Voedingstoestand bij pancreascarcinoom
Uitgangsvraag
Welke screeningsmaatregelen en diagnostische maatregelen dienen te worden verricht ten aanzien van het vaststellen van de voedingstoestand?
Aanbeveling
Verwijs standaard alle patiënten met een pancreascarcinoom naar de diëtist om de voedingstoestand te bepalen en te monitoren.
Laat de diëtist bij alle (verwezen) patiënten een nutritional assessment uitvoeren, waarin minimaal de voedingsinname, -verbruik en -verliezen, de lichaamssamenstelling, de nutriëntenreserves, de functionele parameters en de ziektetoestand van de patiënt meegenomen worden.
Overwegingen
Ondervoeding kan worden beschouwd als een voedingstoestand waarbij sprake is van een tekort of disbalans van energie, eiwit en/of andere nutriënten, die leidt tot meetbare nadelige effecten op de lichaamsomvang en lichaamssamenstelling, op het functioneren en op klinische resultaten (IKNL 2012). 80% van de patiënten met een pancreascarcinoom is bij diagnose reeds ondervoed waardoor aandacht voor de voedingstoestand van groot belang is.
Screening
Voor patiënten is tijdige herkenning en behandeling van (het risico op) ondervoeding van groot belang om verdere verslechtering van de voedingstoestand te voorkomen en zo mogelijk de voedingstoestand te verbeteren. Dit gebeurt door middel van screening (Stuurgroep Ondervoeding 2019). De werkgroep neemt het advies uit de richtlijn Ondervoeding bij patiënten met kanker (IKNL 2012) over. Het advies is om patiënten tijdens het diagnose-behandeltraject herhaaldelijk te screenen op (risico op) ondervoeding. De werkgroep is van mening dat het risico op ondervoeding van patiënten met een pancreascarcinoom bij het eerste consult en daarna tijdens elk poliklinisch bezoek en bij elke opname in kaart zou moeten worden gebracht door de behandelend arts of (specialistisch) verpleegkundige.
De werkgroep is van mening dat ook voor patiënten met pancreascarcinoom de voordelen van screening (vroegtijdige herkenning en behandeling van ondervoeding) opwegen tegen potentiële nadelen (tijdsinvestering van de arts of (specialistisch) verpleegkundige). De uitvoering van een herhaaldelijke screening (en evt. aanvullende diagnostiek en behandeling) door arts, (specialistisch) verpleegkundige of diëtist lijkt de werkgroep voor alle patiënten met pancreascarcinoom haalbaar.
Daarvoor wordt een screeningsinstrument aanbevolen met de volgende afkappunten:
- BMI < 20 (18-69 jaar) en BMI < 22 (≥ 70 jaar) en / of
- Onbedoeld gewichtsverlies van >10 % in langere periode (> 6 maanden) en/of
- Onbedoeld gewichtsverlies van >5 % in de afgelopen 6 maanden.
Bij kanker wordt de Patient-Generated Subjective Global Assessment (Short Form) gezien als voorkeursinstrument voor het vaststellen van (risico op) ondervoeding bij patiënten met kanker (IKNL 2012; standpunt LWDO 2014). De werkgroep sluit zich hierbij aan en adviseert dit instrument als eerste keuze. Dit instrument kan door de patiënt, eventueel met hulp van mantelzorgers, ingevuld worden.
Verwijzing naar diëtist voor verdere diagnostiek
De werkgroep deelt de zienswijze dat screening zonder verdere diagnostiek en behandeling niet zinvol is (Stuurgroep Ondervoeding 2019). De werkgroep neemt daarom het advies over om na een screeningsuitslag 'ondervoeding' of 'hoog risico op ondervoeding' te verwijzen naar de diëtist, zodat deze de diagnostiek en behandeling kan starten. Continueren van de herhaaldelijke screening is dan niet meer nodig. Overwogen kan worden om de diëtist bij alle patiënten met een pancreascarcinoom protocollair in te schakelen (voordat er klachten optreden), gezien de hoge incidentie van ondervoeding bij deze patiëntengroep (IKNL 2012).
De werkgroep adviseert dat de diëtist een nutritional assessment uitvoert op een gestructureerde wijze door subjectieve en objectieve metingen. Een volledig nutritional assessment is echter niet altijd haalbaar en/of noodzakelijk. Er is vooralsnog geen consensus over een minimale en optimale set van parameters voor het nutritional assessment. De werkgroep sluit zich aan bij het advies van de Stuurgroep Ondervoeding en is van mening dat onderstaande factoren in elk geval minimaal meegenomen dienen te worden in de diagnostiek van de voedingstoestand:
Bij het diagnosticeren van de voedingstoestand dienen minimaal de volgende punten meegenomen te worden.
- Voedingsinname – focus op inname van energie en eiwit gezien het belang van een goede voedingstoestand, en op vet en vetoplosbare vitaminen gezien het risico op (vet)malabsorptie.
- Verbruik – bij voorkeur meten middels indirecte caloriemetrie, indien dit niet mogelijk is kan de behoefte berekend worden, zie voor meer informatie de richtlijn Ondervoeding van de Stuurgroep Ondervoeding.
- Verliezen – focus op klinische verschijnselen van (vet)malabsorptie en overweeg een 72h feces analyse op kwantitatief vet, zie verder de module Pancreasenzymsuppletie
- Lichaamssamenstelling – voor het meten van de lichaamssamenstelling volgt de werkgroep de richtlijn Ondervoeding van de Stuurgroep Ondervoeding
- Nutriëntenreserves - overweeg de vetoplosbare vitaminen (vitamine A, D, E, K (INR)) in het serum te bepalen, zie verder de module Pancreasenzymsuppletie
- Functionele parameters – minimaal twee onafhankelijke functiematen, zoals kracht (handknijpkracht, beenspierkracht), een looptest en/of een inspanningstest
- Ziektetoestand – inflammatieparameters (Stuurgroep Ondervoeding 2019).
Diagnostiek exocriene pancreasinsufficiëntie
Hiervoor verwijzen we u naar de moduletekst en aanbevelingen over pancreasenzymsuppletie in de module ‘Pancreasenzymen, vitaminen, omega-3 vetzuren en kurkuma’.
Diagnostiek diabetes mellitus
Het is van belang bloedglucosewaarden te monitoren en eventuele hyperglycemieën en/of diabetes mellitus te behandelen. Hiervoor verwijzen we u verder naar de NDF Voedingsrichtlijn diabetes 2015.
Diagnostiek cachexie
Bij patiënten met pancreascarcinoom komt cachexie veelvuldig voor. Cachexie kenmerkt zich door een ernstige metabole ontregeling met gevolgen voor onder andere de spiermassa, het energieverbruik, de functionaliteit en de eetlust (Stuurgroep Ondervoeding 2019).
Bij cachexie is er meestal, maar niet altijd, sprake van ondergewicht; een normaal gewicht of zelfs overgewicht sluit cachexie niet uit. De werkgroep neemt de criteria voor het bestaan van cachexie over uit de recente diagnostische criteria voor ondervoeding waarin cachexie wordt beschouwd als een vorm van ziektegerelateerde ondervoeding (Stuurgroep ondervoeding 2019). Ondervoeding wordt gekenmerkt door gewichtsverlies: > 5 % in afgelopen 6 maanden of > 10 % in langere periode (> 6 maanden) of lage BMI: < 20 kg/m2 bij 18-70 jaar, < 22 kg/m2 bij ≥ 70 jaar of verminderde spiermassa: verminderd op basis van een meting met gevalideerde methode. Cachexie definieren we door een van de kenmerken van ondervoeding in combinatie met een oorzakelijke factor, zoals een verminderde voedingsinname of –opname of ziektelast/inflammatie (Stuurgroep ondervoeding 2019).
Belangrijkste bevindingen
Een screeningsinstrument dient minimaal de volgende risico indicatoren voor ondervoeding te bevatten:
Bij kanker wordt de Patient-Generated Subjective Global Assessment (Short Form) gezien als voorkeursinstrument voor het screenen van (risico op) ondervoeding bij patiënten met kanker
Bronnen: Stuurgroep ondervoeding 2019; IKNL 2012; Standpunt LWDO 2014 |
Bij het diagnosticeren van de voedingstoestand dienen minimaal de volgende punten meegenomen te worden: 1. Voedingsinname – focus op inname van energie, eiwit, vet en vetoplosbare vitaminen 2.Verbruik – bij voorkeur meten middels indirecte caloriemetrie 3. Verliezen – focus op klinische verschijnselen van (vet)malabsorptie en overweeg een 72h feces analyse op kwantitatief vet, zie verder de module Pancreasenzymsuppletie 4. Lichaamssamenstelling – volgens het advies van de Stuurgroep Ondervoeding 5. Nutriëntenreserves - overweeg de vetoplosbare vitaminen (vitamine A, D, E, K (INR)) in het serum te bepalen, zie verder de module Pancreasenzymsuppletie 6. Functionele parameters – minimaal twee onafhankelijke functiematen, zoals kracht (handknijpkracht, beenspierkracht), een looptest en/of een inspanningstest 7. Ziektetoestand – inflammatieparameters
Bronnen: Stuurgroep ondervoeding 2019 |
Als criteria voor het bestaan van cachexie worden gebruikt: gewichtsverlies (> 5 % in de afgelopen 6 maanden of > 10 % in langere periode (> 6 maanden)) of een lage BMI (< 20 kg/m2 bij 18-70 jaar of < 22 kg/m2 bij ≥ 70 jaar) of verminderde spiermassa (op basis van een gevalideerde meting) , in combinatie met een verminderde voedingsinname of –opname of ziektelast/inflammatie.
Bronnen: Stuurgroep ondervoedng 2019; IKNL 2012 |
Onderbouwing
Achtergrond
80% van de patiënten met een pancreascarcinoom heeft bij diagnose reeds een verslechterde voedingstoestand. Dit is vaak het gevolg van kankercachexie in combinatie met een verminderde inname en (vet)malabsorptie. Klachten die de voedingsinname bemoeilijken zijn onder andere vermoeidheid, anorexie, snelle verzadiging, smaak- en reukveranderingen, pijn, misselijkheid en braken. (Vet)malabsorptie is het gevolg van exocriene pancreasinsufficiëntie en galwegobstructie. Ook hyperglycemieën ten gevolge van endocriene pancreasinsufficiëntie kunnen leiden tot gewichtsverlies. Onbedoeld gewichtsverlies en daarmee het verlies van spiermassa zorgen voor een verminderde immuunstatus, een vertraagde wondgenezing, een langzamer herstel van de behandeling, een grotere kans op complicaties en een verminderde kwaliteit van leven. Het is daarom van belang tijdig de voedingstoestand te bepalen.
Zoeken en selecteren
Om deze uitgangsvraag te kunnen beantwoorden voerde de werkgroep geen systematische literatuuranalyse uit, omdat er een recente richtlijn over dit onderwerp beschikbaar is (Richtlijn ondervoeding, Stuurgroep Ondervoeding 2019). De werkgroep verwijst tevens naar het Handboek Voeding bij Kanker (2016), Richtlijn perioperatief voedingsbeleid (CBO 2007) en Voeding en Dieet (IKNL 2017).
De werkgroep verwijst daarnaast naar de module ‘Pancreasenzymen, vitaminen, omega-3 vetzuren en kurkuma’ van deze richtlijn en de NDF Voedingsrichtlijn diabetes 2015.
Referenties
- CBO. Richtlijn perioperatief voedingsbeleid. Utrecht: Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO; 2007.
- IKNL. Algemene en tumorspecifieke voedings- en dieetbehandeling: Landelijke richtlijn, versie 3.0. Utrecht: Integraal Kankercentrum Nederland; 2017.
- IKNL. Ondervoeding bij patiënten met kanker: Landelijke richtlijn, versie 1.0. Utrecht: Integraal Kankercentrum Nederland; 2012.
- Stuurgroep ondervoeding. Richtlijn ondervoeding. 2019.
- Kruizenga H, Beijer S, Huisman-de Waal G, et al. Richtlijn ondervoeding. Stuurgroep ondervoeding; 2017.
- Vogel J, Beijer S, Delsink P, et al. (redactie). Handboek voeding bij kanker. Uitgeverij De Tijdstroom, Utrecht; 2016, druk 2.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 03-06-2019
Laatst geautoriseerd : 03-06-2019
Geplande herbeoordeling : 01-01-2024
Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
Op modulair niveau moet in 2019 gekeken worden of de module ‘Screening' herzien moet worden naar aanleiding van het uitkomen van de update van de internationale consensus guideline over pancreassurveillance (Canto 2013). De module ‘Neoadjuvante behandeling van (borderline) resectabel pancreascarcinoom’ moet worden beoordeeld zodra de resultaten van de PREOPANC-1 studie zijn gepubliceerd. De module ‘Adjuvante therapie’ moet worden beoordeeld zodra de lange termijn data van lopend onderzoek (gemcitabine capecitabine, MFOLFIRINOX, nab-paclitaxel/gem) zijn gepubliceerd.
De NVvH is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Module |
Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn |
Screening |
2020 |
Diagnostische strategie |
2024 |
Screening en diagnostiek voedingstoestand |
2024 |
Indicatie resectie |
2024 |
Voeding in het peri-operatieve beleid |
2024 |
Peri-operatief gebruik Somatostatine (analogen) |
2024 |
Uitgebreidheid resectie |
2024 |
Follow-up na resectie |
2024 |
Pancreasenzymen, vitaminen, omega-3 vetzuren en kurkuma |
2024 |
Pathologie |
2024 |
Neoadjuvante behandeling van (borderline) resectabel pancreascarcinoom |
2021 of na publicatie PREOPANC-1 studie |
Adjuvante therapie |
2021 of na publicatie van lange termijn data van lopend onderzoek (gemcitabine capecitabine, MFOLFIRINOX, nab-paclitaxel/gem) |
Behandeling van lokaal gevorderd pancreascarcinoom |
2024 |
Behandeling voor patiënten met gemetastaseerd pancreascarcinoom |
2024 |
Preoperatief en palliatief stenten |
2024 |
Behandelvoorkeur bij pijnbestrijding voor lokaal uitgebreid pancreascarcinoom |
2024 |
Voeding in de palliatieve fase |
2024 |
Psychosociale zorg |
2024 |
Voorlichting en communicatie |
2024 |
Organisatie van zorg |
2024 |
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.
Doel en doelgroep
Doel
Het doel van de richtlijn is om het beleid bij patiënten te standaardiseren en af te stemmen op de wensen van deze patiënten in alle fasen van hun ziekte en aanbevelingen zo te formuleren dat zij implementeerbaar zijn.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met pancreascarcinoom, zoals chirurgen, radiotherapeuten, medisch oncologen, maag-darm-leverartsen, radiologen, nucleair-geneeskundigen, pathologen, huisartsen, oncologieverpleegkundigen, IKNL-consulenten, maatschappelijk werkers, diëtisten en psychologen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een pancreascarcinoom.
De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.
De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- prof. dr. O.R.C. (Olivier) Busch, HPB chirurg, Amsterdam UMC locatie AMC, Amsterdam (voorzitter)
- C.J.M. (Charlotte) van den Bosch MSc, diëtist chirurgie-oncologie, Amsterdam UMC locatie VUmc (vanaf 1/5/2018)
- dr. L.A.A. (Lodewijk) Brosens, patholoog, UMC Utrecht, Utrecht en RadboudUMC, Nijmegen
- prof. dr. M.J. (Marco) Bruno, afdelingshoofd MDL, Erasmus MC, Rotterdam
- L.J.P.M. (Lieke) Corpelijn, verpleegkundig specialist, Maastricht UMC, Maastricht
- prof. dr. P. (Paul) Fockens, hoofd afdeling MDL, Amsterdam UMC, Amsterdam
- dr. B. (Bas) Groot Koerkamp, HPB chirurg en epidemioloog, Erasmus MC, Rotterdam
- drs. E.J.R.J. (Erik) van der Hoeven, abdominaal radioloog, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
- dr. C. (Casper) Jansen, klinisch patholoog, LabPON, Hengelo
- de heer L. (Leo) Kwakkenbos, ervaringsdeskundige
- M. (Marjan) Mullers MSc, diëtist chirurgie-oncologie, Maastricht UMC, Maastricht
- dr. J.J. (Joost) Nuyttens, radiotherapeut, Erasmus MC, Rotterdam
- drs. T.P. (Thomas) Potjer, klinisch geneticus, LUMC, Leiden
- dr. M.W.J. (Martijn) Stommel, HPB chirurg, Radboudumc, Nijmegen
- drs. G. (Geertjan) van Tienhoven, radiotherapeut oncoloog, Amsterdam UMC locatie AMC, Amsterdam
- drs. J. (Judith) de Vos – Geelen, medisch oncoloog, Maastricht UMC, Maastricht
- dr. J.W. (Hanneke) Wilmink, internist-oncoloog, Amsterdam UMC locatie AMC, Amsterdam
- J.E. (Jill) Witvliet-van Nierop MSc, diëtist chirurgie-oncologie, Amsterdam UMC locatie VUmc (tot 1/5/2018)
Met ondersteuning van
- Dr. J.S. (Julitta) Boschman, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- M. (Michiel) Oerbekke MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- Dr. W.A. (Annefloor) van Enst, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- D.P. (Diana) Gutierrez, projectsecretaresse, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
- J. (Jill) Heij, projectsecretaresse, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
prof. dr. O.R.C. (Olivier) Busch |
HPB chirurg |
Geen andere betaalde functies |
Voorzitter Dutch Pancreatic Cancer Group (DPCG)
Voorzitter Dutch Pancreatic Cancer Audit (DPCA bij DICA)
Lid toetsingscommissie dataverificatie DPCA
Coördinator bij PancreasParel, biobanking bij Parelsnoer Instituut |
Geen acties ondernomen |
dr. B. (Bas) Groot Koerkamp |
HPB chirurg Epidemioloog |
Bestuurslid Wetenschappelijke vereniging van de DPCG (Ducth Pancreas Cancer Group), onbetaald |
Subsidie van ZonMW (300.000 Euro) voor fase 3 trial naar neoadjuvante FOLFIRINOX versus direct opereren en adjuvante chemotherapie voor patiënten met (borderline) resectabel pancreascarcinoom.
Subsidie van KWF (600.000 Euro) voor fase 3 trial naar intra-arteriele chemotherapie met een pomp voor patiënten resectabele colorectale levermetastase. |
Geen acties ondernomen |
dr. M.W.J. (Martijn) Stommel |
HPB chirurg |
Geen nevenfuncties |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
dr. J.W. (Hanneke) Wilmink |
Internist-oncoloog |
Geen nevenfuncties |
Bestuurslid van de Dutch Pancreatic Cancer Group (DPCG)
Heeft extern gefinancierd onderzoek, maar de financier daarvan heeft geen belang bij resultaat van het onderzoek |
Geen acties ondernomen |
drs. J. (Judith) de Vos – Geelen |
Medisch oncoloog |
Lid van de wetenschappelijke commissie DPCG |
Lid adviescommissie Celgene, Baxalta en Ipsen. Geen directe financiële belangen in een farmaceutisch bedrijf. |
Geen acties ondernomen |
dr. L.A.A. (Lodewijk) Brosens |
Patholoog |
Geen nevenfuncties |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
dr. C. (Casper) Jansen |
Klinisch patholoog |
Geen nevenfuncties |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
drs. E.J.R.J. (Erik) van der Hoeven |
Abdominaal radioloog |
Geen nevenfuncties |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
prof. dr. P. (Paul) Fockens |
Hoofd afdeling MDL |
Geen nevenfuncties |
Consultancy op onregelmatige basis voor biomedische bedrijven. In de afgelopen 2 jaar voor Boston Scientific, Cook, Fujifilm, Medtronic en Olympus.
Geen financiele belangen in biomedische bedrijven
Externe financiering van wetenschappelijk onderzoek naar complicaties van pancreatitis door Bosont Scientific |
Geen acties ondernomen |
prof. dr. M.J. (Marco) Bruno |
MDL-arts |
- Lecturer en consultant Boston Scientific - Lecturer en consultant Cook Medical - Lecturer 3M - Lecturer Pentax Medical - Consultant Mylan
|
Lid van de Wetenschappelijke Advies Raad (WAR), commissie Care & Cure, Zorginstituut Nederland
Committee member Scientific Committee of United European Gastroenterology (UEG)
ZonMw NutsOhra financiering voor studie naar effect ERCP en papillotomie voorspelt ernstige pancreatitis
Financiering Cook Medical voor investigator initiated studie naar optimalisatie van EUS geleide weefselbiopten (oa pancreaskanker) en training en kwaliteit van ERCP
Financiering Boston Scientific voor investigator initiated studie naar nut en effect van pancreatoscopische behandeling van pacreasstenen bij chronische pancreatitits
Deelname aan verschillende industry initiated ERCP en/of EUS gerelateerde device/accessoires studies
Studie naar infectie prevalentie ERCP scopen gefinancieerd door ministerie van VWS
Studie aangaande endoscoop reiniging gefinancierd door 3M
Studie aangaande endoscoop reiniging gefinancierd door Pentax Medical |
Geen acties ondernomen |
dr. J.J. (Joost) Nuyttens |
Radiotherapeut |
Onbekend |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
drs. G. (Geertjan) van Tienhoven |
Radiotherapeut oncoloog |
Geen nevenfuncties |
Onderzoek gefinancierd door (onafhankelijk) KWF |
Geen acties ondernomen |
drs. T.P. (Thomas) Potjer |
Klinisch geneticus i.o. |
PhD student erfelijk pancreascarcinoom / melanoom (betaald) |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
L.J.P.M. (Lieke) Corpelijn |
Verpleegkundig Specialist HPB-Chirurgie |
Geen nevenfuncties |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
M. (Marjan) Mullers MSc |
Diëtist |
Geen nevenfuncties |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
J.E. (Jill) Witvliet-van Nierop MSc |
Diëtist |
Geen nevenfuncties |
Heeft voedingsonderzoek uitgevoerd rondom IRE van pancreascarcinoom (PAN-NUTRIENT studie), gefinancierd door Nationaal Fonds tegen Kanker. De financierder heeft geen belangen bij de resultaten. |
Geen acties ondernomen |
C.J.M. (Charlotte) van den Bosch MSc |
Diëtist |
Geen nevenfuncties |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
L. (Leo) Kwakkenbos |
Ervaringsdeskundige |
Voorzitter WijkNogLeuker
PACO-lid KWF
Lid Voorzittersoverleg Adviesraad KWF
Bestuurslid DPCG (betaald)
Bestuurslid (voorzitter) Living With Hope (Landelijk Patiënten Platform Alvleesklier kanker) (tot januari 2019)
Overige functies zijn onbetaald |
Geen belangen |
Geen acties ondernomen |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van patiëntvertegewoordigers aan de invitational conference (zie verslag invitational conference bij de aanverwante producten) en deelname van dhr. Leo Kwakkenbos (ervaringsdeskundige) in de werkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Living With Hope Foundation.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft geen interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatorontwikkeling).
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn Pancreascarcinoom (IKNL 2011) op noodzaak tot revisie. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van:
- Klinische relevantie.
- De beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit.
- De te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Gebruik van beschikbare evidence Belgische richtlijn Pancreascarcinoom
Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) en het College voor Oncologie publiceerden in 2017 een selectieve update van hun klinische richtlijn uit 2009 over de diagnose en behandeling van pancreascarcinoom. Het KCE concentreerde zich op drie vragen:
- Wat is de waarde van de volgende onderzoeken bij de diagnose van pancreascarcinoom: ultrasonografie (US), computertomografie (CT), beeldvorming door magnetische resonantie (MRI), endoscopische ultrasonografie (EUS) + fijnenaaldaspiratie (FNA) van de primaire tumor, positronemissietomografiescan (PET-scan), endoscopische retrograde cholangiopancreatografie (ERCP), dosering van tumormarkers en analyse van cystevocht?
- Gaat toediening van een neoadjuvante behandeling met chemotherapie, radiotherapie of beide gepaard met een betere overleving, reseceerbaarheid en kwaliteit van leven (QoL) en met minder complicaties: a) bij patiënten met een reseceerbaar pancreascarcinoom? b) bij patiënten met lokaal invasieve borderlin e reseceerbaar pancreascarcinoom?
- Wat is de optimale behandelingsstrategie bij patiënten met recidief pancreascarcinoom?
De Nederlandse werkgroep beoordeelde de kwaliteit van:
- de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur;
- het beoordelen van de methodologische kwaliteit van de studies en
- de literatuursamenvattingen
als hoog en heeft er daarom voor gekozen om de literatuursamenvattingen van KCE te gebruiken (na instemming van KCE) bij het formuleren van overwegingen en aanbevelingen voor de modules Diagnostiek, Neoadjuvante behandeling en Behandeling gemetastaseerd pancreascarcinoom. De literatuursamenvattingen, -resultaten, -beoordelingen en -conclusies van de eerder genoemde modules werden door het KCE in het Engels opgesteld en werden niet vertaald voor het gebruik in de huidige richtlijn. Tevens koos de werkgroep ervoor om de literatuurbeschrijvingen en -resultaten (inclusief evidence tabellen) voor enkele modules in het Engels op te stellen om deze eventueel internationaal te kunnen uitwisselen.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
De literatuurspecialist zocht aan de hand van specifieke zoektermen naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann 2013).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk* |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaalt dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is i.p.v. ‘matig’
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
Formuleren van de conclusies
Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.
Er werden geen interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. De werkgroep conformeert zich aan de SONCOS normen en de DICA-DPCA indicatoren.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. (2010) AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ, 182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html
Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. (2008) Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ, 336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ, 336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. Schünemann, Holger J. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.
Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. (2016) How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc, 104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.