Epitheliaal Ovariumcarcinoom - Cytoreductieve chirurgie
Uitgangsvraag
Leidt cytoreductieve chirurgie bij recidief ovariumcarcinoom tot een verbeterde prognose? Zo ja, onder welke voorwaarde?
Aanbeveling
Hernieuwde debulkingchirurgie voorafgaande aan chemotherapie kan bij patiënten met een recidief ovariumcarcinoom overwogen te worden indien aan onderstaande criteria wordt voldaan:
- klinisch complete remissie na initiële therapie
- ziektevrij interval >6 maanden
- inschatting dat (opnieuw) een optimale debulking kan worden verkregen (goede performance status, initieel complete debulking dan wel vroeg stadium ovariumcarcinoom, <500 mL ascites cq geen aanwijzingen voor een peritonitis carcinomatosa, beperkt aantal tumorlocalisaties).
Overwegingen
Alhoewel slechts gebaseerd op retrospectieve data, kan gesteld worden dat hernieuwde maximale cytoreductieve chirurgie bij een recidief ovariumcarcinoom leidt tot een significant verlengde overleving wanneer de procedure resulteert in een optimale, en liefst complete (macroscopisch geen rest) debulking in vergelijking met patiënten bij wie optimale debulking niet haalbaar blijkt te zijn. Omdat in de meeste studies een vergelijking met patiënten met alleen chemotherapie ontbreekt kan geen uitspraak gedaan worden over het eventuele effect van een niet optimale debulking.
Het percentage patiënten met een recidief ovariumcarcinoom waarbij (opnieuw) een optimale of complete debulking kan worden verkregen, varieert in de diverse publicaties van 13 tot 86% en is mede afhankelijk van de gehanteerde inclusiecriteria in deze studies. Daarnaast speelt uiteraard ook de expertise van de operateur(s) een rol.
Onderbouwing
Conclusies
Er zijn aanwijzingen dat voor een geselecteerde groep van patiënten met recidief ovariumcarcinoom, hernieuwde maximale cytoreductieve chirurgie vooraf aan chemotherapie resulteert in een significant verlengde overleving
Niveau 3 C Vaccarello 1995 (1); Jin 2006 (2); Matsumoto 2006 (3); Bristow 1996 (4); Munkarah 2004 (5), Harter 2005 (6)
Pre-operatieve parameters die lijken te zijn geassocieerd met een complete debulking zijn:
- goede performance status
- initieel complete debulking dan wel vroeg stadium ovariumcarcinoom
- <500 mL ascites cq geen aanwijzingen voor een peritonitis carcinomatosa
- Beperkt aantal tumorlocalisaties
Niveau 3 C Cho 2006 (8), Eisenkop 1995 (9), Gronlund 2005 (10), Harter 2005 (6), Harter 2006 (7), Pfisterer 2005 (11), Zang 2000 (12)
Samenvatting literatuur
Samenvatting van de literatuur
Er zijn vele studies verricht naar de waarde van cytoreductieve chirurgie bij het recidief EOC, echter geen enkele randomised controlled trial (RCT) of anderszins goed gecontroleerde studies van voldoende grootte. Bij slechts twee studies is er sprake van prospectief vergaarde data. Bij alle studies speelt selectiebias dus een rol. De duur van het ziektevrije interval varieert in de diverse studies van 0 tot >12 maanden. Behalve FIGO-stadium III, zijn in de meerderheid van studies ook patiënten met een FIGO I-II alsmede FIGO IV geïncludeerd.
Alle studies vergelijken binnen de groep geopereerde patiënten, de patiënten bij wie een optimale debulking wordt bereikt met de patiënten waarbij het resultaat van de debulking niet optimaal is. De in de studies gehanteerde definitie van een optimale debulking varieert van compleet (macroscopisch geen tumorrest) tot resten < 2 cm. In drie studies wordt ook melding gemaakt van een patiëntengroep bij wie alleen chemotherapie werd toegepast als therapie van het recidief, echter de aantallen zijn klein en de selectie van patiënten wordt niet beschreven [Vaccarello 1995 (1); Jin 2006 (2); Matsumoto 2006 (3)]. Informatie over tweedelijns chemotherapie ontbreekt in de meeste studies evenals het uitvoeren van een interventiedebulking na tweedelijns inductie chemotherapie.
In de literatuur zijn drie systematic reviews gepubliceerd [Bristow 1996 (4); Munkarah 2004 (5), Harter 2005 (6)] welke dus alleen zijn gebaseerd op bovengenoemde retrospectieve of prospectieve cohortstudies.
Alle artikelen zijn samengevat in de evidence tabellen. Tabel 2 toont het in de diverse studies vermelde percentage "adequate debulking" met bijbehorend resultaat (overleving).
Nagenoeg alle studies vinden weliswaar een significante toename in duur van overleving wanneer een complete debulking kan worden bewerkstelligd bij patiënten met een recidief EOC in vergelijking met de groep patiënten bij wie geen complete debulking bereikt wordt, echter de mediane overlevingsduur varieert sterk per studie (bij complete debulking 19 - 100 maanden). De meeste studies waarbij optimale debulking wordt gedefinieerd als een beperkte rest (variërend van < 0,5cm - < 2 cm) tonen ook een significante toename in overleving wanneer dit resultaat wordt bereikt, echter de winst is minder overtuigend en minder unaniem.
Enkele studies beschrijven preoperatief beschikbare parameters die zijn geassocieerd met een complete debulking. Tabel 3 toont per studie de significante parameters, verkregen op basis van een uiteindelijk multivariabele analyse. Alleen de studie van Harter (2006 (7)) heeft de significante parameters (goede performance status, en initieel complete debulking dan wel vroeg stadium ovariumcarcinoom, <500 ml ascites) verwerkt in een predictieve score. Dit leidde in deze studie tot een positief voorspellende waarde van 79% wanneer patiënte voldeed alle drie de criteria, echter met een negatief voorspellende waarde van slechts 58% (sensitiviteit 35%, specificiteit 91%).
Referenties
Evidence tabellen
Biblio-grafische referentie (1) |
Mate van bewijs (2) |
Studie type
(3) |
Aantal patiënten
(4) |
Patiënten Ken-merken (5) |
Inclusie criteria
(6) |
Interventie (incl. duur, dosering) (7) |
Controle
(8) |
Uitkomstmaten Incl follow up
(9) |
Effectmaat Resultaat
(10) |
Overige opmerkingen
(11) |
Harter 2005 |
C* |
SR
23 studies, all retrospective or prospective non randomised |
1795 |
Recurrent EOC |
Alle studies naar sec surgery bij OC '85-‘05 Exclusion: containing >15% other surgeries/ histologies, <20 patients, only one procedure, or first chemo and then surg |
Secondary cytoreduction |
geen |
Complete debulking Mortality rates Postop morbidity Survival Predictors of survival
Predictors of surgical success: |
Complete debulking : 9-82% Mortality rates: 0-3% Postop morbidity: 8-52% Median survival 16-100 mths All trials (-2 smaller ones): sign. prolonged survival with complete debulking. Controversial findings for optimal debulking Multivariate analysis (P<0.05): TFI/DTI, no prior chemo, no. of disease sites, diameter lesions, ascites, surgical outcome, platinum chemo afterwards Multivariate analysis (P<0.05): Performance status, FIGO status, 2nd look operation, no prior salvage chemo, no. of sites, diameter of lesion, ascites, peritonitis carcinomatosis |
No RCT's Studies <'95 included
Selection bias Different definitions, surgical techniques, methodologies |
Munkarah, 2004 |
C* |
SR
7 retrosp. observationele studies 2 prosp non-randomized cohorten
|
631 |
Median age 50-62 |
Alle studies naar sec cytoreduction for recurrent EOC after disease free interval 1977-2001 |
Secondary cytoreduction |
geen |
Success of surgery
Predictors of survival
|
Optimal in 67% CI 63-71% Macroscopic free 41% CI 37-45% Major complications 11% CI 8-13% Periop mortality 1,4% CI 0-3,4% Survival after optimal surg 9-56.9 mths Survival after suboptimal <8- 25,1 Survival after macrosc free 29-100 mths |
No RCT's Studies <'95 included
Studies use different definitions debulking, varying DFI, no info on post op treatment |
Classe 2004 |
- |
Review |
|
|
|
|
|
|
|
French review Non-systematic |
Bristow 1996
|
- |
"SR"
5 studies, 3 retro 2 prospectieve non randomised |
253 |
|
Alle studies naar secundairy surgery for EOC Disease free interval >6 mths |
Secondary cytoreduction |
geen |
Success of surgery
Median disease free survival Predictors of survival
Complications |
Optimal resection 57-87%
DFS after surg: 3-43 mths
Predictors: DF interval, smaller residuals 35% surgical morbidity, G.I. compl 11%, pulmonary 6% death 1% |
Review over studies <'96 Limited search strategy No clear inclusion criteria for search Conclusion: non-systematic review
|
Studies verschenen na 2005 (publicatie Harter)
Biblio-grafische referentie (1) |
Mate van bewijs
(2) |
Studie type
(3) |
Aantal patiënten
(4) |
Patiënten Ken-merken (5) |
Inclusie criteria
(6) |
Interventie (incl. duur, dosering) (7) |
Controle
(8) |
Uitkomstmaten Incl follow up
(9) |
Effectmaat Resultaat
(10) |
Overige opmerkingen
(11) |
Chi 2006 |
C |
Retrospect. cohort study |
153 |
Median age 56,5 |
Recurrent OC, Aim of secondary cytoreduction |
Secondary cytoreduction |
geen |
Follow up median: 36.9 mths DFS OS (median) Prognostic factors for survival |
17 mths (range 2.3-251) 41.7 mths (CI:36-47.2) Multivariate analysisDisease free interval: p=.004 Nr of sites: p=.01 Residual disease: p<.001 |
Selection bias |
Pfisterer 2005 |
C |
Retrospect. cohort study |
267 |
Median age 59,5 |
EOC Aim of maximal cytoreduction No palliative surgery Only secondary therapy |
Secondary cytoreduction |
geen |
Follow up: median 19 months Complete resection 50% Association complete debulking and survival
Predictors for no residual multivariately (absence of ascites, performance status, stage)
Predictors for survival multivariately (complete resection, ascites, platinum chemo |
Complete debulking HR 4,33 CI 2,53-7,43 P<0.0001
Ascites: HR 4,63 CI 1,81-11,76 P=0.0001 Performance: HR 2.41 CI 1,41-4,08 P=0.001 Stage: HR 1,87 CI 4,04-3,37 P0,036
Complete resection: HR 2,86 CI 1,66-4,93 P<0.001 Ascites: HR 2,09 CI 1,18-3,71 p 0.012 Platinum: HR 1,83 CI 1,16-2,88 p=0.009 |
Selection bias |
Benedetti 2006 |
C |
Prospectively cohort |
47/81 |
EOC Median age 52 |
complete response prim treatment, DFI >6 mths, CA125 increasing or imaging proof of recurrence Exclusion: unresectable pre-op, bad clinical status, contradict. for extensive surg. synchronous tumor |
Secondary surgery |
geen |
Succes of surgery
Survival
Predictors for survival multivariately
|
Macroscopic free: 78,8% < 1 cm 8,5% 1-2 cm 8,5% >2 cm 4,9% median survival 49 mths ≤ 1 cm : 61 mths >1 cm 19 mths (P= .02) Macroscopic free P=.02 CA125 levelpre op P=.04 |
Well described selection Selection bias remains 9 Patients received chemo before surgery!! |
Jin Y 2006 |
C |
Prospectively non randomised case control |
54 |
Median age 52 |
EOC, pim. treatment in same hospital with (sub)optimal surgery and platinum/taxol receiving complete remission, '90-‘00 |
Secondary surgery and chemotherapy (n=23) |
Chemotherapy n=28 |
Survival time (multivariately) |
Chemo free interval >6 mths: CI: 0.153-0.987 p=.047 Surgery and chemo: CI: 1.611-10.914 p=.0003 |
No description of selection for surgery, no randomisation, too small numbers for level B evidence |
Matsumoto 2006 |
C |
Retrospect case control |
46 |
|
EOC, completion of prim surgery and chemo, PF interval >6 mths '88-‘03 |
Secondary surgery (n=23) and chemotherapy (n=22) |
No surgery n=23 |
Overall survival
Duration of stay Duration of time pts could have intake as per their preference In surgery group: prognosis was influenced by : |
Surgery group: 41.7 mths Controls: 18.8 mths P<0.01 15.8 vs 8.3 p<0.05 24.6 vs 13.8 p<0.0
residual disease p<0.05 |
Selection bias, Llimited numbers |
Salani 2007 |
C |
Retrospect cohort |
55 |
Median age 57,7 Median interval 32 mths
|
EOC ≤ 5 sites pre-op Complete response prim Interval >12 months |
Secondary cytoreduction |
geen |
Complete surgery: 74.5% Predictors for survival multivariately: interval, nr imaging sites, residual disease |
Interval: p <0,1 Nr sites: p <.03 Rediduals : p <.01 |
Selection bias Different salvage chemo, different surgeons |
Santillan 2007 |
C |
Retrospective cohort |
25 |
EOC Surgery for isolated lymph node recurrence ‘97-‘05 |
Median age 55 High grade tumour FIGO 3/4 |
Secondary cytoreduction for isolated nodal recurrence |
geen |
Follow up median 45 mths (20-105) Optimal surgery 100% Median blood los 100cc (10-600) Hospitalization 4 days (2-10) No postop morbidity Overall survival 37 mths Predictors of survival |
OS 37 mths after sec surgery
NS difference: site of nodules (p=0.11) |
Selection bias Limited nr Only lymph node recurrences |
- Bibliografische referentie: auteur, titel, tijdschrift, volume, jaar, pagina.
- Mate van bewijs: classificatie CBO voor therapiestudies.
- Studietype: meta-analyse/SR, RCT, CT, cohort, patientcontrole, observationeel etc.
- Aantal patiënten: totaal aantal patiënten geincludeerd in de studie, aantal patienten geincludeerd in elke arm; aantal patienten aan begin en aantal dat studie volmaakte.
- Patiënten kenmerken: indien relevant: leeftijd, sexe, ethniciteit, comorbiditeit, ernst ziekte, setting.
- Inclusiecriteria: indien relevant dan ook exclusiecriteria noemen.
- Interventie: onderzochte interventie, procedure. Indien belangrijk duur van de behandeling specificeren.
- Controle/vergelijking: placebo, andere behandeling.
- Uitkomstmaten: alle uitkomstmaten, ook bijwerkingen en follow up.
- Effectmaat: absolute risicoreductie, relatieve risico (reductie), numbers needed to treat (NNT), numbers needed to harm (NNH), odds ratios, p waarden en confidence intervallen.
- Overige opmerkingen: belangrijke tekortkomingen in de studie die niet uit data in de tabel af te leiden zijn. Vragen of zaken die in overweging moeten worden genomen, die niet tot uiting komen in de tabel.
Er zijn dus geen RCT's of anderszins goed gecontroleerde studies van voldoende grootte uitgevoerd die de vraag beantwoorden. Alle cohort studies vergelijken binnen de groep geopereerde patiënten, de compleet met de niet-compleet gedebulkte groep. Yin en Matsumoto vergelijken wel de geopereerde groep met de groep die geen chirurgie ondergingen. Echter de aantallen zijn klein en de selectie van patiënten wordt niet beschreven. Bij alle studies speelt selectiebias dus een rol, vaak wordt niet uitgelegd hoe men tot een selectie gekomen is.
*De systematic reviews hadden aanvankelijk een A1 level of evidence gekregen omdat er geen beter bewijs voor handen is (advies VIKC), ondanks dat er geen RCT's zijn beschreven. Echter op advies van het CBO is het level of evidence C geworden omdat geen enkele studie die beschreven wordt een hoger level heeft voor de te beantwoorden vraag naar chirurgie bij het recidief. Men zou kunnen spreken van C1 en bij de individuele studies van C2 level of evidence (zoals dat ook geldt voor de categorie A). Op deze manier voorkomen we dat het level wordt overschat.
Veel onderzoekers stelden zich de vraag ; welke groep geopereerde patiënten heeft de beste overleving. Deze vraag is beter beantwoord. Daarvoor geldt wel een level B evidence. Echter dit is niet de vraag die we onszelf vooraf gesteld hebben.
Tabel 2. Percentage "adequate debulking" met bijbehorend resultaat (overleving)
Bibliografische referentie |
Aantal pat |
Periode |
Duur complete klinische remissie |
% adequate debulking |
overleving (mnd, mediaan) |
p |
||||||||
|
|
(jr) |
|
|
|
|
debulking |
geen OK |
|
|||||
|
|
|
(mnd) |
|
|
|
|
optimaal |
Inade-quate |
|
|
|||
|
|
|
|
geen macr. rest |
< 0,5cm |
< 1 cm |
< 2 cm |
geen macr. rest |
< 0,5 cm |
< 1 cm |
< 2 cm |
|
|
|
Berek et al., 1983 |
32 |
'74-‘79 |
0 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Morris et al., 1989 |
30 |
‘77-‘84 |
6 |
13% |
|
|
60% |
|
|
|
18 |
13,3 |
|
0,2 |
Teufel et al., 1991 |
120 |
75'-‘88 |
|
18% |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Janicke et al., 1992 |
30 |
? |
4 |
47% |
|
|
87% |
29 |
|
|
9 |
3 |
|
0,004 |
Segna et al., 1993 |
10 |
'80-‘91 |
0 |
|
|
|
61% |
|
|
|
27,1 |
9 |
|
0,0001 |
Meier et al., 1993 |
285 |
'84-‘90 |
|
25% |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Pecorelli et al., 1994 |
27 |
‘80-‘89 |
6 |
41% |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Eisenkop et al., 1995 |
36 |
'90-‘94 |
6 |
83% |
|
|
|
43 |
|
|
|
5 |
|
0,007 |
Vacarello et al., 1995 |
57 |
'81-‘90 |
0 |
|
39% |
|
|
|
> 41 |
|
|
23 |
9 |
< 0,0001 |
Kuhn et al., 1998 |
59 |
'93-‘96 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Lichtenegger et al., ‘98 |
63 |
'92-‘98 |
|
22% |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Zang et al., 2004 |
117 |
'98-‘01 |
3 |
9% |
|
62% |
|
nr |
|
26 |
|
20 |
|
<0,0001 |
Cormio et al., 1999 |
21 |
'90-‘97 |
12 |
71% |
|
|
|
32 |
|
|
|
9 |
|
0,02 |
Eisenkop et al., 2000 |
106 |
'90-‘98 |
6 |
82% |
85% |
|
|
44,4 |
|
|
|
19,3 |
|
0,007 |
Gadduci et al., 2000 |
30 |
'90-‘99 |
6 |
57% |
|
|
|
37 |
|
|
|
19 |
|
0,04 |
Zang et al., 2000 |
60 |
'86-‘97 |
6 |
|
|
38% |
|
|
|
19 |
|
8 |
|
0,00001 |
Munkarah et al., 2001 |
25 |
'85-‘94 |
0 |
48% |
|
|
72% |
100,1 |
|
|
56,9 |
25,1 |
|
0,08 |
Scarabelli et al., 2001 |
149 |
'93-‘99 |
6 |
36% |
|
70% |
|
|
|
|
|
|
|
< 0,01 |
Tay et al., 2002 |
46 |
'88-‘96 |
0 |
41% |
|
72% |
|
38 |
|
14,5 |
|
11 |
|
0,002 |
Leitao et al., 2004 |
26 |
'90-‘02 |
0 |
54% |
|
|
|
36,3 |
|
|
|
10,6 |
|
<0,0001 |
Loehr et al., 2004 |
52 |
'99-‘03 |
6 |
58% |
|
|
|
nr |
|
|
|
17 |
|
0,0004 |
Zang et al., 2004 |
117 |
'98-‘01 |
3 |
9% |
|
|
|
nr |
26 |
|
|
14,5 |
|
< 0,0001 |
Gronlund et al. 2005 |
38 |
'95-‘02 |
0 |
42% |
|
|
|
41,8 |
|
|
|
19,9 |
|
0,02 |
Gungor et al., 2005 |
44 |
'94-‘03 |
6 |
77% |
|
|
|
19 |
|
|
|
9 |
|
0,007 |
Harter et al., 2005 |
267 |
'00-‘03 |
0 |
50% |
|
|
|
45,3 |
|
|
|
19 |
|
0,0001 |
Chi et al., 2005 |
153 |
'87-‘01 |
6 |
41% |
52% |
66% |
73% |
|
56,2 |
|
|
26,7 |
|
< 0,001 |
Pfisterer et al., 2005 |
267 |
'00-‘03 |
0 |
50% |
|
|
|
45,3 |
|
|
|
19 |
|
|
Jin et al., 2006 |
23 |
'90-‘00 |
0 |
|
|
|
76% |
|
|
|
|
|
|
|
Salani et al., 2006 |
55 |
'97-‘05 |
6 |
75% |
|
|
|
50 |
|
|
|
7,2 |
|
< 0,01 |
Matsumoto et al., 2006 |
46 |
'88-‘03 |
6 |
|
|
|
43% |
|
|
|
50 |
35,2 |
18,8 |
|
Santillan et al., 2006 |
25 |
'97-‘05 |
6 |
|
|
100% |
|
37 |
|
|
|
|
|
|
Benedetti Panici et al., 07 |
47 |
'98-‘03 |
6 |
|
79% |
87% |
|
|
|
61 |
|
19 |
|
0,02 |
Tabel 3. Predictieve parameters voor wat betreft kans op complete debulking
Bibliografische referentie |
Aantal pte |
Complete debulking [%] |
Prognostische factoren voor resectibiliteit (multivariate analyse) |
||||||||||||
|
|
|
Leef-tijd |
PS |
Initiele FIGO |
Diff graad |
Residu tumor na initlele chirurgie |
TFI / DFI |
Klacht-en |
Serum CA125 |
Locali-satie |
Aantal tumor lokali-saties |
Dia-meter |
ascites |
Peri-tonitis carc. |
Eisenkop et al., 1995 |
106 |
82 |
ns |
+ |
|
ns |
ns |
ns |
ns |
ns |
ns |
ns |
+ |
|
|
Zang et al., 2000 |
60 |
n.a. |
|
|
|
|
+ |
|
|
|
|
|
|
+ |
|
Gronlund et al. , 2005 |
38 |
42 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
+ |
|
|
|
Harter et al., 2005 |
267 |
50 |
ns |
+ |
+ |
|
+ |
ns |
ns |
|
ns |
|
|
+ |
+ |
Pfisterer et al, 2005 |
267 |
50 |
|
+ |
+ |
|
|
|
|
|
|
|
|
+ |
|
Chi et al., 2006 |
153 |
|
|
|
|
|
|
+ |
|
|
|
+ |
|
|
|
Harter et al. 2006 |
267 |
50 |
ns |
+ |
ns |
|
+ |
ns |
ns |
|
ns |
|
|
+ |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 05-12-2012
Laatst geautoriseerd : 05-12-2012
Geplande herbeoordeling : 01-01-2018
Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het programmabureau IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.
Algemene gegevens
Implementatie
Bij het ontwikkelen van een richtlijn wordt rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van de richtlijn. Daarbij wordt gelet op bevorderende of belemmerende factoren. Om het gebruik in de dagelijkse praktijk te bevorderen wordt in principe een samenvattingkaart gemaakt. Daarnaast wordt de richtlijn gepubliceerd op Oncoline en/of Pallialine (de websites van IKNL). Tevens wordt de richtlijn verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de regionale Integrale Kankercentra.
Er zijn, waar mogelijk, tijdens het ontwikkelen van de richtlijn indicatoren voor de evaluatie van de aanbevelingen in de richtlijn opgesteld. In een documentatieproject kan met behulp van deze indicatoren worden vastgesteld in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd. De informatie uit het documentatieproject vormt input bij de revisie van richtlijn.
Houderschap
De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren.
IKNL is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.
Juridische betekenis van de richtlijn
De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor het wenselijk is dat in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken.
Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden.
De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts.
Doel en doelgroep
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. Er wordt aangegeven wat, volgens de huidige maatstaven en aansluitend bij de gangbare Nederlandse praktijk, over het algemeen de beste zorg is voor patiënten met een ovariumcarcinoom. De richtlijn geeft aanbevelingen over de signalering, diagnostiek, medicamenteuze behandeling, niet-medicamenteuze behandeling, voorlichting en begeleiding van volwassen patiënten met een ovariumcarcinoom.
Specifieke doelen van deze richtlijn zijn het verkrijgen van uniformiteit met betrekking tot de signalering, diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten. Er zijn kaders nodig waarbinnen de multidisciplinaire zorg van deze patiënten kan plaatsvinden. Deze richtlijn kan tevens bijdragen aan verbeterde communicatie tussen behandelaars onderling en tussen de patiënt en diens naasten.
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een ovariumcarcinoom. Tevens wordt deze richtlijn gebruikt voor het maken van patiënten informatiemateriaal in samenwerking met KWF kankerbestrijding.
Samenstelling werkgroep
Samenstelling werkgroep
Een groot gedeelte van de werkgroepleden is afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en heeft daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met landelijke spreiding en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. Een afvaardiging van de V&VN (Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland) en Stichting Olijf (patiënten vereniging gynaecologische kanker) maakt ook deel uit van de werkgroep.
Samenstelling van de werkgroep 2012:
Prof.dr. L.F.A.G. Massuger, gynaecologisch oncoloog, UMC St Radboud, Nijmegen (NVOG/ WOG)
Mevr. dr. M.E.L. van der Burg, medisch oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam (WOG/ NVMO/NVOG)
Mevr. dr. P.B. Ottevanger, medisch oncoloog, UMC St Radboud, Nijmegen (NVOG/ WOG/ NVMO/ NIV/ NVO)
drs. T. van Vegchel, adviseur richtlijnen, IKNL (procesbegeleider)
Mevr. J. Liu, secretaresse IKNL
Samenstelling van de werkgroep 2009:
-
Prof.dr. L.F.A.G. Massuger, gynaecologisch oncoloog, UMC St Radboud, Nijmegen (NVOG/ WOG)
- Prof.dr. R.F.P.M. Kruitwagen, gynaecologisch oncoloog, Maastricht UMC, Maastricht (NVOG/ WOG)
- Mevr. J.M.B. Coppens, adviseur oncologische zorg, IKNL, Nijmegen
- Mevr. M.J.W. Huibers, projectsecretaresse, IKNL, Nijmegen
- Mevr. drs. A.M. van Altena, artsepidemioloog, UMC St Radboud, Nijmegen
- Mevr. P. Biewenga, vertegenwoordiger Stichting Olijf, Amsterdam
- Mevr. dr. M.E.L. van der Burg, medisch oncoloog, Erasmus MC, Rotterdam (WOG/ NVMO/NVOG)
- Mevr. E.S.F.A. Butter MANP, verpleegkundig specialist gynaecologie, UMC Utrecht, Utrecht (V&VN oncologie)
- Mevr. drs. P.A. Croese, klinisch psycholoog/ psychotherapeut, St Jansdalziekenhuis, Harderwijk (NVPO/ NIP)
- Mevr. dr. W.J. van Driel, gynaecologisch oncoloog, Antonie van Leeuwenhoek ziekenhuis/Nederlands Kanker Instituut, Amsterdam (NVOG/ WOG)
- B. van de Gun, verpleegkundig specialist oncologie, Diakonessenhuis, Utrecht (V&VN oncologie)
- Mevr. prof.dr. M.J.E. Mourits, gynaecologisch oncoloog, UMC Groningen, Groningen (NVOG / WOG)
- Mevr. dr. P.B. Ottevanger, medisch oncoloog, UMC St Radboud, Nijmegen (NVOG/ WOG/ NVMO/ NIV/ NVO)
- Prof.dr. J.B.M.Z. Trimbos, gynaecologisch oncoloog, LUMC, Leiden (NVOG/ WOG)
- Mevr. dr. F. Vernooij, artsepidemioloog/ AIO gynaecologie, UMC Utrecht/ Elisabeth ziekenhuis, Tilburg
- Prof.dr. M.J. van de Vijver, patholoog, AMC, Amsterdam (NVVP)
- Mevr. dr. P.O. Witteveen, medisch oncoloog, UMC Utrecht, Utrecht (WOG/ NIV/ NVO/ NVMO)
Samenstelling van de Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie (CRGO)
Voorzitter:
R.F.P.M. Kruitwagen, gynaecologisch oncoloog
Leden:
- M.E.L. van der Burg, internist-oncoloog
- C.L. Creutzberg, radiotherapeut-oncoloog
- W.J. van Driel, gynaecologisch oncoloog
- H. Hollema, patholoog
- I.M. Jürgenliemk-Schulz, radiotherapeut-oncoloog
- G.G. Kenter, gynaecologisch oncoloog
- L.C.H.W. Lutgens, radiotherapeut-oncoloog
- L.F.A.G. Massuger, gynaecologisch oncoloog
- M.J.E. Mourits, gynaecologisch oncoloog
- P.B. Ottevanger, internist-oncoloog
- E. Pras, radiotherapeut-oncoloog
- B.F.M. Slangen, gynaecologisch oncoloog
- E.M. van der Steen-Banasik, radiotherapeut-oncoloog
- B. van Triest, radiotherapeut-oncoloog
- J. van der Velden, gynaecologisch oncoloog
- P.O. Witteveen, internist-oncoloog
Belangenverklaringen
Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Bij het ontwikkelen van een richtlijn wordt rekening gehouden met de uitvoerbaarheid van de richtlijn. Daarbij wordt gelet op bevorderende of belemmerende factoren. Om het gebruik in de dagelijkse praktijk te bevorderen wordt in principe een samenvattingkaart gemaakt. Daarnaast wordt de richtlijn gepubliceerd op Oncoline en/of Pallialine (de websites van IKNL). Tevens wordt de richtlijn verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de regionale Integrale Kankercentra.
Er zijn, waar mogelijk, tijdens het ontwikkelen van de richtlijn indicatoren voor de evaluatie van de aanbevelingen in de richtlijn opgesteld. In een documentatieproject kan met behulp van deze indicatoren worden vastgesteld in hoeverre de richtlijn wordt nageleefd. De informatie uit het documentatieproject vormt input bij de revisie van richtlijn.
Werkwijze
Voor iedere uitgangsvraag werd een subgroep geformeerd met vertegenwoordigers van relevante disciplines. Daarnaast zorgde een redactieteam, bestaande uit de voorzitter, de voorzitter van de CRGO, de procesbegeleider en projectsecretaresse van het IKNL, voor de coördinatie en onderlinge afstemming van de subgroepen. De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer een jaar gewerkt aan de tekst voor de conceptrichtlijn. De werkgroepleden schreven in subgroepen teksten die plenair werden besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd. De teksten van de subgroepen zijn door het redactieteam samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document. De richtlijn is door de CRGO vastgesteld en ter autorisatie aan de NVOG voorgelegd.
De leidraad voor de ontwikkeling van de richtlijnen voor oncologische en palliatieve zorg is het AGREE instrument. Dit instrument is gemaakt voor de beoordeling van bestaande, nieuwe en herziene richtlijnen.
Het AGREE Instrument beoordeelt zowel de kwaliteit van de verslaglegging als de kwaliteit van bepaalde aspecten van de aanbevelingen. Het beoordeelt de kans dat een richtlijn zijn gewenste doel zal behalen, maar niet de daadwerkelijke impact op patiëntuitkomsten.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.