Management van de acute fase van vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen

Initiatief: NVDV Aantal modules: 11

Plaats van aanvullende diagnostiek

Uitgangsvraag

Wat is de plaats van aanvullende diagnostiek in de acute fase van een cutane vertraagde geneesmiddelenreactie?

Aanbeveling

Verricht bij verdenking op DRESS of ter uitsluiting ervan specifiek laboratoriumonderzoek om de diagnose en de ernst te bevestigen en herhaal het laboratoriumonderzoek afhankelijk van de kliniek en het beloop.

 

Verricht bij de diagnose SJS/TEN specifiek laboratoriumonderzoek om de ernst te evalueren en herhaal het afhankelijk van de kliniek en beloop.

 

Overweeg histologisch onderzoek wanneer er twijfel over de diagnose is, een ernstig beloop te verwachten is en/of als de verwachting is dat histologie een relevante differentiaaldiagnose oplevert. Dit kan met name bij verdenking DRESS, SJS/TEN en AGEP het geval zijn.

Overwegingen

Er is gekozen om in deze module alleen DRESS, SJS/TEN, AGEP en MPE uit te werken. Voor geneesmiddel geïnduceerde reacties zoals genoemd in het hoofdstuk identificatie causale geneesmiddel, kan een work-up gevolgd worden die gelijk is aan wanneer het niet geneesmiddel geïnduceerd is.

 

Kwaliteit van het bewijs

Voor het gedeelte over laboratoriumdiagnostiek is gekeken naar artikelen gepubliceerd na 2000 en daarbinnen is gekozen voor de meest recente (review) artikelen. Overwegingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op basis van expert opinion. Voor de uitwerking is gebruik gemaakt van enkele losse ondersteunende artikelen; Bastuji-Garin (2000), Doliuk-Gad (2015) en Feldmeyer (2016). Voor het gedeelte over histologie is gebruik gemaakt van meerdere naslagwerken; de Groot (2022), French (2012), Calonje (2019) en Patterson (2019).

 

Balans van gewenste en ongewenste effecten

Aanvullend onderzoek middels laboratoriumdiagnostiek en histologie kan zekerheid bieden over de diagnose en daarmee het bijtijds inzetten van de juiste therapie bevorderen. Daarnaast kan het systematisch onderzoeken van (een vaste set van) parameters informatie geven over de prognose van het klinisch beloop (met behulp van predictiemodellen).

Aanvullend onderzoek middels laboratoriumonderzoek en histologie verhoogt zorgkosten en kost onderzoekscapaciteit. Daarnaast kan ongewenste vertraging van behandeling ontstaan doordat het behandelteam en/of de patiënt de onderzoeksresultaten willen afwachten.

Aanvullend bloedonderzoek is in het algemeen geen grote belasting voor de patiënt; in sommige gevallen kan het afnemen van een biopsie een substantiële belasting zijn voor de patiënt.

 

Professioneel perspectief

In de acute fase van een mogelijke type IV allergische reactie kan het van belang zijn om te differentiëren tussen de verschillende types van vertraagde geneesmiddelen reacties (zie hoofdstuk overzicht geneesmiddelenreacties) dan wel tussen een geneesmiddelen reactie en niet-geneesmiddelen gerelateerde dermatosen. De klinische presentatie en de anamnese zijn hierbij cruciaal. In de klinische praktijk kan overwogen worden om aanvullend onderzoek middels 1. laboratoriumonderzoek en/of 2. histologisch onderzoek in te zetten.

 

1. Laboratoriumonderzoek

Het nut van aanvullend laboratoriumonderzoek is afhankelijk van de onderliggende vraag en de differentiaal diagnose.

 

Voor DRESS zijn bepaalde laboratoriumafwijkingen onderdeel van de diagnostische criteria en daarmee essentieel voor het stellen van de diagnose zoals bijvoorbeeld eosinofilie, verhoogde leverenzymen en nierfunctiestoornissen conform de RegiSCAR Criteria (zie ook hoofdstuk overzicht geneesmiddelenreacties,Tabel 2). Zie Tabel 3 voor het aanbevolen laboratoriumonderzoek bij DRESS.

  • Bij een bewezen DRESS dragen laboratoriumwaardes ten eerste bij aan het bepalen van actuele ernst van de reactie (met name de ernst van de orgaanbetrokkenheid) en ten tweede aan het inschatten van het beloop (dynamiek verbeterend versus verslechterend).
  • Bij een (ernstig) MPE kan laboratoriumonderzoek bijdragen aan het differentiëren van DRESS.
  • Het CRP of andere inflammatieparameters zijn vaak verhoogd bij, maar niet specifiek voor DRESS.

Tabel 1. Aanbevolen laboratoriumonderzoek bij DRESS


Voor de diagnose SJS/TEN zijn er geen specifieke gevalideerde diagnostische laboratoriumafwijkingen bekend. Wel draagt het laboratoriumonderzoek, zoals weergegeven in Tabel 4, bij om de ernst van de ziekte, complicaties en de prognose ten aanzien van de mortaliteit in te schatten (zie ook SCORTEN, Bastuji-Garin, 2000).

 

Tabel 2. Laboratoriumonderzoek bij verdenking SJS/TEN

 

In de acute fase heeft genetisch onderzoek geen plaats. Op indicatie kan dit wel worden uitgevoerd in een later stadium. Hiermee kan de relevante genetische predispositie voor het ontwikkelen van ernstige cutane geneesmiddelenreacties worden achterhaald. Zie voor een uitgebreide uitwerking het artikel van Dodiuk uit 2015.

 

Voor de diagnose AGEP zijn er geen specifieke afwijkende bloedwaarden. Zie Tabel 5 voor de te overwegen laboratoriumdiagnostiek. Het kan geïndiceerd zijn om een DRESS uit te sluiten, zie daarvoor Tabel 3 .

 

Tabel 3. Laboratoriumonderzoek bij verdenking AGEP

 

Voor de diagnose MPE zijn er geen specifieke laboratoriumbepalingen bekend. De belangrijkste indicatie voor aanvullend labonderzoek is het uitsluiten van een DRESS.

 

2. Histologisch onderzoek  

Ook voor histologisch onderzoek geldt dat het nut afhankelijk is van de onderliggende vraag en differentiaal diagnose. Bij twijfel over de diagnose kan een huidbiopt voor histologisch onderzoek van meerwaarde zijn. Daarnaast is bij een verwacht moeizaam beloop, wat samenhangt met de ernst van het ziektebeeld, histologisch onderzoek aan te raden. Dit kan de behandelaar later ondersteunen in het gevoerde beleid en het verantwoorden daarvan. Ten derde zal histologisch onderzoek moeten worden overwogen als verwacht wordt dat de uitkomst een relevante differentiaaldiagnose zal opleveren.

Men moet ervan bewust zijn dat histologisch onderzoek niet altijd sluitend is en daarom niet altijd bijdraagt aan het stellen van de diagnose.

 

Voor de diagnose DRESS is geen enkele histologische bevinding specifiek genoeg om de diagnose te bevestigen. Bij DRESS kunnen verscheidene inflammatoire patronen gevonden worden in een enkel huidbiopt, namelijk een spongiotische op eczeem lijkende dermatitis, een grensvlakdermatitis met op erythema multiforme of toxische epidermale necrolyse lijkende patronen of een pustulaire dermatitis met subcorneale pustels. Als er minimaal drie van de genoemde histopathologische kenmerken tegelijk in een huidbiopt aanwezig zijn, is de waarschijnlijkheid van een definitief geval van DRESS hoger en is er een correlatie met de ernst van de aandoening (De Groot, 2022). In de RegiSCAR criteria draagt histopathologisch onderzoek enkel in negatieve zin bij; de diagnose wordt onwaarschijnlijker als het histopathologisch beeld niet past bij DRESS, maar de waarschijnlijkheid neemt niet toe als het beeld er wel bij past (zie Tabel 2).

 

Om de diagnose SJS/TEN te bevestigen is histologisch onderzoek van belang gezien de ernst van de aandoening. Er is een beeld van subepidermale blaren, confluerende (full-thickness) epidermale necrose of vele apoptotische keratinocyten en geringe perivasculaire lymfocytaire infiltraten zonder opvallende aanwezigheid van eosinofiele granulocyten. Het laagdrempelig verrichten immuunfluorescentie-onderzoek wordt aanbevolen indien de klinische differentiaal diagnose lineaire IgA dermatose of paraneoplastische pemphigus bevat.

 

Voor de diagnose AGEP wordt histologisch onderzoek geadviseerd ook al is de diagnose klinisch te stellen. Dit kan het best afgenomen worden in de acute fase mede gezien de vergankelijke aard van de reactie. Histologisch wordt AGEP gekenmerkt door intracorneale, subcorneale en/of intraepidermale pustels met papillair dermaal oedeem wat neutrofiele en eosinofiele infiltraten bevat. De epidermale veranderingen kunnen ook bestaan uit spongiose met exocytose van neutrofielen en necrotische keratinocyten. Het histologische beeld is vaak moeilijk te onderscheiden van acute pustulaire psoriasis, IgA pemphigus of een subcorneale pustulaire dermatose (Kardaun, 2010).  

 

Bij MPE is de diagnose te stellen op basis van het klinisch beeld en de chronologie van het gebruik van een nieuw geneesmiddel. Histologisch onderzoek toont vaak subtiele afwijkingen gekenmerkt door focale parakeratose, spongiose met exocytose van lymfocyten, geringe grensvlakontsteking met enkele dyskeratotische keratinocyten en een gering lymfocytair infiltraat met een wisselende hoeveelheid eosinofielen. Het beeld is moeilijk te onderscheiden van een parainfectieus exantheem.

Onderbouwing

In de acute fase van een mogelijke type IV allergische reactie kan het van belang zijn om te differentiëren tussen de verschillende types van vertraagde geneesmiddelen reacties (zie hoofdstuk overzicht geneesmiddelenreacties) dan wel tussen een geneesmiddelreactie en niet-geneesmiddel gerelateerde dermatose. De klinische presentatie en de anamnese zijn hierbij cruciaal. In sommige gevallen kan het, bij onduidelijkheid, nodig zijn om aanvullende diagnostiek te overwegen. Zo kan het onderscheid tussen SJS/TEN en SSSS, of AGEP en pustuleuze psoriasis of een beginnende DRESS en MPE niet altijd eenduidig zijn. Ook bij een suggestieve en eenduidige presentatie kan men zich mogelijk afvragen of bevestiging van de diagnose door aanvullend onderzoek middels laboratorium onderzoek en histologisch onderzoek alsnog standaard ingezet zou moeten worden.

  1. - Bastuji-Garin S, Fouchard N, Bertocchi M, Roujeau JC, Revuz J, Wolkenstein P. SCORTEN: a severity-of-illness score for toxic epidermal necrolysis. J Invest Dermatol. 2000 Aug;115(2):149-53.
  2. - Calonje JE, Brenn T, Lazar AJ, Billings S. McKee’s Pathology of the Skin. 5th ed. Edinburgh: Elsevier/Saunders; 2019.
  3. - Dodiuk-Gad RP, Chung WH, Valeyrie-Allanore L, Shear NH. Stevens-Johnson Syndrome and Toxic Epidermal Necrolysis: An Update. Am J Clin Dermatol. 2015 Dec;16(6):475-93.
  4. - Feldmeyer L, Heidemeyer K, Yawalkar N. Acute Generalized Exanthematous Pustulosis: Pathogenesis, Genetic Background, Clinical Variants and Therapy. Int J Mol Sci. 2016 Jul 27;17(8):1214.
  5. - French LE (ed). Adverse Cutaneous Drug Eruptions. Chem lmmunol Allergy. Basel: Karger; 2012, vol 97, pp. 61-78.
  6. - Groot, de AC. Monographs in Contact Allergy Volume 4. Systemic Drugs. Boca Raton: CRC Press; 2022, pp. 9,12, 25-27.
  7. - Kardaun SH, Kuiper H, Fidler V, Jonkman MF. The histopathological spectrum of acute generalized exanthematous pustulosis (AGEP) and its differentiation from generalized pustular psoriasis. J Cutan Pathol. 2010 Dec; 37(12):1220-9.
  8. Patterson JW, Hosler GA, Prenshaw KL. Weedon’s Skin Pathology. 5th ed. Philadelphia: Elsevier; 2019.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 05-06-2023

Laatst geautoriseerd  : 05-06-2023

Geplande herbeoordeling  :

De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Huid Nederland

Algemene gegevens

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

Module

Uitkomst Raming

Toelichting

Behandeling cutane geneesmiddelenreacties

Geen substantiële financiële gevolgen

Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht.

 

Aanleiding

Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie is de richtlijn “management van de acute fase van vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen” ontwikkeld. Voor dit onderwerp was nog geen richtlijn beschikbaar, terwijl het een belangrijk onderwerp is voor zowel patiënt als zorgverlener. Beoogd is een evidence-based richtlijn te ontwikkelen waarin staat welke diagnostiek er plaats moet vinden indien een behandelaar vermoedt dat er een reactie op een geneesmiddel is opgetreden, en men het van belang acht de oorzakelijke factor op te sporen. Het is belangrijk voor de patiënt te weten welk geneesmiddel beter vermeden kan worden. Daarnaast moet men voorkómen dat de patiënt onnodig essentiële geneesmiddelen wordt onthouden.

 

Afbakening onderwerp

In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van de diagnostiek en behandeling van acute fase van vertraagd type geneesmiddelenreacties en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die hiermee in aanraking komen. De werkgroep heeft gekozen om drug reaction with eosinophilia and systemic symptoms (DRESS), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP) en maculopapuleus exantheem (MPE) verder uit te werken in deze richtlijn, omdat het hier de meest voorkomende geneesmiddelenreacties betreft.

 

Definities

In de titel van deze richtlijn is ervoor gekozen de meest correcte benaming van het type reactie te gebruiken dat in deze richtlijn besproken wordt. De benaming ‘vertraagd type geneesmiddelenreactie’ is echter ook gebruikelijk. Omdat deze term beter werkbaar is, wordt in deze richtlijn vaak voor deze benaming gekozen.

De WHO definieert een bijwerking als een reactie op een geneesmiddel die schadelijk en onbedoeld is en die ontstaat bij gebruikelijke doseringen (WHO, 2002). Zowel allergische als niet-allergische mechanismen kunnen ten grondslag liggen aan geneesmiddelenreacties. Allergische reacties ontstaan pas nadat sensibilisatie is opgetreden. De reacties worden bij een eerste blootstelling meestal pas manifest 7-21 dagen na de start van het geneesmiddel. De reactie kan van milde ernst zijn, zoals een lichte huiduitslag, maar kunnen ook ernstige levensbedreigende reacties veroorzaken die niet alleen tot de huid beperkt zijn. Huidafwijkingen veroorzaakt door geneesmiddelen (geneesmiddelenerupties) kunnen zich onder andere uiten als erytheem (roodheid), papels, pustels, pruritus en als levensbedreigende situaties, zoals toxische epidermale necrolyse (TEN) of DRESS. Als algemene benaming van huiduitslag wordt vaak de term exantheem gebruikt: een plotseling, voorbijgaande, uitgebreide huiduitslag die meestal wordt veroorzaakt door een infectie of door de inname van een geneesmiddel. Exacte gegevens over de incidentie van geneesmiddelenerupties ontbreken, zeer waarschijnlijk ten gevolge van onderrapportage. Onderzoeken naar de prevalentie van bijwerkingen onder patiënten die in het ziekenhuis zijn of worden opgenomen, komen uit op 10-20% van de opgenomen patiënten; 1-20% van hen heeft een huidreactie. Bij oudere patiënten wordt vaker een geneesmiddeleneruptie gediagnosticeerd dan bij jongere, hetgeen waarschijnlijk het toenemend medicijngebruik bij het stijgen van de leeftijd reflecteert (Beijer, 2002).

 

In deze richtlijn staan vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen centraal. Dit kunnen geneesmiddelen op recept zijn, maar ook vrij verkrijgbare geneesmiddelen en supplementen. In deze richtlijn wordt de overkoepelende term geneesmiddelen gebruikt.

 

Doel en doelgroep

Doel

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten in de acute fase van een vertraagd type geneesmiddelenreactie. Er wordt een overzicht gegeven van de geneesmiddelenreacties, de verschillende huidreacties, hun reactietype en de relevante differentiaal diagnoses. Daarnaast wordt er gekeken naar het effect van onterecht labelen en de plaats van aanvullend onderzoek in de acute fase.

 

Doelgroep

De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: dermatologen, pathologen, medisch microbiologen, kinderartsen, apothekers, internisten, (kinder)allergologen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, huidtherapeuten, dermatologieverpleegkundigen en diegenen die voor deze beroepen in opleiding zijn. Voor huisartsen geldt dat zij primair gebruik maken van NHG-richtlijnen. Als deze richtlijnen voor hen ontoereikend blijken te zijn, kunnen zij gebruik maken van deze richtlijn. Voor patiënten werd informatie op thuisarts.nl en een patiëntenfolder ontwikkeld.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden. 

 

Werkgroepleden

Vereniging

Dr. H. Röckmann (voorzitter)

NVDV

Prof. dr. T. Rustemeyer

NVDV

Dr. A.J. Oosting

NVDV

Drs. M. ter Avest

NVZA

Drs. G.H.P.R. Slabbers

NVK

Dr. G.F.H. Diercks

NVVP

Drs. Z. Tempels-Pavlica

NIV

Dr. I. Terreehorst

NIV

Dr. A.A.J.M. van der Ven

NIV

Prof. dr. R. Aarnoutse

NVZA

Drs. M.H.E. Vos

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. Z. Çiftçi

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. D.M. van Loon

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. M. Stolting

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. E. van Veen

Arts-onderzoeker NVDV

Drs. A.C. de Waal

Arts-onderzoeker NVDV

Ondersteuning werkgroep

Vereniging

Dr. W.A. van Enst

Klinisch epidemioloog NVDV

 

Tabel 1 Overzicht betrokken partijen

Overzicht betrokken partijen*

Zitting neming in werkgroep

Knelpunten analyse

Commentaarfase

Autorisatie

Opmerkingen

Wetenschappelijke verenigingen

Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)

X

X

X

X

 

Nederlandse Internisten Vereniging (NIV)

X

X

X

X

 

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

X

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)

 

X

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG)

 

X

X

 

 

Nederlandse Vereniging voor ZiekenhuisApothekers (NVZA)

X

X

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)

X

 

X

X

 

Nederlandse Vereniging voor Klinische Farmacologie (NVKFB)

 

 

X

 

 

Vereniging van Specialisten Ouderengeneeskunde (Verenso)

 

 

X

 

 

Overige organisaties

 

 

 

 

 

Nederlandse Vereniging Huidtherapeuten (NVH)

 

 

X

 

 

Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)

 

 

X

 

 

Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB)

 

X

X

 

 

Patiëntenverenigingen

Huid Nederland (HN)

 

 

X

X

 

Patiëntenfederatie Nederland

 

 

X

X

 

Stakeholders

Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ)

 

 

X

 

 

Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)

 

 

X

 

Geen respons

Zelfstandige klinieken Nederland (ZKN)

 

 

X

 

Geen deelname

Zorgverzekeraars Nederland (ZN)

 

 

X

 

Geen deelname

Zorginstituut Nederland (ZiN)

 

 

X

 

Geen deelname

Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG)

 

 

X

 

Geen deelname

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ)

 

 

X

 

Geen deelname

*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.

Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.

Belangenverklaringen

De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.

 

Werkgroeplid

Hoofdfunctie(s)

Nevenfunctie(s)

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Extern gefinancierd onderzoek

Intellectuele belangen en reputatie

Overige belangen

Getekend op

Dr. H. (Heike) Röckmann (voorzitter)

Dermatoloog UMC Utrecht

* Klinische adviesraad Lareb (onbezoldigd)

Geen

Nee

Geen

Geen

Geen

3-9-2020

Prof. Dr. T. (Thomas) Rustemeyer

Dermatoloog Amsterdam UMC, locatie VUMC

Geen

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

7-9-2020

Dr. A.J. (Bert) Oosting

Dermatoloog Spaarne Gasthuis

* Docent bij Uconsultancy, onderwijs doktersassistenten          * Adviesraad Uconsultancy

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

2-9-2020

Drs. M. (Mendy) ter Avest

Ziekenhuisapotheker in opleiding in het RadbouUMC/CWZ en PhD student in het RadboudUMC

Geen

nvt

Nee

Nee

Nee

Nee

2-9-2020

Drs. G.H.P.R. (Gordon) Slabbers

Kinderarts Ziekenhuis Bernhoven Uden

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

7-9-2020

Dr. M.B. (Miquel) Ekkelenkamp

Arts-microbioloog UMC Utrecht

Lid SWAB-ledenraad (onbetaald)

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

Niet van toepassing

26-8-2020

Drs. Z. (Zana) Tempels-Pavlica

Internist-allergoloog  Diakonessenhuis

* Lid commissie accreditatie en visitatie van NVvAKI (onbetaald)
* Secretaris NIV sectie allergologie en klinische immunologie (onbetaald)

Geen

Nee

Geen

Voornaamste belang is landelijk een duidelijk beleid opstellen. Mijn ziekenhuis zal daar ook van profiteren net als alle andere ziekenhuizen in NL. In mijn ziekenhuis wordt geneesmiddelen diagnostiek reeds volop gedaan dus er is geen marketing winst.

Nee

28-8-2020

Dr. I. (Ingrid) Terreehorst

* Internist-allergoloog en staflid KNO bij AmsterdamUMC, 0,8FTE
* Internist-allergoloog bij DC klinieken, 0,15FTE

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

3-9-2020

Dr. A.A.J.M. (Annick) van de Ven

Internist-allergoloog-immunoloog UMC Groningen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Niet voor zover bekend

31-8-2020

Drs. M (Marit) Stolting

Arts-onderzoeker NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

30-09-2021

Drs. A.C. (Ayla) de Waal

Arts-onderzoeker NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

21-10-2022

Drs. D.M. (Diederik) van Loon

Arts-onderzoeker NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

21-10-2022

Drs. Z. (Zekeriya) Çiftçi

Arts-onderzoeker

NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Niet getekend; uit dienst oktober 2021

Drs. E. (Esther) van Veen

Arts-onderzoeker

NVDV

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Niet getekend; uit dienst april 2022

Inbreng patiëntenperspectief

Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de bespreking van de waarden en voorkeuren voor de patiënt in de modules over behandeling. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Huid Nederland.

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in dit bijlagedocument.

Werkwijze

Knelpuntenanalyse

In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden. Hierbij zijn leden van de volgende verenigingen aanwezig geweest: NVDV, NVZA, NVK, NVMM, NIV, NVGK, NVVP en SWAB. Tevens werden de volgende verenigingen/instanties uitgenodigd, maar zijn niet aanwezig geweest: NHG (knelpunten wel aangedragen), NVKFB, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiN), Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Verenso, V&VN, Huid Nederland (HN) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in Bijlage 4: Tabellen en figuren

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).

 

GRADE

 

Definitie

Hoog

 

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

 

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

 

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

 

Zeer laag

 

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).

C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)

Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg

 

Indicatorontwikkeling

Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie

Bijlage 10: Kennislacunes).

 

Juridische betekenis van richtlijnen

Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.

 

Referenties
  • Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
  • Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
  • Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
  • Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
  • Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
  • Beijer HJ, de Blaey CJ. Hospitalisations caused by adverse drug reactions (ADR): a meta-analysis of observational studies. Pharm World Sci. 2002 Apr;24(2):46-54.
  • Safety of Medicines. A guide to detecting and reporting adverse drug reactions. World Health Organization. Geneva. 2002. p.5.
Volgende:
Indicaties voor allergologisch onderzoek