Epitheliaal Ovariumcarcinoom

Initiatief: NVOG Aantal modules: 42

Behandeling laag stadium ovariumcarcinoom

Uitgangsvraag

Bij welke patiënten met een compleet gestadieerd laag stadium (I-IIa) ovariumcarcinoom kun je afzien van adjuvante chemotherapie?

Aanbeveling

Geef adjuvante chemotherapie bij patiënten met een hooggradig sereus ovariumcarcinoom vanaf stadium IC.

 

Geef geen adjuvante chemotherapie bij compleet gestadieerd laaggradig sereus ovariumcarcinoom stadium IA, IB, IC.

 

Overweeg bij stadium IC1 clear cell ovarium carcinoom adjuvante chemotherapie.

 

Geef bij stadium IC2 & 3 clearcell ovarium carcinoom adjuvante chemotherapie.

 

Geef/overweeg bij hooggradig endometroid ovariumcarcinoom stadium IC adjuvante chemotherapie, analoog aan het hooggradig sereus ovariumcarcinoom.

 

Overweeg bij high-risk infiltratief mucineus ovariumcarcinoom stadium IC adjuvante chemotherapie te geven.

 

Overweeg bij hooggradig ovariumcarcinoom stadium IC1 door intra-operatieve kapselruptuur adjuvante chemotherapie.

Overwegingen

Subgroep hooggradig sereus

De Cochrane systematische review van Lawrie 2015, toont op basis van resultaten van de ICON1 aan dat de hoog risico groep (IA graad 3, IB / IC graad 2-3, clear cell tumoren) meer baat hebben bij chemotherapie versus observatie, HR 0.52 [0.33-0.81] versus HR 0.91 {0.49-1.69] voor 10 jaar overall survival.

 

Echter, subgroep analyse (op basis van de ACTION en ICON1 trial) kon geen overlevingswinst aantonen voor adjuvante chemotherapie in een goed gestadieerde groep patiënten, 32% van de patiënten in deze studies had een ovariumcarcinoom van het hooggradig sereuse type. In de ICON1 trial zijn er geen data over complete stadiering.

In de ACTION trial werd er in een subanalyse van 10 jaars ziekte specifieke overleving een gunstig effect gezien van adjuvante chemotherapie versus observatie in de ongestadieerde groep (HR 0.58 [0.38-0.96]), vergeleken met een HR van 1.58 [0.61-4.09] in de groep die wel compleet gestadieerd was.

 

Ook in de onderstaand beschreven retrospectieve studies zijn alle histologische subtypes inclusief hooggradig sereuse tumoren geïncludeerd.

Echter er zijn niet altijd subgroep analyses voor het hooggradig sereuse of andere types beschikbaar.

 

In de retrospectieve studie van Van Baal 2019 met Nederlandse data tussen 2002 en 2014 wordt er voor de groep patiënten met compleet gestadieerd ovariumcarcinoom st IC van het hooggradige (graad 3) sereuse type een significant overlevingsvoordeel gezien voor de patiënten die adjuvante chemotherapie krijgen; 5-jaars recidief vrije overleving was 81% na adjuvante chemotherapie en 59% na complete stadiering zonder chemotherapie.

 

In de retrospectieve studie van Frielink 2016 kreeg 40% (54/135) van de patiënten met een FIGO I-IIA ovariumcarcinoom adjuvante chemotherapie, en was 50% compleet gestadieerd. De kans op stadiering werd beïnvloed door gevorderde leeftijd, comorbiditeit, verwijzend ziekenhuis en daarmee is er een kans op bias. In deze studie werd voor de graad III tumoren een betere 5-jaars overleving gezien voor adjuvante chemotherapie versus geen adjuvante chemotherapie (90 versus 46%). Dit effect bleef overeind na Cox regressie analyse voor complete stadiering, HR 12.1; 95% CI 1.3-115).

 

In het nationale retrospectieve cohort van Nederlandse data van Kleppe et al. 2016 was bij 49.6% van de in totaal 3658 patiënten een complete stadiering inclusief lymfekliersampling verricht. Zij vonden een relatief betere overleving bij de gestadieerde versus de niet gestadieerde groep, ook na correctie voor stadium, graad, histologisch type en leeftijd (89 versus 82%, RER (relatief excess risico) op overlijden van 0.64 (95% CI 0.52-0.78). Echter, in de groep waarbij > 10 lymfeklieren waren verwijderd, evenals in de hoog risico groep (stadium IC – 2A en / of graad 3, en / of clear cell histologie), werd er geen verschil gevonden in relatieve overleving tussen wel / geen adjuvante chemotherapie.

 

In de retrospectieve Japanse studie van Shimizu 2015 waarin 265 patiënten met stadium I ovariumcarcinoom werden geïncludeerd, was er geen significant verschil in ziekte vrije en overall overleving tussen de groep die wel en geen chemotherapie had gekregen. Echter, in een subgroep analyse van de groep patiënten met een intra-operatieve kapselruptuur werd een significant betere ziektevrije overleving gezien voor adjuvante chemotherapie.

 

In een multivariate analyse van de meest recente multicenter retrospectieve cohortstudie van Imterat 2022 is een incomplete stadiering en fertiliteitssparende stadiering een onafhankelijke risicofactor voor slechtere ziektevrije overleving (HR 1.95, 95% CI 1.27-2.99 en HR 2.47, 95% CI 1.63-3.75, respectievelijk).

 

Concluderend is adjuvante chemotherapie te adviseren bij alle (wel en niet compleet gestadieerde) patiënten met een FIGO stadium IC of hoger. Voor de patiënten met stadium IA en IB is de winst van adjuvante chemotherapie meer onzeker.

 

In de ESMO-ESGO richtlijn wordt echter geadviseerd om bij alle (wel en niet compleet gestadieerde) patiënten met een hooggradig sereus type ovariumcarcinoom vanaf stadium IA adjuvante chemotherapie te adviseren.

 

Subgroep laaggradig sereus

In de beschikbare studies zijn laaggradig sereuse ovariumcarcinomen wel meegenomen, het betreft echter kleine aantallen en er zijn geen subgroep analyses voor deze groep verricht. Daarom is het niet mogelijk om een uitspraak te doen over de winst van adjuvante chemotherapie na complete stadiering voor de laaggradig sereuse ovariumcarcinomen.

 

In de ESMO-ESGO-richtlijn wordt geadviseerd om patiënten met een FIGO-stadium IA laaggradig (graad 1) sereus ovariumcarcinoom die compleet gestadieerd zijn geen adjuvante chemotherapie te geven.

Belangrijkste argument hiervoor is de afwezigheid van recidieven in de groep patiënten die geen chemotherapie hadden gekregen.

Voor de groep met FIGO IB / IC laaggradig sereuse ovariumcarcinomen wordt het advies gegeven om adjuvante chemotherapie af te wegen op individuele patiënt basis, vanwege de onzekere winst ervan.

 

Subgroep met clear cell carcinoom

In de ICON1 studie werd het clearcell carcinoom in de high risk ingedeeld, en in die groep werd het grootste overlevingsvoordeel gezien indien adjuvante chemotherapie werd gegeven.

Verschillende retrospectieve studies zijn nadien verschenen:

Takada (2011) toonde in een klein retrospective studie (n=73) aan dat na complete stadiering er geen voordeel was bij stadium IA voor adjuvante chemotherapie.

Hogen (2017) liet in een kleine retrospectieve studie van compleet gestageerde patiënten (n=60); een voordeel van adjuvante chemotherapie zien op de PFS met een HR van 3.3 (95% CI 1.2-9.6) bij correctie voor st IB en IC vs st IA).

Nasioudis (2018) onderzocht bij 2325 patiënten met clear cell ovariumcarcinoom FIGO st I die compleet gestageerd waren of adjuvante chemotherapie een overlevingswinst gaf. Er werd een betere 5-jaars overall survival gezien van 89.25 vs 82.6%; p < 0.001. Adjuvante chemotherapie geeft in multivariate analyse een betere overleving (HR 0.59, 95%CI 0.45-0.78). Een subgroep analyse voor st IC alleen liet geen significant verschil in 5-jaars overall survival zien voor adjuvante chemotherapie, terwijl voor de st IA en st IB dit wel werd gezien. Dit verschil is waarschijnlijk te verklaren door de kleinere aantallen in de st IC groep.

Een systematische review en meta analyse van Yin (2022) waarin bovenstaande studies zijn opgenomen liet geen verbetering in de overleving zien in de totale groep van vroeg stadium ovariumcarcinoom met clearcell type (n= 4553). Subgroep analyse suggereerde geen verbetering in de overleving voor adjuvante chemotherapie voor stadium IA en IB, maar een significant voordeel in 5-jaars overleving voor stadium IC. Aparte analyse van stadium IC2/3 liet een verbeterde overleving zien indien adjuvante chemotherapie werd gegeven maar met de kanttekening dat de groep die geen adjuvante chemotherapie kreeg klein was.

 

Concluderend is adjuvante chemotherapie bij clearcell carcinoom aan te bevelen bij een volledig gestadieerd FIGO stadium IC2/3 en II, bij IB/IC1 optioneel en kan bij stadium IA, na complete stadiering, adjuvante chemotherapie achterwege gelaten worden. Het gaat om beperkte data in een subgroep analyse. Deze conclusie komt overeen met de ESMO-ESGO richtlijn uit 2019.(Colombo 2019).

 

Subgroep met mucineus ovarium carcinoom

In een retrospectieve studie van 4811 patiënten over een periode van 11 jaar werd geen betere overleving gezien indien patiënten adjuvante chemotherapie kregen na de operatie. Er werd geen beschrijving gegeven van complete stadiering, als surrogaat marker werd verwijdering van meer dan 10 lymfeklieren genomen. Bij subgroepanalyse werd er geen betere vijfjaarsoverleving gezien t.a.v. gradering, wel/niet stadiering , en tussen 1A/1B en 1C. (Nasioudis 2019).

Een andere retrospectieve studie uit 2020 (Richardson 2020) met 2010 patiënten met mucineus ovariumcarcinoom kreeg 36% chemotherapie waarbij het niet zeker is hoeveel patiënten een complete stadiering ondergingen. Multivariate analyse liet een betere 10 jaarsoverleving zien voor een subgroep van high risk patiënten (St IC, gr 3, LVSI en maligne ascites); 74% vs. 51%. HR 58% voor de patiënten zonder chemo in de high risk groep (95% CI 1.05-2.38; p0.03). Er werd geen onderscheid gemaakt tussen expansiele en infiltratieve mucineus carcinoom; de gradering kan voor beide groepen gebruikt zijn maar hoge gradering is meest waarschijnlijk alleen binnen de infiltratieve tumoren te vinden (Ameni-Boroujeni 2022).

 

Concluderend is o.b.v. deze studies, die na ESMO-ESGO richtlijn zijn verschenen, geen duidelijke uitspraak te doen over de winst van adjuvante chemotherapie, echter bij subgroep van high risk infiltratief mucineus st IC valt adjuvante chemotherapie te overwegen.

 

ESMO-ESGO richtlijn aanbeveling maakt een onderscheid tussen expansiele en infiltratieve mucineuse ovariumcarcinomen. Bij de patiënten die compleet gestageerd zijn, is het advies om voor de patiënten met een infiltratieve tumor st IB/ IC en alle st. IIA adjuvante chemotherapie te geven (Colombo 2019)

 

Subgroep met endometroid ovarium carcinoom

Retrospectieve cohortstudie (Nasioudis 2020); 4538 patiënten met endometroid ovariumcarcinoom in de periode van 2004-2014, kreeg de helft van de patiënten adjuvante chemotherapie en was 80% chirurgisch gestageerd. Lymfklierdissectie werd gebruikt om patiënten met stadiering te identificeren. Er is geen informatie t.a.v. compleetheid van deze stadiering .

Binnen de gestageerde groep werd geen overlevingswinst van aanvullende chemotherapie bij FIGO IA-IC, graad 1 en FIGO IA/IB graad 2 gezien. Bij patiënten met een stadiering en een graad 3 tumor werd eveneens geen significant verschil in overleving gezien, waarschijnlijk t.g.v. kleine aantallen;

Concluderend is er o.b.v. deze retrospectieve studie geen uitspraak te doen over de toegevoegde waarde van chemotherapie bij het endometrioid ovarium carcinoom. Echter het valt te overwegen om analoog aan het beleid bij andere hooggradige subtypes ovariumcarcinoom bij stadium IC adjuvante chemotherapie te overwegen. Dit is conform het advies vanuit de ESMO-ESGO richtlijn (2019) : Na complete stadiering (geen aanvullende chemotherapie FIGO IA graad 1-2 en overweeg af te zien van aanvullende chemotherapie bij FIGO IB en IC graad 1-2).

 

Subgroep met intra-operatieve kapselruptuur

Vrouwen met FIGO stadium 1C ovariumcarcinoom met chemotherapie hadden significant betere DFS dan de groep zonder chemotherapie (P=0.01). Dit gold ook voor de subgroep met FIGO1C clear cell carcinoom (p=0.004) (Shimizu et al., 2015). Een meta-analyse van Pergialiotis et al. liet geen overlevingswinst zien van chemotherapie voor vrouwen met FIGO 1C ovariumcarcinoom. Echter deze meta-analyse betrof een studie populatie met verschillende histologische subtypen, hoog- en laaggradige tumoren en incompleet gestadieerde patiënten (Pergialiotis, 2022). à zie aanbeveling

 

Bijwerkingen chemotherapie

De werkgroep adviseert om in de counseling over adjuvante chemotherapie mee te nemen dat het effect van adjuvante chemotherapie op de overleving afgewogen kan worden tegen verwachte bijwerkingen van de chemotherapie behandeling en de relatief beperkte winst bij compleet gestadieerd laag stadium clear cell, mucineus en endometroid ovariumcarcinoom.

Onderbouwing

Het belang van complete stadiering bij laag stadium ovariumcarcinoom is bekend uit de ICON en ACTION studie (Colombo et al. 2003; Trimbos et al. 2003). Adjuvante chemotherapie is zinvol bij de patiënten die geen complete stadiering hebben gehad. De definitie van complete stadiering bij ovariumcarcinoom is verwijderen van ovaria, tubae, uterus, omentum, pelviene en para-aortale lymfekliersampling en peritoneum biopten.

Hoewel adjuvante chemotherapie bij patiënten met compleet gestadieerd FIGO stadium I ovarium carcinoom in Nederland geen standaard beleid is, is er de behoefte om antwoord te krijgen op de vraag bij welke patiënten met een compleet gestadieerd laag stadium (I-IIa) ovariumcarcinoom afgezien kan worden van adjuvante chemotherapie.

In de afgelopen jaren zijn er aanwijzingen dat voor bepaalde subgroepen met een FIGO stadium I ovariumcarcinoom adjuvante chemotherapie een overlevingswinst geeft. In een aantal Nederlandse ziekenhuizen wordt hiervoor de ESMO ESGO richtlijn uit 2019 gevolgd (Colombo 2019).

 

Voor het beantwoorden van deze uitgangsvraag werd een literatuur search verricht waarbij de ESMO ESGO richtlijn naast deze resultaten werd gelegd.

redelijk GRADE

Adjuvante chemotherapie bij patiënten met een laagstadium ovariumcarcinoom geeft een betere 5 en 10 jaars overleving. Let op dit betreft de gehele groep van zowel compleet gestadieerde en niet compleet gestadieerde patiënten.

 

Bron: Lawrie, 2015

 

 

laag GRADE

Adjuvante chemotherapie bij patiënten met een laag stadium ovariumcarcinoom met een hoog risico profiel (graad 3) geeft een significante betere 5 en 10 jaars overleving (subgroep analyse) Let op dit betreft zowel compleet gestadieerde en niet compleet gestadieerde patiënten.

 

Bron: Lawrie, 2015

 

redelijk GRADE

Adjuvante chemotherapie bij patiënten met een laag stadium ovariumcarcinoom met een laag risico profiel (graad 1) die compleet gestadieerd zijn geeft geen significante betere 5 en 10 jaars overleving. (subgroep analyse)

 

Bron: Lawrie, 2015

Er werd één studie geïncludeerd die voldeed aan de zoekcriteria, Lawrie 2015. Het is een systematic review, waarin eerdere RCT’s zijn meegenomen.

De Cochrane review van Lawrie heeft de volgende RCT’s meegenomen: Trimbos 2003 (ACTION), Colombo 2003 (ICON1), Trope 2000, Bolis 1995, Young 1990.

 

Resultaten

5 en 10-jaars overall survival

Uit de systematische review en meta-analyse van Lawrie (2015) blijkt dat de 5 en 10 jaars overall survival significant verbetert voor de patiënten met laag stadium ovariumcarcinoom (I-IIA) als ze adjuvante chemotherapie krijgen, 5 jaars overall survival (o.b.v. 3 studies) HR 0.71 95%CI 0.53-0.93; en de 10 jaars overall survival (ICON/ACTION) HR 0.72 95%CI 0.57-0.92). Door de auteurs wordt de term optimale stadiering i.p.v. complete stadiering gebruikt. Het is belangrijk te realiseren dat niet alle patiënten volgens eerder genoemde definitie compleet gestageerd zijn. De histologische subtypes waren mn graad 2 en graad 3 ovariumcarcinomen.

 

5 en 10-jaars progressie vrije overleving

De progressie vrije overleving na 5 en 10 jaar is eveneens beter voor de patiënten die

adjuvante chemotherapie krijgen, 5-jaars progressie vrije overleving (4 studies) HR 0.67 95%CI 0.53-0.84; en de 10-jaars progressie vrije overleving (2 studies) HR 0.67 95%CI 0.53-0.83).

 

Subgroep analyse; optimale stadiering

Bij verdere subgroep analyse waarin gekeken is naar optimale stadiering vs. onvolledige stadiering wordt gezien dat adjuvante chemotherapie een significant betere progressie vrije overleving na 5 en 10 jaar geeft, indien er geen optimale stadiering heeft plaatsgevonden; HR 0.64 95%CI [0.50, 0.82] en HR 0.65 95%CI [0.52, 0.83]. De 10 jaar ziekte specifieke overleving was ook beter voor de patiënten die niet optimaal gestadieerd waren HR 0.58 (95% CI 0.35-0.96), eveneens was er minder sterfte aan ovariumcarcinoom bij de niet-optimaal gestageerde patiënten (HR 0.70 95% CI 0.54-0.92). Voor de optimaal gestadieerde patiënten werd dit algehele en progressie vrije overlevingsvoordeel niet gevonden.

 

Subgroep analyse; laag/hoog risicio

Een subgroep analyse binnen de ICON1 studie naar laag/intermediate vs. hoog risico, toont dat adjuvante chemotherapie bij patiënten met een hoog risico profiel (graad 3) een betere overleving geeft; 10-jaars overall survival HR 0.52 [0.33, 0.81]); 10-jaars progressie vrije overleving 0.64 [0.46, 0.90]).

 

Bewijskracht van de literatuur

De bewijskracht voor de uitkomstmaat 5 jaars overleving is met 1 niveau verlaagd gezien het feit dat niet alle geïncludeerde studies aan het criterium complete stadiering voldeden (indirectheid).

 

De bewijskracht voor de uitkomstmaat 5jaars overleving in de subgroep compleet gestadieerde patiënten met laag stadium ovariumcarcinoom is met 2 niveaus verlaagd gezien de imprecisie (laag aantal patiënten) en indirectheid (niet alle patiënten zijn compleet gestadieerd).

 

De bewijskracht voor de uitkomstmaat 5jaars overleving in de subgroep compleet gestadieerde patiënten met laag stadium ovariumcarcinoom is met 1 niveau verlaagd gezien de imprecisie (laag aantal patiënten).

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende zoekvraag (vragen):

 

P: Patiënten met laag stadium (I-IIa) ovariumcarcinoom na complete stadiering
I: Adjuvante chemotherapie
C: Geen adjuvante chemotherapie
O: Overleving, (bijwerkingen)

 

Relevante uitkomstmaten

De werkgroep achtte “progression free survival” en “overall survival” voor de besluitvorming belangrijke uitkomstmaten.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (via OVID), Embase (via Embase.com) en de Cochrane Central Register of Controlled Trials(via Wiley) is op 17-10-2022 met relevante zoektermen gezocht naar ovariumcarcinoom, stadiering, chemotherapie, Engelstalig. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 655 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria: ovariumcarcinoom, stadiering, chemotherapie, Engelstalig, full tekst beschikbaar.

Op basis van titel en abstract werden in eerste instantie 22 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 20 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel onder het tabblad Verantwoording) en 2 studies definitief geselecteerd.

 

Resultaten

Het onderzoek is opgenomen in de literatuuranalyse. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De beoordeling van de individuele studieopzet (risk of bias) is opgenomen in de risk-of-biastabellen.

  1. 1 - van Baal J.O.A.M., Van de Vijver K.K., Algera M.D., van der Aa M.A. , Sonke G.S., W.J. van Driel W.J., Kenter G.G., Amant F.C., Lok C.A.R (2019). The effect of adjuvant chemotherapy on survival in patients with FIGO stage I high-grade serous ovarian cancer. Gyn Oncology 153(3):562-567.
  2. 2 - Bolis G, Colombo N, S. Pecorelli S, Torri V, et al. (1995). Adjuvant treatment for early epithelial ovarian cancer: results of two randomised clinical trials comparing cisplatin to no further treatment or chromic phosphate (32P). G.I.C.O.G.: Gruppo Interregionale Collaborativo in Ginecologia Oncologica, Ann. Oncol. 6 (9), 887–893.
  3. 3 - Colombo N, Guthrie D, Chiari S, Parmar M, et al. (2003). International Collaborative Ovarian Neoplasm trial 1: a randomized trial of adjuvant chemotherapy in women with early-stage ovarian cancer, J. Natl. Cancer Inst. 95 (2), 125–132.
  4. 4 - Frielink LM, Pijlman BM, Ezendam NP, Pijnenborg JM (2016). Clinical Practice of Adjuvant Chemotherapy in Patients with EarlyStage Epithelial Ovarian Cancer. Chemotherapy;61(6):287-94.
  5. 5 - Hogen L, Brar H, Covens A, Bassiouny D, et al. (2017) Is adjuvant chemotherapy beneficial for surgical stage I ovarian clear cell carcinoma? Gynecol Oncol;147(1):54-60.
  6. 6 - Kleppe M, van der Aa MA, Van Gorp T, Slangen BF, Kruitwagen RF (2016). The impact of lymph node dissection and adjuvant chemotherapy on survival: A nationwide cohort study of patients with clinical early-stage ovarian cancer. Eur J Cancer ;66:83- 90.
  7. 7 - Momeni-Boroujeni A,Song , Irshaid l, Strickland S. et al. (2022) Outcome-based Validation of Confluent/Expansile Versus Infiltrative Pattern Assessment and Growth-based Grading in Ovarian Mucinous Carcinoma. Am J Surg Pathol;46:1250–1259
  8. 8 - Nasioudis D, Mastroyannis S.A., Albright B.B. Haggerty AF et al. (2018). Adjuvant chemotherapy for stage I ovarian clear cell carcinoma: Patterns of use and outcomes.Gynecologic Oncology 150 (2018) 14–18
  9. 9 - Nasioudis D, Haggerty A.F., Giuntoli II R.L., Burger R.A. Adjuvant chemotherapy is not associated with a survival benefit for patients with early stage mucinous ovarian carcinoma. Gynecologic Oncology 154 (2019) 302–307
  10. 10 - Pergialiotis V , Liatsou E, Rouvali A 1, Haidopoulos D et al (2022). Is There a Survival Benefit of Adjuvant Chemotherapy in Stage IC1 Epithelial Ovarian Cancer Patients? A Meta-Analysis Curr. Oncol., 29, 5763–5773.
  11. 11 - Shimizu D, Sato N, Sato T, Makino (2015) Impact of adjuvant chemotherapy for stage I ovarian carcinoma with intraoperative tumor capsule rupture. J. Obstet. Gynaecol. Res. Vol. 41, No. 3: 432–439, March 2015
  12. 12 - Takada T, Iwase H, Iitsuka C, Nomura H et al. (2012) Adjuvant Chemotherapy for Stage I Clear Cell Carcinoma of the Ovary. An Analysis of Fully Staged Patients. Int J Gynecol Cancer;22: 573-578.
  13. 13 - Trimbos J.B., Vergote I, Bolis G, Vermorken J.B., et al. (2003). Impact of adjuvant chemotherapy and surgical staging in earlystage ovarian carcinoma: European Organisation for Research and Treatment of Cancer-Adjuvant ChemoTherapy in ovarian neoplasm trial, J. Natl. Cancer Inst. 95 (2), 113–125.
  14. 14 - Trope C, Kaern J, Hogberg T, Abeler V, et al. (2000). Randomized study on adjuvant chemotherapy in stage I high-risk ovarian cancer with evaluation of DNA-ploidy as prognostic instrument, Ann. Oncol. 11 (3), 281–288.
  15. 15 - Yin M, Yang J, Zhou H, Liu Q, Li S and Zhang X (2022) Impact of Adjuvant Chemotherapy on FIGO Stage I Ovarian Clear Cell Carcinoma: A Systematic Review and Meta-Analysis. Front. Oncol. 12:811638.

Evidencetabel

Study ID 

 Method 

Patient characteristics 

Intervention(s) 

Results  

  • Lawrie 2015 

  • Systematic review and meta-analysis 

  • Conflict of interest reported: no known conflicts of interest.  

  • Cochrane Gynaecological Cancer Specialized Register, Cochrane Central Register of Controlled 

  • Trials (CENTRAL 2015, Issue 3), MEDLINE (1948 to March week 5, 2015), and EMBASE (1980 to week 14, 2015). 

  • Included study design: RCTs 

  • 4 studies included: ACTION, ICON1, Bolis 1995, Young 1990.  

  • Cochrane review 

  • Early stage (I/IIa) epithelial ovarian cancer staged at laparotomy 

Adjuvant chemotherapy vs observation 

Overall survival:  

5 yr HR=0.71 95%CI 0.53-0.93 (3 studies) 

10 yr HR=0.72 95%CI 0.57-0.92 ( 2 studies) 

 

Progression free survival:  

5 yr: HR= 0.67 95%CI 0.53-0.84 (4 studies) 

10 yr: HR=0.67 95%CI 0.53-0.83 (2 studies) 

 

Overall survival by staging 

Optimal staging  

5 yr OS: HR=1.22 95% CI 0.63-2.37 (2 studies)  

 

Suboptimal staging 

5 yr OS: HR= 0.63 95%CI 0.46-0.85 (2 studies) 

 

Progression free survival by staging 

Optimal staging  

5 yr PFS: HR= 0.67 95%CI 0.36-1.22 (2 studies) 

10 PFS : HR= 0.73 95%CI 0.38-1.42 (1 study) 

 

Suboptimal staging 

5 yr PFS: HR=0.64 95%CI 0.52-0.78 (3 studies) 

10 PFS : HR= 0.65 95%CI 0.52-0.83 (2 studies) 

 

Disease specific survival by staging 

Optimal staging 

10 yr: HR=1.58 95%CI 0.61-4.09 (1 study) 

Suboptimal staging 

10 yr: HR=0.58 95%CI 0.35-0.96 (1 study) 

 

Death from ovarian cancer by staging 

Optimal staging 

10 yr: HR=1.55 95%CI 0.64-3.79 (2 studies) 

 

Suboptimal staging 

10 yr HR=0.70 95%CI 0.54-0.92 (2 studies)

 

Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies 

Based on AMSTAR checklist (Shea et al.; 2007, BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist  (Moher et al 2009, PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)

Study  

 

 

 

 

First author, year 

Appropriate and clearly focused question?1 

 

 

 

Yes/no/unclear 

Comprehensive and systematic literature search?2 

 

 

 

Yes/no/unclear 

Description of included and excluded studies?3 

 

 

 

Yes/no/unclear 

Description of relevant characteristics of included studies?4 

 

 

Yes/no/unclear 

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5 

 

 

Yes/no/unclear/notapplicable 

Assessment of scientific quality of included studies?6 

 

 

Yes/no/unclear 

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7 

 

Yes/no/unclear 

Potential risk of publication bias taken into account?8 

 

 

Yes/no/unclear 

Potential conflicts of interest reported?9 

 

 

 

Yes/no/unclear 

Lawrie 2015 

Yes 

Yes 

Yes 

Yes 

Not applicable 

Yes 

Yes 

Yes 

Yes

  1. Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined 

  2. Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched 

  3. Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons  

  4. Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported 

  5. Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCTs) 

  6. Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table etc.) 

  7. Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (e.g. Chi-square, I2)? 

  8. An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (e.g., funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (e.g., Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies. 

  9. Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.

 
Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Referentie 

Reden voor exclusie 

Frielink 2016 

Retrospectief cohort. Er is wel een geselecteerde groep compleet gestadieerde patiënten.  

Hogberg, 2001 

Review, echter niet systematisch. 

Hogen 2017 

Retrospectief cohort, alleen clearcell carcinomen geincludeerd. Kleine groep compleet gestadieerd, deels ook unilaterale kliersampling. Mogelijk selectie bias voor adjuvante chemotherapie 

Imterat 2022 

Multicenter retrospectief cohort. Heterogene chirurgische en chemotherapie protocollen. 

Kitchener, 2005 

Review echter niet systematisch, abstract van Elit et al. S 

Kleppe 2016 

Retrospectief cohort, nationale registratie studie, NL data 

Nasioudis 2018 

Retrospectief cohort, nationale registratie studie. Alleen clear cell carcinomen geïncludeerd. Wel duidelijke selectie compleet gestadieerde groep.  

Nasioudis 2019 

Retrospectief cohort, alleen mucineuse ovariumcarcinomen geincludeerd. 

Nasioudis 2020 

Retrospectief cohort. Alleen endometrioide ovariumcarcinomen geïncludeerd. Geen duidelijke beschrijving chirurgische stadieringsprocedure.   

Neilson 2009 

Cochrane review; alleen abstract update 2015 en nieuw review (Lawrie) beschikbaar. 

Pergialottis 2022 

Systematische review en meta-analyse. Focus op intra-operatieve kapselruptuur. Geen specifieke analyses over complete stadiering en overleving.  

Richardson 2020 

Retrospectief cohort. Alleen mucineuze ovariumcarcinomen geïncludeerd. Onduidelijke beschrijving stadieringsprocedure.   

Shimizu 2015 

Retrospectief cohort. Heterogene groep, geen geselecteerde complete gestadieerde groep. Mogelijke selectiebias voor adjuvante chemotherapie.  

Takada 2012 

Retrospectief cohort. Alleen clear cell ovariumcarcinomen geincludeerd. Compleet gestadieerde groep.  

Van Baal 2019 

Retrospectief cohort. Alleen hooggradig sereuze ovariumcarcinomen. Geselecteerde groep compleet gestadieerde patiënten.  

Trimbos 2013 

Geen systematische meta-analyse / review. Beschrijving ICON1 en ACTION trial. 

Trope 2007 

Systematische review, 4 RCT’s geïncludeerd. Exclusie vanwege nieuwere systematische reviews beschikbaar. 

Yin 2022 

Systematic review over alleen clear cell ovariumcarcinomen. Geen gerandomiseerde trials, slechts retrospectieve cohorten geincludeerd.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 18-07-2024

Laatst geautoriseerd  : 18-07-2024

Geplande herbeoordeling  : 18-07-2026

Voor het beoordelen van de actualiteit van deze richtlijnmodules is een gynaecologische centrum verantwoordelijk. Voor de richtlijn ovariumcarcinoom is GOZON verantwoordelijk (rapport revisie gynaecologische oncologische richtlijnen april 2018).

 

GOZON zal minimaal tweejaarlijks de richtlijn toetsen aan de hand van nieuwe ontwikkelingen. Mochten er nieuwe ontwikkelingen zijn die vragen om revisie van de richtlijn zal dit eerst worden getoetst bij de CRGO (Commissie Richtlijnen Gynaecologische Oncologie), commissie kwaliteitsdocumenten en de pijler oncologie van de NVOG.

 

Module[1]

Regiehouder(s)[2]

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn[3]

Frequentie van beoordeling op actualiteit[4]

Wie houdt er toezicht op actualiteit[5]

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling[6]

 

GOZON

2024

2026

2 jaarlijks

CRGO

Literatuur of nieuwe inzichten

[1] Naam van de module

[2] Regiehouder van de module (deze kan verschillen per module en kan ook verdeeld zijn over meerdere regiehouders)

[3] Maximaal na vijf jaar

[4] (half)Jaarlijks, eens in twee jaar, eens in vijf jaar

[5] regievoerende vereniging, gedeelde regievoerende verenigingen, of (multidisciplinaire) werkgroep die in stand blijft

[6] Lopend onderzoek, wijzigingen in vergoeding/organisatie, beschikbaarheid nieuwe middelen

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire geneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Stichting Olijf

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door IKNL (Integraal Kankercentrum Nederland) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doelstelling
Een richtlijn is een aanbeveling ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk.


Doelgroep
Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met een ovariumcarcinoom.

Samenstelling werkgroep

I.A. Boere

internist-oncoloog

Erasmus MC, Rotterdam

D. Boll

(tot 1 augustus 2023)

gynaecoloog-oncoloog

Catharina Ziekenhuis, Eindhoven

T.Bosse

patholoog

LUMC, Leiden

W.J. van Driel

gynaecoloog-oncoloog

AvL/NKI, Amsterdam

C.G. Gerestein

gynaecoloog-oncoloog

UMC Utrecht

M.M.H.F. Kamps

verpleegkundig specialist

Maastricht UMC+/V&VN

L. Konijn

radioloog

Amsterdam UMC, Amsterdam

C.D. de Kroon

gynaecoloog-oncoloog

LUMC, Leiden

A.J. Krüse

Gynaecoloog-oncoloog

Isala Klinieken, Zwolle

S. Lambrechts

gynaecoloog-oncoloog

Maastricht UMC+

A. Leon Del Castillo

patholoog

AvL/NKI, Amsterdam

I.E.A.M. van Loon

( tot 1 augustus 2023)

verpleegkundig specialist

Amphia Ziekenhuis, Breda

P.B. Ottevanger

internist-oncoloog

Radboudumc, Nijmegen

J.M.J. Piek (voorzitter)

gynaecoloog-oncoloog

Catharina Ziekenhuis, Eindhoven

A.K.L. Reyners

internist-oncoloog

UMCG, Groningen

E.M. Roes

gynaecoloog-oncoloog

Erasmus MC, Rotterdam

E.E. Schaake

radiotherapeut

AvL/NKI, Amsterdam

H.P.M. Smedts

Gynaecoloog-oncoloog

Amphia Ziekenhuis, Breda

A.M.J. Thijs

internist-oncoloog

Catharina Ziekenhuis, Eindhoven

M. Thomeer

radioloog

Erasmus MC, Rotterdam

P.O. Witteveen

internist-oncoloog

UMC Utrecht

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door Olga van der Hel (adviseur methodologie), Hella Hamelers-Paulus (secretaresse) en Linda van der Heijden (secretaresse), namens IKNL.

Belangenverklaringen

Belangenverklaringen

De KNMG-code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement, kennisvalorisatie) hebben gehad.

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van IKNL. De belangenformulieren zijn besproken binnen de betreffende werkgroep en de NVOG commissie Kwaliteitsdocumenten, indien van toepassing. Geen van de belangen heeft tot een eventuele actie geleid.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen acties

I.A. Boere

internist-oncoloog

 

geen

x

 

D. Boll

gynaecoloog-oncoloog

onbetaald:

- voorzitter cryo

- bestuurslid WOG

- lid commissie kwaliteitsdocumenten NVOG

 

x

 

T. Bosse

patholoog

 

 

 

 

W.J. van Driel

gynaecologisch oncoloog

 

geen

               

 

C.G. Gerestein

gynaecoloog-oncoloog

voorzitter TWGO IKNL, niet betaald

 

x

 

M.M.H.F. Kamps

verpleegkundig specialist

 

Gastdocent HsZuyd opleidingen Vervolgopleidingen HBO-V minor, oncologie en paramedische diensten. Diensten worden betaald.

 

x

 

L.C.D. Konijn

AIOS radiologie

junior bestuurslid sectie abdomen Nederlandse Vereniging voor Radiologie (onbetaald)

 

x

 

C.D. de Kroon

gynaecoloog-oncoloog

 

Columnist Olijf, beantwoorden van vragen op kanker.nl

 

Extern gefinancierd onderzoek

 

A.J. Krüse

gynaecoloog-oncoloog

 

geen

x

 

S. Lambrechts

gynaecoloog-oncoloog

Geen betaalde nevenwerkzaamheden. Onbetaalde werkzaamheden aanleunend tegen functie als gynaecoloog-oncoloog (o.a. organisatie landelijke anatomiecursus, organisatie IOTA echocursus).

 

x

 

A. Leon Del Castillo

Patholoog

 

 

 

 

I.E.A.M. van Loon

verpleegkundig specialist

 

Geen

x

 

P.B. Ottevanger

internist-oncoloog

 

Geen

x

 

J.M.J. Piek (voorzitter)

gynaecoloog-oncoloog

- Organisator Cobradagen congres

- onderzoeker (ovariumcarcinoom) Radboudumc

Maastricht UMC

x

 

A.K.L. Reyners

internist-oncoloog

 

Geen

x

 

E.M. Roes

gynaecologisch oncoloog

 

- CRGO herziening rl ovariumca, onbetaald

- CRGO herziening rl VIN, onbetaald

- secretaris WTT, onbetaald

- ontwikkeling van de consultkaart en keuzehulp ovariumcarcinoom, vacatievergoeding max €1000,-

 

x

 

E.E. Schaake

radiotherapeut-oncoloog

 

deelname in enkele protocolcommissies zoals deze, onbetaald

 

x

 

H.P.M. Smedts

gynaecologisch oncoloog

Gastoperateurschap Catharina Ziekenhuis Eindhoven (betaald).

 

x

 

A.M.J. Thijs

internist-oncoloog

lid MEC-U

 

x

 

M. Thomeer

radioloog

geen

 

x

 

P.O. Witteveen

internist-oncoloog

 

geen

x

 

Inbreng patiëntenperspectief

Met Stichting Olijf heeft gedurende het ontwikkelproces contact plaatsgevonden over het patiëntperspectief. De conceptrichtlijn is voor commentaar en ter autorisatie voorgelegd aan Stichting Olijf en Patiëntenfederatie Nederland.

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de modules en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.

Werkwijze

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit.

 

Knelpuntenanalyse

Het gynaecologisch centrum (GOZON) inventariseerde de knelpunten bij de leden van de expertgroep. Deze knelpunten zijn allemaal uitgezocht door de leden van de expertgroep.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpunten zijn door de expertgroep de definitieve uitgangsvragen vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de expertgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De leden van de expertgroep selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekstrategie en de gehanteerde selectiecriteria zijn opvraagbaar.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (risk of bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de Risk of Bias (RoB) -tabellen. De Cochrane ROB-tool werd gebruikt, dit is een gevalideerd instrument dat wordt aanbevolen door de Cochrane Collaboration.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

  

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs voor interventievragen (vragen over therapie of screening)

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie (Schünemann, 2013). 

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie verandert wanneer er  resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • het is mogelijk dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • er is een reële kans dat de conclusie verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dichtbij het geschatte effect van behandeling ligt zoals vermeld in de literatuurconclusie;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Formuleren van de conclusies

Voor elke relevante uitkomstmaat werd het wetenschappelijk bewijs samengevat in een of meerdere literatuurconclusies waarbij het niveau van bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methodiek. De leden van de expertgroep maakten de balans op van elke interventie (overall conclusie). Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
De overall bewijskracht wordt bepaald door de laagste bewijskracht gevonden bij een van de kritieke uitkomstmaten. Bij complexe besluitvorming waarin naast de conclusies uit de systematische literatuuranalyse vele aanvullende argumenten (overwegingen) een rol spelen, werd afgezien van een overall conclusie. In dat geval werden de gunstige en ongunstige effecten van de interventies samen met alle aanvullende argumenten gewogen onder het kopje 'Overwegingen'.

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijn werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt)-organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandeling hoog stadium (IIb - IV)