inclusion criteria: Subjects were generally required to have lower abdominal pain plus one to four other symptoms or signs, such as pelvic tenderness, cervical motion tenderness, elevated sedimentation rate, and fever. |
All studies that quantitatively investigated the utility of discrete historical, clinical, or laboratory findings, which we termed indicators, in the diagnosis of PID. |
The gold standard for these measures of diagnostic test accuracy was each study's own outcome assessment of PID diagnosis, usually laparoscopy. Two studies used broad clinical inclusion criteria and clinical criteria much more specific to PID to establish the diagnosis. Three studies used less appropriate clinical criteria. |
The diagnostic indicators were organized into four categories: history (symptoms), clinical examination (signs), laboratory, and combinations of indicators. Summary tables and graphs were prepared to facilitate comparison and assessment of different indicators. |
Historical findings were usually not statistically significant predictors of pelvic inflammatory disease, and when they were they tended toward low sensitivity and high specificity, while clinical findings were somewhat more sensitive and about as specific. Several laboratory tests showed consistent value in pelvic inflammatory disease diagnosis, with high sensitivity and specificity. Combinations of indicators permitted high sensitivity or high specificity but not both simultaneously. No single or combination diagnostic indicator was found to reliably predict pelvic inflammatory disease. Combining published evidence with practical clinical considerations, a diagnostic approach is proposed that emphasizes diagnostic sensitivity when clinical presentation is mild and more thorough evaluation when a woman is severely ill. |
Systematische review, redelijke kwaliteit |
A1 |
Peiper t |
Cohort study |
Inclusion criteria: women who either met the |
Serum WBC, erythrocyte |
Any of the following findings: 1) histologic |
Prognostic capabilities of erythrocyte sedimentation rate and C-reactive |
Sensitivities for elevated white blood cell count (WBC), erythrocyte sedimentation rate, C-reactive |
NB geselecteerde p atiëntenpopulatie. |
|
1996 |
N = 120 |
Centers for Disease Control and Prevention's minimal criteria for acute pelvic inflammatory disease or who had other signs of upper genital tract infection (ie, atypical pelvic pain, abnormal uterine bleeding, or cervicitis). Exclusion criteria: postpartum or postoperative within the preceding 4 weeks, pregnancy, an inability to give informed consent, or a history of hysterectomy or bilateral salpingectomies. |
sedimentation rate, and C-reactive protein |
evidence of acute endometritis or salpingitis, 2) laparoscopic visualization of purulent exudate in the pelvis without another source, or 3) positive testing for Neisseria gonorrhoeae or Chlamydia trachomatis from the endometrium, fallopian tubes, or pelvis. |
protein were quantified by the area under their respective ROC curve Odds ratios were estimated using conditional maximum likelihood, and exact 95% CI are provided. A multiple logistic regression model was used to determine which of the four tests was most strongly associated with acute upper genital tract infection. |
protein, and increased vaginal white blood cells are 57, 70, 71, and 78%, respectively. If any one test is abnormal, the sensitivity is 100% and specificity is 18%. If all four tests are abnormal, sensitivity is 29% and specificity is 95%. |
Opeenvolgende patiënten: ? Beide testen bij alle patiënten*: -, bij 3 patiënten geen CRP bepaald. En referentietesten verschillen Testen onafhankelijk van elkaar beoordeeld*: ? Financiering: niet vermeld. Studie van matige kwaliteit |
|
Mietti nen, 1993 |
Cohort study N = 72 |
Inclusion criteria: History of abdominal pain of of < 3 weeks’duration, presence of cervical motion tenderness and uterine and adnexal tenderness on bimanual examination Exclusion criteria: If women had taken antibiotics, had had any gynaecologic operation or instrumentation of the upper genital tract in the preceding month, puerperal infections or pregnancy. Nonclassical symptoms and signs included atypical pain fie, of less than 30 days duration) that did not meet the CDC's minimal criteria for acute PID, abnormal uterine bleeding of unclear etiology (in women under age 40 to avoid those who were perirnenopausal) or cervicitis as demonstrated by a mucopurulent cervical discharge or a positive cervical test for N. gonorrhoeae and/or C. trachomatis. |
Erythrocyte sedimentation rate and serum C-reactive protein |
Assessment of salpingitis: presence of erythema and edema of the fallopian tubes and mucopurulent exudate expressed from the fimbrial end of one or both tubes. Salpingitis was graded into mild, moderate, or severe (Hager 1983). Assessment of endometritis: endometrial biopsy, identification of plasma cells. Endometritis was classified as mild, moderat, or severe (Paavonen 1985). Patients were pooled: Mild: -endometritis only, or — mild salpingitis with or without endometritis (N = 37) Severe: - pyosalpinx, TOA, perihepatitis or - other signs of severe or moderate salpingitis with or without (N = 35) endometritis. |
Mean erythrocyte sedimentation rate and mean serum C reactive protein rate in patients with mild versus severe PID on admission. Correlation between ESR and CRP. Sensitifity, specificity, PPV and NPV for different even erythrocyte sedimentation rate and C-reactive protein values in discriminantion between patients with severe and mild PID. Cutt-off values for mild or severe PID were determined. |
Erythrocyte sedimentation rate: In patients with severe disease: 58.7 mm/hr (95%CI 48.9 - 68.5) In patients with mild disease: 25.2 mm/hr (95% CI 19.3 - 31.0) C-reactive protein: In patients with severe disease: 93.8 mg/L (95%CI 73.6 - 113.9) In patients with mild disease: 44.6 mg/L (95%CI 31.1 - 56.1) Cutoff values for severe PID set at > 40 mm /hr (ESR) and > 60 mg/L (CRP) gave a specificity of 73% and 75%, a sensitivity of 83% and 73%, and a negative predictive value of 82% and 75%, and positive predictive value of 74% and 73%. |
NB geselecteerde patiëntenpopulatie. Opeenvolgende patiënten: ? Beide testen bij alle patiënten*: - (referentietesten verschillen. Testen onafhankelijk van elkaar beoordeeld*: ? Financiering: niet vermeld. Studie van matige kwaliteit |
B |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 11-11-2011
Laatst geautoriseerd : 11-11-2011
Geplande herbeoordeling : 01-01-2018
De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de NVOG of deze richtlijn nog actueel is.
Algemene gegevens
INITIATIEF
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
IN SAMENWERKING MET
Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
MET ONDERSTEUNING VAN
Orde van Medisch Specialisten
FINANCIERING
De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS)
Aanleiding
Optimale en vroegtijdige behandeling van pelvic inflammatory disease (PID) is essentieel om de klachten te verminderen en late complicaties zoals subfertiliteit, extra uteriene graviditeit (EUG) en chronische buikpijn te beperken. Toch blijkt er in Nederlandse klinieken geen eenduidig (antibiotisch) beleid, ondanks een in 2002 verschenen CBO-richtlijn waarin een duidelijk advies voor antibiotische behandeling wordt gegeven.(Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO, 2002) Ook is de behandeling van een tubo-ovarieel abces (TOA) niet duidelijk omschreven. Deze richtlijn bevat aanbevelingen voor de behandeling van PID en TOA.
Doel en doelgroep
Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen en handelingsinstructies ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De conclusies en aanbevelingen zijn het resultaat van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het expliciteren van goed medisch handelen. De richtlijn beoogt een leidraad te zijn voor de dagelijkse praktijk van de behandeling van de patiënt met een PID. Met name onderwerpen waarover tot op heden onduidelijkheid bestond, worden belicht.
Richtlijngebruikers
De richtlijn is in eerste plaats geschreven voor gynaecologen en gynaecologen in opleiding om de behandeling van PID te verbeteren. Daarnaast kan deze richtlijn gebruikt worden door andere disciplines zoals microbiologen, betrokken bij de behandeling van de patiënt met een PID.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2009 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vijf gynaecologen en twee microbiologen. Zij zijn gemandateerd door hun wetenschappelijke vereniging.
- Dr. P.J.M. van Kesteren, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (voorzitter)
- Dr. A.H. Adriaanse, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
- Mw. dr. P.M.J. Geomini, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
- Mw. dr. J.A.F. Huirne, gynaecoloog, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
- Mw. drs. C.L. van der Wijden, gynaecoloog, MPH, Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
- Dr. N.L.A. Arents, arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
- Dr. A.P. van Dam, arts-microbioloog, Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie
- Ir. T.A. van Barneveld, klinisch epidemioloog, Orde van Medisch Specialisten, Utrecht
- Mw. drs. C.F. la Chapelle, adviseur richtlijnontwikkeling Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Met dank aan mw. drs. J.W.M. Plevier, informatiespecialist, voor het verrichten van de literatuursearches.
Belangenverklaringen
Door alle werkgroepleden is een belangenverklaring ingevuld, een overzicht hiervan vindt u hieronder.
Activiteiten die de leden van de multidisciplinaire richtlijn werkgroep ‘Pelvic Inflammatory Disease en het Tubo-Ovarieel Abces’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.
|
Firma |
Activiteit |
Anders |
Dr. P.J.M. van Kesteren |
geen |
geen |
geen |
Dr. A.H. Adriaanse |
Bayer |
Nascholing huisartsen/ web tv: masterclass gynaecologie: fluor vaginalis |
geen |
Mw. dr. P.M.J. Geomini |
geen |
geen |
geen |
Mw. dr. J.A.F. Huirne |
geen |
geen |
geen |
Mw. drs. C.L. van der Wijden, MPH |
geen |
geen |
geen |
Dr. N. Arents |
geen |
geen |
geen |
Dr. A.P. van Dam |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Patiëntenparticipatie bij de ontwikkeling van deze richtlijn was lastig te bewerkstelligen in verband met de moeilijkheid van de materie. Er zijn geen specifieke patiëntenverenigingen voor PID of TOA, hetgeen het realiseren van patiëntenparticipatie sterk beperkt. Om deze redenen is ervoor gekozen om belangenverenigingen te benaderen in de commentaarfase van de richtlijn. Door de Patiëntenvereniging Gynaecologie Nederland (PGN) zijn patiënten geïnterviewd. De opmerkingen uit de interviews zijn tijdens de commentaarfase verwerkt in de richtlijn.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Implementatie en indicatorontwikkeling
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn in zijn algemeenheid én de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn is/wordt verspreid onder de beroepsgroepen: gynaecologen en microbiologen en ziekenhuizen. Daarnaast is/wordt er een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en het Nederlands Tijdschrift voor Obstetrie en Gynaecologie en is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de NVOG.
Werkwijze
De werkgroep werkte gedurende anderhalf jaar aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. Bij de start van het richtlijnontwikkelingtraject werden met de werkgroepleden de knelpunten geanalyseerd. De knelpunten werden vervolgens vertaald in uitgangsvragen. Aan de hand van de gedefinieerde uitgangsvragen werden vervolgens zoekvragen opgesteld. De zoekacties werden in samenwerking met informatiespecialisten uitgevoerd. Uit een oriënterende search bleek dat de Britse Richtlijn van het Royal College of Obstetricians and Gynaecologists, Management of acute pelvic inflammatory disease (Green-top guideline No.32, 2008) op het grootste deel van de opgestelde uitgangsvragen een evidence based antwoord gaf en zodoende zeer bruikbaar was voor het ontwikkelen van de Nederlandse richtlijn. De RCOG-richtlijn vormt dan ook de basis voor deze richtlijn. De zoekstrategie van de Britse richtlijn is opgevraagd, herhaald en geüpdatet door de informatiespecialist.
Relevante literatuur werd op kwaliteit en inhoud beoordeeld door de werkgroepleden. Vervolgens werden er teksten opgesteld door de werkgroep. De vastgestelde teksten vormen samen de hier voorliggende richtlijn.
Methode richtlijnontwikkeling
Strategie voor zoeken naar literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande richtlijnen in de databases van het National Guideline Clearinghouse (http://www.guideline.gov/), NICE (http://www.nice.org.uk/), SIGN (http://www.sign.ac.uk/) en van het CBO. Tevens werd gezocht naar systematische reviews in de Cochrane Library. Vervolgens is de zoekstrategie van de RCOG opgevraagd, ge- updatet en herhaald tot november 2009. Er waren enkele uitgangsvragen die niet
werden behandeld in de RCOG-richtlijn; hiervoor zijn afzonderlijke searches verricht in de elektronische databases Medline (PubMed) (1949-2010) en Embase (Ovid) (19802010). Er is aanvullend handmatig gezocht naar studies in de literatuurlijsten van de opgevraagde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar (systematische reviews of meta-analyses van) gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT’s). In afwezigheid van RCT’s werd verder gezocht naar prospectieve gecontroleerde onderzoeken, vergelijkende onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onderzoeken. Voor enkele onderwerpen zijn aanvullende literatuursearches verricht (IUD en PID, behandeling Actinomyces-infectie bij PID en behandeling van een TOA). De zoekstrategieën van de additionele searches staan weergegeven in bijlage 1.
Beoordeling van de kwaliteit van studies
Na selectie door de werkgroepleden bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies staan vermeld. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens door de werkgroepleden beoordeeld op kwaliteit van het onderzoek en gegradeerd naar mate van bewijs. Hierbij is voor de hoofdstukken 1, 2, 3 en 5 de indeling gebruikt, zoals weergegeven in tabel 1.
Tabel 1 Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
Bewijs- niveau
|
Interventieonderzoek |
Diagnostisch accuratesseonderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review/meta-analyse van tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang
|
Onderzoek t.o.v. een referentietest (‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van resultaten, met voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow- up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten.
|
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (ook patiënt- controleonderzoek, cohortonderzoek) |
Onderzoek t.o.v. een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd
|
Prospectief cohortonderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiënt- controleonderzoe k
|
C |
|
Niet-vergelijkend onderzoek |
|
D |
|
Mening van deskundigen |
|
De beoordeling van de verschillende artikelen vindt u in de verschillende teksten terug onder het kopje ‘Onderbouwing’. Wanneer er nauwelijks goede gecontroleerde onderzoeken werden gevonden voor dit onderwerp, zijn de studies alleen samengevat in de tekst en niet in evidencetabellen. Het wetenschappelijk bewijs is vervolgens kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur waarop deze conclusie is gebaseerd, staat bij de conclusie vermeld, inclusief de mate van bewijs (zie tabel 2).
Tabel 2 Niveau van bewijskracht van de conclusie op basis van het aan de conclusie ten grondslag liggend bewijs
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 (Het is aangetoond dat…)
|
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of ten minste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B (Het is aannemelijk dat…) |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C (Er zijn aanwijzingen dat…) |
4 |
Mening van deskundigen (De werkgroep is van mening dat…) |
Voor hoofdstuk 4, IUD en PID, is gekozen om - volgens de recentste ontwikkelingen op het gebied van richtlijnen - de methode toe te passen van Grading of Recommendations Assessment, Development and Evaluation (GRADE) voor het graderen van de kwaliteit van bewijs en de sterkte van de aanbevelingen. Bij de beoordeling van de literatuur aangaande dit hoofdstuk heeft de werkgroep vooral gekeken naar studies waarbij, naar inzicht van de werkgroepleden, klinisch relevante uitkomstmaten gebruikt werden. De door de werkgroep opgestelde relevante klinische uitkomstmaten waren: 6 uitkomstmaten voor de korte termijn (afname van de pijn onder in de buik, afname van koorts, afname van misselijkheid en braken, opnameduur, verbetering van leukocytose en verbetering van de bezinking) en 2 uitkomstmaten voor de lange termijn (kans op spontane zwangerschap en de kans op een recidief-PID).
De beoordeling van de kwaliteit van deze studies gebeurde zoals weergegeven in tabel 3. Vervolgens werd de kwaliteit van het bewijs op het niveau van de systematische review beoordeeld. Met de kwaliteit van het bewijs wordt bedoeld in hoeverre er vertrouwen is dat de aanbevelingen gebaseerd kunnen worden op de (effectschatting van de) evidence en de GRADE-tabellen. Het wetenschappelijk bewijs werd vervolgens kort samengevat in een ‘conclusie’. De belangrijkste literatuur waarop deze conclusie is gebaseerd, staat bij de conclusie vermeld, inclusief de GRADE-waardering van bewijs.
Bij GRADE wordt de evidence per uitkomstmaat beoordeeld. De beoordeling wordt gedaan door het invullen van een evidenceprofiel (zie bijlage 2.4.1). Alleen voor kritieke en/of belangrijke uitkomstmaten wordt een evidenceprofiel gemaakt. Er zijn in totaal 5 factoren die de kwaliteit van het bewijs per uitkomstmaat kunnen verlagen en 3 factoren die de kwaliteit kunnen verhogen. Per factor kan de kwaliteit met 1 of 2 niveaus omlaag gaan. Als het om een ernstige beperking gaat, dan gaat de kwaliteit met 1 niveau omlaag; als het om een zeer ernstige beperking gaat, dan gaat de kwaliteit met 2 niveaus omlaag.
De verschillende typen onderzoek kunnen worden ingedeeld naar mate van bewijs. In het GRADE-systeem beginnen RCT’s met hoge kwaliteit (4) en observationele studies met lage kwaliteit (2). Niet-vergelijkende, niet-systematische studies (bijv. case series en case reports) zijn altijd van zeer lage kwaliteit. Een overzicht van de GRADE-indeling van kwaliteit van studies per uitkomstmaat is weergegeven in tabel 3.
Tabel 3 GRADE-indeling van kwaliteit van studies per uitkomstmaat
Kwaliteit |
Studiedesiqn |
Kwaliteit verlatten |
Kwaliteit verhoqen |
Hooq (41 |
RCT |
|
|
Matig (3) |
|
||
Laag (2) |
Observationele vergelijkende studie (vb. patiënt controle onderzoek, cohortonderzoek) |
||
Zeer laag (1) |
- Niet- systematische klinische observaties (vb. case series of case reports) |
||
|
|
RCTs beginnen 'hoog' (4), obseivntionele studies beginnen 'laag' (2)
Bij RCTs: vb. totaal 1 punt downgraden: dan van hoog (4) naar matig (3); bij RCTs: vb. totaal 2 punten downg raden: dan van hoog (4) naar laag (2): bij RCTs: in totaal ^ 3 punten downgiaden: dan van hoog (4) naar zee r laag (1)
Bij obseivationele studies: vb. 1 punt upgraden: dan van laag (2) naar matig (3)
Zoekstrategie
De zoekstrategie van de RCOG-greentop guideline ‘Management of Pelvic Inflammatory Disease’ is als basis gebruikt. Er is gezocht in de elektronische databases PubMed en Embase vanaf januari 2007 t/m november 2009, omdat voor de RCOG-richtlijn de literatuurzoekacties in augustus 2007 werden afgesloten. De zoekstrategie voor deze ‘verlengde RCOG-search’ met toepassing van de taallimiet Engels, staat weergeven in de eerste rij van de onderstaande tabel.
Vervolgens werd voor afzonderlijke uitgangsvragen met specifieke zoektermen gezocht naar wetenschappelijke studies in de elektronische databases PubMed en Embase. Tevens werd aanvullend handmatig gezocht in de literatuurlijsten van de opgevraagde artikelen. In afwezigheid van gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT’s) werd verder gezocht naar prospectieve gecontroleerde onderzoeken, vergelijkende onderzoeken en prospectieve niet-vergelijkende onderzoeken. De gebruikte zoektermen staan in de onderstaande tabel.
Verder zijn de volgende (reeds bestaande) richtlijnen gebruikt: 2006 US Centers for Disease Control STD treatment guidelines{Workowski, 2006 1 /id}, 2005 UK National Guidelines on Sexually Transmitted Diseases{Ross, 2005 4 /id}, 2007 European guideline for the management of pelvic inflammatory disease{Ross, 2007 11 /id} en de in 2005 herziene NHG-standaard. {Dekker J.H., 2005 15 /id}
Formuleren van aanbevelingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet wetenschappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘overwegingen’. Bij de overwegingen spelen de ervaring en opvattingen van de werkgroepleden een rol. De ‘aanbevelingen’ geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op zowel het beschikbare wetenschappelijke bewijs als op de belangrijkste overwegingen. De gebruikte methodiek voor richtlijnontwikkeling verhoogt de transparantie van de totstandkoming van de aanbevelingen in deze richtlijn.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.