Indicaties voor allergologisch onderzoek
Uitgangsvraag
Wanneer is aanvullend allergologisch onderzoek geïndiceerd bij een mogelijke vertraagde cutane geneesmiddelenreactie?
Aanbeveling
Beslis in de acute fase of allergologisch onderzoek geïndiceerd is.
Overweeg allergologisch onderzoek en verwijzing hiervoor bij de volgende indicaties:
- Uitsluiten/bevestigen van de diagnose bij twijfel
- Bij meerdere verdachte geneesmiddelen
- Bij zoeken naar een veilig alternatief in geval van (mogelijke) kruisreactiviteit
Overwegingen
Voor deze uitgangsvraag is niet systematisch naar literatuur gezocht en is er geen GRADE-analyse verricht.
Professioneel perspectief
In de acute fase van een vertraagde geneesmiddelenreactie hoort de dermatoloog, of eventueel de dienstdoende internist-allergoloog, de beslissing te nemen of aanvullend allergologisch onderzoek geïndiceerd is op een later tijdstip. Bij een bewezen (of zeer waarschijnlijke) geneesmiddelenreactie kan aanvullend allergologisch onderzoek helpen bij het aantonen dan wel uitsluiten van kruisreactiviteit.
De sensitiviteit van in vitro/in vivo testen is het hoogst wanneer (afhankelijk van reactie type) er tenminste 4 weken tot maximaal een jaar na het verdwijnen van een cutane reactie op een geneesmiddel en na het staken van het gebruik van systemische corticosteroïden of andere immunosuppressiva getest wordt (Barbaud, 2001). Hierna neemt de betrouwbaarheid significant af. Ook voor de kwaliteit van anamnestisch verkregen informatie verdient een vroege verwijzing de voorkeur. Daarom dient de indicatiestelling en de beslissing voor verwijzing voor verder allergologisch onderzoek al in de acute fase genomen te worden.
Wanneer er wordt besloten tot verwijzing is het van belang dat het beloop van de betreffende overgevoeligheidsreactie en de gebruikte medicatie correct en volledig genoteerd wordt in de verwijzing.
Er zijn in principe drie indicaties om allergologisch onderzoek te overwegen en dat zijn:
- Uitsluiten dan wel bevestigen van de diagnose bij twijfel over de diagnose tijdens de acute fase (eventueel door aantonen van sensibilisatie).
- Aantonen van het causale middel bij meerdere verdachte geneesmiddelen.
- Bij een bewezen of zeer suggestieve geneesmiddelenreactie, het zoeken van alternatieve geneesmiddelen bij een mogelijke kruisreactiviteit.
Hieronder een kort overzicht over de mogelijkheden voor allergologische work-up:
- In vitro testen:
- Algemeen beschikbaar: zie hoofdstuk aanvullende diagnostiek
- Met name in onderzoeksetting:
- Bij een late reactie speelt de T-lymfocyt een belangrijke rol, daarom kan in vitro lymfocyten transformatie/proliferatie test (LTT/LPT) ingezet worden. Het basisprincipe van de LPT is de transformatie (oudere naam: lymfocyten transformatie test) van gesensitiseerde lymfocyten (“memory cells’) naar het blastenstadium en de daaropvolgende proliferatie als respons op hernieuwd contact met het antigen. Hierbij worden lymfocyten van de patiënt geïncubeerd met het verdachte middel en kan aan de hand van diverse activatiemarkers (bijvoorbeeld 3-H-thymidine-incorporatie) bepaald worden of de patiënt inderdaad specifiek tegen het geneesmiddel gerichte T-lymfocyten bezit. Meest bestudeerde geneesmiddelen zijn B-lactam antibiotica met een sensitiviteit en specificiteit variërend van 58% tot 89% en 85% tot 100%, respectievelijk (Mayorga, 2016).
Sensitiviteit en specificiteit van de test hangen af van de klinische manifestatie van de overgevoeligheidsreactie. Deze zijn hoger in MPE, AGEP en DRESS dan in SJS/TEN (Porebski, 2013). Bij vertraagde type reacties zou de sensitiviteit van de LTT hoger zijn dan bij de huidtesten. (Luque, 2001). Echter positieve resultaten hoeven niet altijd een effector respons te impliceren, omdat er sprake kan zijn van proliferatie van T-regulatoire cellen.
-
-
- Het serum oplosbare OX40 (sOX40)-niveau kan ook een nuttige marker zijn van DIHS/DRESS. Mortaliteit door DIHS/DRESS is geassocieerd met reactivatie van het humane herpesvirus (HHV), vooral HHV-6. HHV-6 infecteert in de proliferatiefase met name CD4 positieve T-cellen. OX40 is een receptor die ook bekend is als CD-134 en die behoort tot de TNF-receptor familie. Deze receptor wordt selectief tot expressie gebracht op geactiveerde T-cel lymfocyten. Het functioneert als cellulaire receptor voor het binnendringen van HHV-6. Door interactie met OX40 ligand (OX40L), levert OX40 potente co-stimulerende signalen aan T-cellen. Het niveau van OX40 en OX40L is geüpreguleerd in CD-4 positieve T-cellen en perifeer bloed mononucleaire cellen bij DIHS/DRESS.
-
Serum oplosbare OX40 (sOX40) is van OX40 afkomstig. Verhoogd serum sOX40 niveau wordt geassocieerd met HHV-6 reactivatie en TH-2 type respons. Op basis daarvan kan het nuttig zijn als biomarker voor vroege diagnostiek en ernst van DIHS/DRESS (Mitsui, 2022). N.B. Het is onbekend hoelang na reactie op medicatieblootstelling nog met de sOX40 test een positieve respons aantoonbaar is.
- In vivo testen:
Huidtesten (late aflezing van intradermale testen en plakproeven) kunnen nuttig zijn in de diagnostiek van vertraagde type reacties op geneesmiddelen. Voor veel geneesmiddelen in relatie tot het betreffende type geneesmiddelenreactie is literatuur beschikbaar over geadviseerde testconcentraties en de te verwachten betrouwbaarheid, althans voor directe overgevoeligheidsreacties (Brockow, 2013; Barbaud, 2022). Voor late overgevoeligheidsreacties, waar deze richtlijn over gaat, is dit niet onderzocht. Men dient zich er daarom bewust van te zijn dat de betrouwbaarheid van deze huidtesten, afhankelijk van de type reactie, soms zeer laag is en een negatieve huidtest een geneesmiddel niet uitsluit als een mogelijk causaal geneesmiddel. Zie hiervoor tevens Tabel 4 in het bijlagedocument. (Phillips, 2019). - Provocatietesten:
De gouden standaard in geneesmiddelendiagnostiek is provocatie met geneesmiddelen (gecontroleerd toedienen van therapeutische dosis van het te onderzoeken geneesmiddel). Ernstige geneesmiddelenreacties (SCAR) zijn een absolute contra-indicatie voor provocatietesten. In het algemeen wordt geadviseerd eerst huidtesten te verrichten voorafgaand aan provocatietesten. Bij kinderen en bij volwassenen met milde vertraagde geneesmiddelen reacties kan overwogen worden om een provocatietest als eerste diagnostische stap in te zetten (Mill 2016, Torres, 2017).
Onderbouwing
Achtergrond
Een grondige geneesmiddelenanamnese en lichamelijk onderzoek vormen de hoeksteen van de diagnostiek van geneesmiddelenallergie in de spreekkamer. Aanvullend kan gebruik gemaakt worden van een aantal diagnostische tools. Zowel over- als onderdiagnostiek kan echter belangrijke gevolgen hebben. Onterechte bestempeling als allergie heeft consequenties voor toekomstige therapeutische opties, zoals het uitwijken naar duurdere of suboptimale behandeling, terwijl het niet onderkennen van een allergische achtergrond kan leiden tot mogelijk ernstigere reacties bij herhaald gebruik van het middel (zie hoofdstuk overzicht geneesmiddelenreacties).
Zoeken en selecteren
Voor deze vraag is niet naar wetenschappelijke literatuur gezocht. Binnen de GRADE-methodiek is het systematisch literatuuronderzoek gebaseerd op vergelijkend onderzoek, veelal gerandomiseerd onderzoek. Het is niet aannemelijk dat onze uitgangsvraag met dit type onderzoek beantwoord kan worden, of dat dergelijk onderzoek in dit kader is verricht. Bij de uitwerking van deze uitgangsvraag werd gebruik gemaakt van verschillende overzichtsartikelen en boeken die in de referentielijst worden vermeld.
Referenties
- - Barbaud A, Gonçalo M, Bruynzeel D, Bircher A; European Society of Contact Dermatitis. Guidelines for performing skin tests with drugs in the investigation of cutaneous adverse drug reactions. Contact Dermatitis. 2001 Dec;45(6):321-8.
- - Barbaud A, Castagna J, Soria A. Skin tests in the work-up of cutaneous adverse drug reactions: A review and update. Contact Dermatitis. 2022 May;86(5):344-356.
- - Brockow K, Garvey LH, Aberer W, Atanaskovic-Markovic M, Barbaud A, Bilo MB, Bircher A, Blanca M, Bonadonna B, Campi P, Castro E, Cernadas JR, Chiriac AM, Demoly P, Grosber M, Gooi J, Lombardo C, Mertes PM, Mosbech H, Nasser S, Pagani M, Ring J, Romano A, Scherer K, Schnyder B, Testi S, Torres M, Trautmann A, Terreehorst I; ENDA/EAACI Drug Allergy Interest Group. Skin test concentrations for systemically administered drugs -- an ENDA/EAACI Drug Allergy Interest Group position paper. Allergy. 2013 Jun;68(6):702-12
- - Luque I, Leyva L, José Torres M, Rosal M, Mayorga C, Segura JM, Blanca M, Juárez C. In vitro T-cell responses to beta-lactam drugs in immediate and nonimmediate allergic reactions. Allergy. 2001 Jul;56(7):611-8.
- - Mayorga C, Celik G, Rouzaire P, Whitaker P, Bonadonna P, Rodrigues-Cernadas J, Vultaggio A, Brockow K, Caubet JC, Makowska J, Nakonechna A, Romano A, Montañez MI, Laguna JJ, Zanoni G, Gueant JL, Oude Elberink H, Fernandez J, Viel S, Demoly P, Torres MJ; In vitro tests for Drug Allergy Task Force of EAACI Drug Interest Group. In vitro tests for drug hypersensitivity reactions: an ENDA/EAACI Drug Allergy Interest Group position paper. Allergy. 2016 Aug;71(8):1103-34. doi: 10.1111/all.12886. Epub 2016 May 25.
- - Mill C, Primeau MN, Medoff E, Lejtenyi C, O'Keefe A, Netchiporouk E, Dery A, Ben-Shoshan M. Assessing the Diagnostic Properties of a Graded Oral Provocation Challenge for the Diagnosis of Immediate and Nonimmediate Reactions to Amoxicillin in Children. JAMA Pediatr. 2016 Jun 6;170(6):e160033. doi: 10.1001/jamapediatrics.2016.0033. Epub 2016 Jun 6. PMID: 27043788.
- - Mitsui Y, Shinkuma S, Nakamura-Nishimura Y, Ommori R, Ogawa K, Miyagawa F, Mori Y, Tohyama M, Asada H. Serum Soluble OX40 as a Diagnostic and Prognostic Biomarker for Drug-Induced Hypersensitivity Syndrome/Drug Reaction with Eosinophilia and Systemic Symptoms. J Allergy Clin Immunol Pract. 2022 Feb;10(2):558-565.e4.
- - Phillips EJ, Bigliardi P, Bircher AJ, Broyles A, Chang YS, Chung WH, Lehloenya R, Mockenhaupt M, Peter J, Pirmohamed M, Roujeau JC, Shear NH, Tanno LK, Trubiano J, Valluzzi R, Barbaud A. Controversies in drug allergy: Testing for delayed reactions. J Allergy Clin Immunol. 2019 Jan;143(1):66-73.
- - Porebski G, Pecaric-Petkovic T, Groux-Keller M, Bosak M, Kawabata TT, Pichler WJ. In vitro drug causality assessment in Stevens-Johnson syndrome - alternatives for lymphocyte transformation test. Clin Exp Allergy. 2013 Sep;43(9):1027-37.
- Torres MJ, Romano A, Celik G, Demoly P, Khan DA, Macy E, Park M, Blumenthal K, Aberer W, Castells M, Barbaud A, Mayorga C, Bonadonna P. Approach to the diagnosis of drug hypersensitivity reactions: similarities and differences between Europe and North America. Clin Transl Allergy. 2017 Mar 13;7:7.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 05-06-2023
Laatst geautoriseerd : 05-06-2023
Geplande herbeoordeling :
De Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) is regiehouder van deze richtlijn en eerstverantwoordelijke op het gebied van de actualiteitsbeoordeling van de richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijke verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de regiehouder over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (gebaseerd op het stroomschema ontwikkeld door FMS).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst Raming |
Toelichting |
Behandeling cutane geneesmiddelenreacties |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Hoewel uit de toetsing volgt dat de aanbevelingen breed toepasbaar zijn (>40.000 patiënten), volgt uit de toetsing dat het geen nieuwe manier van zorgverlening of andere organisatie van zorgverlening betreft, het geen toename in het aantal in te zetten voltijdsequivalenten aan zorgverleners betreft en het geen wijziging in het opleidingsniveau van zorgpersoneel betreft. Er worden daarom geen financiële gevolgen verwacht. |
Aanleiding
Op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie is de richtlijn “management van de acute fase van vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen” ontwikkeld. Voor dit onderwerp was nog geen richtlijn beschikbaar, terwijl het een belangrijk onderwerp is voor zowel patiënt als zorgverlener. Beoogd is een evidence-based richtlijn te ontwikkelen waarin staat welke diagnostiek er plaats moet vinden indien een behandelaar vermoedt dat er een reactie op een geneesmiddel is opgetreden, en men het van belang acht de oorzakelijke factor op te sporen. Het is belangrijk voor de patiënt te weten welk geneesmiddel beter vermeden kan worden. Daarnaast moet men voorkómen dat de patiënt onnodig essentiële geneesmiddelen wordt onthouden.
Afbakening onderwerp
In deze richtlijn worden adviezen gegeven ten aanzien van de diagnostiek en behandeling van acute fase van vertraagd type geneesmiddelenreacties en dient als leidraad voor de dermatoloog en andere zorgprofessionals die hiermee in aanraking komen. De werkgroep heeft gekozen om drug reaction with eosinophilia and systemic symptoms (DRESS), acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP) en maculopapuleus exantheem (MPE) verder uit te werken in deze richtlijn, omdat het hier de meest voorkomende geneesmiddelenreacties betreft.
Definities
In de titel van deze richtlijn is ervoor gekozen de meest correcte benaming van het type reactie te gebruiken dat in deze richtlijn besproken wordt. De benaming ‘vertraagd type geneesmiddelenreactie’ is echter ook gebruikelijk. Omdat deze term beter werkbaar is, wordt in deze richtlijn vaak voor deze benaming gekozen.
De WHO definieert een bijwerking als een reactie op een geneesmiddel die schadelijk en onbedoeld is en die ontstaat bij gebruikelijke doseringen (WHO, 2002). Zowel allergische als niet-allergische mechanismen kunnen ten grondslag liggen aan geneesmiddelenreacties. Allergische reacties ontstaan pas nadat sensibilisatie is opgetreden. De reacties worden bij een eerste blootstelling meestal pas manifest 7-21 dagen na de start van het geneesmiddel. De reactie kan van milde ernst zijn, zoals een lichte huiduitslag, maar kunnen ook ernstige levensbedreigende reacties veroorzaken die niet alleen tot de huid beperkt zijn. Huidafwijkingen veroorzaakt door geneesmiddelen (geneesmiddelenerupties) kunnen zich onder andere uiten als erytheem (roodheid), papels, pustels, pruritus en als levensbedreigende situaties, zoals toxische epidermale necrolyse (TEN) of DRESS. Als algemene benaming van huiduitslag wordt vaak de term exantheem gebruikt: een plotseling, voorbijgaande, uitgebreide huiduitslag die meestal wordt veroorzaakt door een infectie of door de inname van een geneesmiddel. Exacte gegevens over de incidentie van geneesmiddelenerupties ontbreken, zeer waarschijnlijk ten gevolge van onderrapportage. Onderzoeken naar de prevalentie van bijwerkingen onder patiënten die in het ziekenhuis zijn of worden opgenomen, komen uit op 10-20% van de opgenomen patiënten; 1-20% van hen heeft een huidreactie. Bij oudere patiënten wordt vaker een geneesmiddeleneruptie gediagnosticeerd dan bij jongere, hetgeen waarschijnlijk het toenemend medicijngebruik bij het stijgen van de leeftijd reflecteert (Beijer, 2002).
In deze richtlijn staan vertraagd type overgevoeligheidsreacties op geneesmiddelen centraal. Dit kunnen geneesmiddelen op recept zijn, maar ook vrij verkrijgbare geneesmiddelen en supplementen. In deze richtlijn wordt de overkoepelende term geneesmiddelen gebruikt.
Doel en doelgroep
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. De richtlijn geeft aanbevelingen over begeleiding en behandeling van patiënten in de acute fase van een vertraagd type geneesmiddelenreactie. Er wordt een overzicht gegeven van de geneesmiddelenreacties, de verschillende huidreacties, hun reactietype en de relevante differentiaal diagnoses. Daarnaast wordt er gekeken naar het effect van onterecht labelen en de plaats van aanvullend onderzoek in de acute fase.
Doelgroep
De richtlijn is bestemd voor leden van de medische en paramedische beroepsgroep. Daartoe behoren onder andere: dermatologen, pathologen, medisch microbiologen, kinderartsen, apothekers, internisten, (kinder)allergologen, verpleegkundig specialisten, physician assistants, huidtherapeuten, dermatologieverpleegkundigen en diegenen die voor deze beroepen in opleiding zijn. Voor huisartsen geldt dat zij primair gebruik maken van NHG-richtlijnen. Als deze richtlijnen voor hen ontoereikend blijken te zijn, kunnen zij gebruik maken van deze richtlijn. Voor patiënten werd informatie op thuisarts.nl en een patiëntenfolder ontwikkeld.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn werd een multidisciplinaire werkgroep ingesteld. Bij het samenstellen van de werkgroep werd rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden en met een evenredige vertegenwoordiging van academische en niet-academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en geen enkel lid ontving gunsten met het doel de richtlijnen te beïnvloeden.
Vereniging |
|
Dr. H. Röckmann (voorzitter) |
NVDV |
Prof. dr. T. Rustemeyer |
NVDV |
Dr. A.J. Oosting |
NVDV |
Drs. M. ter Avest |
NVZA |
Drs. G.H.P.R. Slabbers |
NVK |
Dr. G.F.H. Diercks |
NVVP |
Drs. Z. Tempels-Pavlica |
NIV |
Dr. I. Terreehorst |
NIV |
Dr. A.A.J.M. van der Ven |
NIV |
Prof. dr. R. Aarnoutse |
NVZA |
Drs. M.H.E. Vos |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. Z. Çiftçi |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. D.M. van Loon |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. M. Stolting |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. E. van Veen |
Arts-onderzoeker NVDV |
Drs. A.C. de Waal |
Arts-onderzoeker NVDV |
Ondersteuning werkgroep |
Vereniging |
Dr. W.A. van Enst |
Klinisch epidemioloog NVDV |
Tabel 1 Overzicht betrokken partijen
Overzicht betrokken partijen* |
Zitting neming in werkgroep |
Knelpunten analyse |
Commentaarfase |
Autorisatie |
Opmerkingen |
Wetenschappelijke verenigingen |
|||||
Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie (NVDV) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Internisten Vereniging (NIV) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) |
|
X |
X |
|
|
Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM) |
|
X |
X |
|
|
Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie (NVKG) |
|
X |
X |
|
|
Nederlandse Vereniging voor ZiekenhuisApothekers (NVZA) |
X |
X |
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP) |
X |
|
X |
X |
|
Nederlandse Vereniging voor Klinische Farmacologie (NVKFB) |
|
|
X |
|
|
Vereniging van Specialisten Ouderengeneeskunde (Verenso) |
|
|
X |
|
|
Overige organisaties |
|
|
|
|
|
Nederlandse Vereniging Huidtherapeuten (NVH) |
|
|
X |
|
|
Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) |
|
|
X |
|
|
Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) |
|
X |
X |
|
|
Patiëntenverenigingen |
|||||
Huid Nederland (HN) |
|
|
X |
X |
|
Patiëntenfederatie Nederland |
|
|
X |
X |
|
Stakeholders |
|||||
Nederlandse Vereniging Ziekenhuizen (NVZ) |
|
|
X |
|
|
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) |
|
|
X |
|
Geen respons |
Zelfstandige klinieken Nederland (ZKN) |
|
|
X |
|
Geen deelname |
Zorgverzekeraars Nederland (ZN) |
|
|
X |
|
Geen deelname |
Zorginstituut Nederland (ZiN) |
|
|
X |
|
Geen deelname |
Vereniging Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) |
|
|
X |
|
Geen deelname |
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
|
X |
|
Geen deelname |
*alle partijen werden uitgenodigd voor de knelpuntenanalyse (invitational conference) en de commentaarfase.
Deelname aan de werkgroep en autorisatie wordt enkel aan de wetenschappelijke verenigingen, patiëntenverenigingen en overige organisaties voorgelegd.
Belangenverklaringen
De KNMG-Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatie management, kennisvalorisatie) hebben gehad. Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de Nederlandse Vereniging voor Dermatologie en Venereologie.
Werkgroeplid |
Hoofdfunctie(s) |
Nevenfunctie(s) |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Extern gefinancierd onderzoek |
Intellectuele belangen en reputatie |
Overige belangen |
Getekend op |
Dr. H. (Heike) Röckmann (voorzitter) |
Dermatoloog UMC Utrecht |
* Klinische adviesraad Lareb (onbezoldigd) |
Geen |
Nee |
Geen |
Geen |
Geen |
3-9-2020 |
Prof. Dr. T. (Thomas) Rustemeyer |
Dermatoloog Amsterdam UMC, locatie VUMC |
Geen |
nvt |
nvt |
nvt |
nvt |
nvt |
7-9-2020 |
Dr. A.J. (Bert) Oosting |
Dermatoloog Spaarne Gasthuis |
* Docent bij Uconsultancy, onderwijs doktersassistenten * Adviesraad Uconsultancy |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
2-9-2020 |
Drs. M. (Mendy) ter Avest |
Ziekenhuisapotheker in opleiding in het RadbouUMC/CWZ en PhD student in het RadboudUMC |
Geen |
nvt |
Nee |
Nee |
Nee |
Nee |
2-9-2020 |
Drs. G.H.P.R. (Gordon) Slabbers |
Kinderarts Ziekenhuis Bernhoven Uden |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
7-9-2020 |
Dr. M.B. (Miquel) Ekkelenkamp |
Arts-microbioloog UMC Utrecht |
Lid SWAB-ledenraad (onbetaald) |
Niet van toepassing |
Niet van toepassing |
Niet van toepassing |
Niet van toepassing |
Niet van toepassing |
26-8-2020 |
Drs. Z. (Zana) Tempels-Pavlica |
Internist-allergoloog Diakonessenhuis |
* Lid commissie accreditatie en visitatie van NVvAKI (onbetaald) |
Geen |
Nee |
Geen |
Voornaamste belang is landelijk een duidelijk beleid opstellen. Mijn ziekenhuis zal daar ook van profiteren net als alle andere ziekenhuizen in NL. In mijn ziekenhuis wordt geneesmiddelen diagnostiek reeds volop gedaan dus er is geen marketing winst. |
Nee |
28-8-2020 |
Dr. I. (Ingrid) Terreehorst |
* Internist-allergoloog en staflid KNO bij AmsterdamUMC, 0,8FTE |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
3-9-2020 |
Dr. A.A.J.M. (Annick) van de Ven |
Internist-allergoloog-immunoloog UMC Groningen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Niet voor zover bekend |
31-8-2020 |
Drs. M (Marit) Stolting |
Arts-onderzoeker NVDV |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
30-09-2021 |
Drs. A.C. (Ayla) de Waal |
Arts-onderzoeker NVDV |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
21-10-2022 |
Drs. D.M. (Diederik) van Loon |
Arts-onderzoeker NVDV |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
21-10-2022 |
Drs. Z. (Zekeriya) Çiftçi |
Arts-onderzoeker NVDV |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Niet getekend; uit dienst oktober 2021 |
Drs. E. (Esther) van Veen |
Arts-onderzoeker NVDV |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Geen |
Niet getekend; uit dienst april 2022 |
Inbreng patiëntenperspectief
Er is aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de bespreking van de waarden en voorkeuren voor de patiënt in de modules over behandeling. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Huid Nederland.
Implementatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt via het internet verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen en er zal in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Tevens zal een samenvatting worden gemaakt. Het volledige implementatieplan is opgenomen in dit bijlagedocument.
Werkwijze
Knelpuntenanalyse
In de voorbereidingsfase heeft een bijeenkomst plaatsgevonden waarvoor alle belanghebbenden zijn uitgenodigd. In deze bijeenkomst zijn knelpunten aangedragen door de werkgroepleden. Hierbij zijn leden van de volgende verenigingen aanwezig geweest: NVDV, NVZA, NVK, NVMM, NIV, NVGK, NVVP en SWAB. Tevens werden de volgende verenigingen/instanties uitgenodigd, maar zijn niet aanwezig geweest: NHG (knelpunten wel aangedragen), NVKFB, Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Zorginstituut Nederland (ZiN), Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), Verenso, V&VN, Huid Nederland (HN) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse heeft de werkgroep uitgangsvragen opgesteld. Daarbij inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Voor de afzonderlijke uitgangsvragen werd aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen en consultatie van experts. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. Literatuur is geselecteerd op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in Bijlage 4: Tabellen en figuren
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) tabellen. De gebruikte RoB instrumenten zijn gevalideerde instrumenten die worden aanbevolen door de Cochrane Collaboration: AMSTAR - voor systematische reviews; Cochrane - voor gerandomiseerd gecontroleerd onderzoek; Newcastle-Ottowa - voor observationeel onderzoek; QUADAS II - voor diagnostisch onderzoek.
Samenvatten van de literatuur
De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen zijn overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
A) Voor interventievragen (vragen over therapie of screening)
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013).
GRADE
|
Definitie |
Hoog
|
|
Redelijk
|
|
Laag
|
|
Zeer laag
|
|
B) Voor vragen over diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd eveneens bepaald volgens de GRADE-methode: GRADE-diagnostiek voor diagnostische vragen (Schünemann, 2008) en een generieke GRADE-methode voor vragen over schade of bijwerkingen, etiologie en prognose. In de gehanteerde generieke GRADE-methode werden de basisprincipes van de GRADE methodiek toegepast: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van bewijskracht op basis van de vijf GRADE-criteria (startpunt hoog; downgraden voor risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias).
C) Voor vragen over de waarde van meet- of classificatie-instrumenten (klinimetrie)
Deze instrumenten werden beoordeeld op validiteit, intra- (test-hertest) en inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid, responsiviteit (alleen bij meetinstrumenten) en bruikbaarheid in de praktijk. (naar keuze: optie-1 ‘Bij ontbreken van een gouden standaard, werd een beoordeling van de bewijskracht van literatuurconclusies achterwege gelaten.’ Of optie-2 ‘De kracht van het wetenschappelijk bewijs werd bepaald met de generieke GRADE-methode’).
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.
Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg
Indicatorontwikkeling
Er werden geen indicatoren ontwikkeld voor deze richtlijn.
Kennislacunes
Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of er (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden. Een overzicht van de onderwerpen waarvoor (aanvullend) wetenschappelijk van belang wordt geacht, is als aanbeveling beschreven (zie
Bijlage 10: Kennislacunes).
Juridische betekenis van richtlijnen
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. Aangezien richtlijnen uitgaan van ‘gemiddelde patiënten’, kunnen zorgverleners in individuele gevallen zo nodig afwijken van de aanbevelingen in de richtlijn. Afwijken van richtlijnen is, als de situatie van de patiënt dat vereist, soms zelfs noodzakelijk. Een richtlijn beschrijft wat goede zorg is, ongeacht de financieringsbron (Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), aanvullende verzekering of eigen betaling door de cliënt/patiënt). Opname van een richtlijn in een register betekent dus niet noodzakelijkerwijs dat de in de richtlijn beschreven zorg verzekerde zorg is. Informatie over kosten zoals beschreven in de richtlijn is gebaseerd op beschikbare gegevens ten tijde van schrijven.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn is aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen, (patiënt) organisaties en stakeholders voorgelegd ter commentaar. De commentaren zijn verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren is de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn is aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter autorisatie.
Referenties
- Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, et al. AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348.
- Higgins JPT, Green S (editors). Cochrane Handbook for Systematic Reviews of Interventions Version 5.1.0 [updated March 2011]. The Cochrane Collaboration, 2011. Available from www.handbook.cochrane.org.
- Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.. Online beschikbaar op http://richtlijnendatabase.nl/ Laatst geraadpleegd op [DATUM geraadpleegd voor concepttekst]
- Van Everdingen JJE, Burgers JS, Assendelft WJJ, et al. Evidence-based richtlijnontwikkeling. Bohn Stafleu Van Loghum 2004.
- Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html
- Beijer HJ, de Blaey CJ. Hospitalisations caused by adverse drug reactions (ADR): a meta-analysis of observational studies. Pharm World Sci. 2002 Apr;24(2):46-54.
- Safety of Medicines. A guide to detecting and reporting adverse drug reactions. World Health Organization. Geneva. 2002. p.5.