Osteoporose en fractuurpreventie

Initiatief: NIV Aantal modules: 19

Starten medicatie voor fractuurpreventie

Uitgangsvraag

Welke medicatie wordt gekozen bij starten van fractuurpreventie?

Aanbeveling

Zorg bij alle patiënten met een verhoogd fractuurrisico om een gezonde leefstijl aan te houden. Denk hierbij aan:

  • voldoende calcium en vitamine-D (zie module “Inname van calcium en vitamine-D behoefte bij een verhoogd fractuurrisico”);
  • gezonde voeding;
  • lichaamsbeweging volgens de beweegrichtlijn (zie module “Beweging bij verhoogd fractuurrisico”);
  • stoppen met roken;
  • geen of matig alcoholgebruik; en
  • bij secundaire osteoporose, aan optimale behandeling van de onderliggende aandoening.  

Start bij patiënten met een indicatie voor fractuurpreventie met medicatie als eerste keus met alendroninezuur (tablet, 70 mg/w) of risedroninezuur (tablet, 35 mg/w).

 

Na een recente heupfractuur heeft een behandeling met zoledroninezuur de voorkeur.

 

Behandel patiënten die alendroninezuur en/of risedroninezuur niet verdragen, bijvoorbeeld vanwege bovenbuik klachten of bij contra-indicaties met:

  • alendroninezuur in drankvorm (70 mg per week);
  • denosumab (2x per jaar 60 mg sc); of
  • zoledroninezuur (5mg eenmaal per infuus per jaar).

 

Overweeg behandeling met zoledroninezuur of denosumab of alendroninezuur in drankvorm, bij patiënten die:

  • een slechte therapietrouw hebben;
  • een nieuwe fractuur na tenminste 1 jaar therapie hebben.

Overweeg het botvormend middel teriparatide (dagelijkse injecties met 20µg gedurende 2 jaar) als eerste keus medicament bij postmenopauzale vrouwen met een T-score ≤ -1,5 in de heuphals, totale heup of lumbale wervelkolom en minstens 2 graad 2 wervelfracturen of 1 graad 3 wervelfractuur.

 

Overweeg het botvormende middel romosozumab (maandelijks subcutane injecties 210 mg gedurende 1 jaar) als eerste keus medicament bij postmenopauzale vrouwen ouder dan 50 jaar en zonder voorgeschiedenis van een myocardinfarct of CVA met:

  • een BMD T score ≤ -2,5 in de totale heup, heuphals (niet lumbale wervelkolom) én minstens 1 graad 2 of 3 wervelfractuur; 
  • een BMD T score ≤ -2,0 in de totale heup, heuphals (niet lumbale wervelkolom) én minstens 2 graad 2 of graad 3 wervelfracturen.

Overweeg bij patiënten met twee prevalente wervelfracturen en een derde fractuur na tenminste 1 jaar botafbraakremmende medicatie om een botvormende medicatie voor te schrijven:

  • teriparatide (bij postmenopauzale vrouwen en bij (oudere) mannen); of
  • romosozumab (bij postmenopauzale vrouwen).

Overwegingen

Aanvullende literatuur

Er zijn nog een drietal belangrijke studies gepubliceerd, die niet in de bovenstaande meta-analyse zijn meegenomen: twee studies zijn een directe vergelijking tussen een botvormend middel (teriparatide en romosozumab) en een bisfosfonaat, met fracturen als uitkomstmaat. De derde studie is een onderzoek met zoledroninezuur bij patiënten met een bijzonder inclusiecriterium: osteopenie. Deze belangrijke studies worden hieronder apart besproken:

 

VERO-trial

Kendler (2018) voerde een gerandomiseerd, dubbelblind, actief gecontroleerde studie uit onder postmenopauzale vrouwen met osteoporose, die tenminste 2 graad 2 of 1 graad 3 wervelfracturen en een botmineraaldichtheid T-score van ≤ -1,5 hadden. Patiënten, 1360 in totaal, werden gedurende 2 jaar behandeld met dagelijks 20 µg subcutane teriparatide of wekelijks 35 mg risedroninezuur. De primaire uitkomstmaat was het aantal patiënten met nieuwe wervelfracturen: nieuwe wervelfracturen traden op bij 5.4% in de teriparatide-groep en 12% in de risedroninezuur groep. (Risk ratio 0,44, 95% c.i.0,29 tot 0,68, p<0,0001): Klinische wervelfracturen traden op in 30 (4,8%) van de 680 patiënten in de teriparatide-groep en in 61 (9,8%) in de risedroninezuur groep (hazard ratio 0,48, 95% CI 0,32 tot 0,74; p=0,0009). Niet-wervelfracturen traden op bij 25 (4,0%) patiënten in de teriparatide groep en in 38 (6,1%) van de risedroninezuur groep (hazard ratio 0,66; 95% CI 0,39 tot 1,10; p=0,10).

 

ARCH-trial

Saag (2017) voerde een gerandomiseerde studie uit onder 4093 postmenopauzale vrouwen ouder dan 50 jaar met een eerdere osteoporotische fractuur na het 50e levensjaar of met een BMD T score ≤ -2,5 in de totale heup, heuphals (niet lumbale wervelkolom) én minstens 1 graad 2 of 3 wervelfractuur (of 2 graad 1 wervelfracturen) of met een BMD T score ≤ -2,0 in de totale heup, heuphals (niet lumbale wervelkolom) én minstens 2 graad 2 of graad 3 wervelfracturen.

 

Patiënten werden in het eerste jaar behandeld met maandelijkse subcutane injecties met romosozumab (210 mg) of wekelijks orale alendroninezuur (70 mg), en in het tweede jaar met alendroninezuur in beide groepen. De primaire eindpunten van de studie waren de cumulatieve incidentie van nieuwe wervelfracturen na 24 maanden en de cumulatieve incidentie van klinische fracturen op het moment van de primaire analyse. Het risico op nieuwe wervelfracturen was na 2 jaar lager in de romosozumab-groep: 6,2% versus 11,9% (p<0,001) Het risico op niet-wervelfracturen was ook lager: 8,7% versus 10,6% (p=0,04), evenals het percentage heupfracturen: 2,0% versus 3,2% (p=0,02). Een relatief nieuwe uitkomstmaat zijn de klinische fracturen: 9,7% versus 13,0%, (p<0,001)

 

Zoledroninezuur bij osteopenie

De derde studie is van Reid (2018): een 6-jaar durende RCT met 2000 vrouwen met osteopenie, (T-score tussen -1,0 en -2,5 bij meting van totale heup en heuphals, overigens hadden 8% van de patiënten een T-score van de lumbale wervelkolom tussen -2,5 en -3,0, dus in de range van osteoporose). De gemiddelde leeftijd bij patiënten was 71±5 jaar, de T-score bij de heuphals was -1,6±0,5, en het 10-heupfractuurrisico was 2,3%; 13% had een eerdere wervelfractuur, 24% een eerdere niet-wervelfractuur. Zij werden behandeld intraveneuze infusies met zoledroninezuur of placebo, om de 18 maanden, dus 4x in totaal. Er was een reductie in fragiliteitsfracturen in de zoledroninezuur groep: HR 0,63, (95% c.i.: 0,50 tot 0,79, p<0,001), en ook reductie in niet-wervelfracturen: HR 0,57, (95% c.i.: 0,37 tot 0,86, p=0,003), en in wervelfracturen: HR 0,45, (95% c.i. 0,27 tot 0,73, p=0,002).

 

Het design van deze studie, gepubliceerd in New England Medical Journal, is verschillend van andere trials: meestal worden patiënten geïncludeerd met wervelfracturen of T-scores in de range van osteoporose. Hier werden patiënten met osteopenie geïncludeerd, een potentieel heel grote groep. In deze studie had “slechts”13% een prevalente wervelfractuur en de gemiddelde T-score van de heuphals was -1,6 at baseline. Het interval van de zoledroninezuur toediening was 18 maanden, langer dan gebruikelijk. De observatieduur van de studie was 6 jaar, ook langer dan gebruikelijk. Deze verschillen bemoeilijken de plaatsbepaling.

 

In de werkgroep werd gesproken over de optie voor het overwegen van het gebruik van zoledroninezuur bij postmenopauzale vrouwen met een gemiddelde T-score van de heuphals van -1,6 at baseline; de meerderheid vond vooral de inclusie van deze studie dermate afwijkend dat dat het niet tot een aanbeveling heeft geleid.

 

Effectiviteit in fractuurreductie

De richtlijnwerkgroep heeft een systematische literatuuranalyse verricht naar de vraagstelling welke medicatie het meest effectief is bij patiënten met osteoporose om het risico op fracturen te verminderen. In de literatuuranalyse (onder het tabblad onderbouwing) is onderscheid gemaakt tussen het wetenschappelijk bewijs voor postmenopauzale vrouwen, premenopauzale vrouwen en mannen. Hieronder worden de bevindingen per groep kort beschreven.

 

Preventie van fracturen kan bereikt worden door geneesmiddelen die de botafbraak (“botafbraakremmende medicatie”) tegengaan of geneesmiddelen die (vooral) de botaanmaak stimuleren (botvormende medicatie). Botafbraakremmende medicatie, zoals bisfosfonaten, en denosumab, worden al gedurende lange tijd gebruikt waardoor er veel ervaring mee is opgedaan. Onder botvormende medicatie vallen teriparatide, abaloparatide en romosozumab. Abaloparatide is in 2017 door de EMA niet goedgekeurd voor gebruik in Europa, en wordt hier verder dan ook niet besproken. Teriparatide is sinds 2005 beschikbaar en romosozumab is een nieuw middel, dat in Q1 in 2021 op de Nederlandse markt is gekomen.

 

Effectiviteit bij postmenopauzale vrouwen

Tabel 6 geeft een overzicht van de middelen waarvan ten minste met redelijke zekerheid gezegd kan worden dat deze effectief zijn voor het verminderen van fracturen bij postmenopauzale vrouwen met osteoporose.

 

Tabel 6 Medicatie met bewezen effectiviteit voor het verminderen van fracturen

Medicatie

Heupfracturen

Niet-wervelfracturen

Wervelfracturen

 

RR

Bewijskracht

RR

Bewijskracht

RR

Bewijskracht

Abaloparatide *

NS

-

0,51

Hoog

0,14

Hoog

Romosozumab

0,44

Hoog

0,67

Hoog

0,33

Hoog

Alendroninezuur

0,61

Hoog

0,84

Hoog

0,57

Hoog

Zoledroninezuur

0,60

Hoog

0,79

Hoog

0,38

Hoog

Risedroninezuur

0,73

Hoog

0,78

Hoog

0,61

Hoog

Ibandroninezuur

NS

-

NS

-

0,67

Hoog

Denosumab

0,56

Hoog

0,80

Hoog

0,32

Hoog

Teriparatide

NS

-

0,62

Hoog

0,27

Hoog

PTH 1-84*

NS

-

NS

-

0,41

Hoog

Strontium ranelate *

NS

-

NS

-

0,60

Hoog

Raloxifene

NS

-

NS

-

0,59

Hoog

Bazedoxifene

NS

-

NS

-

0,61

Hoog

Lasofoxifene *

NS

-

0,84

Medium

0,67

Hoog

Tibolone

NS

-

0,73

Medium

0,56

Medium

Oestrogeen met progesteron

0,72

Medium

0,78

Medium

0,65

Medium

RR= relatief risico, NS= Niet significant effect

*: dit middel kan niet (meer) in Nederland worden voorgeschreven: het staat volledigheidshalve wel in de tabel. Het middel wordt ook niet in de tekst besproken.

 

Spectrum van de effectiviteit op fractuurreductie bij postmenopauzale vrouwen

Uit de literatuuranalyse blijkt dat er verschil is tussen middelen in het spectrum van fracturen dat zij verminderen. Uit de meta-analyse van Barrionuevo (2019) blijkt dat:

  • alendroninezuur, risedroninezuur, zoledroninezuur, denosumab en romosozumab het risico op een heupfractuur verminderen bij postmenopauzale vrouwen met osteoporose;
  • alendroninezuur, risedroninezuur, zoledroninezuur, denosumab, romosozumab en ook teriparatide het risico op een niet-wervelfractuur verminderen bij postmenopauzale vrouwen met osteoporose;
  • alle bovengenoemde medicamenten uit bovengenoemde tabel 6.6 het risico op een wervelfractuur verminderen bij postmenopauzale vouwen met osteoporose.
    • de zogenaamde breedspectrum reductie van fracturen (heup-, niet-wervel- en wervelfracturen) is aangetoond voor alendroninezuur, risedroninezuur, zoledroninezuur, denosumab en romosozumab.

Voor wat betreft de actieve vergelijkingen tussen de verschillende middelen kan worden geconcludeerd dat zoledroninezuur, denosumab, teriparatide en romosozumab over het algemeen beter presteren vergeleken met de andere middelen, waaronder de orale bisfosfonaten.

 

Effectiviteit bij premenopauzale vrouwen

Er werden geen studies van goede kwaliteit gevonden op basis waarvan uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit van medicamenteuze behandeling voor het verlagen van het fractuurrisico.

 

Effectiviteit bij mannen

Uit de literatuuranalyse blijkt dat teriparatide vergeleken met risedroninezuur voor een grotere toename zorgt in de botmineraaldichtheid van de lumbale wervelkolom, femurhals en totale heup bij mannen. Verder blijkt uit de geïncludeerde studies dat risedroninezuur en alendroninezuur waarschijnlijk het risico op wervelfracturen verminderen en dat risedroninezuur waarschijnlijk het risico op niet-wervelfracturen vermindert.

 

NB wanneer bij mannen naar de T-score wordt gekeken dient rekening gehouden te worden met de referentie database. Er wordt standaard uitgegaan van een vrouwelijke referentiedatabase. Een T- score van -2.5 op basis van de vrouwelijke referentiedatabase is dan gelijk aan een T-score van -2.8 op basis van de mannelijke referentiedatabase. 

 

Effectiviteit bij patiënten met recente heupfractuur

Patiënten met een recente heupfractuur vormen een aparte categorie: heupfracturen gaan gepaard met ernstige morbiditeit en mortaliteit, en leiden vrijwel altijd tot ziekenhuisopname. Specifiek bij patiënten met een recente heupfractuur (met een gemiddelde leeftijd van 74 jaar) is van zoledroninezuur, wanneer toegediend < 90 dagen na heupfractuur, aangetoond dat het de kans op nieuwe klinische wervelfracturen (-46%) en nieuwe klinische niet-wervelfracturen (-27%) vermindert. Ook was er een afname in mortaliteit van -28%. (Lyles, 2007). Gezien de sterk verhoogde kans op nieuwe fracturen na een initiële heupfractuur, is er een indicatie bij alle patiënten boven de 70 jaar met een heupfractuur, bij voorkeur binnen 3 maanden, te starten met zoledroninezuur onafhankelijk van de BMD, desnoods ook zonder DXA-meting. Zoals bij elke medicatie voor fractuurpreventie dient gezorgd te worden voor voldoende vitamine D, zo nodig na het meten van de serum spiegel van 25(OH)D3 (zie module “Inname van calcium en vitamine-D behoefte bij een verhoogd fractuurrisico”). Bij patiënten jonger dan 70 jaar of bij een keuze voor een ander medicament dient ook sprake te zijn van een lage BMD bij DXA (laagste T-score < -1.0 in de lumbale wervelkolom, totale heup of heuphals) en/of de aanwezigheid van wervelfracturen bij VFA en/of andere risicofactoren.

   

In een vergelijkende studie van romosozumab versus alendroninezuur was een recente heupfractuur een inclusiecriterium: 9% van de patiënten (N=354) hadden een eerdere heupfractuur doorgemaakt (Saag, 2017). Hieruit kunnen geen gegevens worden ontleend voor het starten met romosozumab na een heupfractuur, tenzij de indicatie berust op een lage BMD en wervelfracturen graad 2 of 3 (zie boven).

 

Veiligheid botafbraakremmende medicatie

Bijwerkingen kunnen bij alle geneesmiddelen voorkomen, en zijn van patiënt tot patiënt verschillend. De meest voorkomende en klinisch meest relevante bijwerkingen worden hier genoemd, voor eventuele andere bijwerkingen kan men bijvoorbeeld het Farmacotherapeutisch Kompas raadplegen.

 

  • De belangrijkste en meest frequente bijwerkingen van orale bisfosfonaten zijn de gastro-intestinale bovenbuikklachten (in 10 tot 30% van de patiënten). Dit kan reden zijn om deze medicatie te stoppen of niet op te starten bij patiënten met bekende slokdarm- en/of maag- of darmproblematiek. Er is geen bewijs dat het toevoegen van een protonpompremmer (PPI) zinvol is. Eventueel kan alendroninezuurdrank overwogen worden.
  • Bij zoledroninezuur kunnen griepachtige verschijnselen optreden na de eerste infusie, die goed reageren op paracetamol. Bij een tweede of derde infuus zijn dergelijke klachten meestal minder heftig.
  • Voor alle bisfosfonaten geldt dat een creatinine klaring van < 30 ml/min een contra-indicatie is. Voor zoledroninezuur wordt een grenswaarde van 35 ml/min gehanteerd; een goede prehydratie en een langer lopend infuus tot 30 of 60 minuten kan zinvol zijn bij toediening van zoledroninezuur (https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/).
  • Alle botafbraakremmende middelen geven een verhoogde kans op aseptische botnecrose van de kaak, bij de behandeling van osteoporose is de frequentie daarvan ongeveer 1: 100.000. Gebitssanering voorafgaande aan start therapie kan dit risico verminderen evenals (regelmatige) controle op drukplekken in het geval van aanwezige gebitsprothesen. Derhalve is het advies verwijzing naar de eigen tandarts (of MKA-chirurg) voor tandheelkundige evaluatie en eventueel sanering. Voor invasieve behandelingen als extracties en het plaatsen van implantaten wordt overleg met een MKA-chirurg geadviseerd of volg de richtlijnen van de NVMKA.
  • Er is bij botafbraakremmende medicatie een verhoogde kans op atypische (“spontane”) femurfracturen, bij de behandeling van osteoporose ook 1: 100.000. Deze kans neemt toe bij langdurig gebruik van botafbraakremmende medicatie, en neemt weer af na staken van de therapie.
  • Bisfosfonaten en denosumab hebben geen significant effect op de duur van fractuurheling).

 

Botvormende medicatie: veiligheid:

  • Teriparatide wordt doorgaans goed verdragen; soms treedt er pijn op in het bovenbenen.
  • Bij de introductie van teriparatide leek er mogelijk sprake van een verhoogde kans op osteosarcomen gezien studies bij proefdieren die vanaf jonge leeftijd een zeer hoge dosis kregen toegediend. Bij uitgebreide pharmacovigilantie is daarvan weinig gebleken, maar het heeft er wel toe geleid dat teriparatide maar 1x mag worden voorgeschreven voor een periode van 2 jaar, en dus niet voor een tweede periode.
  • Bij romosozumab is in één studie een statistisch significant hoger risico op cardiovasculaire events gevonden wanneer vergeleken met alendroninezuur: 2,5% versus 1,9% (Saag, 2017t al). In een studie versus placebo werd geen verschil in cardiovasculaire events gedurende de 12 maanden van toediening gevonden tussen romosozumab en placebo (Cosman, 2016). Het middel is in Nederland in 9 december 2019 geregistreerd en het is sinds 1 februari 2021 in Nederland in de handel voor postmenopauzale vrouwen met ernstige osteoporose met een hoog risico op fracturen, die geen cardiovasculair event (myocardinfarct of CVA) hebben gehad.

Maximale behandelduur

Een ander belangrijk aspect om te benoemen is gedurende welke periode de middelen veilig voorgeschreven kunnen worden. Botafbraakremmende middelen, waaronder orale bisfosfonaten en denosumab, kunnen worden voorgeschreven gedurende vijf jaar, daarna volgt herbeoordeling. De behandelduur van teriparatide is maximaal twee jaar. De behandelduur van romosozumab is één jaar. Dit komt uitgebreider aan bod in de module “Behandelstrategieën met medicatie voor fractuurpreventie op lange termijn”.

 

Het beleid over medicatie na afloop van deze initiële behandelperiode, of zelfs tijdens de initiële behandelperiode wanneer het de vraag is om te switchen of de initiële therapie te continueren, bijvoorbeeld bij een fractuur, komt aan bod in de module “Behandelstrategieën met medicatie voor fractuurpreventie op lange termijn”.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

In het kader van de Endocrine Society richtlijn voor de medicamenteuze behandeling van postmenopauzale vrouwen met osteoporose, is een systematische review uitgevoerd naar de waarden en voorkeuren van vrouwen betreffende medicatie voor fractuurpreventie (Barrionuevo, 2019b). Op basis van 26 geïncludeerde studies werd geconcludeerd dat vrouwen evenveel waarde hechten aan de effectiviteit als aan de bijwerkingen van middelen. Vrouwen noemden angst voor borstkanker en voor bloedingen in de baarmoeder regelmatig als redenen om niet voor hormoontherapie te willen kiezen. Tibolon wordt niet voorgeschreven voor fractuurpreventie gezien het CV risico. Hormonale substitutie (oestrogenen, progestagenen) wordt niet voorgeschreven met als enig doel de fractuurpreventie

 

Effectiviteit en bijwerkingen van middelen worden gevolgd door het gebruiksgemak en het effect op de dagelijkse routine. Een minder frequente dosering en orale inname heeft de voorkeur, hoewel injecties de voorkeur krijgen wanneer dit minder frequent nodig is. Botafbraakremmende middelen kunnen oraal worden ingenomen, in pil- en in drankvorm, maar ook met (subcutane) injecties (denosumab) of (intraveneuze) injecties (zoledroninezuur).

 

Teriparatide wordt toegediend door middel van dagelijkse subcutane injecties (per dag 20 μg gedurende 2 jaar). Romosozumab wordt toegediend door middel van maandelijkse subcutane injecties. (per maand 2 injecties van 105 mg gedurende 1 jaar)

 

De kosten en duur van de behandeling werden minder belangrijk gevonden door vrouwen in de studies.

 

Kosten (middelenbeslag)

De kostprijzen van medicatie (zie: https://www.medicijnkosten.nl/)

Alendroninezuur en risedroninezuur: 11 tot-25 euro per jaar, 5 jaar behandeling.

Alendroninezuur drank: 317 euro per jaar, 5 jaar behandeling.

 

Zoledroninezuur infusie: 239,70 euro per jaar (plus aanvullende kosten voor toediening), 5 jaar behandeling.

 

Denosumab (subcutane toediening) (plus aanvullende kosten voor toediening): 445 euro per jaar, 5 jaar behandeling.

 

Teriparatide: 5044 euro per jaar (plus aanvullende kosten voor toediening), 2 jaar behandeling.

 

Romosozumab: 5703 euro per jaar, 1 jaar behandeling. Gegevens verkregen via de website van het Zorginstituut (Q 1 2021), prijzen kunnen in de tijd variëren.

 

De kostprijzen zijn dus verschillend, maar er is ook verschil in effect: behandeling met romosozumab leidde in de studie van Saag (2017) onder andere tot 38% minder heupfracturen ten opzichte van behandeling met alendroninezuur. Dit leidt tot minder ziekenhuisopnames, minder opnames in revalidatie-inrichtingen, minder behoefte aan huishoudelijke hulp et cetera. Het kostenaspect is dus breder dan de kostprijzen van de medicatie.

 

Daarnaast kan de organisatie van de follow-up verschillend zijn (aantal controle-afspraken, herhaalde DXA, botturnovermarkers, et cetera). Ook het bijwerkingen-patroon speelt een rol: behalve dat bijwerkingen tot meer of minder ernstige morbiditeit leiden, kunnen ze ook met kosten gepaard gaan. Aandacht is nodig voor therapietrouw en het gebruik van medicatie die het fractuurrisico kan verhogen.

 

Haalbaarheid en implementatie

De therapietrouw is bij botafbraakremmende medicatie een belangrijk item: voor orale medicatie is globaal 50% gestopt na 1 jaar, voor parenterale medicatie is dat ook ongeveer 50%, maar na 2 jaar (Netelenbos,2011).

 

Opvallend is de hogere therapietrouw bij patiënten met een fractuur die een Fracture Liaison Service (FLS) bezocht hebben, therapietrouw bij 80 tot 90% blijkt haalbaar (van den Berg, 2015; Eekman,2014).

 

Er zijn verschillende redenen voor gebrek aan therapietrouw, en die verschillen van patiënt tot patiënt, hetgeen de noodzaak van multifactoriële en individuele oplossingen suggereert. Goede patiënteneducatie, monitoring met feedback en medicatie met weinig bijwerkingen en een eenvoudig, laagfrequent doseringsschema zijn facilitators voor goede therapietrouw (Hilligsman, 2019).  De negatieve ervaring van een eerdere fractuur lijkt daaraan bij te dragen.  

 

In geval van heupfracturen geldt dat patiënten vanwege hun immobiliteit vaak niet in staat zijn om de fractuurpolikliniek te bezoeken; mede daardoor is het aantal patiënten met een heupfractuur dat geen medicatie ter preventie van een nieuwe heup- of andere fractuur krijgt erg hoog. Mogelijke oplossing is het inrichten van een orthogeriatric ward, waarbij de zorg voor de oudere patiënt met een heupfractuur wordt gedeeld door een (orthopedisch)-trauma chirurg en een geriater: dit kan leiden tot verdere optimalisering van pre- en postoperatieve zorg. In de postoperatieve fase kan gestart worden met zoledroninezuur, bij voorkeur na DXA/VFA, maar indien dit logistiek niet mogelijk is, adviseren wij patiënten van 75 jaar en ouder om snel na een heupfractuur te starten met zoledroninezuur, ook indien DXA/VFA niet mogelijk zijn. Hierbij is het wel belangrijk om aandacht te besteden aan (ernstige) vitamine D deficiëntie.

 

Verkrijgbaarheid

Sinds Q1 in 2021 (goedkeuring romosozumab) zijn alle aanbevolen middelen in Nederland goedgekeurd en worden ze vergoed door de ziektekostenverzekeraars.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

De keuze van medicamenteuze therapie hangt samen met de ernst van de osteoporose, en de grootte van het fractuurrisico, de effectiviteit en bijwerkingen van de behandelopties/interventies, maar ook met eventuele comorbiditeit en met de individuele voorkeur van de patiënt en dient bij elke aanbeveling over medicatie voor fractuurpreventie te worden meegenomen. Ook de ervaring met en de kostprijs van het geneesmiddel is van belang. Deze aspecten over medicatie dienen te worden besproken met de patiënt, bij voorkeur in een shared-decision model. Een gezamenlijke besluitvorming over de medicatie kan mogelijk bijdragen aan een betere therapietrouw.

 

Basisbehandeling: voor alle individuen is een gezonde levensstijl een belangrijke basis om hun botkwaliteit in stand te houden, dus ook voor patiënten met een verhoogd fractuurrisico. Bovendien zijn alle medicamenten onderzocht in trials waarin ook calcium en vitamine D werd voorgeschreven in de placebogroep.

 

Het alleen voorschijven en bespreken van medicatie is suboptimaal: bij een optimale behandeling is er ook aandacht voor voldoende calcium, vitamine-D, gezonde voeding, regelmatige lichaamsbeweging, stoppen met roken, matig alcoholgebruik, en in geval van comorbiditeit, van optimale behandeling van de onderliggende aandoening (Weaver, Belgian Bone Club, 2016). Het effect van lichaamsbeweging komt aan bod in module “Beweging bij verhoogd fractuurrisico” en van voldoende calcium en vitamine D in module “Inname van calcium en vitamine-D behoefte bij een verhoogd fractuurrisico”.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Alendroninezuur en risedroninezuur zijn remmers van botafbraak en zijn eerste keus bij de behandeling van patiënten met een verhoogd fractuurrisico. Dit vanwege bewezen breedspectrum fractuurreductie (wervel, niet-wervel en heup), de veiligheid, de langdurige ervaring en de lage kostprijs. De behandelduur is normaliter 5 jaar (zie de module “Behandelstrategieën met medicatie voor fractuurpreventie op lange termijn”).

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Patiënten met osteoporose en een verhoogd fractuurrisico die alendroninezuur en/of risedroninezuur niet verdragen, bijvoorbeeld vanwege gastro-intestinale bovenbuikklachten en/of gastro-intestinale contra-indicaties, hebben een indicatie voor tweedekeus therapie met zoledroninezuur (5mg eenmaal per infuus per jaar) of denosumab (2x per jaar 60 mg sc), of voor alendroninezuur (70 mg 1x per week) in drankvorm (met snelle passage van slokdarm).

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Bij suboptimale therapietrouw dient eerst de reden van therapie-ontrouw geëvalueerd te worden, is er gebrek aan inzicht in en motivatie voor medicamenteuze therapie? Andere redenen? Afhankelijk hiervan kan tweede keus therapie overwogen worden.

 

Ook bij een fractuur tijdens tenminste 1 jaar therapie met alendroninezuur of risedroninezuur, dient eerst geëvalueerd te worden of er sprake is van een fractuur onder adequate therapie, of suboptimale therapie of werkzaamheid, of een adequaat trauma. (Zie de module “Behandelstrategieën met medicatie voor fractuurpreventie op lange termijn”). Afhankelijk hiervan kan tweede keus therapie overwogen worden.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

In 2018 zijn de resultaten gepubliceerd van de bovengenoemde VERO-studie, een vergelijkende studie waarbij teriparatide superieur was ten opzichte van risedroninezuur in fractuurreductie bij postmenopauzale vrouwen (Kendler, 2018). Op basis van deze studie verdient teriparatide ook de voorkeur als eerste keus in geval van zeer hoog fractuurrisico bij aanvang van de behandeling, blijkens een T-score ≤ -1.5 en twee graad 2 wervelfacturen (matig ernstig) of één graad 3 wervelfractuur (ernstig).

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Romosozumab is pas recent op de markt, in Q1 van 2021. In een direct vergelijkende studie met alendroninezuur blijkt dat romosozumab in een jaar leidt tot sterkere reductie van zowel heup- als wervel- en niet-wervelfracturen (Saag, 2017). Gebaseerd op de inclusie van deze ARCH-trial kan romosozumab als 1e keus middel worden voorgeschreven aan postmenopauzale vrouwen met ernstige osteoporose als aan ieder van de onderstaande criteria wordt voldaan: postmenopauzale vrouwen tussen 55 en 90 jaar (inclusiecriterium, BMD T score ≤ -2,5 in de totale heup, heuphals (dus niet lumbale wervelkolom) én minstens 1 of meer graad 2 of 3 wervelfracturen of een BMD T score ≤ -2,0 in de totale heup, heuphals (dus niet lumbale wervelkolom) én minstens 2 graad 2 of 3  wervelfracturen. Een myocardinfarct of CVA in de voorgeschiedenis is een absolute contra-indicatie voor romosozumab

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Teriparatide is op de markt sinds 2005 en sinds de vorige CBO-consensus 2011 zowel geïndiceerd voor patiënten (postmenopauzale vrouwen of oudere mannen) met een derde fractuur na tenminste 1 jaar therapie met botafbraakremmende middelen bij patiënten die tenminste 2 prevalente wervelfracturen (graad 1 of meer) hadden bij de start van medicatie voor fractuurpreventie. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat romosozumab hier ook een goede optie is. Op grond van één BMD-studie zijn er aanwijzingen dat romo ook een optie is. In een head-to-head studie is gekeken naar het effect van transitie naar 1 jaar teriparatide of romosozumab, bij postmenopauzale vrouwen die minimaal 3 jaar zijn voorbehandeld met een oraal bisfosfonaat. Op zowel de lumbale wervelkolom, totale heup als de heuphals liet romosozumab significant hogere toenames in BMD zien (Langdahl 2017).”

Onderbouwing

Osteoporose is een systemische aandoening van het skelet, waarbij de botmineraaldichtheid en de botsterkte verminderd zijn, met als gevolg een verhoogd risico op fracturen. Omdat fracturen gepaard gaan met belangrijke morbiditeit (pijn, functieverlies), een verhoogd risico op nieuwe fracturen en een verhoogde mortaliteit, is medicatie voor fractuurpreventie gewenst bij patiënten met een hoog fractuurrisico (zie module “Identificatie voor aanvullend onderzoek naar fractuurrisico”).

 

Bij starten met medicatie voor fractuurpreventie dient een keuze gemaakt te worden uit de verschillende beschikbare middelen. Deze module gaat in op de vraag welke medicatie bij welke patiënten de voorkeur heeft bij het starten van medicamenteuze therapie. Uitgangspunt hierbij is dat van deze medicatie fractuurreductie moet zijn aangetoond, bij voorkeur van wervel en niet-wervelfracturen, inclusief heupfracturen. Deze medicatie wordt meestal gedurende een aantal jaren voorgeschreven; de veiligheid van de medicatie en de kosten van de medicatie spelen ook een rol.

 

Deze module gaat in op postmenopauzale vrouwen, mannen en premenopauzale vrouwen. Voor patiënten met osteoporose als gevolg van het gebruik van glucocorticoïden wordt verwezen naar de module “Medicatie ter preventie van fracturen bij glucocorticoïden” Ook komen de sequentiële therapieën in deze module niet aan bod. Hiervoor wordt verwezen naar de module “Behandelstrategieën met medicatie voor fractuurpreventie op lange termijn”.

 

De number-to-treat (NNT) en time to benefit zijn vooral afhankelijk van het fractuurrisico, dat in deze richtlijn hoog is na selectie van patiënten voor medicatie voor fractuurpreventie. Bij deze groep is de number-to-harm (NNH) vele malen kleiner dan de NNT. Over het algemeen is de fractuurreductie gevonden binnen één jaar voor wervelfracturen, en na een langere periode voor niet-wervelfracturen.

We have only included conclusions for which there is moderate or high level of evidence.

 

1. Postmenopausal women

High

GRADE

The following therapies decrease the number of new/incident hip fractures compared to placebo in postmenopausal women:

  • Romosozumab (RR: 0.44, 95% CI: 0.24 to 0.79).
  • Alendronate (RR: 0.61, 95% CI: 0.42 to 0.90).
  • Risedronate (RR: 0.73, 95% CI: 0.58 to 0.92).
  • Zoledronate (RR: 0.60, 95% CI: 0.45 to 0.81).
  • Denosumab (RR: 0.56, 95% CI: 0.35 to 0.90).

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

The following therapies probably decrease the number of new/incident hip fractures compared to placebo in postmenopausal women:

  • Vitamin D + Calcium (RR: 0.81, 95% CI: 0.71 to 0.93).
  • Hormone therapy (RR: 0.72, 95% CI: 0.53 to 0.98).

 

*Note: after the literature search in the network meta-analyses, other important studies were published on the comparison between Alendronate and Romosozumab.

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

High

GRADE

The following therapies decrease the number of new/incident nonvertebral fractures compared to placebo in postmenopausal women:

  • Abaloparatide (RR: 0.51, 95% CI: 0.29 tot 0.87)#.
  • Romosozumab (RR: 0.67, 95% CI: 0.53 to 0.86).
  • Alendronate (RR: 0.84, 95% CI: 0.74 to 0.94).
  • Risedronate (RR:0.78, 95% CI: 0.68 to 0.89).
  • Zoledronate (RR: 0.79, 95% CI: 0.67 to 0.94).
  • Denosumab (RR: 0.80, 95% CI: 0.67 to 0.96).
  • Teriparatide (RR: 0.62, 95% CI: 0.47 to 0.80).

 

#Abalopratide is not prescribed in the Netherlands.

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

The following therapies probably decrease the number of new/incident nonvertebral fractures compared to placebo in postmenopausal women:

  • Vitamin D (RR: 0.44, 95% CI: 0.23 to 0.85).
  • Lasofoxifene (RR: 0.84, 95% CI: 0.72 to 0.99)#.
  • Hormone therapy (RR: 0.78, 95% CI: 0.68 to 0.89).
  • Tibolone (RR: 0.73, 95% CI: 0.58 to 0.94).

 

#Lasofoxifene is not prescribed in the Netherlands.

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

Alendronate is probably more effective compared to Teriparatide for preventing new/incident nonvertebral fractures in postmenopausal women (RR: 0.74, 95% CI: 0.56 to 0.97).

 

*Note: after the literature search in the network meta-analyses, other important studies were published on the comparison between Teriparatide and Risedronate, and the comparison between Alendronate and Romosozumab.

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

High

GRADE

The following therapies decrease the number of new/incident vertebral fractures compared to placebo in postmenopausal women:

  • Abaloparatide (RR: 0.14, 95% CI: 0.05 to 0.42).
  • Romosozumab (RR: 0.33, 95% CI: 0.22 to 0.49).
  • PTH 1-84 (RR: 0.41, 95% CI: 0.22 to 0.77).
  • Strontium ranelate (RR: 0.60, 95% CI: 0.46 to 0.78).
  • Lasofoxifene (RR: 0.67, 95% CI: 0.46 to 0.98).
  • Bazedoxifene (RR: 0.61, 95% CI: 0.41 to 0.90).
  • Alendronate (RR: 0.57, 95% CI: 0.45 to 0.71).
  • Ibandronate (RR: 0.67, 95% CI: 0.48 to 0.93).
  • Risedronate (RR: 0.61, 95% CI: 0.48 to 0.78).
  • Zoledronate (RR: 0.38, 95% CI: 0.25 to 0.58).
  • Raloxifene (RR: 0.59, 95% CI: 0.46 to 0.76).
  • Denosumab (RR: 0.32, 95% CI: 0.22 to 0.45).
  • Teriparatide (RR: 0.27, 95% CI: 0.19 to 0.38).

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

The following therapies probably decrease the number of new/incident vertebral fractures compared to placebo in postmenopausal women:

  • Tibolone (RR: 0.56, 95% CI: 0.36 to 0.87).
  • Calcitonin (RR: 0.65, 95% CI: 0.50 to 0.85).
  • Hormone therapy (RR: 0.65, 95% CI: 0.46 to 0.92).

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

Abaloparatide is probably more effective for preventing new/incident vertebral fractures in postmenopausal women when compared to the following therapies :

  • Stronitium ranelate (RR: 4.23, 95% CI: 1.39 to 12.86).
  • Lasofoxifene (RR: 4.75, 95% CI: 1.52 to 14.87).
  • Bazedroxifene (RR: 4.30, 95% CI: 1.37 to 13.54).
  • Alendronate (RR: 4.01, 95% CI: 1.33 to 12.08).
  • Ibandronate (RR: 4.73, 95% CI: 1.53 to 14.59).
  • Risedronate(RR: 4.32, 95% CI: 1.44 to 12.99).
  • Raloxifene(RR: 4.16, 95% CI: 1.37 to 12.61).

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

Romozosumab is probably more effective for preventing new/incident vertebral fractures in postmenopausal women when compared to the following therapies :

  • Stronitium ranelate (RR: 1.80, 95% CI: 1.12 to 2.90).
  • Lasofoxifene (RR: 2.02, 95% CI: 1.17 to 3.49).
  • Bazedroxifene (RR: 1.83, 95% CI: 1.05 to 3.19).
  • Alendronate (RR: 1.71, 95% CI: 1.18 to 2.48)*.
  • Ibandronate (RR: 2.01, 95% CI: 1.22 to 3.33).
  • Risedronate(RR: 1.84, 95% CI: 1.16 to 2.92).
  • Raloxifene(RR: 1.77, 95% CI: 1.12 to 2.81).

 

*Note: after the literature search in the network meta-analyses, other important studies were published on the comparison  between Alendronate and Romosozumab.

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

Zoledronate is probably more effective for preventing new/incident vertebral fractures in postmenopausal women when compared to the following therapies :

  • Lasofoxifene (RR: 0.57, 95% CI: 0.33 to 0.98).
  • Ibandronate (RR: 0.57, 95% CI: 0.33 to 0.99).

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

Denosumab is probably more effective for preventing new/incident vertebral fractures in postmenopausal women when compared to the following therapies :

  • Strontium ranelate (RR: 0.53, 95% CI: 0.34 to 0.82).
  • Lasofoxifene (RR: 0.47, 95% CI: 0.28 to 0.78).
  • Bazedroxifene (RR: 0.52, 95% CI: 0.31 to 0.88).
  • Alendronate (RR: 0.56, 95% CI: 0.37 to 0.84).
  • Ibandronate (RR: 0.47, 95% CI: 0.29 to 0.75).
  • Risedronate(RR: 0.52, 95% CI: 0.34 to 0.79).
  • Raloxifene(RR: 0.54, 95% CI: 0.35 to 0.83) .

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

Moderate GRADE

Teriparatide is probably more effective for preventing new/incident vertebral fractures in postmenopausal women when compared to the following therapies :

  • Strontium ranelate (RR: 0.45, 95% CI: 0.29 to 0.70).
  • Lasofoxifene (RR: 0.40, 95% CI: 0.24 to 0.67).
  • Bazedroxifene (RR: 0.45, 95% CI: 0.27 to 0.75).
  • Alendronate (RR: 0.48, 95% CI: 0.32 to 0.72).
  • Ibandronate (RR: 0.41, 95% CI: 0.26 to 0.64).
  • Risedronate(RR: 0.44, 95% CI: 0.31 to 0.65)*.
  • Raloxifene(RR: 0.46, 95% CI: 0.30 to 0.70).

 

*Note: after the literature search in the network meta-analyses, other important studies were published on the comparison between Teriparatide and Risedronate.

 

Sources: (Barrionuevo, 2019)

 

2.Premenopausal women

-

GRADE

It was not possible to draw conclusions or grade the level of evidence for premenopausal women, due to the lack of available evidence.

 

3.Males

Moderate GRADE

Teriparatide is probably more effective compared to Risedronate for increasing BMD in femoral neck and total hip in males.

 

Sources: (Walker, 2012)

 

Moderate GRADE

The following therapies probably decrease the number of new/incident vertebral fractures compared to placebo in males:

  • Alendronate.
  • Risedronate.

 

Sources: (Zeng, 2019)

 

Moderate GRADE

The following therapies probably decrease the number of new/incident nonvertebral fractures compared to placebo in males:

  • Risedronate.

 

Sources: (Zeng, 2019)

Description of studies

1. Postmenopausal women

Barrionuevo (2019) performed a network meta-analysis to determine the comparative effectiveness of various available pharmacological therapies in women with primary osteoporosis. The literature search was performed through 7 July 2017. The searched databases included MEDLINE through the Ovid interface, EMBASE, Cochrane Central Register of Controlled Trials, ISI Web of Science, and Scopus. Studies were eligible for this review if they met the following criteria: they (i) were randomized controlled trials; (ii) enrolled postmenopausal women with primary osteoporosis or osteopenia at risk for developing fragility fractures; (iii) compared one or more of the interventions of interest to each other or to placebo; and (iv) reported the outcomes of interest (vertebral, hip, and nonvertebral fragility fractures) as a primary or secondary outcome or as an adverse event. The interventions of interest included the various bisphosphonates, teriparatide, selective estrogen receptor modulators, denosumab, abaloparatide, romosozumab, estrogen with or without progesterone, calcitonin, lasofoxifene, strontium ranelate, tibolone, PTH 1-84, calcium, or vitamin D. The treatment had to be given for a minimum of 3 months to be eligible for inclusion. 107 trials were included in the systematic review with a total of 193,987 postmenopausal women. The mean age was 66.2 years and the trials lasted for a median of 27.7 months (range, 3 to 120 months). Tibolon is not prescribed for fracture prevention in view of its CV side effects. Hormonal replacement therapy is not prescribed with the sole intention of fracture prevention.

 

2. Premenopausal women

There were no studies identified that compared medications or medications with placebo to increase the BMD and preventing fractures in premenopausal women.

 

3. Males

Zeng (2019) performed a systematic review and meta-analysis to evaluate the correlation between anti-osteoporosis medication and the risk of fracture in relation to low bone mass (including outcomes of osteoporosis, fracture, and bone mineral density (BMD) loss) in male subjects. A literature search was performed on January 30th, 2019 in Pubmed. Inclusion criteria were: 1) RCT studies published in Chinese or English, 2) studies focused on assessing the effectiveness of a treating prescription for subjects with low bone mass , 3) studies that provided separate results for male subjects or included male subjects, 4) studies that reported fracture outcomes or provided sufficient data to calculate numbers of male subjects involved, 5) the length of interventions in the studies was at least 6 months, and 6) studies had to address the trial and the control group (i.e., either comparison of intervention as anti-osteoporosis medication versus placebo, active comparators, or another group). The exclusion criteria were as follows: 1) previous reports of review papers, mechanistic studies, or animal experiments; 2) the subjects were not all found to have low bone mineral density (BMD) (T-score ≤ 1) or osteoporosis; and 3) reports that published only abstracts. A total of 1639 documents were identified during the search. After assessing the documents, 27 articles were included. These studies included 5678 subjects. The durations of the included trials ranged from 6 to 36 months. The number of male subjects ranged from 24 to 1,199.   

 

Yang (2020) performed a systematic review and meta-analysis to compare the effects and safety of teriparatide with risedronate in the treatment of osteoporosis in patients with osteoporosis. Literature search strategies were developed for PubMed, Web of Science, Embase, and Cochrane Library databases and searched until February 24th 2019, with no language restrictions. Studies were included that met the following inclusion criteria: randomized controlled trials, studies with adult osteoporosis patients, study interventions that included teriparatide or risedronate and reported outcomes including percentage changes in lumbar spine, femoral neck, and total hip BMD, incidences of clinical fracture, new vertebral fracture, and non-vertebral fractures, biochemical markers of bone turnover, and adverse events. Exclusion criteria included studies that published with any of the following type: reviews, case report, editorials, and letters; or studies that used other drugs for osteoporosis; or studies that were related with the topics but did not present data of interest. A total of 937 records were discovered in the electronic database, of which 582 were removed because of duplicate records. After checking for title/abstract review, 342 records were excluded because they were incompatible with our inclusion criteria. Finally, seven studies met the inclusion criteria of which 2 enrolled only men (Glüer, 2013; Walker, 2012).

 

Results

1. Post menopausal women

Hip Fractures

The results for preventing hip fractures of the network meta-analysis of Barrionuevo (2019) are presented in table 1 in the appendix. Significant results are in bold. The table shows the comparisons between therapies as column versus row.

 

Non-vertebral fractures

The results for preventing non-vertebral fractures of the network meta-analysis of Barrionuevo (2019) are presented in table 2 in the appendix. Significant results are in bold. The table shows the comparisons between therapies as column versus row. 

 

Vertebral fractures

The results for preventing vertebral fractures of the network meta-analysis of Barrionuevo (2019) are presented in table 3 in the appendix. Significant results are in bold. The table shows the comparisons between therapies as column versus row.  

 

2. Premenopausal women

There were no studies identified that compared medications to increase the BMD or preventing fractures in premenopausal women.

 

3. Males

Changes in BMD

Deducted from the systematic review of Yang (2020), Glüer (2013) and Walker (2012) observed for Teriparatide compared with Risedronate a pooled mean difference of 7.22 (95% CI, -3.17 to 17.62) on the percentage change in lumbar spine BMD after 18 months.

 

Figure 1

 

Walker (2012) observed for Teriparatide compared with Risedronate a mean difference of 3.39 (95% CI, 1.86 to 4.92) on the percentage change in femoral neck BMD after 18 months in favor of Teriparatide.

 

Walker (2012) observed for Teriparatide compared with Risedronate a mean difference of 3.04 (95% CI, 2.11 to 3.97) on the percentage change in total hip BMD after 18 months.

 

Fractures (non-vertebral and vertebral fractures)

Table 2 results of included studies of pharmacological therapy compared to controls or active comparators for preventing fractures in males.

Table 2

Author, year

Comparison

Relative Risk (95% CI)

Vertebral fractures

Zeng, 2019

Alendronate versus controls

0.41 (95% CI, 0.23-0.74)

 

Risedronate versus controls

0.45 (95% CI, 0.28-0.72) 

 

Teriparatide versus controls

0.40 (95% CI, 0.10–1.67)

 

Denosumab versus controls

0.27 (95% CI, 0.03–2.40)

 

Ibandronate versus controls

0.28 (95% CI, 0.03–3.05)

Walker, 2012

Teriparatide versus Risedronate

0.37 (95% CI, 0.02-8.01)

Non-vertebral fractures

Zeng, 2019

Alendronate versus controls

0.70 (95% CI, 0.39-1.25)

 

Risedronate versus controls

0.59 (95% CI, 0.39-0.88)

 

Teriparatide versus controls

0.52 (95% CI, 0.21–1.27)

 

Denosumab versus controls

1.00 (95% CI, 0.06–15.81)

 

Ibandronate versus controls

2.72 (95% CI, 0.13–55.58)

 

Level of evidence of the literature

1. Postmenopausal women

Level of evidence of conclusions for postmenopausal women was assessed using GRADE by Barrionuevo (2019). For direct comparisons of therapies, the assessment of level of evidence is published in the appendix of Barrionuevo (2019). For indirect comparisons of therapies, the assessment of level of evidence is based on the lowest level of evidence of the comparisons of therapies with placebo, downgraded by one level due to indirectness.

 

The level of evidence regarding comparisons of various pharmacological therapies versus placebo is presented in table 3. The level of evidence regarding significant differences between active comparisons are presented in table 4.

 

Table 3 Level of evidence of meta-analysis of RCTs for pharmacological therapy compared to placebo to prevent fractures in postmenopausal women

Hip fractures

Abaloparatide

Romosozumab

Calcitonin

Lasofoxifene

Strontium ranelate

Tibolone

Hormone therapy

Bazedoxifene

Calcium

Vitamin D + Calcium

Vitamin D

Alendronate

Ibandronate

Risedronate

Zoledronate

Raloxifene

Denosumab

Teriparatide

L

H

L

L

L

L

M

L

VL

M

L

H

M

H

H

M

H

L

Non-vertebral fractures

Abaloparatide

Romosozumab

PTH 1-84

Calcium

Vitamin D

Lasofoxifene

Calcitonin

Hormone therapy

Tibolone

Bazedoxifene

Vitamin D + Calcium

Strontium ranelate

Alendronate

Ibandronate

Risedronate

Zoledronate

Raloxifene

Denosumab

Teriparatide

H

H

M

L

M

M

L

M

M

M

L

M

H

M

H

H

M

H

H

Vertebral fractures

Abaloparatide

Romosozumab

Vitamin D

PTH 1-84

Strontium ranelate

Tibolone

Calcitonin

Hormone therapy

Lasofoxifene

Bazedoxifene

Calcium

Vitamin D + Calcium

Alendronate

Ibandronate

Risedronate

Zoledronate

Raloxifene

Denosumab

Teriparatide

H

H

L

H

H

M

M

M

H

H

L

L

H

H

H

H

H

H

H

Very low: VL, L: low, M: moderate, H: high

 

Table 4 Level of evidence of meta-analyses of RCTs for active comparators with significant differences in the prevention of fractures in postmenopausal women

Hip fractures

 

Strontium ranelate

Calcium

Vitamin D + Calcium

Vitamin D

Alendronate

Risedronate

Zoledronate

Raloxifene

Denosumab

Romosozumab

VL

VL

L

 

 

 

 

L

 

Calcitonin

 

VL

 

 

 

 

 

 

 

Hormone therapy

 

VL

 

 

 

 

 

 

 

Calcium

 

 

VL

VL

VL

VL

VL

 

VL

Zoledronate

 

 

 

 

 

 

 

L

 

Non-vertebral fractures:

 

PTH 1-84

Vitamin D + Calcium

Strontium ranelate

Ibandronate

Raloxifene

Vitamin D

Teriparatide

Bazedoxifene

Risedronate

Abaloparatide

L

VL

L

L

L

 

 

 

 

Romosozumab

 

VL

L

L

L

 

 

 

 

PTH 1-84

 

 

 

 

 

L

L

 

 

Vitamin D

 

VL

L

L

L

 

 

L

 

Lasofoxifene

 

 

 

 

 

L

L

 

 

Hormone therapy

 

VL

 

L

L

 

 

 

 

Tibolone

 

 

 

L

 

 

 

 

 

Bazedoxifene

 

 

 

 

 

 

L

 

 

Vitamin D + Calcium

 

 

 

 

 

 

VL

 

VL

Strontium ranelate

 

 

 

 

 

 

L

 

 

Alendronate

 

 

 

 

 

 

M

 

 

Ibandronate

 

 

 

 

 

 

L

 

L

Raloxifene

 

 

 

 

 

 

L

 

 

Vertebral fractures

 

Vitamin D

Strontium ranelate

Tibolone

Calcitonin

Hormone therapy

Lasofoxifene

Bazedroxifene

Calcium

Vitamin D + Calcium

Alendronate

Ibandronate

Risedronate

Raloxifene

Zoledronate

Denosumab

Teriparatide

Abaloparatide

VL

M

L

L

L

M

M

VL

VL

M

M

M

M

 

 

 

Romosozumab

VL

M

 

L

L

M

M

VL

VL

M

M

M

M

 

 

 

Vitamin D

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VL

VL

VL

PTH 1-84

 

 

 

 

 

 

 

 

VL

 

 

 

 

 

 

 

Strontium ranelate

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

M

Tibolone

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

L

Calcitonin

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

L

L

Hormone therapy

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

L

L

Lasofoxifene

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

M

M

Bazedroxifene

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

M

Calcium

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VL

VL

VL

Vitamin D + calcium

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

VL

VL

VL

Alendronate

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

M

Ibandronate

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

M

M

Risedronate

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

M

Raloxifene

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

M

M

                                                               

VL: very low, L: low, M: moderate

 

2. Premenopausal women

Level of evidence could not be assessed, because there were no studies included that compared medications to increase the BMD and preventing fractures in premenopausal women.

 

3. Males

Changes in BMD

The level of evidence of conclusions on the outcome measures changes in lumbar spine-, femoral neck-, and hip BMD was downgraded by one level because of low numbers of included patients (imprecision), resulting in a level of evidence of moderate.

 

Fractures

The level of evidence of conclusions for men regarding the prevention of vertebral and non-vertebral fractures is presented in table 5.

 

Table 5 Level of evidence of meta-analysis of RCTs for pharmacological therapy to prevent fractures in men

Comparison

Level of evidence

Reason

Vertebral fractures

Alendronate versus placebo

moderate

Study limitations (risk of bias)

Risedronate versus placebo

moderate

Study limitations (risk of bias)

Teriparatide versus placebo

low

Incomplete data (attrition bias) and low number of included patients (imprecision)

Denosumab versus placebo

Low

Participants and personnel (performance bias) and low number of included patients (imprecision)

Ibandronate versus placebo

moderate

Low number of included patients (imprecision)

Non-vertebral fractures

Bisphosphonates versus placebo

Low

Study limitations (risk of bias) and conflicting results (inconsistency)

Alendronate versus placebo

low

Study limitations (risk of bias) and low numbers of included patients (imprecision)

Risedronate versus placebo

Moderate

Study limitations (risk of bias)

Teriparatide  versus placebo

Low

Incomplete data (attrition bias) and low number of included patients (imprecision)

Denosumab  versus placebo

low

Participants and personnel (performance bias) and low number of included patients (imprecision)

Ibandronate versus placebo

low

Low number of included patients (imprecision)

Teriparatide versus Risedronate

Moderate

Low number of included patients (imprecision)

1.        Recently, the Endocrine Society published an international guideline in 2019 for the pharmacological management of osteoporosis in postmenopausal women, based on a literature search in 2017. This guideline was developed based on an extensive network meta-analysis answering the question: “what is the effectiveness (in terms of reduction of hip, vertebral or non-vertebral fractures) of various available pharmacological therapies for osteoporosis in postmenopausal women?”. This network meta-analysis was judged to be of good quality and was therefore used as starting point for our literature analysis. It is important to note that after the literature search in the network meta-analyses, other relevant studies were published. These will be discussed separately.

2.        Additionally, the working group searched for evidence about the effectiveness of pharmacological therapies for osteoporosis in men and premenopausal women. Therefore, the following research questions was defined:

“Which medication is most effective in increasing bone mineral density (BMD) and preventing fractures in patients (men/premenopausal women) with osteoporosis and/or vertebral fracture?”

P:        patients with osteoporosis and/or vertebral fracture;

I:         osteoporosis therapies;

C:        other therapies or placebo;

O:        changes in BMD and fractures (hip, non-vertebral and vertebral fractures).

 

Relevant outcome measures

The guideline development group considered fractures (hip, non-vertebral and vertebral fractures) as a critical outcome measure for decision making. Due to limited evidence BMD was also considered for men and premenopausal women. Change in BMD was considered as an important outcome measure for decision making.

 

A priori, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions used in the studies.

 

The working group used the GRADE-standard limit of 25% as a minimal clinically (patient) important difference for dichotomous outcomes and 10% for continuous variables.

 

Search and select (Methods)

For postmenopausal women no literature search was performed, as we decided to include the network meta-analysis of Barrionuevo (2019) to review the available evidence for this subgroup.

 

For men and premenopausal women, the databases Pubmed and Embase were searched with relevant search terms until March 12th, 2020. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 536 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews or randomized controlled trials in patients with osteoporosis and/of vertebral fracture comparing osteoporosis therapies with other therapies or placebo.

 

For premenopausal women there were no studies identified.

 

For men, seven studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, five studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and two studies were included. 

 

Results

For postmenopausal one network meta-analysis was included in the analysis of the literature (Barrionuevo, 2019).

 

No studies were included for premenopausal women.

 

For men two studies were included in the analysis of the literature (Yang, 2020; Zeng, 2019).

 

Important study characteristics and results are summarized in the evidence tables. The assessment of the risk of bias is summarized in the risk of bias tables.

  1. Barrionuevo, P., Kapoor, E., Asi, N., Alahdab, F., Mohammed, K., Benkhadra, K., ... & Al Nofal, A. (2019). Efficacy of pharmacological therapies for the prevention of fractures in postmenopausal women: a network meta-analysis. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 104(5), 1623-1630.
  2. Berg van den P, Schweitzer DH, Haard van PMN, et al. Meeting international standards of secondary fracture prevention: a survey on FLS in the Netherlands Ost Int 2015; 2257-63.
  3. Body JJ, Bergmann S, Boonen S, et al. Non-pharmacological management of osteoporosis: a consensus of the Belgian Bone Club. Ost Int 2011; : 2769-88.
  4. Cosman F, Crittenden DB, Adachi JD, et al Romosozumab treatment in postmenopausal women with osteoporosis. New Engl J Med 2016; 375: 1532-43.
  5. Eastell R, Rosen CJ, Black DM, et al. PhamacologicaL management of osteoporosis in postmenopausal women: an Endocrine Society Clinical Practice Guideline. J Clin Endocrinol Metab 104; 2019; 1595-1622.
  6. Eekman DA, Helden van SA, Huisman AM, et al. Optimizing fracture prevention: the fracture liaison service, an observational study. Ost Int 2014: 701-9.
  7. Ellis G, Whithehead MA, Robinson D, et al. Comprehensive geriatric assessment for older adults admitted to hospital, metaanalysis of randomized controlled trials. BMJ 2011; 343: d6553.
  8. Hiligsman M,Cornelissen D, Vrijens B, et al. Determinants, consequences and potential solutions to poor adherence to anti-osteoporosis treatment, results of an expert group of ESCEO and IOF. Ost Int 2019, 2155- 2165.
  9. Kendler DJ, Marin F, Zarbini CAF et al. Effect of teriparatide and risedronate on new fractures in post-menopausal women with severe osteoporosis (VERO): a multicentre, double blind, double dummy, randomised controlled trial Lancet 2018 391: 230-40.
  10. Lyles KW, Colon-Emeric CS, Magaziner JS, et al. Zoledronic acid and clinical fractures and mortality after hipfracture. New Engl J Med 2007; 357: 1799-809.
  11. Netelenbos JC, Geusens PP, G Ypma, Buijs SJE, Adherence and profile of non-persistence in patients treated for osteoporosis in the Netherlands. Ost In 2011, 1537-46.
  12. Reid IR, Horne AM, Boislav Mihov ChB, et al. Fracture prevention with zoledronate in older women with osteopenia. New Engl J Med 379l 2407-16.
  13. Saag KG, Petersen J, Brandi ML, et al. Romosozumab or Alendronate for fracture prevention in women with osteoporosis. New Eng J Med 2017; 377: 1417-27.
  14. Weaver CM, Gordon CM, Janz KF, et al. The National Osteoporosis Foundation's position statement on peak bone mass development and lifestyle factors: a systematic review and implementation recommendations. Osteoporos Int 2016; 27(4):1281-386.
  15. Yang, C., Le, G., Lu, C., Wei, R., Lan, W., Tang, J., & Zhan, X. (2020). Effects of teriparatide compared with risedronate in the treatment of osteoporosis: A meta-analysis of randomized controlled trials. Medicine, 99(7).
  16. Zeng, L. F., Cao, Y., Lin, J. T., Guan, Z. T., Wang, Q., & Liu, J. (2019). Does Routine Anti-Osteoporosis Medication Lower the Risk of Fractures in Male Subjects? An Updated Systematic Review With Meta-Analysis of Clinical Trials. Frontiers in pharmacology, 10, 882.

 Table 1. Results of meta-analysis of RCTs of pharmacological therapy compared to placebo or active comparators for preventing hip fractures

 

Abaloparatide

Romosozumab

Calcitonin

Lasofoxifene

Strontium Ranelate

Tibolone

Hormone Therapy

Bazedoxifene

Calcium

Vitamin D + Calcium

Vitamin D

Alendronate

Ibandronate

Risedronate

Zoledronate

Raloxifene

Denosumab

Teriparatide

Placebo 

0.24 (0.01–4.84) *

0.44 (0.24–0.79)*

0.48 (0.21–1.10) *

0.83 (0.55–1.26)* 

0.89 (0.67–1.18) *

0.69 (0.32–1.51) *

0.72 (0.53–0.98)*

0.93 (0.37–2.33)* 

1.39 (0.90–2.15) *

0.81 (0.71–0.93)* 

0.69 (0.43–1.09)*

0.61 (0.42–0.90)*

0.62 (0.29–1.36)* 

0.73 (0.58–0.92)*

0.60 (0.45–0.81)*

0.91 (0.71–1.17) *

0.56 (0.35–0.90) *

0.64 (0.25–1.68) *

Abaloparatide 

 

1.80 (0.08–38.28) 

1.97 (0.09–44.20) 

3.44 (0.17–70.76) 

3.69 (0.18–74.79) 

2.85 (0.13–63.12) 

2.98 (0.15–60.61) 

3.85 (0.17–88.41) 

5.76 (0.28–119.05) 

3.35 (0.17–67.30) 

2.84 (0.14–58.98) 

2.53 (0.12–52.00) 

2.58 (0.12–57.08) 

3.00 (0.15–60.61) 

2.49 (0.12–50.58) 

3.78 (0.19–76.39) 

2.33 (0.11–48.41) 

2.67 (0.12–58.97) 

Romosozumab 

 

 

1.09 (0.39–3.06) 

1.91 (0.92–3.94) 

2.04 (1.06–3.96)

1.58 (0.59–4.23) 

1.65 (0.84–3.23) 

2.14 (0.71–6.38) 

3.20 (1.53–6.68) 

1.86 (1.01–3.43)

1.58 (0.74–3.36) 

1.40 (0.81–2.45)* 

1.43 (0.54–3.81) 

1.67 (0.88–3.16) 

1.38 (0.71–2.69) 

2.09 (1.10–3.99) 

1.29 (0.61–2.76) 

1.48 (0.48–4.56) 

Calcitonin 

 

 

 

1.75 (0.69–4.45) 

1.87 (0.77–4.55) 

1.45 (0.46–4.57) 

1.51 (0.62–3.71) 

1.96 (0.56–6.79) 

2.93 (1.14–7.54)

1.70 (0.73–3.99) 

1.45 (0.55–3.77) 

1.29 (0.51–3.25) 

1.31 (0.42–4.12) 

1.53 (0.64–3.65) 

1.27 (0.52–3.09) 

1.92 (0.80–4.61) 

1.19 (0.45–3.10) 

1.36 (0.38–4.84) 

Lasofoxifene 

 

 

 

 

1.07 (0.65–1.77) 

0.83 (0.34–2.01) 

0.87 (0.52–1.45) 

1.12 (0.41–3.06) 

1.68 (0.92–3.05) 

0.98 (0.63–1.51) 

0.83 (0.44–1.54) 

0.74 (0.42–1.30) 

0.75 (0.31–1.81) 

0.87 (0.54–1.40) 

0.72 (0.43–1.21) 

1.10 (0.68–1.78) 

0.68 (0.36–1.27) 

0.78 (0.27–2.20) 

Strontium ranelate 

 

 

 

 

 

0.77 (0.34–1.78) 

0.81 (0.53–1.23) 

1.04 (0.40–2.73) 

1.56 (0.93–2.62) 

0.91 (0.66–1.25) 

0.77 (0.45–1.33) 

0.69 (0.42–1.11) 

0.70 (0.31–1.60) 

0.81 (0.56–1.18) 

0.68 (0.45–1.02) 

1.02 (0.70–1.49) 

0.63 (0.37–1.09) 

0.72 (0.27–1.96) 

Tibolone 

 

 

 

 

 

 

1.04 (0.45–2.43) 

1.35 (0.40–4.51) 

2.02 (0.83–4.95) 

1.18 (0.53–2.60) 

1.00 (0.40–2.48) 

0.89 (0.37–2.13) 

0.91 (0.30–2.73) 

1.05 (0.47–2.38) 

0.87 (0.38–2.02) 

1.32 (0.58–3.00)* 

0.82 (0.33–2.04) 

0.93 (0.27–3.21) 

Hormone therapy 

 

 

 

 

 

 

 

1.29 (0.49–3.40) 

1.93 (1.14–3.28) *

1.12 (0.80–1.58) *

0.95 (0.55–1.67) 

0.85 (0.52–1.40) 

0.87 (0.38–2.00) 

1.01 (0.68–1.49) 

0.84 (0.54–1.29) 

1.27 (0.85–1.89) 

0.78 (0.45–1.37) 

0.89 (0.33–2.44) 

Bazedoxifene 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.50 (0.54–4.13) 

0.87 (0.34–2.20) 

0.74 (0.26–2.06) 

0.66 (0.24–1.78) 

0.67 (0.20–2.23) 

0.78 (0.30–2.01) 

0.65 (0.25–1.70) 

0.98 (0.38–2.54) 

0.61 (0.22–1.70) 

0.69 (0.18–2.60) 

Calcium 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.58 (0.37–0.91) *

0.49 (0.26–0.93)

0.44 (0.25–0.79) 

0.45 (0.18–1.09) 

0.52 (0.32–0.85)

0.43 (0.25–0.73) 

0.66 (0.40–1.08) 

0.40 (0.21–0.77)

0.46 (0.16–1.32) 

Vitamin D + calcium 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.85 (0.52–1.38) *

0.76 (0.50–1.14) 

0.77 (0.35–1.70) 

0.90 (0.68–1.18) 

0.74 (0.53–1.03) 

1.13 (0.85–1.50) 

0.70 (0.43–1.13) 

0.80 (0.30–2.09) 

Vitamin D 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.89 (0.49–1.63) 

0.91 (0.37–2.24) 

1.06 (0.63–1.78) 

0.88 (0.50–1.52) 

1.33 (0.78–2.25) 

0.82 (0.42–1.59) 

0.94 (0.32–2.71) 

Alendronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.02 (0.43–2.43) 

1.19 (0.75–1.87) 

0.98 (0.60–1.61) 

1.49 (0.94–2.35) *

0.92 (0.50–1.69) 

1.05 (0.38–2.95) 

Ibandronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.16 (0.52–2.61) 

0.96 (0.42–2.21) 

1.46 (0.65–3.30) 

0.90 (0.37–2.20) *

1.03 (0.30–3.53) 

Risedronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.83 (0.57–1.21) 

1.26 (0.89–1.77) 

0.78 (0.46–1.31) 

0.89 (0.34–2.33) *

Zoledronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.52 (1.03–2.24) 

0.94 (0.54–1.62) 

1.07 (0.40–2.89) *

Raloxifene 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.62 (0.36–1.05) 

0.71 (0.26–1.89) 

Denosumab 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.14 (0.39–3.31) 

*: Direct comparison

 

Table 2. Results of meta-analysis of RCTs of pharmacological therapy compared to placebo or active comparators for preventing non-vertebral fractures

 

Abaloparatide

Romosozumab

PTH 1-84

Calcium

Vitamin D

Lasofoxifene

Calcitonin

Hormone Therapy

Tibolone

Bazedoxifene

Vitamin D + Calcium

Strontium Ranelate

Alendronate

Ibandronate

Risedronate

Zoledronate

Raloxifene

Denosumab

Teriparatide

Placebo 

0.51 (0.29–0.87)*

0.67 (0.53–0.86)*

0.98 (0.71–1.35) *

0.77 (0.56–1.05) *

0.44 (0.23–0.85) *

0.84 (0.72–0.99)*

0.84 (0.68–1.05) *

0.78 (0.68–0.89)*

0.73 (0.58–0.94)*

0.90 (0.72–1.11) *

0.93 (0.85–1.01) *

0.90 (0.78–1.04)* 

0.84 (0.74–0.94)*

1.06 (0.83–1.36) *

0.78 (0.68–0.89) *

0.79 (0.67–0.94)*

0.94 (0.85–1.05) *

0.80 (0.67–0.96)*

0.62 (0.47–0.80)*

Abaloparatide 

 

1.33 (0.73–2.40) 

1.93 (1.03–3.63)

1.52 (0.81–2.84) 

0.88 (0.38–2.04) 

1.67 (0.95–2.93) 

1.67 (0.93–2.99) 

1.54 (0.88–2.68) 

1.45 (0.80–2.63) 

1.77 (0.99–3.17) 

1.83 (1.06–3.16) 

1.78 (1.02–3.11)

1.65 (0.95–2.87) 

2.10 (1.16–3.80)

1.54 (0.89–2.68) 

1.57 (0.89–2.76) 

1.86 (1.08–3.23)

1.59 (0.90–2.81) 

1.22 (0.70–2.11) *

Romosozumab 

 

 

1.46 (0.97–2.19) 

1.14 (0.77–1.71) 

0.66 (0.33–1.32) 

1.26 (0.94–1.68) 

1.26 (0.90–1.75) 

1.16 (0.88–1.53) 

1.10 (0.78–1.55) 

1.34 (0.96–1.85) 

1.38 (1.07–1.78) 

1.34 (1.01–1.78)

1.25 (0.98–1.59) *

1.59 (1.13–2.23)

1.16 (0.88–1.53) 

1.18 (0.88–1.59) 

1.41 (1.08–1.83) 

1.20 (0.89–1.62) 

0.92 (0.64–1.31) 

PTH 1-84 

 

 

 

0.79 (0.50–1.24) 

0.45 (0.22–0.94) 

0.86 (0.60–1.24) 

0.86 (0.58–1.28) 

0.80 (0.56–1.13) 

0.75 (0.50–1.13) 

0.92 (0.62–1.36) 

0.95 (0.68–1.32) 

0.92 (0.65–1.31) 

0.86 (0.61–1.21) 

1.09 (0.73–1.63) 

0.80 (0.56–1.13) 

0.81 (0.56–1.17) 

0.96 (0.69–1.36) 

0.82 (0.57–1.19) 

0.63 (0.42–0.95)

Calcium 

 

 

 

 

0.58 (0.28–1.19) 

1.10 (0.77–1.57) 

1.10 (0.75–1.62) 

1.01 (0.72–1.43) *

0.96 (0.64–1.43) 

1.17 (0.80–1.72) 

1.21 (0.87–1.67) *

1.18 (0.83–1.66) 

1.09 (0.78–1.53) 

1.39 (0.93–2.07) 

1.02 (0.72–1.44) 

1.03 (0.72–1.48) 

1.23 (0.88–1.72) 

1.05 (0.73–1.51) 

0.80 (0.53–1.21) 

Vitamin D 

 

 

 

 

 

1.90 (0.97–3.72) 

1.91 (0.96–3.78) *

1.76 (0.91–3.39) *

1.66 (0.83–3.32) 

2.03 (1.02–4.02)

2.09 (1.09–4.03) 

2.04 (1.05–3.96)

1.89 (0.98–3.65) 

2.40 (1.20–4.81)

1.76 (0.91–3.42) 

1.79 (0.92–3.51) 

2.13 (1.10–4.11)

1.82 (0.93–3.57) 

1.39 (0.69–2.80) 

Lasofoxifene 

 

 

 

 

 

 

1.00 (0.76–1.32) 

0.92 (0.74–1.14) 

0.87 (0.65–1.17) 

1.06 (0.81–1.39) 

1.10 (0.91–1.32) 

1.07 (0.86–1.32) 

0.99 (0.81–1.21) 

1.26 (0.94–1.69) 

0.92 (0.75–1.14) 

0.94 (0.75–1.19) 

1.12 (0.92–1.36) 

0.95 (0.75–1.21) 

0.73 (0.54–0.99)

Calcitonin 

 

 

 

 

 

 

 

0.92 (0.71–1.20) 

0.87 (0.63–1.21) 

1.06 (0.78–1.45) 

1.10 (0.87–1.39) 

1.07 (0.82–1.39) 

0.99 (0.77–1.27) 

1.26 (0.91–1.75) 

0.92 (0.71–1.20) 

0.94 (0.71–1.24) 

1.12 (0.87–1.43) *

0.95 (0.72–1.27) 

0.73 (0.52–1.03) *

Hormone therapy 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.95 (0.71–1.25) 

1.15 (0.89–1.49) 

1.19 (1.01–1.40) *

1.16 (0.95–1.41) 

1.07 (0.90–1.29) *

1.37 (1.03–1.81) 

1.00 (0.83–1.21) 

1.02 (0.82–1.27) 

1.21 (1.02–1.44)

1.03 (0.83–1.30) 

0.79 (0.59–1.06) 

Tibolone 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.22 (0.88–1.69) 

1.26 (0.97–1.63) 

1.23 (0.93–1.62) 

1.14 (0.87–1.49) 

1.45 (1.03–2.04)

1.06 (0.80–1.40) 

1.08 (0.80–1.45) 

1.28 (0.98–1.67) 

1.09 (0.81–1.48) 

0.84 (0.59–1.20) 

Bazedoxifene 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.03 (0.82–1.30) 

1.01 (0.78–1.30) 

0.93 (0.73–1.19) 

1.19 (0.86–1.64) 

0.87 (0.67–1.12) 

0.89 (0.67–1.16) 

1.05 (0.84–1.31) *

0.90 (0.68–1.19) 

0.69 (0.49–0.96)

Vitamin D + calcium 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.97 (0.83–1.15) 

0.90 (0.79–1.04) 

1.15 (0.89–1.49) 

0.84 (0.73–0.98)

0.86 (0.71–1.04) 

1.02 (0.89–1.16) 

0.87 (0.71–1.06) 

0.67 (0.51–0.87)

Strontium ranelate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.93 (0.77–1.11) 

1.18 (0.89–1.56) 

0.86 (0.71–1.05) 

0.88 (0.71–1.09) 

1.05 (0.88–1.25) 

0.89 (0.71–1.12) 

0.68 (0.51–0.92)

Alendronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.27 (0.98–1.66) *

0.93 (0.78–1.11) *

0.95 (0.77–1.17) 

1.13 (0.97–1.31) *

0.96 (0.78–1.19) *

0.74 (0.56–0.97)*

Ibandronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.73 (0.56–0.97)

0.75 (0.55–1.00) 

0.89 (0.68–1.16) 

0.76 (0.56–1.02) *

0.58 (0.41–0.83)

Risedronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.02 (0.81–1.27) 

1.21 (1.02–1.43)

1.03 (0.83–1.29) 

0.79 (0.60–1.04) *

Zoledronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.19 (0.97–1.45) 

1.01 (0.80–1.29) 

0.78 (0.57–1.06) *

Raloxifene 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.85 (0.69–1.05) 

0.65 (0.49–0.86)

Denosumab 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.77 (0.56–1.05)

*: Direct comparison

 

Table 3. Results of meta-analysis of RCTs of pharmacological therapy compared to placebo or active comparators for preventing vertebral fractures

 

Abaloparatide

Romosozumab

Vitamin D

PTH 1-84

Strontium Ranelate

Tibolone

Calcitonin

Hormone Therapy

Lasofoxifene

Bazedoxifene

Calcium

Vitamin D + Calcium

Alendronate

Ibandronate

Risedronate

Zoledronate

Raloxifene

Denosumab

Teriparatide

Placebo 

0.14 (0.05–0.42)*

0.33 (0.22–0.49)*

0.85 (0.46–1.59)* 

0.41 (0.22–0.77)*

0.60 (0.46–0.78) *

0.56 (0.36–0.87)*

0.65 (0.50–0.85)*

0.65 (0.46–0.92)*

0.67 (0.46–0.98)*

0.61 (0.41–0.90)*

0.70 (0.48–1.04) *

0.88 (0.61–1.27) *

0.57 (0.45–0.71)*

0.67 (0.48–0.93)*

0.61 (0.48–0.78)*

0.38 (0.25–0.58)*

0.59 (0.46–0.76)*

0.32 (0.22–0.45)*

0.27 (0.19–0.38)*

Abaloparatide 

 

2.35 (0.74–7.40) 

6.04 (1.74–20.95)

2.89 (0.83–10.10) 

4.23 (1.39–12.86)

3.93 (1.22–12.62)

4.62 (1.52–14.03)

4.57 (1.47–14.20)a 

4.75 (1.52–14.87)

4.30 (1.37–13.54)

4.97 (1.58–15.67)

6.20 (1.99–19.38)

4.01 (1.33–12.08)*

4.73 (1.53–14.59)

4.32 (1.44–12.99)

2.70 (0.85–8.55) 

4.16 (1.37–12.61)

2.23 (0.72–6.93) 

1.92 (0.63–5.83) 

Romosozumab 

 

 

2.57 (1.23–5.36) 

1.23 (0.58–2.60) 

1.80 (1.12–2.90) 

1.67 (0.92–3.03) 

1.97 (1.24–3.12)

1.95 (1.15–3.29)

2.02 (1.17–3.49)

1.83 (1.05–3.19) 

2.12 (1.22–3.69) 

2.64 (1.55–4.52) 

1.71 (1.18–2.48)*

2.01 (1.22–3.33)

1.84 (1.16–2.92)

1.15 (0.65–2.05) 

1.77 (1.12–2.81)

0.95 (0.56–1.61) 

0.82 (0.49–1.37) 

Vitamin D 

 

 

 

0.48 (0.20–1.16) 

0.70 (0.36–1.38) 

0.65 (0.30–1.40) 

0.77 (0.40–1.48) *

0.76 (0.39–1.47) *

0.79 (0.38–1.62) 

0.71 (0.34–1.48) 

0.82 (0.40–1.72) 

1.03 (0.50–2.11) 

0.66 (0.34–1.29) 

0.78 (0.39–1.58) 

0.72 (0.37–1.39) 

0.45 (0.21–0.94)

0.69 (0.35–1.35) 

0.37 (0.18–0.75)

0.32 (0.16–0.65)

PTH 1-84 

 

 

 

 

1.46 (0.74–2.91) 

1.36 (0.63–2.94) 

1.60 (0.81–3.16) 

1.58 (0.77–3.25) 

1.64 (0.79–3.42) 

1.49 (0.71–3.13) 

1.72 (0.82–3.62) 

2.15 (1.03–4.45) 

1.39 (0.71–2.72) 

1.64 (0.80–3.33) 

1.49 (0.76–2.94) 

0.93 (0.44–1.99) 

1.44 (0.73–2.85) 

0.77 (0.37–1.59) 

0.66 (0.32–1.36) 

Strontium ranelate 

 

 

 

 

 

0.93 (0.55–1.56) 

1.09 (0.76–1.58) 

1.08 (0.70–1.67) 

1.12 (0.71–1.78) 

1.02 (0.63–1.63) 

1.17 (0.73–1.89) 

1.47 (0.93–2.30) 

0.95 (0.67–1.35) 

1.12 (0.74–1.70) 

1.02 (0.71–1.46) 

0.64 (0.39–1.05) 

0.98 (0.68–1.42) 

0.53 (0.34–0.82)

0.45 (0.29–0.70)

Tibolone 

 

 

 

 

 

 

1.18 (0.70–1.97) 

1.16 (0.66–2.05) 

1.21 (0.68–2.16) 

1.09 (0.61–1.98) 

1.27 (0.70–2.29) 

1.58 (0.89–2.81) 

1.02 (0.62–1.69) 

1.20 (0.69–2.09) 

1.10 (0.66–1.82) 

0.69 (0.38–1.26) 

1.06 (0.63–1.77) 

0.57 (0.32–1.00) 

0.49 (0.28–0.86)

Calcitonin 

 

 

 

 

 

 

 

0.99 (0.64–1.52) *

1.03 (0.65–1.63) 

0.93 (0.58–1.48) 

1.08 (0.68–1.71) 

1.34 (0.87–2.08) 

0.87 (0.61–1.23) *

1.02 (0.69–1.51) 

0.93 (0.66–1.33) 

0.58 (0.34–1.00) 

0.90 (0.63–1.28) 

0.48 (0.31–0.74)

0.42 (0.28–0.62)

Hormone therapy 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.04 (0.62–1.73) 

0.94 (0.56–1.59) 

1.09 (0.64–1.84) 

1.36 (0.82–2.25) 

0.88 (0.58–1.33) *

1.03 (0.64–1.67) 

0.94 (0.62–1.44) 

0.59 (0.35–1.01) 

0.91 (0.59–1.40) *

0.49 (0.30–0.80)

0.42 (0.26–0.68)

Lasofoxifene 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.91 (0.53–1.55) 

1.05 (0.61–1.80) 

1.31 (0.77–2.21) 

0.84 (0.55–1.31) 

1.00 (0.60–1.64) 

0.91 (0.58–1.42) 

0.57 (0.33–0.98)

0.88 (0.56–1.38) 

0.47 (0.28–0.78)

0.40 (0.24–0.67)

Bazedoxifene 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.16 (0.67–2.01) 

1.44 (0.85–2.46) 

0.93 (0.59–1.47) 

1.10 (0.66–1.83) 

1.00 (0.64–1.59) 

0.63 (0.36–1.11) 

0.97 (0.61–1.54) 

0.52 (0.31–0.88)

0.45 (0.27–0.75)

Calcium 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.25 (0.73–2.13) 

0.81 (0.51–1.27) 

0.95 (0.57–1.58) 

0.87 (0.55–1.37) 

0.54 (0.31–0.97)

0.84 (0.52–1.33) 

0.45 (0.26–0.76)

0.39 (0.23–0.65)

Vitamin D + calcium 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.65 (0.42–1.00) 

0.76 (0.47–1.24) 

0.70 (0.45–1.08) 

0.44 (0.25–0.77)

0.67 (0.43–1.05) 

0.36 (0.22–0.60)

0.31 (0.19–0.51)

Alendronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.18 (0.79–1.75) *

1.08 (0.77–1.50) *

0.67 (0.43–1.06) 

1.04 (0.75–1.44) *

0.56 (0.37–0.84)*

0.48 (0.32–0.72)*

Ibandronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.91 (0.61–1.37) 

0.57 (0.33–0.99)

0.88 (0.58–1.32) 

0.47 (0.29–0.75)*

0.41 (0.26–0.64)

Risedronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.63 (0.39–1.01) 

0.96 (0.68–1.37) 

0.52 (0.34–0.79)

0.44 (0.31–0.65)*

Zoledronate 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.54 (0.94–2.52) 

0.82 (0.48–1.42) 

0.71 (0.41–1.24) *

Raloxifene 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.54 (0.35–0.83)

0.46 (0.30–0.70)

Denosumab 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

0.86 (0.53–1.4

*: Direct comparison

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Zeng, 2019

 

PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise)

SR and meta-analysis of  RCTs

 

Literature search up to January 2019

 

A: Orwoll, 2000

B: Ringe, 2001

C: Ringe, 2004

D: Miller, 2004

E: Shimon, 2005

F: Peng, 2018

G: Toth, 2005

H: Trovas, 2002

I: Nakamura, 2014

J: Orwoll, 2012

K: Boonen, 2009

L: Ringe, 2009

M: Ringe 2006

N: Boonen, 2011

O: Boonen, 2012

P: Ebeling, 2001

Q: Orwoll, 2010a

R:  Orwoll, 2010b

S: Ringe, 1998

T: Kurland, 2000

U: Zhao, 2018

V: Kaufman, 2013

W: Ringe, 2010

X: Yan, 2014

Y: Langdahl, 2009

Z: Orwoll, 2003

AA: Orwoll, 2003

AB: Kachnic, 2013

 

Study design: RCT

 

Setting and Country:

A: Multiple countries

B: Germany

C: Germany

D: Unites States

E: Israel

F: China

G: Hungary

H: Greece

I: Japan

J: Multiple countries

K: Multiple countries

L: Germany

M: Germany

N: Multiple countries

O: Multiple countries

P: Australia

Q: Unites States

R:  Multiple countries

S: Germany

T: Unites States

U: China

V: Multiple countries

W: Germany

X: China

Y: Multiple countries

Z: Multiple countries

AA: Multiple countries

AB: Unites States

 

Source of funding and conflicts of interest:

This work was funded by the China Postdoctoral Science

Foundation (No. 2018M633036), the Medical Science

Research Foundation of Guangdong Province (No. B2019091),

the National Natural Science Foundation of China (No.

81873314), the Project of Guangdong Provincial Department

of Finance (No.(2014)157, No.(2018)8), Key Scientific

Research Platforms and Research Projects of Universities

in Guangdong Province (No. 2018KQNCX041), and the

Science and Technology Research Project of Guangdong

Provincial Hospital of Chinese Medicine (No. YK2013B2N19,

YN2015MS15).

Inclusion criteria SR:

 1) RCT

studies published in Chinese or English, 2) studies focused on

assessing the effectiveness of a treating prescription for subjects

with low bone mass (including outcomes of osteoporosis,

fracture, and BMD loss, e.g., age ≥ 18 years, males), 3) studies

that provided separate results for male subjects or included male

subjects, 4) studies that reported fracture outcomes or provided

sufficient data to calculate numbers of male subjects involved, 5)

the length of interventions in the studies was at least 6 months,

and 6) studies had to address the trial and the control group

(i.e., either comparison of intervention as anti-osteoporosis

medication versus placebo, active comparators, or another

group).

 

Exclusion criteria SR:

 1) previous

reports of review papers, mechanistic studies, or animal

experiments; 2) the subjects were not all found to have low

bone mineral density (BMD) (T-score ≤1) or osteoporosis; and

3) reports that published only abstracts

 

27 articles with 28 studies were included

 

Important patient characteristics at baseline:

See table 1 in  the article

 

Groups comparable at baseline? yes

 

Describe intervention:

See table 1 in  the article

 

Describe  control:

See table 1 in  the article

 

End-point of follow-up:

See table 1 in  the article

 

For how many participants were no complete outcome data available?

Not reported

 

1. Changes in BMD

Not reported

 

2. Fractures (hip, non-vertebral and vertebral), RR(95% CI):

Bisphosphonate

Vertebral fractures

0.44 (0.31, 0.62)

 

Nonvertebral fractures

0.63 (0.46, 0.87)

 

Clinical fractures

0.59 (0.48, 0.72)

 

Alendronate

Vertebral fractures

0.41 (0.23, 0.74)

 

Nonvertebral fractures

0.70 (0.39, 1.25)

 

Clinical fractures

0.54 (0.36, 0.79)

 

Risedronate

Vertebral fractures

0.45 (0.28, 0.72)

 

Nonvertebral fractures

0.59 (0.39, 0.88)

 

Clinical fractures

0.56 (0.42, 0.75)

 

Facultative:

This systematic review confirms that bisphosphonates were connected with a decreased risk of vertebral fractures, nonvertebral fractures, and clinical fractures

for male subjects with osteoporosis. Future research is needed to further elucidate the role of nonbisphosphonates in treating fractures of osteoporosis subjects

Barrionuevo, 2019

 

PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise)

SR and meta-analysis of  RCTs

 

Literature search up to July 2017

 

Study design: RCT

 

Setting and Country:

See supplementary table 1

 

Source of funding and conflicts of interest:

This review was partially funded by a contract from the Endocrine Society (to M.H.M.).

 

 

Inclusion criteria SR:

- RCTs

- enrolled

postmenopausal women with primary osteoporosis or osteopenia

at risk for developing fragility fractures;

- compared

one or more of the interventions of interest to each other or to

placebo;

- reported the outcomes of interest (vertebral,

hip, and nonvertebral fragility fractures) as a primary or secondary

outcome or as an adverse event.

 

Exclusion criteria SR:

Not reported

 

107 studies included

 

Important patient characteristics at baseline:

See supplementary table 1

 

Groups comparable at baseline? Yes

Describe intervention:

See supplementary table 1

 

Describe control:

See supplementary table 1

 

End-point of follow-up:

See supplementary table 1

 

Outcomes measures:

See supplementary table 3

 

Authors conclusion:

This network meta-analysis provides comparative effective estimates for the various available treatments

to reduce the risk of fragility fractures in postmenopausal

women. Teriparatide, abaloparatide, denosumab,

romosozumab, and most bisphosphonates appear to

have the highest efficacy. The evidence for vitamin D and

calcium remains limited.

Yang, 2020

 

PS., study characteristics and results are extracted from the SR (unless stated otherwise)

SR and meta-analysis of RCTs

 

Literature search up to February 2019

 

A: Glüer

B: Walker

 

Study design: RCT

 

Setting and Country:

A: Multiple countries

B: USA

 

Source of funding and conflicts of interest:

This work was supported by the National Natural Science Foundation of China (No. 81560359), the self-funded scientific research projects of the health and family

planning commission of the guangxi zhuang autonomous region (No. Z20180512) and key research and development program of Guangxi Province (No. gui ke

AB17129001).

The authors have no conflicts of interest to disclose.

Inclusion criteria SR:

(1) Study design: RCT;

(2) Study subjects: adult osteoporosis patients;

(3) Study intervention: teriparatide or risedronate;

(4) Outcomes: percentage changes in lumbar spine, femoral neck,

and total hip BMD, incidences of clinical fracture, new

vertebral fracture, and non-vertebral fractures, biochemical markers of bone turnover, and adverse events.

 

Exclusion criteria SR:

studies

that published with any of the following type: reviews, case

report, editorials, and letters; or studies that used other drugs for

osteoporosis; or studies that were related with our topics but did

not present data of our interest.

 

7 studies included

 

Important patient characteristics at baseline:

See table 1 in the article.

 

 

Groups comparable at baseline? Yes

Describe intervention:

 

Teriparatide 20mg/d

 

Describe control:

 

Risedronate 35mg/wk

End-point of follow-up:

 

18 months

 

Outcomes measures:

 

1. Percentage change in lumbar spine BMD, RR (95%):

4.96 (1.57-8.36)

Authors conclusion:

This study suggested that teriparatide was more effective than risedronate for increasing the BMD in lumbar spine in males.

 Considering the potential limitations in the

present study, further large-scale, well-performed randomized trials are needed to verify our findings.

 

Risk of bias assessment table

Study

 

 

 

 

 

 

 

 

First author, year

Appropriate and clearly focused question?1

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Comprehensive and systematic literature search?2

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included and excluded studies?3

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of relevant characteristics of included studies?4

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5

 

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear/notapplicable

Assessment of scientific quality of included studies?6

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Enough similarities between studies to make combining them reasonable?7

 

Yes/no/unclear

Potential risk of publication bias taken into account?8

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Potential conflicts of interest reported?9

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Barrionuevo, 2019

Yes

Yes

No

Yes

Not applicable

Yes

Yes

Yes

No

Zeng, 2019

Yes

Yes

No

Yes

Not applicable

Yes

Yes

Yes

No

Yang

Yes

Yes

No

Yes

Not applicable

Yes

Yes

Yes

No

 

 

 

Table of excluded studies

Author and year

Reason for exclusion

Orwoll, 2012

RCT in systematic review of Zeng (2019)

Liu, 2015

Wrong population

Nayak, 2017

Published before systematic review Zeng (2019)

Xu, 2017

Published before systematic review Zeng (2019)

Miller, 2004

Published before systematic review Zeng (2019)

 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 08-08-2022

Laatst geautoriseerd  : 08-08-2022

Geplande herbeoordeling  : 08-08-2025

Geldigheid en Onderhoud

Module

Regiehouder(s)

Jaar van autorisatie

Eerstvolgende beoordeling actualiteit richtlijn

Frequentie van beoordeling op actualiteit

Wie houdt er toezicht op actualiteit

Relevante factoren voor wijzigingen in aanbeveling

Behandeling medicatie-botverstekrende middelen

NIV

2021

3

Jaarlijks

NIV

 

 

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Orthopaedische Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Klinische Geriatrie
  • Nederlandse Vereniging voor Reumatologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie
  • Osteoporose Vereniging

Algemene gegevens

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

 

De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

 

Verenso heeft een verklaring van geen bezwaar afgegeven. 

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2019 een multidisciplinaire werk- en klankbordgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met osteoporose en een verhoogd fractuurrisico.

 

Werkgroep

  • Prof. dr. J.P.W. van den Bergh, internist-endocrinoloog, VieCuri Medisch Centrum, Venlo & Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht (voorzitter), NIV
  • Dr. N.M. Appelman-Dijkstra, internist-endocrinoloog, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, NIV
  • Prof. dr. M.C. Zillikens, internist-endocrinoloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NIV
  • Prof. dr. W.F. Lems, reumatoloog, Amsterdam Universitair Medisch Centrum en Reade, Amsterdam, NVR
  • Prof. dr. P.P.M.M. Geusens, reumatoloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, NVR
  • Dr. H.C. Willems, klinisch geriater, Amsterdam Universitair Medisch Centrum, Amsterdam, NVKG
  • Dr. G. de Klerk, traumachirurg, Admiraal de Ruyter Ziekenhuis, Goes, NVvT
  • Dr. P.J.M. Elders, professor in de huisartsengeneeskunde, Huisartsenpraktijk De Grote Rivieren, Amsterdam, NHG
  • Dr. L.W.F. Maartens, huisarts, Huisartsencentrum Parklaan-Maartens, Eindhoven, NHG
  • Dr. T. Wiersma, huisarts en senior wetenschappelijk medewerker Nederlands Huisartsen Genootschap, Utrecht, NHG
  • Drs. M.M. van Oostwaard, verpleegkundig specialist, VieCuri Medisch Centrum, Venlo, V&VN
  • H.J.G. van den Broek, patiëntvertegenwoordiger Osteoporose Vereniging, Den Haag, Osteoporose Vereniging

 

Klankbordgroep:

  • Dr. H.G. Raterman, reumatoloog, Noordwest Ziekenhuisgroep, Den Helder, NVR
  • Prof. dr. F. de Vries, professor in de klinische farmacie en epidemiologie, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, NVZA
  • Drs. M. van der Steen, openbaar apotheker, Apotheek Veldhuizen, Ede, KNMP
  • Dr. P. van den Berg, verpleegkundig specialist fracturen en osteoporose, Reinier de Graaf, Delft, V&VN
  • Dr. E. Smulders, hoofddocent geriatrie fysiotherapie Radboud Universitair Medisch Centrum, Nijmegen, KNGF
  • Dr. L. den Boeft, geriatriefysiotherapeut, praktijk 43, Naarden, KNGF
  • M. Alcazar, klinisch diëtist, Amstelring, Amsterdam, NVD
  • C.J.M. van Santen, oefentherapeut, Praktijk voor Houding en Beweging, Den Haag, VVOCM
  • Drs. M.H. de Jong, Sportarts, Annatommie mc Amsterdam-Amstelveen, Amstelveen, VSG
  • Drs. W. Jager, gynaecoloog, St. Jans Gasthuis Weert, Weert, NVOG
  • E.H.G. Oei, radioloog, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, NVVR
  • Dr. S.H. van Helden, traumachirurg, Isala, Zwolle, NVT
  • M.G.C. Ligthart, bedrijfsarts, ADXpert, Ridderkerk, NVAB
  • Dr. P.M. van Roermund, orthopeed, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NOV
  • A.M.W.M. van Dam, patiëntvertegenwoordiger Osteoporose Vereniging, Den Haag, Osteoporose Vereniging
  • Dr. H.J.J. Verhaar, internist, Universitair Medisch Centrum Utrecht, Utrecht, NIV
  • Dr. R.L. van Bezooijen, specialist Ouderengeneeskunde, Florence, Rijswijk, Verenso
  • Drs. G. Zemack, revalidatiearts, Revalidatiecentrum Libra, Eindhoven, VRA
  • Drs. S.E.C. Pichardo, MKA-chirurg, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, VRA
  • Drs. M.R.J. ten Broek, nucleair Geneeskundige, Reinier de Graaf Groep, IJsselland ziekenhuis, NVNG

 

Met ondersteuning van

  • Dr. L. Viester, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. K. Venhorst, adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten
  • Drs. B.L. Gal-de Geest, junior adviseur, Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Het kennisinstituut in haar rol als methodologisch ondersteuner, de NIV als initiërende wetenschappelijke vereniging en de richtlijncommissie zijn zich bewust van de belangen die spelen binnen de werkgroep, maar het werd toch noodzakelijk geacht om de betreffende inhoudelijk experts op dit gebied bij de richtlijn te betrekken. Tijdens de commentaarfase zullen de in de werkgroep vertegenwoordigde verenigingen middels de uitnodigingsbrief voor het aanleveren van commentaar erop alert worden gemaakt dat er belangen spelen binnen de richtlijnwerkgroep. Zij zullen worden verzocht om hier bij het aanleveren van commentaar kritisch op te zijn en erover na te denken om experts, vrij van belangen, expliciet te verzoeken om de richtlijn te beoordelen.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Van den Bergh

Werkzaam in VieCuri MC Noord Limburg

Hoogleraar botkwaliteit en metabole botaandoeningen, Maastricht UMC 0,2 FTE

Hoogleraar Endocrinologie Uhasselt België, 0,05 FTE

Bestuurslid Stichting IWO (Interdisciplinaire werkgroep osteoporose), onbetaald behoudens onkostenvergoeding

Voorzitter planning en Financiering OOR Zuid Oost Nederland, onbetaald

Lid dagelijks bestuur OOR Zuid Oost Nederland, onbetaald     Lid werkgroep Zinnige Zorg Osteoporose - Zorglnstituut onbetaald

Lid werkgroep Kwaliteitsindicator Osteoporose, onbetaald

Vergoeding voordrachten en advisoryboards: Amgen, UCB, Eli Lilly, Sanofi

 

Onderzoek gefinancierd (via de afdeling, niet via ondergetekende) door Amgen, Eli Lilly, Apotheekzorg, Stichting de Weijerhorst, NWO, Novo Nordisk Fonden

 

Bestuurslid van stichting IWO en bestuurslid van de NVE BoNe werkgroep

Geen

Appelman-Dijkstra

Internist Leids Universitair Medisch Centrum

non-paid member scientific board van Active Life, (onbetaald) voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Calcium en Botstofwisseling alsmede secretaris van de NVE BoNe werkgroep (onbetaald), lid sectie Endocrinologie NIV (onbetaald behoudens reiskostenvergoeding)

Geparticipeerd in de fase 3 studie naar Romosozumab in postmenopauzale osteoporose (afgerond in 2016/2017).

2015 Researchdonatie van Amgen ten behoeve van ontwikkeling Nederlandse ziekte specifieke vragenlijst voor hyperparathyrodie

2019 UCB ISSS gesponsorde studie naar de uitkomsten van Sclerostin deficiëntie bij mensen met de ziekte van Buchem

 

Niet van toepassing behoudens voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Calcium en Botstofwisseling alsmede secretaris van de NVE BoNe werkgroep

Geen

Zillikens

Internist Erasmus MC Rotterdam. Hoogleraar complexe en zeldzame botaandoeningen.

Voorzitter BotNetwerk van de Nederlandse Vereniging voor Endocrinologie (NVE), onbetaald

Voormalig voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Calcium en Botstofwisseling, onbetaald      Bestuurslid European Calcified Tissue Society (ECTS), onbetaald.

Geparticipeerd in de fase 3 studie naar Romosozumab bij postmenopauzale osteoporose (afgerond in 2016/2017)

 

participatie in de klankbordgroep richtlijn Mastocytose.

Geen

Lems

Reumatoloog in Amsterdam UMC/lokatiehoofd in Vumc (0,8 FTE)

Reumatoloog in Reade (0,2 FTE)

Hoofdredacteur Ned. Tijdschrift Reumatologie (betaald)

Secretaris IWO (betaald)

Wetenschappelijk secretaris NVR (betaald)

Adviesraden/Speakers fees: Amgen, Eli Lilly, UCB, Pfizer, Curaphar (betaald)

Sponsoring, aan de afdeling, niet aan ondergetekende, van wetenschappelijk onderzoek: Amgen, Eli Lilly, Pfizer

Geen

Geusens

Emeritus hoogleraar reumatologie, MUMC & UHasselt, België

Lopend onderzoek:

Promotor voor S Bours

Co-promotor voor P vd Berg

Begeleiding bij diverse nog steeds lopende promoties aan MUMC en Uhaaselt

Lid commissie terugbetaling geneesmiddelen, RIZIV, BE (onbezoldigd)

Parttime Reumatoloog, ReumaClinic, BE (bezoldigd volgens RIZIV0

Pfizer, Abbott/Abbvie, Janssen, Celgene, Lilly, Amgen, MSD, UCB, Will, Roche, BMS, Novartis, Sanofi

Geen

Willems

Klinisch geriater en internist bij AmsterdamUMC, (0,8 FTE)

Voorzitter werkgroep Leading the Change bij stichting Zorgevaluatie Nederland (0,05FTE) betaald

Speekersfee voor AMGEN, Lilly, UCB

geparticipeerd in advisary boards van Amgen en UCB.

Geen

De Klerk

Traumachirurg, Admiraal de Ruyter Ziekenhuis

Instructeur Advanced Trauma Life Support, betaald

Lid van de Taskforce 2 heupfractuur van de NVT, betaald

2018 Presentatie op BOT Cursus Delft, speakersfee, enkele betaalde cursussen over osteosynthese van Synthes (Ankle Trauma en Hip fragility fractures), Smith and Nephew (TSF), Promotion Medical (IBRA Seminar & Workshop "Trauma and Reconstruction of the Upper Limb, Amsterdam), deelnemer osteoporose symposium betaald door Lilly Bij intellectuele belangen: 2017 Proefschrift: Identification and treatment in fracture patients

Geen

Elders

0,6 FTE: Universitair Hoofd Docent onderzoeksgroep Diabetes, Overgewicht, leefstijl en Osteoporose bij de afdeling huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde, UMC Amsterdam, locatie Vumc

0,2 FTE waarnemend huisarts te Amsterdam

Expert-arts diabetes zorg voor de zorggroep CHAGZ te Amsterdam (betaald)

Lid van de vaste Kamercommissie bevolkingsonderzoek van de gezondheidsraad (vacatiegeld)

Lid van de gezondheidsraad (vacatiegeld)

Lid van de werkgroep deprescibing van het kennisinstituut (vacatiegeld)

Lid werkgroep Osteoporose Zorg Instituut Nederland (vacatiegeld)

Lid van de transmurale werkgroep Diabeteszorg Amsterdam (vacatiegeld)

Docent Huisartsgeneeskunde Diabetes en Osteoporose gerelateerd onderwerpen voor diverse organisaties, waaronder ook instellingen die subsidies van de farmaceutische industrie ontvangen. Het betreft nascholing die door mij zelf zonder bemoeienis van buitenaf worden samengesteld (betaald)

Lid van de Diabetes Huisartsen groep (DIHAG) van het NHG (onbetaald)

Geen

Geen

Maartens

Huisarts 0,6 FTE Zelfstandig, Eindhoven

Kader-arts osteoporose, Diagnostiek voor U Eindhoven. Op consultatie-basis Beoordeling DXA aanvragen Zuid Oost Brabant. Betaalde functie

Geen

Geen

Wiersma

senior wetenschappelijk medewerker NHG

Geen

Geen

Geen

Van Oostwaard                 

                 

                                    

Verpleegkundig specialist Promovendus

Centrum voor Metabole Botaandoeningen VieCuri Medisch Centrum

Onbetaald:

PhD traject Universiteit Maastricht (Prof. J van den Bergh)

Voorzitter Netwerk V&VN VS Osteoporose

 

Beperkt honorarium:

Adviseurschap UCB (adviesraad VS-PA) In verleden betaling voor een congresreis en voordrachten: Amgen (of via congresbureau ondersteund door Amgen)

Geen

Van den Broek

Voorzitter Osteoporose Vereniging (vrijwilliger, onbezoldigd)

DGA Consultec BV (Eigen holding, houder pensioenrechten)

DGA Consultec BV (Eigen holding, houder pensioenrechten) deels betaald.

Bestuurslid Energiek Heusden (energiecoöperatie, onbezoldigd)

De osteoporose vereniging heeft geen extern gefinancierd onderzoek, dus niet van toepassing. Zij ontvangt subsidie, sponsoring en donatie voor het organiseren van verenigingsactiviteiten van VWS, ReumaNederland, contributie en bedrijven (waaronder Farma)

Geen

 

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door uitnodigen van Patiëntenfederatie Nederland en de Osteoporose Vereniging voor de Invitational conference en afvaardiging van de Osteoporose Vereniging in de werkgroep. Het verslag hiervan (zie aanverwante producten) is besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Patiëntenfederatie Nederland en de Osteoporose Vereniging en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Richtlijn osteoporose en fractuurpreventie: implementatieplan

Dit implementatieplan is opgesteld ter bevordering van de implementatie van de richtlijn osteoporose en fractuurpreventie.

 

Voor het implementatieplan voor de richtlijn verwijst de richtlijnwerkgroep naar de implementatiefase van het zorginstituut: https://www.zorginstituutnederland.nl/werkagenda/stofwisseling-en-hormoonhuishouding/zinnige-zorg---osteoporose-implementatiefase

 

Voor het opstellen van dit plan is een verdere inventarisatie gedaan van de mogelijk bevorderende en belemmerende factoren voor het naleven van de aanbevelingen. Daarbij heeft de richtlijncommissie een advies uitgebracht over het tijdspad voor implementatie, de daarvoor benodigde randvoorwaarden en de acties die door verschillende partijen ondernomen dienen te worden.

 

Werkwijze

De werkgroep heeft per aanbeveling geïnventariseerd:

  • per wanneer de aanbeveling overal geïmplementeerd moet kunnen zijn;
  • de verwachtte impact van implementatie van de aanbeveling op de zorgkosten;
  • randvoorwaarden om de aanbeveling te kunnen implementeren;
  • mogelijk barrières om de aanbeveling te kunnen implementeren;
  • mogelijke acties om de implementatie van de aanbeveling te bevorderen;
  • verantwoordelijke partij voor de te ondernemen acties.

Voor iedere aanbevelingen is nagedacht over de hierboven genoemde punten. Echter niet voor iedere aanbeveling kon ieder punt worden beantwoord. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen “sterk geformuleerde aanbevelingen” en “zwak geformuleerde aanbevelingen”. In het eerste geval doet de richtlijncommissie een duidelijke uitspraak over iets dat zeker wel of zeker niet gedaan moet worden. In het tweede geval wordt de aanbeveling minder zeker gesteld (bijvoorbeeld “Overweeg om …”) en wordt dus meer ruimte gelaten voor alternatieve opties. Voor “sterk geformuleerde aanbevelingen” zijn bovengenoemde punten in principe meer uitgewerkt dan voor de “zwak geformuleerde aanbevelingen”.

 

Algemeen: implementatie van de aanbevelingen bij de richtlijn osteoporose en fracuurpreventie

Voor een uitgebreide bespreking van de randvoorwaarden en verantwoordelijke partijen ten aanzien van de aanbevelingen van deze richtlijn verwijst de richtlijnwerkgroep naar de module ‘organisatie van zorg’.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met osteoporose en verhoogd fractuurrisico. De werkgroep beoordeelde de aanbeveling(en) uit de eerdere richtlijnmodule (Nederlandse Internisten Vereniging, 2011) op noodzaak tot revisie.

 

Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de V&VN, NVKG, KNGF, NHG, KNMP, Verenso, NVR, Osteoporose Vereniging, NVD, IGJ en NVMKA via een Invitational conference. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE-gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. 

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.  

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Stabiele wervelfracturen