Screening van OSAS bij kinderen
Uitgangsvraag
Wanneer is screening van een kind op OSAS zinvol?
Aanbeveling
De werkgroep is van mening dat screening op OSAS in het kader van reguliere jeudgezondheidszorg bij (gezonde) kinderen zonder comorbiditeit is aan te bevelen door actief te vragen naar de aanwezigheid van de 4 belangrijkste symptomen van OSAS: frequent snurken, stokkende ademhaling in slaap, onrustige slaap en gedrags- of concentratieproblemen of slaperigheid overdag.
De werkgroep is van mening dat bij kinderen met obesitas (zie bijlage 5, tabel ‘Criteria signalering overgewicht en obesitas bij jongens en meisjes’) screening op OSAS in het kader van reguliere jeudgezondheidszorg is aan te bevelen door volledige anamnese en lichamelijk onderzoek gericht op klachten en symptomen van OSAS.
De werkgroep is van mening dat kinderen met morbide obesitas (BMI > 35 met geassocieerde morbiditeit of indien de BMI > 40) verwezen moeten worden naar de tweede lijn (kinderarts) voor screening op OSAS waarbij laagdrempelig een PSG moet worden overwogen.
Op basis van de sterk verhoogde prevalentie van OSAS, de moeilijke herkenning van symptomen en omdat er aanwijzingen zijn voor een mogelijk gunstig effect van therapeutische interventie is de werkgroep van mening dat kinderen met het syndroom van Down om de 1 tot 2 jaar gescreend moeten worden op de symptomen van OSAS door gerichte anamnese en lichamelijk onderzoek conform het stroomdiagram. Bij persisterende symptomen na adenotonsillectomie of onduidelijke symptomen (zoals vermoeidheid) zonder duidelijke oorzaak dient laagdrempelig een polysomnografie verricht te worden.
De werkgroep is van mening dat kinderen met ernstige comorbiditeit die een (sterk) verhoogd risico hebben op OSAS verwezen moeten worden naar (een gespecialiseerd centrum) voor screening middels PSG.
Overwegingen
Screening op OSAS bij (gezonde) kinderen zonder comorbiditeit
Omdat vrijwel alle kinderen met OSAS snurken is te overwegen om te screenen op OSAS door het actief vragen naar snurken tijdens reguliere jeugdgezondheidszorg bezoeken (Section on Pediatric Pulmonology, Subcommittee on Obstructive Sleep Apnea Syndrome. American Academy of Pediatrics 2002). Bij kinderen die snurken dient verdere evaluatie op OSAS plaats te vinden door aanvullende anamnese en lichamelijk onderzoek. Indien hierbij geen bijkomende afwijkingen worden gevonden en snurken dus het enige symptoom is bestaat er onvoldoende bewijs dat verdere screening door middel van een PSG geïndiceerd is (Working Party on Sleep Physiology and Respiratory Control Disorders in Childhood 2009).
Screening op OSAS bij kinderen met obesitas
Er is geen literatuur die aantoont dat screening, in welke vorm dan ook, op OSAS bij kinderen met obesitas zinvol is.
Op basis van de verhoogde prevalentie en de aanwijzingen voor cardiovasculaire en metabole effecten van OSAS, die reversibel lijken bij behandeling concludeert de werkgroep desondanks dat screening op OSAS bij kinderen met obesitas middels aanvullende anamnese en lichamelijk onderzoek dient plaats te vinden in het kader van reguliere jeugdgezondheidszorg bezoeken. In twijfelgevallen kan een PSG in een gespecialiseerd centrum gedaan worden. Bij kinderen met morbide obesitas dient screening middels PSG laagdrempelig te worden overwogen.
Screening op OSAS bij kinderen met milde comorbiditeit zoals astma
Uit de literatuur wordt onvoldoende duidelijk dat er een mogelijk verband bestaat tussen astma en OSAS. Op basis van deze beperkte gegevens uit de literatuur is er onvoldoende onderbouwing om kinderen astma uitgebreider dan gezonde kinderen te screenen.
Screening op OSAS bij kinderen met ernstige comorbiditeit en screening bij het syndroom van Down
Voor de groep kinderen met een verhoogd risico op OSAS op basis van een toegenomen prevalentie kan de vraag of screening zinvol is worden verfijnd. Op basis van een (sterk) verhoogde prevalentie van OSAS, de heterogeniteit van de onderliggende diagnosen en de moeilijkheid om OSAS bij kinderen met ernstige comorbiditeit vast te stellen is de werkgroep van mening dat deze groep kinderen moeten worden verwezen naar (gespecialiseerde) tweede of derde lijns zorg om screening te verrichten, ook als deze kinderen met ernstige comorbiditeit asymptomatisch zijn.
Op basis van de sterk verhoogde prevalentie van OSAS, de moeilijke herkenning van symptomen en omdat er aanwijzingen zijn voor een mogelijk gunstig effect van therapeutische interventie is de werkgroep van mening dat kinderen met het syndroom van Down om de 1 tot 2 jaar gescreend moeten worden op de symptomen van OSAS door gerichte anamnese en lichamelijk onderzoek conform het stroomdiagram. Bij persisterende symptomen na adenotonsillectomie of onduidelijke symptomen (zoals vermoeidheid) zonder duidelijke oorzaak dient laagdrempelig een polysomnografie verricht te worden.
Onderbouwing
Achtergrond
Deze module behandelt de vraag wanneer screening op OSAS door middel van vragenlijsten of onderzoek bij kinderen geïndiceerd is. Met andere woorden wanneer is het zinvol om kinderen zonder klachten te onderzoeken om OSAS op het spoor te komen in de veronderstelling dat vroegtijdige behandeling lange termijn complicaties kan voor komen. Zowel voor de groep gezonde kinderen als de groep kinderen met een verhoogd risico is er geen literatuur gevonden die deze vraag eenduidig beantwoordt. Dit lijkt te worden veroorzaakt door de beperkte toepassing van de gouden standaard test PSG in combinatie met het ontbreken van andere (klinische) testen met een hoge sensitiviteit en specificiteit (Bianchi 2009) zoals beschreven in hoofdstuk 3. Daarnaast is er geen hard bewijs dat vroeg opsporen van OSAS bij kinderen leidt tot gezondheidswinst op lange termijn.
Conclusies
Niveau 4 |
Het is niet aangetoond dat screening op OSAS bij gezonde kinderen zonder klachten gezondheidswinst oplevert.
Mening van de werkgroep |
Niveau 4 |
Het is niet aangetoond dat screening op OSAS bij kinderen met obesitas zonder klachten gezondheidswinst oplevert.
Mening van de werkgroep |
Niveau 3 |
Er zijn aanwijzingen dat behandeling van OSAS bij kinderen de insuline resistentie vermindert.
C Gozal 2008 |
Niveau 4 |
Het is niet aangetoond dat screening op OSAS bij kinderen met milde cormorbiditeit zonder klachten gezondheidswinst oplevert.
Mening van de werkgroep |
Niveau 3 |
Er zijn aanwijzingen dat screening op OSAS bij kinderen met een ernstige comorbiditeit (met een verhoogde prevalentie van OSAS) zonder klachten gezondheidswinst oplevert.
C Jacobs 1997 |
Samenvatting literatuur
Wanneer is screening op OSAS bij (gezonde) kinderen zonder comorbiditeit zinvol?
Er is geen literatuur die aantoont dat screening, in welke vorm dan ook, op OSAS bij gezonde kinderen zinvol is.
Wanneer is screening op OSAS bij kinderen met obesitas zinvol?
In tegenstelling tot het bepalen van overgewicht bij volwassenen is er bij kinderen geen vaste waarde van de BMI, waarboven er wordt gesproken van overgewicht of obesitas. Voor het stellen van de diagnose obesitas wordt geadviseerd bij een gewicht naar lengte > 1 standaarddeviatie volgens de groeidiagrammen de BMI te bepalen. Indien de waarde van de BMI meer is dan de afkapwaarde voor obesitas is er sprake van obesitas. Zie voor de definitie van obesitas bijlage 5 in deze richtlijn. De prevalentie van OSAS (AHI > 5) bij kinderen met een morbide obesitas (> 180% van het ideale lichaamgewicht) bedraagt 13% (hoofdstuk 2.2, Chay 2000). In een cohortstudie van 399 kinderen (2-18 jaar) is obesitas (BMI> 28), de meest significante risicofactor voor OSAS (AHI>10) met een odds ratio van 4,69 (95%CI 1,59-14,15) (Redline 1999) Uit een recente review waarin Kohler et al de studies die de relatie tussen kinderen met obesitas en slaapgerelateerde ademhalingsstoornissen bestuderen blijkt dat er veel verschillende definities worden gehanteerd voor obesitas. De percentages middels PSG vastgestelde OSAS (OAHI ≥ 5) variëren van 13 to 91%. Evenals bij volwassenen zijn er ook bij kinderen met obesitas en OSAS aanwijzingen voor cardiovasculaire veranderingen en het metabool syndroom/insuline resistentie (Jacobs 1997, Arens 2010). De behandeling van OSAS bij kinderen vermindert de insulineresistentie (Gozal 2008). Bij volwassenen is aangetoond dat cardiovasculaire en metabole effecten van OSAS omkeerbaar zijn bij behandeling van de OSAS (Arens 2010).
Wanneer is screening op OSAS bij kinderen met milde comorbiditeit zinvol?
Een cohortstudie bij 907 Amerikaanse kinderen (8-11 jaar) toonde geen significant verschil in het voorkomen van middels PSG bevestigde OSAS (AHI > 5/hr of OAI> 1/hr) bij kinderen met of zonder astma (Sulit 2005). Uit hetzelfde cohort toonde een deelstudie bij 364 kinderen (2-18 jaar) wel significant verschil (15% vs 7%) in het voorkomen van middels PSG bevestigde OSAS (AHI > 10/hr) bij kinderen met astma vs. kinderen zonder astma (Redline 1999).
Wanneer is screening op OSAS bij kinderen met een ernstige comorbiditeit zinvol?
Er zijn geen studies gevonden die het effect van een interventie gericht op het reduceren van OSAS bij kinderen met het syndroom van Down onderzoeken in relatie tot lange termijneffecten.
De prevalentie van OSAS bij kinderen met het syndroom van Down onder de leeftijd van 8 jaar is 58% (hfdstuk 2.2). Het merendeel van de ouders van kinderen met OSAS rapporteert geen slaapproblemen (Shott 2006). Kinderen met het syndroom van Down hebben een verhoogd risico op pulmonale hypertensie met name als er een hartafwijking bestaat (Jacobs 1996, Clapp 1990). Er zijn aanwijzingen dat het opheffen van OSAS leidt tot vermindering van de pulmonale bloeddruk (Jacobs 1996, 1997).
Referenties
- - Arens R, Muzumdar H. Childhood obesity and obstructive sleep apnea syndrome. J Appl Physiol. 2010 Feb;108(2):436-44.
- - Bianchi MT. Screening for Obstructive Sleep Apnea: Bayes Weighs. The open sleep journal 2009; 56-9.
- - Chay OM, Goh A, Abisheganaden J, Tang J, Lim WH, Chan YH, Wee MK, Johan A, John AB, Cheng HK, Lin M, Chee T, Rajan U, Wang S, Machin D. Obstructive sleep apnea syndrome in obese Singapore children. Pediatr Pulmonol. 2000 Apr;29(4):284-90.
- - Clapp S, Perry BL, Farooki ZQ, Jackson WL, Karpawich PP, Hakimi M, et al. Downs syndrome, complete atrioventricular canal, and pulmonary vascular obstructive disease. Journal of Thoracic & Cardiovascular Surgery 1990;100:115-21.
- - Gozal D, Capdevila OS, Kheirandish-Gozal L. Metabolic alterations and systemic inflammation in obstructive sleep apnea among nonobese and obese prepubertal children. Am J Respir Crit Care Med. 2008 May 15;177(10):1142-9.
- - Jacobs IN, Gray RF, Todd NW. Upper airway obstruction in children with Down syndrome. Archives of Otolaryngology Head & Neck Surgery 1996;122:945-50.
- - Jacobs IN, Teague WG, Bland JW, Jr. Pulmonary vascular complications of chronic airway obstruction in children. Archives of Otolaryngology Head & Neck Surgery 1997;123:700-4.
- - Redline S, Tishler PV, Schluchter M, Aylor J, Clark K, Graham G. Risk factors for sleep-disordered breathing in children. Associations with obesity, race, and respiratory problems. Am J Respir Crit Care Med. 1999 May;159(5 Pt 1):1527-32.
- - Section on Pediatric Pulmonology, Subcommittee on Obstructive Sleep Apnea Syndrome. American Academy of Pediatrics. Clinical practice guideline: diagnosis and management of childhood obstructive sleep apnea syndrome. Pediatrics. 2002 Apr;109(4):704-12.
- - Shott SR, Amin R, Chini B, Heubi C, Hotze S, Akers R. Obstructive sleep apnea: Should all children with Down syndrome be tested? Arch Otolaryngol Head Neck Surg. 2006 Apr;132(4):432-6.
- - Suli LG, Storfer-Isser A, Rosen CL, Kirchner HL, Redline S. Associations of obesity, sleep-disordered breathing and wheezing in children. Am J Respir Crit Care Med. 2005 Mar 15;171(6):659-64
- - Thieren M, Stijns-Cailteux M, Tremouroux-Wattiez M, Jaumin P, Kestens-Servaye Y, Moulin D, et al. [Congenital heart diseases and obstructive pulmonary vascular diseases in Downs syndrome. Apropos of 142 children with trisomy 21]. Archives des Maladies du Coeur et des Vaisseaux 1988;81:655-61.
- - Working Party on Sleep Physiology and Respiratory Control Disorders in Childhood of the Royal College of Paediatrics and Child Health. Standards for services for children with disorders of sleep physiology. Report September 2009. http://www.rcpch.ac.uk/sites/default/files/asset_library/Research/Clinical%20Effectiveness/Endorsed%20guidelines/Sleep%20Physiology%20Disorders%20%28RCPCH%29/Report%20TextC.pdf
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-05-2013
Laatst geautoriseerd : 01-05-2013
Geplande herbeoordeling : 01-01-2018
Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor KNO-heelkunde en heelkunde van het Hoofd-halsgebied of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De Nederlandse Vereniging voor KNO-heelkunde en heelkunde van het Hoofd-halsgebied is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het CBO en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Mandaterende Verenigingen / Instanties:
- Apneu Vereniging
- Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie
- Vereniging van Orthodontisten
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming, gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. Er wordt aangegeven wat in het algemeen de beste zorg is voor kinderen met OSAS. De richtlijn geeft aanbevelingen over de screening, diagnostiek, verwijzing, indicatiestelling, behandeling en nazorg van kinderen met OSAS.
Specifieke doelen zijn:
- Het voorkomen van gezondheidsschade bij de patiënt door inadequate diagnostiek of behandeling.
- Het bieden van ondersteuning aan zorgverleners bij het realiseren van een uniform beleid.
- Het doen van duidelijke uitspraken over te verrichten screening en diagnostiek, over het moment van verwijzen door huisartsen, over het tijdstip en de wijze waarop (operatief) behandeld moet worden, over de rol van non-invasieve behandelingen en over de rol van co-morbiditeit.
- Het maken van afspraken over taken en verantwoordelijkheden tussen de verschillende disciplines.
- Het geven van adviezen over de wijze van follow-up.
De richtlijn kan worden gebruikt bij het geven van voorlichting aan (ouders van) patiënten. Ook biedt de richtlijn aanknopingspunten voor bijvoorbeeld transmurale afspraken of lokale protocollen ter bevordering van de implementatie.
Deze richtlijn zal tevens bijdragen aan verbeterde communicatie tussen behandelaars en (ouders van) patiënten en tussen behandelaars onderling.
Doelgroep
De richtlijn is bedoeld voor alle zorgverleners die betrokken zijn bij de diagnostiek en behandeling van kinderen met OSAS: huisartsen, artsen jeugdgezondheidszorg, KNO-artsen, kinderartsen, neurologen, longartsen, kaakchirurgen, tandartsen, orthodontisten en anesthesiologen.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van deze richtlijn is in 2009 een multidisciplinaire werkgroep samengesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de belangrijkste bij de diagnostiek en behandeling van kinderen met OSAS betrokken medische disciplines, de Apneu Vereniging en adviseurs van het CBO.
Bij het samenstellen van de werkgroep is zoveel mogelijk rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden, met een evenredige vertegenwoordiging van de verschillende betrokken verenigingen en instanties, evenals met een spreiding al dan niet in academische en niet-academische ziekenhuizen. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en waren gemandateerd door hun vereniging.
Werkgroep
- Dr. A. Kropveld, voorzitter, Nederlandse Vereniging voor KNO-heelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
- Prof. dr. A.G. Becking, Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie
- Dr. G.J.F. Brekelmans, Nederlandse Vereniging voor Klinische Neurofysiologie
- Drs. R.P.G.M. (Rob) Bijlmer, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (tot mei 2010)
- Dr. R.J.H. Ensink, Nederlandse Vereniging voor KNO-heelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
- Drs. J. Goorhuis, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (vanaf juni 2010)
- Dr. K.F.M. Joosten, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde
- Drs. J.P. Koopman, Nederlandse Vereniging voor KNO-heelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied
- R. Lammers, CBO (tot 18 november 2010)
- Drs. P.H.J.M. van Mechelen, Apneu Vereniging
- Drs. J.H.A.M. Megens, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie
- Dr. H.J. Remmelink, Vereniging van Orthodontisten
- Dr. C.J.I. Raats, CBO (tot maart 2010)
- Drs. C.J.G.M. Rosenbrand, CBO
- Dr. D. Sent, CBO
- Dr. D. van Waardenburg, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (vanaf juni 2010)
- Drs. W de Weerd, Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (vanaf juni 2010)
Adviseurs
- Drs. D.B.M. van der Werff, anesthesioloog, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht
- Dr. E.C.S.M. van Woerkens, anesthesioloog, Diakonessenhuis Utrecht
- Drs. G.G. van Iperen, kindercardioloog, Wilhelmina Kinderziekenhuis, UMC Utrecht
Belangenverklaringen
Er zijn geen voor deze richtlijn relevante relaties van werkgroepleden met farmaceutische en/of hulpmiddelenindustrie gemeld. Een overzicht van de belangenverklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling is hieronder weergegeven.
Activiteiten die de leden van de werkgroep ‘OSAS bij kinderen’ in de afgelopen drie jaar hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie van de farmaceutische industrie.
Werkgroeplid |
Firma |
Activiteit |
Anders |
Joosten, K.F.M. |
Geen |
|
|
Koopman, J.P. |
Geen |
|
|
Ensink, dr. R.J.H. |
Geen |
|
|
Bijlmer, R.P.G.M. |
Geen |
|
|
Kropveld, A. |
Geen |
|
|
Remmelink, H.J. |
Geen |
|
|
Megens, J.H.A.M. |
Eusa Pharma Hospira Grunenthal |
|
sponsoring 'pijnkaartje' sponsoring 'pijnkaartje' sponsoring 'pijnkaartje' |
Becking, A.G. |
Diversen Marin Duitsland Leitsinger/Strijker |
Congres/andere reis Cursus Cursus |
|
Brekelmans, G.J.F. |
Boehringer UCB |
Congres/andere reis Congres/andere reis |
|
Inbreng patiëntenperspectief
Bij het opstellen van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. In de knelpuntanalyse hebben de Apneu Vereniging en de Stichting Kind en Ziekenhuis eigen knelpunten ingebracht. In een telefonische interviewronde werden knelpunten bij individuele patiënten geïnventariseerd (zie hieronder). De conceptrichtlijn is tevens voorgelegd aan de ApneuVereniging en Stichting Kind en Ziekenhuis. Tot slot is in de eindfase in samenwerking met de betrokken patiëntenverenigingen een patiëntenversie van de richtlijn ontwikkeld.
Telefonische interviews met ouders van kinderen met obstructieveslaapapneusyndroom
- Periode interviews: 26 oktober 2009 – 13 april 2010
- Aantal interviews: 5 ouders (3 moeders, 2 vaders)
- Kinderen: 2 meisjes, 3 jongens
- Leeftijd kinderen: spreiding 2 – 13 jaar
- Leeftijd waarop klachten begonnen zijn: spreiding 0 – 10 jaar
Algemeen
- Hoe oud is uw kind? Jongen/meisje?
- Wanneer zijn de klachten begonnen? Om welke klachten ging het? Heeft u een apneu (ademstilstand) waargenomen?
Vier van de 5 geïnterviewde ouders hebben een of meerdere apneu’s waargenomen. Eén kind snurkte tijdens de slaap, maar bij hem heeft de ouder nooit een apneu waargenomen.
- Een kind met het syndroom van Albright, epilepsie, sliep altijd op de rug en snurkte. Het begon met hoofdpijnklachten en vermoeidheid. Te lage zuurstofsaturatie is opgemerkt tijdens ziekenhuisopname voor te hoge druk op/in het hoofd [sic] en blauw zien, waarvoor hij een drain heeft gekregen. Geen apneu waargenomen.
- Een kind met acuut coronair syndroom [RL: weet niet zeker of dit zo gezegd is], vanaf 6 maanden ’s nachts apneus, minder eten en afvallen, met spoed opgenomen op IC.
- Een kind met verkoudheid die steeds erger werd, snurken, ’s nachts apneus.
- Een kind van wie de vader OSAS heeft en CPAP gebruikt. Kind heeft dezelfde bouw als vader (o.a. positionering van de onderkaak), onverklaarbaar ondergewicht, onrustig en slecht slapen, luidruchtige ademhaling tijdens slaap en apneus.
- Een kind 10 dagen na geboorte RS-virus, daarna lang verkouden geweest met hoesten en ademhalingsproblemen, apneus, veel ziekenhuisopnames.
Consultatiebureau / Huisarts
- Heeft u de klachten van uw kind besproken op het consultatiebureau? Wat waren uw ervaringen? Heeft u (schriftelijke) informatie van het consultatiebureau ontvangen? Zo ja, welke en was dit voldoende? Zo nee, zou u dit op prijs hebben gesteld & welke?
Bij 3 kinderen zijn de klachten niet ter sprake gekomen op het consultatiebureau. Bijvoorbeeld omdat de ouders al naar de huisarts waren gegaan of omdat het kind al was doorverwezen naar een specialist.
De ouders van 2 kinderen hebben de klachten besproken op het consultatiebureau. Bij het ene kind is wat uitleg gegeven. Bij het andere kind werd gezegd dat hij er overheen zou groeien en is geadviseerd om naar de KNO-arts te gaan.
‘We hebben het als gezin erg zwaar gehad. Het was echt overleven. Maar we hebben met het consultatiebureau alleen een intakegesprek gehad, geen hulp. We hadden eigenlijk wel hulp nodig in het eerste jaar, maar deze is er uiteindelijk niet geweest.’
- Bent u met de klachten naar de huisarts gegaan? Wat zijn uw ervaringen bij de huisarts?
De ouders van 3 kinderen zijn eerst naar de huisarts gegaan met de klachten.
Twee kinderen zijn niet bij de huisarts geweest met de klachten.
- Was de huisarts alert op het verschijnsel OSAS? Heeft de huisarts duidelijk uitgelegd wat er aan de hand was?
De huisarts dacht niet direct aan OSAS.
Bij een van de 3 die met klachten bij de huisarts kwamen is OSAS niet ter sprake gekomen.
- Welke behandelingen stelde de huisarts voor? (Opties besproken? Voor- en nadelen besproken? Was het mogelijk om te kiezen / samen te beslissen?)
Bij een kind dacht de huisarts aan een flinke verkoudheid en schreef een recept voor. Hij zei dat het kind er over heen zou groeien. Daarna is het kind doorverwezen naar de KNO-arts.
Een ander kind kreeg Ventolin voorgeschreven, tegen verkoudheid.
- Is uw kind doorgestuurd, bijv. naar KNO-arts en/of kinderarts? Heeft de huisarts toegelicht waarom voor desbetreffende zorgverlener is gekozen en met welk doel?
Twee kinderen zijn door de huisarts verwezen naar de KNO-arts, een kind naar de kinderarts.
‘De huisarts wist niet wat er aan de hand was. Pas na een aantal keren aan de bel trekken is het kind doorverwezen naar de kinderarts.’
- Heeft u schriftelijke informatie van de huisarts ontvangen? Zo ja, welke en was dit voldoende? Zo nee, zou u dit op prijs hebben gesteld & welke?
Twee ouders hebben informatie gekregen van de huisarts, maar dat was te weinig.
KNO-arts en/of kinderarts
- Bent u met de klachten bij de KNO-arts en/of kinderarts geweest? Wat zijn uw ervaringen bij de KNO-arts en/of kinderarts?
Twee kinderen kwamen bij de KNO-arts.
Drie kinderen kwamen bij de kinderarts (waarvan een kind maal in een 3e lijnscentrum, behandeling door team w.o. kinderarts, neuroloog).
‘Tijdens opnames van ons kind werd er naar ons gevoel alleen maar naar de monitor gekeken en niet naar het kind zelf tijdens het slapen. Het probleem hierbij was dat wanneer we de verpleegkundigen belden dat ons kind er heel naar bij lag tijdens het slapen de verpleegkundigen bijna gepikeerd waren omdat er niets aan de hand was op de monitor. De artsen en verpleegkundigen hebben nooit de moeite genomen en/of tijd gehad om naar ons kind te kijken als ze sliep.’
- Heeft de KNO-arts en/of kinderarts duidelijk uitgelegd wat er aan de hand was?
De ouders van een kind hebben goede uitleg ontvangen over slaapapneu en de behandeling.
Bij twee kinderen wist de arts niet wat er aan de hand was. De ouders van een van deze kinderen hebben later wel goede uitleg ontvangen.
Bij twee andere kinderen is OSAS niet ter sprake gekomen.
- Welke onderzoeken zijn er bij uw kind uitgevoerd? Wist u wat het doel was van het onderzoek? Is de mogelijke belasting van het onderzoek voor het kind besproken?
Bij twee kinderen is de CO2 spiegel gemeten en bij een kind is zuurstofsaturatie gemeten en PSG’s uitgevoerd. De ouders hebben duidelijke uitleg ontvangen.
Bij een kind zijn veel verschillende onderzoeken uitgevoerd, omdat men eerst dacht aan andere aandoeningen, o.a. genetisch onderzoek. Doel en belasting wel besproken.
Bij twee kinderen zijn er geen onderzoeken uitgevoerd.
- Heeft de KNO-arts en/of kinderarts verteld welke opties er waren voor behandeling? En welke voor- en nadelen deze hebben? Was het mogelijk om te kiezen / samen te beslissen op welke manier uw kind behandeld zou worden?
Geen sprake van opties.
Bij twee kinderen was het voorstel meteen om de amandelen te knippen. Alternatieven zijn niet besproken.
Bij twee kinderen zijn er geen verschillende opties besproken, omdat niet duidelijk was wat er aan de hand was. Maar het onderzoek en de behandeling zijn wel steeds doorgesproken en ook de voor- en nadelen. ‘We konden als ouders wel meebeslissen, maar dat ging vooral over de onderzoeken en niet over de behandeling.’
Behandeling
- Als behandeld is met tonsillectomie of kaak-osteotomie: Wist u voorafgaand aan de ingreep precies wat er ging gebeuren tijdens de operatie?
- soort ingreep
- doel ingreep
- duur ingreep
- risico’s
- postoperatieve klachten zoals pijn
- Wist u van te voren welke resultaten u kon verwachten resultaten van de behandeling (geen klachten meer, kans op terugkeer klachten)?
Twee kinderen zijn behandeld met een tonsillectomie. De ouders hebben voldoende informatie hierover ontvangen, zowel schriftelijk als mondeling. Bij een van de kinderen was er een informatie ochtend in het ziekenhuis, waar o.a. een film getoond werd.
Een kind heeft eerst een tracheacanule gekregen, later is een kaakosteotomie uitgevoerd (distractie van de onderkaak). Ja voldoende info.
Een kind heeft een spoed operatie gehad. Het was niet duidelijk wat er zou gaan gebeuren, de artsen wisten het zelf ook nog niet. Tijdens de operatie neusamandelen (sic) weggehaald.
- Heeft u voldoende informatie ontvangen over de anesthesie (soort anesthesie, premedicatie, gang van zaken voor tijdens en na operatie, aanwezigheid ouder bij inleiding en ontwaken, etc.)? Was het mogelijk om te kiezen / samen te beslissen over de anesthesie?
Drie ouders vinden dat ze voldoende informatie hebben ontvangen over de anesthesie, zowel schriftelijk als mondeling.
Nee geen info ontvangen, want het was een spoed operatie.
- Als behandeld is met CPAP of mandibulair repositie apparaat: Wist u voorafgaand aan de behandeling precies wat de behandeling inhield? Wist u van te voren welke resultaten u kon verwachten resultaten van de behandeling (geen klachten meer, kans op terugkeer klachten)?
Een kind wordt behandeld met CPAP. De ouders hebben hierover voldoende informatie gekregen.
Geen van de kinderen is behandeld met mandibulair repositie apparaat.
- Vindt er periodieke controle plaats? Wat houdt de periodieke controle in?
Twee kinderen hebben alleen een nacontrole gehad na de tonsillectomie. De klachten zijn over, dus periodieke controle is niet nodig.
Drie kinderen komen regelmatig op controle. Een kind komt elke 6 maanden op controle bij de kinderarts, kaakchirurg en KNO-arts). Soms worden foto’s gemaakt om de groei van de onder- en bovenkaak in de gaten te houden. Bij een ander kind wordt bloed geprikt voor de CO2 waarde. Op basis daarvan wordt het CPAP-apparaat ingesteld. Er wordt geen PSG gedaan. Bij een ander kind wordt binnenkort een tonsillectomie gedaan.
- Heeft u schriftelijke informatie van de KNO-arts of kinderarts ontvangen? Zo ja, welke en was dit voldoende? Zo nee, zou u dit op prijs hebben gesteld & welke?
Twee ouders vinden dat ze voldoende informatie hebben ontvangen, zowel mondeling als schriftelijk.
Een ouder heeft geen informatie ontvangen, maar zegt daar ook geen behoefte aan te hebben. Als hij iets wil weten, gaat hij er zelf naar op zoek via internet.
Een ouder zegt dat ze alleen rond opnames schriftelijk info ontvangen hebben. Ze hebben geen schriftelijke info ontvangen over OSAS.
Een ouder heeft wel wat schriftelijke informatie ontvangen over OSAS, maar dit ging niet over kinderen. Ze had graag schriftelijke informatie ontvangen over OSAS bij kinderen en ook graag ervaringen van andere ouders gehoord.
Algemeen
- Wie heeft uiteindelijk de diagnose OSAS gesteld? Hoe lang heeft het geduurd voordat de diagnose slaapapneu is gesteld na het begin van de klachten?
Bij 2 kinderen is de diagnose OSAS gesteld, door de kinderarts resp. het team in het 3e lijns centrum. Dit was 14 maanden resp. 2,5 jaar na het begin van de klachten. De diagnose OSAS is bij de 3 andere kinderen niet ter sprake gekomen.
- Hoe vond u de informatieoverdracht / communicatie tussen de verschillende zorgverleners? Waren de zorgverleners op de hoogte van de situatie van uw kind of moest u vaak uw verhaal opnieuw vertellen? Heeft u tegenstrijdige adviezen gekregen?
Twee ouders hebben een goede communicatie met de verschillende zorgverleners in het ziekenhuis ervaren en tussen de zorgverleners onderling. Ook vond een ouder dat de communicatie tussen de 2 ziekenhuizen waar ze mee te maken hadden goed was. Terwijl een andere ouder meldt dat ze te maken hadden met veel verschillende zorgverleners en dat de communicatie tussen de zorgverleners niet goed was.
Een ouder noemt dat de kinderarts de huisarts en het consultatiebureau goed heeft geïnformeerd, terwijl een andere ouder vertelt dat er geen communicatie was tussen kinderarts en huisarts.
Een ouder heeft weinig contact gehad met de huisarts over zijn kind en heeft dat gemist.
Een ouder vertelt dat hun kind was opgenomen in een 3e lijns centrum, waar de nachtdienst niet op de hoogte was van de behandeling en niet wist hoe de zuurstof werkte.
‘Ik moet steeds weer zelf vertellen wat er aan de hand is met mijn zoon. Hij heeft te maken met heel veel verschillende zorgverleners. Ik heb er voor gezorgd dat ik goed op de hoogte ben, zodat ik zelf als spil van de communicatie kan fungeren.’
‘Ons gevoel is dat doordat de eerste specialist een verkeerde weg was ingeslagen, de andere specialisten steeds bevooroordeeld waren en niet meer blanco keken naar ons kind.’
- Is er verder nog iets dat u kwijt wilt?
‘Het enige is dat ik geen alternatieven heb gehoord voor de behandeling [IR tonsillectomie] en ook nu niet weet wat het vervolg is.’
‘Ik ben echt 100% tevreden met de zorg en het resultaat. Ook heel tevreden over het crisisteam en de hele organisatie er omheen. Er was zelfs een maatschappelijk medewerker in het ziekenhuis die voor speelgoed zorgde. Alles was prima.’
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementeerbaarheid van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en ziekenhuizen. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en zal er in verschillende specifieke vaktijdschriften aandacht worden besteed aan de richtlijn. Daarnaast wordt de integrale tekst van de richtlijn op de CBO-website, de betrokken beroepsverenigingen en de patiëntenverenigingen geplaatst.
Werkwijze
De richtlijn is ontwikkeld met behulp van de webapplicatie Diliguide. Diliguide staat voor Digital Living Guidelines. Diliguide ondersteunt werkgroepen bij het ontwikkelen en reviseren van richtlijnen, patiëntenversies van richtlijnen en publiceren. Gezien de omvang van het werk werd een aantal subgroepen gevormd met vertegenwoordigers van relevante disciplines. Daarnaast zorgde een redactieteam, bestaande uit de voorzitter, enkele werkgroepleden en adviseurs van het CBO voor de coördinatie en onderlinge afstemming van de subgroepen. De werkgroep heeft gedurende een periode van ongeveer twee jaar gewerkt aan de tekst voor de conceptrichtlijn. De bedoeling van deze en andere richtlijnen is niet om een compleet boek over het betreffende onderwerp te schrijven, wel om dieper in te gaan op specifieke vraagstellingen. Tijdens de eerste vergaderingen werden relevante uitgangsvragen geformuleerd betreffende de diagnostiek en behandeling van kinderen met OSAS. De werkgroepleden schreven afzonderlijk of in de subgroepen teksten, antwoorden op de geformuleerde uitgangsvragen, die met behulp van Diliguide werden becommentarieerd en aangepast. Vervolgens werden de teksten tijdens plenaire vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren geaccordeerd. De voltallige werkgroep is tijdens acht vergaderingen bijeen geweest om de resultaten van de subgroepen in onderling verband te bespreken. De teksten van de subgroepen zijn door het redactieteam samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document: de conceptrichtlijn. De conceptrichtlijn werd vervolgens op 24 februari 2012 voor commentaar naar de participerende beroepsverenigingen gestuurd. Na verwerking van het commentaar is de richtlijn op 25 juni 2012 door de voltallige werkgroep vastgesteld en ter autorisatie naar de relevante beroepsverenigingen gestuurd.
Wetenschappelijke bewijsvoering
De aanbevelingen uit deze richtlijn zijn voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek. Relevante artikelen werden gezocht door het verrichten van systematische zoekacties in de Cochrane Database of Systematic Reviews (CDSR, via Wiley InterScience), Medline en Embase (beiden via OvidSP). Hierbij werd de taal gelimiteerd tot Nederlands, Engels en Duits en werden artikelen uitsluitend over dierstudies uitgesloten. Er werd gezocht vanaf publicatiejaar 1994 tot en met de datum van de zoekactie (tussen januari en juni 2010). Voor de patiëntenpopulatie werd de MeSH (Medical Subject Heading) term 'Sleep Apnea, Obstructive' gebruikt, aangevuld met artikelen gevonden met de woorden 'osas', 'apnea' of 'apnoea' in titel of samenvatting. De opbrengst werd daarbij ingeperkt op artikelen over 'kinderen'. De volledige zoekstrategie is per vraag onder zoekverantwoording weergegeven.
Belangrijke selectiecriteria hierbij waren: vergelijkend onderzoek met hoge bewijskracht, zoals meta-analyses, systematische reviews, randomised controlled trials (RCT's) en controlled trials (CT's). Waar deze niet voorhanden waren, werd verder gezocht naar vergelijkend cohortonderzoek, vergelijkend patiëntcontrole onderzoek of niet-vergelijkend onderzoek.
De kwaliteit van deze artikelen werd door de werkgroepleden beoordeeld aan de hand van ‘evidence-based richtlijnontwikkeling' (EBRO)-beoordelingsformulieren. Artikelen van matige of slechte kwaliteit werden uitgesloten. Na deze selectie bleven de artikelen over die als onderbouwing bij de verschillende conclusies in de richtlijn staan vermeld. De geselecteerde artikelen zijn vervolgens gegradeerd naar de mate van bewijs, waarbij de volgende indeling is gebruikt (Tabel 1). De mate van bewijskracht en niveau van bewijs zijn in de conclusies van de verschillende hoofdstukken weergegeven. De belangrijkste literatuur waarop de conclusies zijn gebaseerd is daarbij vermeld.
Indeling van de onderbouwing naar mate van bewijskracht
Tabel 1.: Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
|
Interventie |
Diagnostisch accuratesse onderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose* |
A1 |
Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
A2 |
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard’) met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad |
Prospectief cohort onderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor ‘confounding’ en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B |
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohort-onderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohort onderzoek of patiënt-controle onderzoek |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek |
||
D |
Mening van deskundigen |
* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Niveau van conclusies
|
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2, met consistent resultaat |
2 |
1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
3 |
1 onderzoek van niveau B of C |
4 |
Mening van deskundigen |
Uitgangsvragen
Om belangrijke problemen in het veld ten aanzien van diagnostiek en behandeling van osas bij kinderen in kaart te brengen werd bij de doelgroep een enquête gehouden om de knelpunten in de dagelijkse praktijk te inventariseren. Hierbij was ook een lijst met mogelijke uitgangsvragen opgenomen met de vraag deze te prioriteren. Op basis van deze knelpuntenanalyse werd een definitieve lijst met uitgangsvragen opgesteld, gericht op de meest belangrijke knelpunten in de dagelijkse praktijk. De uitgangsvragen vormen de basis voor de verschillende modules van deze richtlijn. De richtlijn beoogt dus niet volledig te zijn.
Totstandkoming van de aanbevelingen
Voor het komen tot een aanbeveling zijn er, naast het wetenschappelijk bewijs vaak andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van speciale technieken of expertise, organisatorische aspecten, maatschappelijke consequenties of kosten. Deze aspecten worden besproken na de ‘Conclusie' in de ‘Overige overwegingen'. Hierin wordt de conclusie op basis van de literatuur in de context van de dagelijkse praktijk geplaatst en vindt een afweging plaats van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties. De uiteindelijk geformuleerde aanbeveling is het resultaat van het beschikbare bewijs in combinatie met deze overwegingen. Het volgen van deze procedure en het opstellen van de richtlijn in dit ‘format' heeft als doel de transparantie van de richtlijn te verhogen. Het biedt ruimte voor een efficiënte discussie tijdens de werkgroepvergaderingen en vergroot bovendien de helderheid voor de gebruiker van de richtlijn.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.