Pancreascarcinoom

Initiatief: NVVH Aantal modules: 26

Screening op pancreascarcinoom

Uitgangsvraag

Welke personen hebben een genetisch verhoogd risico op pancreascarcinoom en hoe dient periodiek onderzoek op pancreascarcinoom bij deze personen plaats te vinden?

 

De uitgangsvraag omvat de volgende deelvragen:

  1. Welke patiënten met pancreascarcinoom komen in aanmerking voor een verwijzing naar een afdeling klinische genetica voor erfelijkheidsonderzoek en -advisering?
  2. Welke hoog-risico groepen komen in aanmerking voor periodiek onderzoek op pancreascarcinoom?
  3. Hoe dient periodiek onderzoek op pancreascarcinoom bij hoog-risico groepen plaats te vinden?

Aanbeveling

Neem bij elke patiënt met pancreascarcinoom een familieanamnese af, gericht op het vóórkomen van pancreascarcinoom en andere vormen van kanker bij eerste- en tweedegraads verwanten.

 

Bied een verwijzing aan naar een afdeling klinische genetica voor erfelijkheidsonderzoek en -advisering indien de familie van de patiënt voldoet aan de diagnostische criteria voor Familiair Pancreascarcinoom (FPC), of als er klinisch aanwijzingen zijn voor één van de volgende onderliggende (tumor)syndromen:

  • Erfelijk melanoom (CDKN2A)
  • Erfelijk borst- en/of eierstokkanker (BRCA1, BRCA2, PALB2, ATM)
  • Peutz-Jeghers syndroom (STK11)
  • Li-Fraumeni syndroom (TP53)
  • Lynch syndroom (MLH1, MSH2, MSH6, maar niet PMS2)
  • Hereditaire pancreatitis (PRSS1, SPINK1)

 

Bied pancreassurveillance uitsluitend aan in studieverband, aan de volgende hoog-risico groepen:

  • Eerstegraads verwanten van patiënten met pancreascarcinoom uit FPC families, of
  • Dragers van een pathogene mutatie in CDKN2A of STK11, of patiënten met klinisch vastgesteld Peutz-Jeghers syndroom zonder aangetoonde mutatie in STK11, of
  • Dragers van een pathogene mutatie in BRCA1, BRCA2, PALB2, ATM, TP53, MLH1, MSH2 of MSH6 en tenminste twee verwanten met pancreascarcinoom

En waarbij wordt voldaan aan één van de volgende leeftijdscriteria:

  • Startleeftijd vanaf 50 jaar, of vanaf 10 jaar jonger dan het jongste familielid met pancreascarcinoom
  • Overweeg om op jongere leeftijd te starten bij personen met een CDKN2A mutatie (45 jaar) en bij personen met Peutz-Jeghers syndroom (30 jaar).

Overwegingen

Wat vinden artsen: professioneel perspectief

Aan de hand van de familiegeschiedenis kan initieel worden beoordeeld of er in de familie van een patiënt met pancreascarcinoom een genetisch verhoogd risico op pancreascarcinoom kan zijn. De werkgroep is daarom van mening dat het van belang is om bij elke patiënt met pancreascarcinoom een gestructureerde familiegeschiedenis af te nemen, gericht op het vóórkomen van pancreascarcinoom én andere vormen van kanker bij eerste- en tweedegraads verwanten. Eerstegraads verwanten zijn ouders, kinderen, broers en zussen. Tweedegraads verwanten zijn kleinkinderen, grootouders, ooms en tantes en kinderen van broers en zussen.

 

De grootste groep met een genetisch verhoogd risico betreft patiënten met familiair pancreascarcinoom (FPC). Er is sprake van FPC als een familie voldoet aan de volgende criteria (Vasen 2017):

  • ≥2 eerstegraads verwanten met pancreascarcinoom
  • ≥3 familieleden (eerste- of tweedegraads verwantschap) met pancreascarcinoom
  • ≥2 familieleden (eerste- of tweedegraads verwantschap) met pancreascarcinoom waarbij ≥1 pancreascarcinoom onder de leeftijd van 50 jaar is vastgesteld

NB: er moet in bovengenoemde families ten minste één pancreascarcinoom histologisch bevestigd zijn om de diagnose FPC te kunnen stellen.

 

De werkgroep is van mening dat aan patiënten met pancreascarcinoom een verwijzing aangeboden moet worden naar een afdeling klinische genetica voor erfelijkheidsonderzoek en –advisering indien de familie voldoet aan bovengenoemde criteria. De werkgroep sluit daarbij aan bij de aanbevelingen uit Vasen (2017).

 

De werkgroep is daarnaast van mening dat een verwijzing naar een afdeling klinisch genetica ook aangeboden moet worden aan patiënten met pancreascarcinoom en een klinische verdenking op een van onderstaande erfelijke tumorsyndromen, op basis van de persoonlijke voorgeschiedenis en/of de familiegeschiedenis. Deze erfelijke tumorsyndromen, veroorzaakt door mutaties in tumorpredispositie genen, geven een (sterk of matig-sterk) verhoogd risico op pancreascarcinoom (Vasen 2017; Overbeek 2016; Syngal 2015, Whitcomb 2015).

Voor de diagnostische criteria en verwijscriteria van deze tumorsyndromen verwijst de werkgroep naar de betreffende pagina’s in Vasen (2017) (Erfelijke en familiaire tumoren): Richtlijnen voor diagnostiek en preventie, Stoet / VKGN.

 

Tumorsyndroom

Vasen (2017)

  • Erfelijk melanoom (CDKN2A)

pp. 74-77

  • Erfelijk borst- en/of eierstokkanker (BRCA1, BRCA2, PALB2, ATM)

pp. 8-14

  • Peutz-Jeghers syndroom (STK11)

pp. 60-63

  • Li-Fraumeni syndroom (TP53)

pp. 18-21

  • Lynch syndroom (MLH1, MSH2, MSH6, maar niet PMS2)

pp. 30-34

  • Hereditaire pancreatitis (PRSS1, SPINK1)

n.v.t.

NB: Hereditaire pancreatitis is geen tumorsyndroom maar is wel geassocieerd met een sterk verhoogd risico op pancreascarcinoom.

 

De werkgroep is van mening dat er weinig evidence is dat patiënten met Familiaire Adenomateuze Polyposis (FAP) een verhoogd risico hebben op pancreascarcinoom (Ghorbanoghli 2018; Moussata 2015; Giardiello 1993), en dat er geen evidence is dat patiënten met Lynch syndroom op basis van een pathogene mutatie in het PMS2-gen een verhoogd risico hebben op pancreascarcinoom (Ten Broeke 2018; Møller 2018).

 

Het is raadzaam om bij patienten met een indicatie voor klinisch genetisch onderzoek zo snel mogelijk DNA te laten opslaan bij een laboratorium klinische genetica. Hiermee kan worden voorkomen dat er geen DNA beschikbaar is wanneer de patient, nog voordat er een afspraak bij de klinisch geneticus is geweest, overlijdt. Aanvraagformulieren van alle laboratoria klinische genetica in Nederland zijn te vinden op https://www.dnadiagnostiek.nl/.

 

De voor- en nadelen van genetisch onderzoek worden standaard besproken door de klinisch geneticus. Ook zal de klinisch geneticus ondersteuning bieden (meestal in de vorm van een familiebrief) bij het informeren van familieleden van de patiënt, indien er 1) een veroorzakende (pathogene) mutatie in een tumorpredispositie gen wordt gevonden en/of 2) een indicatie is voor periodiek onderzoek (surveillance) op pancreascarcinoom bij familieleden. De werkgroep verwijst hiervoor naar de richtlijn “Het informeren van familieleden bij erfelijke aanleg voor kanker” van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN, nog in ontwikkeling).

 

Omdat de waarde van pancreassurveillance bij hoog-risico groepen nog niet vaststaat en er nog geen universeel surveillanceprotocol is, benadrukt de werkgroep dat pancreassurveillance alleen in studieverband dient plaats te vinden, in een gespecialiseerd centrum door een multidisciplinair team van medisch specialisten met expertise op dit gebied. De specialist die de pancreassurveillance uitvoert (meestal maag-darm-leverarts) zal de voor- en nadelen van surveillance met de patiënt bespreken. De werkgroep neemt daarnaast enkele relevante overwegingen en adviezen betreffende pancreassurveillance bij hoog-risico groepen over van bestaande guidelines (Vasen 2017; Syngal 2015; Canto 2013):

  • Alle personen met een >10% lifetime risico op pancreascarcinoom komen in aanmerking voor pancreassurveillance en aan deze personen dient een verwijzing naar een gespecialiseerd centrum aangeboden te worden. Dit betreft:
    • Eerstegraads verwanten van patiënten met pancreascarcinoom uit FPC families
    • Personen met een pathogene CDKN2A mutatie (erfelijk melanoom), met uitzondering van personen met een mutatie in exon 1β. In Nederland betreft het meestal de p16-Leiden founder mutatie in exon 2.
    • Personen met klinisch of genetisch (pathogene STK11 mutatie) vastgesteld Peutz-Jeghers syndroom.

NB: Aan patienten met hereditaire pancreatitis wordt vooralsnog geen pancreassurveillance aangeboden vanwege de slechte kwaliteit van beeldvorming in deze groep.

  • Personen met een <10% of onbekend lifetime risico op pancreascarcinoom (dragers van een pathogene mutatie in BRCA1, BRCA2, PALB2, ATM, TP53, MLH1, MSH2 of MSH6) komen alleen in aanmerking voor pancreassurveillance als die persoon tenminste twee verwanten met pancreascarcinoom heeft (waarvan ten minste één histologisch bevestigd), waarbij het bewezen óf aannemelijk moet zijn dat deze verwanten drager zijn (geweest) van de betreffende mutatie. De graad van verwantschap is (nog) niet goed gedefinieerd in de internationale literatuur, maar de werkgroep is van mening dat het in beginsel zou moeten gaan om eerste- en/of tweedegraadsverwanten.
  • Er is nog geen universeel surveillanceprotocol beschikbaar. De werkgroep adviseert op basis van de huidige guidelines:
    • Een startleeftijd voor surveillance van 50 jaar, of vanaf 10 jaar jonger dan het jongste familielid met pancreascarcinoom. Bij personen met een pathogene CDKN2A mutatie en bij personen met (klinisch of genetisch) Peutz-Jeghers syndroom kan overwogen worden om op jongere leeftijd te starten (respectievelijk 45 jaar en 30 jaar, zie Vasen (2017) p. 75 en p.62). De eindleeftijd voor suveillance is in principe 75 jaar.
    • Een surveillance-interval van 12 maanden
    • Surveillance middels Endo-Echografie (EUS), of middels MRI gecombineerd met Magnetic Resonance Cholangio- Pancreatography (MRCP), of een combinatie van beide.
  • Voor personen met een genetisch verhoogd risico op pancreascarcinoom is het van nadrukkelijk belang dat andere risicofacoren (zoals roken en alcoholconsumptie) worden vermeden.

 

NB: Op enkele van bovenstaande punten is er een discrepantie tussen de bestaande guidelines. De werkgroep heeft ervoor gekozen om de adviezen uit de meest recente, nationale guideline (Vasen 2017) integraal over te nemen en waar relevant aan te vullen met adviezen uit andere guidelines. Een update van de internationale consensus guideline over pancreassurveillance (Canto 2013) zal naar verwachting in de loop van 2019 gepubliceerd worden. De werkgroep zal bovenstaande dan ook actualiseren aan de hand van deze nieuwe guideline.

 

De werkgroep benadrukt dat er in FPC families eerst klinisch genetisch onderzoek dient plaats te vinden alvorens familieleden in aanmerking kunnen komen voor pancreassurveillance.

 

Kosten

Kosten werden niet geanalyseerd.

 

Wat vinden patiënten: patiëntenvoorkeur

Patiënten platform Living With Hope Foundation (LWHF) vindt gezamenlijke besluitvorming oftewel “shared decision making” een essentieel onderdeel van het zorgproces. Shared decision making geeft bij de patiënt en zijn naasten een grotere mate van tevredenheid, gelet op de ervaren betrokkenheid bij de besluitvorming en de daarbij ervaren emotionele ondersteuning. Uitgebreide informatie over shared decision making is te vinden in de module "Voorlichting en Communicatie”.

Onderbouwing

Populatiescreening op pancreascarcinoom is niet haalbaar vanwege de relatief lage incidentie en het ontbreken van een geschikte, niet-invasieve screeningsmethode die toegepast kan worden op populatieniveau. Screening kan echter wel haalbaar zijn voor een geselecteerde groep personen met een (genetisch) verhoogd risico op pancreascarcinoom, en wordt in deze context surveillance genoemd. Het is daarom van belang dat deze hoog-risico groepen tijdig geïdentificeerd worden. In deze richtlijn worden derhalve de verwijscriteria voor klinisch genetisch onderzoek bij pancreascarcinoom besproken, waarbij het belang van het afnemen van een gestructureerde familiegeschiedenis centraal staat. Daarnaast worden er enkele aanbevelingen overgenomen uit (internationale) consensus guidelines over pancreassurveillance bij hoog-risico groepen.

Er is voor deze module geen literatuuronderzoek uitgevoerd. De werkgroep heeft besloten om de richtlijntekst te formuleren op basis van reeds bestaande richtlijnen en hun expertise en consensus in de werkgroep.

  1. Canto MI, Harinck F, Hruban RH, et al. International Cancer of the Pancreas Screening (CAPS) Consortium summit on the management of patients with increased risk for familial pancreatic cancer. Gut. 2013;62(3):339-47.
  2. Ghorbanoghli Z, Bastiaansen BA, Langers AM, et al. Extracolonic cancer risk in Dutch patients with APC (adenomatous polyposis coli)-associated polyposis. J Med Genet. 2018;55(1):11-14.
  3. Giardiello FM, Offerhaus GJ, Lee DH, et al. Increased risk of thyroid and pancreatic carcinoma in familial adenomatous polyposis. Gut. 1993;34(10):1394e6.
  4. Møller P, Seppälä TT, Bernstein I, et al. Cancer risk and survival in path_MMR carriers by gene and gender up to 75 years of age: a report from the Prospective Lynch Syndrome Database. Gut. 2018;67(7):1306-1316.
  5. Moussata D, Senouci L, Berger F, et al. Familial adenomatous polyposis and pancreatic cancer. Pancreas. 2015;44(3):512-3.
  6. Overbeek KA, Cahen DL, Canto MI, et al. Surveillance for neoplasia in the pancreas. Best Pract Res Clin Gastroenterol. 2016;30(6):971-986.
  7. Syngal S, Brand RE, Church JM, et al. ACG clinical guideline: Genetic testing and management of hereditary gastrointestinal cancer syndromes. Am J Gastroenterol. 2015;110(2):223-62
  8. Ten Broeke SW, van der Klift HM, Tops CMJ, et al. Cancer Risks for PMS2-Associated Lynch Syndrome. J Clin Oncol. 2018:JCO2018784777.
  9. Vasen HFA, Hes FJ and de Jong MM. Erfelijke en familiaire tumoren: Richtlijnen voor diagnostiek en preventie. Leiden: Stichting Opsporing Erfelijke Tumoren/Vereniging Klinische Genetica Nederland/Werkgroep Klinische Oncogenetica, 2017. https://www.stoet.nl/wp-content/uploads/2017/02/Richtlijnen-2017.jpg
  10. Whitcomb DC, Shelton CA, Brand RE. Genetics and Genetic Testing in Pancreatic Cancer. Gastroenterology. 2015;149(5):1252-1264.e4.
  11. Richtlijn “Het informeren van familieleden bij erfelijke aanleg voor kanker” van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN). (nog in ontwikkeling).

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 03-06-2019

Laatst geautoriseerd  : 03-06-2019

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2024

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijn is de werkgroep niet in stand gehouden. Uiterlijk in 2024 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) of de modules van deze richtlijn nog actueel zijn. Op modulair niveau is een onderhoudsplan beschreven. Bij het opstellen van de richtlijn heeft de werkgroep per module een inschatting gemaakt over de maximale termijn waarop herbeoordeling moet plaatsvinden en eventuele aandachtspunten geformuleerd die van belang zijn bij een toekomstige herziening (update). De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

Op modulair niveau moet in 2019 gekeken worden of de module ‘Screening' herzien moet worden naar aanleiding van het uitkomen van de update van de internationale consensus guideline over pancreassurveillance (Canto 2013). De module ‘Neoadjuvante behandeling van (borderline) resectabel pancreascarcinoom’ moet worden beoordeeld zodra de resultaten van de PREOPANC-1 studie zijn gepubliceerd. De module ‘Adjuvante therapie’ moet worden beoordeeld zodra de lange termijn data van lopend onderzoek (gemcitabine capecitabine, MFOLFIRINOX, nab-paclitaxel/gem) zijn gepubliceerd.

 

De NVvH is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

 

Module

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn

Screening

2020

Diagnostische strategie

2024

Screening en diagnostiek voedingstoestand

2024

Indicatie resectie

2024

Voeding in het peri-operatieve beleid

2024

Peri-operatief gebruik Somatostatine (analogen)

2024

Uitgebreidheid resectie

2024

Follow-up na resectie

2024

Pancreasenzymen, vitaminen, omega-3 vetzuren en kurkuma

2024

Pathologie

2024

Neoadjuvante behandeling van (borderline) resectabel pancreascarcinoom

2021 of na publicatie PREOPANC-1 studie

Adjuvante therapie

2021 of na publicatie van lange termijn data van lopend onderzoek (gemcitabine capecitabine, MFOLFIRINOX, nab-paclitaxel/gem)

Behandeling van lokaal gevorderd pancreascarcinoom

2024

Behandeling voor patiënten met gemetastaseerd pancreascarcinoom

2024

Preoperatief en palliatief stenten

2024

Behandelvoorkeur bij pijnbestrijding voor lokaal uitgebreid pancreascarcinoom

2024

Voeding in de palliatieve fase

2024

Psychosociale zorg

2024

Voorlichting en communicatie

2024

Organisatie van zorg

2024

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire geneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging van Diëtisten
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Living with Hope Foundation

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doel

Het doel van de richtlijn is om het beleid bij patiënten te standaardiseren en af te stemmen op de wensen van deze patiënten in alle fasen van hun ziekte en aanbevelingen zo te formuleren dat zij implementeerbaar zijn.

 

Doelgroep

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met pancreascarcinoom, zoals chirurgen, radiotherapeuten, medisch oncologen, maag-darm-leverartsen, radiologen, nucleair-geneeskundigen, pathologen, huisartsen, oncologieverpleegkundigen, IKNL-consulenten, maatschappelijk werkers, diëtisten en psychologen.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2017 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een pancreascarcinoom.

 

De werkgroepleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname.

De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

  • prof. dr. O.R.C. (Olivier) Busch, HPB chirurg, Amsterdam UMC locatie AMC, Amsterdam (voorzitter)
  • C.J.M. (Charlotte) van den Bosch MSc, diëtist chirurgie-oncologie, Amsterdam UMC locatie VUmc (vanaf 1/5/2018)
  • dr. L.A.A. (Lodewijk) Brosens, patholoog, UMC Utrecht, Utrecht en RadboudUMC, Nijmegen
  • prof. dr. M.J. (Marco) Bruno, afdelingshoofd MDL, Erasmus MC, Rotterdam
  • L.J.P.M. (Lieke) Corpelijn, verpleegkundig specialist, Maastricht UMC, Maastricht
  • prof. dr. P. (Paul) Fockens, hoofd afdeling MDL, Amsterdam UMC, Amsterdam
  • dr. B. (Bas) Groot Koerkamp, HPB chirurg en epidemioloog, Erasmus MC, Rotterdam
  • drs. E.J.R.J. (Erik) van der Hoeven, abdominaal radioloog, St. Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein
  • dr. C. (Casper) Jansen, klinisch patholoog, LabPON, Hengelo
  • de heer L. (Leo) Kwakkenbos, ervaringsdeskundige
  • M. (Marjan) Mullers MSc, diëtist chirurgie-oncologie, Maastricht UMC, Maastricht
  • dr. J.J. (Joost) Nuyttens, radiotherapeut, Erasmus MC, Rotterdam
  • drs. T.P. (Thomas) Potjer, klinisch geneticus, LUMC, Leiden
  • dr. M.W.J. (Martijn) Stommel, HPB chirurg, Radboudumc, Nijmegen
  • drs. G. (Geertjan) van Tienhoven, radiotherapeut oncoloog, Amsterdam UMC locatie AMC, Amsterdam
  • drs. J. (Judith) de Vos – Geelen, medisch oncoloog, Maastricht UMC, Maastricht
  • dr. J.W. (Hanneke) Wilmink, internist-oncoloog, Amsterdam UMC locatie AMC, Amsterdam
  • J.E. (Jill) Witvliet-van Nierop MSc, diëtist chirurgie-oncologie, Amsterdam UMC locatie VUmc (tot 1/5/2018)

 

Met ondersteuning van

  • Dr. J.S. (Julitta) Boschman, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • M. (Michiel) Oerbekke MSc, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Dr. W.A. (Annefloor) van Enst, senior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • D.P. (Diana) Gutierrez, projectsecretaresse, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • J. (Jill) Heij, projectsecretaresse, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

prof. dr. O.R.C. (Olivier) Busch

HPB chirurg

Geen andere betaalde functies

Voorzitter Dutch Pancreatic Cancer Group (DPCG)

 

Voorzitter Dutch Pancreatic Cancer Audit (DPCA bij DICA)

 

Lid toetsingscommissie dataverificatie DPCA

 

Coördinator bij PancreasParel, biobanking bij Parelsnoer Instituut

Geen acties ondernomen

dr. B. (Bas) Groot Koerkamp

HPB chirurg

Epidemioloog

Bestuurslid Wetenschappelijke vereniging van de DPCG (Ducth Pancreas Cancer Group), onbetaald

Subsidie van ZonMW (300.000 Euro) voor fase 3 trial naar neoadjuvante FOLFIRINOX versus direct opereren en adjuvante chemotherapie voor patiënten met (borderline) resectabel pancreascarcinoom.

 

Subsidie van KWF (600.000 Euro) voor fase 3 trial naar intra-arteriele chemotherapie met een pomp voor patiënten resectabele colorectale levermetastase.

Geen acties ondernomen

dr. M.W.J. (Martijn) Stommel

HPB chirurg

Geen nevenfuncties

Geen belangen

Geen acties ondernomen

dr. J.W. (Hanneke) Wilmink

Internist-oncoloog

Geen nevenfuncties

Bestuurslid van de Dutch Pancreatic Cancer Group (DPCG)

 

Heeft extern gefinancierd onderzoek, maar de financier daarvan heeft geen belang bij resultaat van het onderzoek

Geen acties ondernomen

drs. J. (Judith) de Vos – Geelen

Medisch oncoloog

Lid van de wetenschappelijke commissie DPCG

Lid adviescommissie Celgene, Baxalta en Ipsen. Geen directe financiële belangen in een farmaceutisch bedrijf.

 Geen acties ondernomen

dr. L.A.A. (Lodewijk) Brosens

Patholoog

Geen nevenfuncties

Geen belangen

Geen acties ondernomen

dr. C. (Casper) Jansen

Klinisch patholoog

Geen nevenfuncties

Geen belangen

Geen acties ondernomen

drs. E.J.R.J. (Erik) van der Hoeven

Abdominaal radioloog

Geen nevenfuncties

Geen belangen

Geen acties ondernomen

prof. dr. P. (Paul) Fockens

Hoofd afdeling MDL

Geen nevenfuncties

Consultancy op onregelmatige basis voor biomedische bedrijven. In de afgelopen 2 jaar voor Boston Scientific, Cook, Fujifilm, Medtronic en Olympus.

 

Geen financiele belangen in biomedische bedrijven

 

Externe financiering van wetenschappelijk onderzoek naar complicaties van pancreatitis door Bosont Scientific

Geen acties ondernomen

prof. dr. M.J. (Marco) Bruno

MDL-arts

- Lecturer en consultant Boston Scientific

- Lecturer en consultant Cook Medical

- Lecturer 3M

- Lecturer Pentax Medical

- Consultant Mylan

 

 

Lid van de Wetenschappelijke Advies Raad (WAR), commissie Care & Cure, Zorginstituut Nederland

 

Committee member Scientific Committee of United European Gastroenterology (UEG)

 

ZonMw NutsOhra financiering voor studie naar effect ERCP en papillotomie voorspelt ernstige pancreatitis

 

Financiering Cook Medical voor investigator initiated studie naar optimalisatie van EUS geleide weefselbiopten (oa pancreaskanker) en training en kwaliteit van ERCP

 

Financiering Boston Scientific voor investigator initiated studie naar nut en effect van pancreatoscopische behandeling van pacreasstenen bij chronische pancreatitits

 

Deelname aan verschillende industry initiated ERCP en/of EUS gerelateerde device/accessoires studies

 

Studie naar infectie prevalentie ERCP scopen gefinancieerd door ministerie van VWS

 

Studie aangaande endoscoop reiniging gefinancierd door 3M

 

Studie aangaande endoscoop reiniging gefinancierd door Pentax Medical

Geen acties ondernomen

dr. J.J. (Joost) Nuyttens

Radiotherapeut

Onbekend

Geen belangen

Geen acties ondernomen

drs. G. (Geertjan) van Tienhoven

Radiotherapeut oncoloog

Geen nevenfuncties

Onderzoek gefinancierd door (onafhankelijk) KWF

Geen acties ondernomen

drs. T.P. (Thomas) Potjer

Klinisch geneticus i.o.

PhD student erfelijk pancreascarcinoom / melanoom (betaald)

Geen belangen

Geen acties ondernomen

L.J.P.M. (Lieke) Corpelijn

Verpleegkundig Specialist HPB-Chirurgie

Geen nevenfuncties

Geen belangen

Geen acties ondernomen

M. (Marjan) Mullers MSc

Diëtist

Geen nevenfuncties

Geen belangen

Geen acties ondernomen

J.E. (Jill) Witvliet-van Nierop MSc

Diëtist

Geen nevenfuncties

Heeft voedingsonderzoek uitgevoerd rondom IRE van pancreascarcinoom (PAN-NUTRIENT studie), gefinancierd door Nationaal Fonds tegen Kanker. De financierder heeft geen belangen bij de resultaten.

Geen acties ondernomen

C.J.M. (Charlotte) van den Bosch MSc

Diëtist

Geen nevenfuncties

Geen belangen

Geen acties ondernomen

L. (Leo) Kwakkenbos

Ervaringsdeskundige

Voorzitter WijkNogLeuker

 

PACO-lid KWF

 

Lid Voorzittersoverleg Adviesraad KWF

 

Bestuurslid DPCG (betaald)

 

Bestuurslid (voorzitter) Living With Hope (Landelijk Patiënten Platform Alvleesklier kanker) (tot januari 2019)

 

Overige functies zijn onbetaald

Geen belangen

Geen acties ondernomen

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door deelname van patiëntvertegewoordigers aan de invitational conference (zie verslag invitational conference bij de aanverwante producten) en deelname van dhr. Leo Kwakkenbos (ervaringsdeskundige) in de werkgroep. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de Living With Hope Foundation.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Het implementatieplan is te vinden bij de aanverwante producten. De werkgroep heeft geen interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken (zie Indicatorontwikkeling).

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers 2010), dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is. Voor een stap-voor-stap beschrijving hoe een evidence-based richtlijn tot stand komt wordt verwezen naar het stappenplan Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Knelpuntenanalyse

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via een invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

De werkgroep beoordeelde de aanbevelingen uit de eerdere richtlijn Pancreascarcinoom (IKNL 2011) op noodzaak tot revisie. De werkgroep stelde vervolgens een long list met knelpunten op en prioriteerde de knelpunten op basis van:

  1. Klinische relevantie.
  2. De beschikbaarheid van (nieuwe) evidence van hoge kwaliteit.
  3. De te verwachten impact op de kwaliteit van zorg, patiëntveiligheid en (macro)kosten.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Gebruik van beschikbare evidence Belgische richtlijn Pancreascarcinoom

Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) en het College voor Oncologie publiceerden in 2017 een selectieve update van hun klinische richtlijn uit 2009 over de diagnose en behandeling van pancreascarcinoom. Het KCE concentreerde zich op drie vragen:

  1. Wat is de waarde van de volgende onderzoeken bij de diagnose van pancreascarcinoom: ultrasonografie (US), computertomografie (CT), beeldvorming door magnetische resonantie (MRI), endoscopische ultrasonografie (EUS) + fijnenaaldaspiratie (FNA) van de primaire tumor, positronemissietomografiescan (PET-scan), endoscopische retrograde cholangiopancreatografie (ERCP), dosering van tumormarkers en analyse van cystevocht?
  2. Gaat toediening van een neoadjuvante behandeling met chemotherapie, radiotherapie of beide gepaard met een betere overleving, reseceerbaarheid en kwaliteit van leven (QoL) en met minder complicaties: a) bij patiënten met een reseceerbaar pancreascarcinoom? b) bij patiënten met lokaal invasieve borderlin e reseceerbaar pancreascarcinoom?
  3. Wat is de optimale behandelingsstrategie bij patiënten met recidief pancreascarcinoom?

 

De Nederlandse werkgroep beoordeelde de kwaliteit van:

  • de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur;
  • het beoordelen van de methodologische kwaliteit van de studies en
  • de literatuursamenvattingen

als hoog en heeft er daarom voor gekozen om de literatuursamenvattingen van KCE te gebruiken (na instemming van KCE) bij het formuleren van overwegingen en aanbevelingen voor de modules Diagnostiek, Neoadjuvante behandeling en Behandeling gemetastaseerd pancreascarcinoom. De literatuursamenvattingen, -resultaten, -beoordelingen en -conclusies van de eerder genoemde modules werden door het KCE in het Engels opgesteld en werden niet vertaald voor het gebruik in de huidige richtlijn. Tevens koos de werkgroep ervoor om de literatuurbeschrijvingen en -resultaten (inclusief evidence tabellen) voor enkele modules in het Engels op te stellen om deze eventueel internationaal te kunnen uitwisselen.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

De literatuurspecialist zocht aan de hand van specifieke zoektermen naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De werkgroepleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module met desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR – voor systematische reviews; Cochrane – voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; ACROBAT-NRS – voor observationeel onderzoek; QUADAS II – voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur. Bij een voldoende aantal studies en overeenkomstigheid (homogeniteit) tussen de studies werden de gegevens ook kwantitatief samengevat (meta-analyse) met behulp van Review Manager 5.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann 2013).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk*

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

*in 2017 heeft het Dutch GRADE Network bepaalt dat de voorkeursformulering voor de op een na hoogste gradering ‘redelijk’ is i.p.v. ‘matig’

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann 2008), en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE methodiek. De werkgroepleden maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen. De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de cruciale uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals de expertise van de werkgroepleden, de waarden en voorkeuren van de patiënt (patient values and preferences), kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van Zorg.

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. De werkgroep conformeert zich aan de SONCOS normen en de DICA-DPCA indicatoren.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling in de Kennislacunes beschreven (onder aanverwante producten).

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. (2010) AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ, 182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html

Ontwikkeling van Medisch Specialistische Richtlijnen: stappenplan. Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html

Schünemann HJ, Oxman AD, Brozek J, et al. (2008) Grading quality of evidence and strength of recommendations for diagnostic tests and strategies. BMJ, 336(7653):1106-10. doi: 10.1136/bmj.39500.677199.AE. Erratum in: BMJ, 336(7654). doi: 10.1136/bmj.a139. Schünemann, Holger J. PubMed PMID: 18483053; PubMed Central PMCID: PMC2386626.

Wessels M, Hielkema L, van der Weijden T. (2016) How to identify existing literature on patients' knowledge, views, and values: the development of a validated search filter. J Med Libr Assoc, 104(4):320-324. PubMed PMID: 27822157; PubMed Central PMCID: PMC5079497.

Volgende:
Diagnostische strategie