Oriënterend fertiliteitsonderzoek (OFO)

Initiatief: NVOG Aantal modules: 10

Postcoïtum-test: diagnose en prognose bij OFO

Uitgangsvraag

Welke waarde/ plaats heeft de postcoïtum-test binnen het Oriënterend Fertiliteits Onderzoek?

Aanbeveling

Voer de postcoïtum-test niet uit in het oriënterend fertiliteitsonderzoek.

Overwegingen

De diagnostische waarde van de PCT is niet te bepalen, want diagnose cervixfactor is in feite het resultaat van de PCT; er bestaat geen gouden standaard. Omdat de diagnostische waarde van de PCT niet te bepalen is, is besloten te kijken naar een ’second best’ uitkomst: wat gebeurt er als je op basis van een afwijkende PCT kiest om wel of niet te behandelen? De enige RCT die deze onderzoeksvraag valide beantwoordt, toont aan dat behandeling met IUI de kans op een doorgaande zwangerschap op lange termijn niet vergroot.

Wat betreft de prognostische waarde van de PCT: er is geen toegevoegde waarde van de PCT aan een prognostisch model. Het is belangrijk om bij het beoordelen van de performance van een prognostisch model voor fertiliteit met name te kijken naar calibratie of ’goodness of fit’ van het model in plaats van alleen naar de AUC te kijken, oftewel de discriminatie.

De PCT gaat gepaard met getimede coïtus, ziekenhuisbezoek, echografisch onderzoek en gynaecologisch (speculum) onderzoek. Dit kan als belastend worden ervaren door het paar, kost geld en tijd.

Hiermee kan gesteld worden dat het stellen van de diagnose cervixfactor met een PCT geen toegevoegde waarde heeft in het OFO en daarnaast geen belangrijke aanvullende prognostische waarde heeft. Het routinematig uitvoeren van de PCT in het OFO dient achterwege gelaten te worden.

Onderbouwing

De postcoïtum-test (PCT) is lang een onderwerp van discussie geweest, waarbij de diagnostische waarde voor het opsporen van een cervixfactor niet is aangetoond. Eveneens is het onduidelijk of de uitkomst van de test van invloed is op de prognose. De cervixfactor wordt gedefinieerd als een afwijkende PCT. Een afwijkende PCT wordt gedefinieerd als een PCT, uitgevoerd ten tijde van de ovulatie, waarbij in het cervicale mucus geen enkele progressieve motiele spermatozoön per gezichtsveld wordt gezien (bij een vergroting van 400x high power field). Bij een cervixfactor wordt aangenomen dat de spermatozoa de cervicale mucus niet kunnen penetreren. Buiten de PCT zijn er in de klinische praktijk geen vergelijkbare testen die de cervixfactor aantonen.

 

Door deze onduidelijkheden over de toegevoegde waarde van de PCT is er geen consensus over het wel of niet uitvoeren van de PCT binnen het oriënterend fertiliteitsonderzoek. Hierdoor is geen uniformiteit over het routinematig uitvoeren van de PCT in de klinische praktijk. Dit leidt tot variatie in diagnostische trajecten tussen fertiliteitsklinieken.

 

Daarom is inzicht in de diagnostische en prognostische waarde van de PCT nodig om de plaats van de PCT in het OFO te bepalen. In eerste instantie is onderzocht of er voor de PCT een gouden standaard is en wat hiervan de diagnostische waarde is. Daarnaast is gekeken naar de relatie tussen de uitkomst van de PCT en de belangrijkste uitkomstmaat binnen de fertiliteit, zijnde een doorgaande zwangerschap.

Diagnose

Er zijn geen studies die de diagnostische waarde van de postcoïtum-test vergelijken ten opzichte van een gouden standaard referentietest.

 

Intrauteriene inseminatie op basis van afwijkende postcoïtum test

Matig Grade A2 EBRO

Behandeling met intrauteriene inseminatie versus expectatief beleid bij paren met een afwijkende postcoïtum-test vergroot de kans op een doorgaande zwangerschap niet.

 

Scholten 2013, Steures 2007

 

Prognose

A2 EBRO

 

 

 

 

 

A2 EBRO

De resultaten van een postcoïtum-test zijn een onafhankelijke voorspeller voor de kans op spontane zwangerschap binnen een jaar.

 

Eimers 1994, Glazener 2000, Hunault 2005, Leushuis 2011, Oei 1996, Scholten

2013, Snick 1997

 

De toevoeging van de postcoïtum-test aan een prognostisch model dat de kans op spontane zwangerschap voorspelt in subfertiele paren leidt niet tot een beter prognostisch model.

 

Hunault 2005, Leushuis 2011, Snick 1997

 

Beschrijving studies

Diagnose

Er werden geen studies gevonden die de diagnostische vraagstelling (PICO 1) beantwoordden.

 

Intra-uteriene inseminatie bij paren met een afwijkende postcoïtum-test

Er werden vier studies, waarvan één Cochrane review en drie RCT’s geïncludeerd voor het beantwoorden van deze uitgangsvraag.

Helmerhorst (2005) beschrijft in een Cochrane review de effectiviteit van intrauteriene inseminatie (met semen van de partner) met en zonder ovariële stimulatie bij paren met een cervixfactor. Er werden zes studies geïncludeerd met in totaal 713 paren van wie er bij 384 sprake was van een cervixfactor. Door grote heterogeniteit in onderzoeksopzet was het niet mogelijk om de resultaten te poolen.

Steures (2007) beschrijft een RCT waarin subfertiele paren met een cervixfactor werden gerandomiseerd voor behandeling met IUI (n=51) of expectatief beleid (n=48). IUI werd tijdens de eerste drie cycli uitgevoerd zonder gecontroleerde ovariumstimulatie (COH); en tijdens de cycli daarna met COH. Paren werden gedurende zes maanden gevolgd.

Scholten (2013) beschrijft het vervolgtraject van de RCT van Steures (2007), namelijk de follow- up van dezelfde subfertiele paren met cervixfactor gedurende drie jaar. Van de 31 niet-zwangere paren in de IUI-groep ondergingen er 23 IUI, 2 IVF en stopten 6 met de fertiliteitsbehandeling. Uiteindelijk ondergingen 13 paren uit deze groep IVF in totaal 34 cycli. Van de 36 niet-zwangere paren in de expectatieve groep startten er 33 met IUI en stopten er 3 met fertiliteitsbehandeling. Uiteindelijk ondergingen 10 paren van deze groep IVF.

 

Prognose

Er werden zeven studies geïncludeerd die informatie verschaften over de prognostische waarde van de PCT.

Eimers (1994) betreft een prospectieve observationele studie waarin een model wordt ontwikkeld om de kans op spontane zwangerschap te voorspellen bij subfertiele paren. Er werden 996 subfertiele paren geïncludeerd en gedurende een jaar gevolgd. Vooraf werden een semenanalyse, een PCT en een semenpenetratietest uitgevoerd.

Glazener (2000) beschrijft een retrospectieve observationele studie waarin het verband wordt bestudeerd tussen de duur van de infertiliteit en de voorspellende waarde van de PCT. Er werden 207 subfertiele paren geïncludeerd en gedurende twee jaar gevolgd. Vooraf werden een semenanalyse en een PCT uitgevoerd.

Hunault (2005) beschrijft een prospectieve observationele studie die twee modellen met elkaar vergelijkt die de kans op spontane zwangerschap voorspellen bij subfertiele paren. Het eerste model bevatte de leeftijd van de vrouw, duur en type subfertiliteit, percentage progressieve motiele spermatozoa en type verwijzing (van huisarts of van gynaecoloog). Het tweede model bevatte alle bovengenoemde variabelen plus de resultaten van de PCT. Voor deze studie werden 302 subfertiele paren gedurende een jaar gevolgd.

Leushuis (2011) betreft een prospectieve observationele studie die de voorspellende waarde van de PCT voor de kans op spontane zwangerschap in subfertiele paren bestudeerd. Er werden 3021 paren geïncludeerd en gedurende een jaar gevolgd. Vooraf werd een standaard oriënterend fertiliteitsonderzoek verricht inclusief een semenanalyse, een PCT, het uitsluiten of vaststellen van een ovulatie en het uitsluiten of vaststellen van tubapathologie.

 

Oei (1996) beschrijft een retrospectieve observationele studie die de diagnostische waarde van de PCT beschreef voor vrouwen, de helft van een subfertiel paar, voor spontane zwangerschap. Alle vrouwen hadden een PCT ondergaan als onderdeel van het oriënterend fertiliteitsonderzoek. Er werden 220 vrouwen geïncludeerd en gedurende achttien maanden gevolgd.

Scholten (2013) beschrijft de lange termijn follow-up van drie jaar van een randomized controlled trial die de effecten van intrauteriene inseminatie versus expectatief beleid gedurende zes maanden vergelijkt bij subfertiele paren met een afwijkende PCT. Er werden 99 paren geïncludeerd van wie er 48 de eerste zes maanden een expectatief beleid ondervonden. Voor deze literatuursamenvatting zijn alleen de gegevens van de 48 paren met een expectatief beleid gebruikt.

Snick (1997) beschrijft een prospectieve observationele studie waarin een prognostisch model voor het voorspellen van de kans op spontane zwangerschap voor subfertiele paren wordt ontwikkeld. Er werden 726 paren gedurende gemiddeld 13.6 maanden gevolgd. Vooraf werd een semenanalyse, een PCT, een basaal temperatuurcurve, een midluteale progesteron bepaling en een hysterosalpingografie uitgevoerd.

 

Resultaten

Diagnose

Er werden geen studies gevonden die de diagnostische vraagstelling (PICO 1) beantwoordden.

 

Intrauteriene inseminatie op basis van afwijkende postcoïtum-test

Helmerhorst (2005) beschrijft dat pooling van de resultaten van de geïncludeerde studies niet mogelijk was wegens te grote heterogeniteit in onderzoeksopzet. De studies (of de subgroepen van vrouwen met een cervixfactor binnen de gehele studie) waren te klein om een klinisch relevante conclusie te kunnen trekken. Er werd geconcludeerd dat er onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing is om te concluderen dat IUI een effectieve behandeling is voor subfertiliteit veroorzaakt door cervixfactor.

Steures (2007) beschrijft dat van de paren die IUI ondergingen er na zes maanden bij 26 (51%) conceptie plaatsvond die bij 22 paren (43%) leidde tot een doorgaande zwangerschap. In de controlegroep vond er na zes maanden bij 16 paren (33%) conceptie plaats die bij 13 paren (27%) leidde tot doorgaande zwangerschap. Het relatief risico op doorgaande zwangerschap met IUI versus expectatief beleid was 1.6 (95% CI: 0.91 – 2.80).

Scholten (2013) beschrijft dat na 36 maanden bij 36 (71%) van de paren gerandomiseerd voor IUI een doorgaande zwangerschap plaatsvond (23 na IUI, 7 na IVF, 6 spontaan). Bij paren gerandomiseerd voor expectatief beleid vond er na 36 maanden bij 38 (79%) van de paren een doorgaande zwangerschap plaats (14 IUI, 6 IVF, 18 spontaan) Het relatief risico op zwangerschap met IUI versus expectatief beleid was 0.89 (95% CI: 0.71 – 1.10).

 

Bewijskracht van de literatuur

Voor de uitkomstmaat spontane zwangerschap is de bewijskracht met één niveau verlaagd wegens imprecisie (een laag aantal patiënten in de geïncludeerde studies, waardoor de conclusies niet robuust zijn).

Alhoewel er geen sprake was van ‘allocation concealment’, is het niveau van bewijskracht hiervoor niet verlaagd, omdat er sprake was van een uitkomstmaat die niet door bias zou kunnen worden beïnvloed (de uitkomstmaat spontane zwangerschap zal niet snel worden beïnvloed door kennis van in welke behandelgroep de patiënt/het paar terechtgekomen is).

 

Prognose

Eimers (1994) beschrijft dat de volgende parameters in een multivariaat model de kans op spontane zwangerschap voorspellen: duur infertiliteit, aard vrouwelijke fertiliteit (primair of secundair), leeftijd van de vrouw, voorgeschiedenis van fertiliteitsproblemen in de familie van de man, PCT en motiliteit sperma. De Fecundity Ratios (FR) van paren met een progressieve PCT (4.29, 95% CI: 2.48 – 7.41) en non-progressieve PCT (2.11, 95% CI: 1.20 – 3.70) waren significant groter dan die van paren met een afwijkende PCT.

Glazener (2000) beschrijft dat een afwijkende PCT geassocieerd werd met een lager relatief risico (RR) voor conceptie: 0.23 (95% CI: 0.12 – 0.43). Bij paren met minder dan drie jaar subfertiliteit had 68% van de paren met een normale PCT een spontane zwangerschap binnen twee jaar, versus 17% van de paren met een afwijkende PCT. Bij paren met meer dan drie jaar subfertiliteit had 14% van de paren met een normale PCT een spontane zwangerschap binnen twee jaar, versus 11% van de paren met een afwijkende PCT.

Hunault (2005) beschrijft dat de paren met een normale PCT een bijna viermaal zo hoge kans hadden op een spontane zwangerschap dan paren met een afwijkende PCT: hazard ratio (HR):

3.7 (5% CI: 1.09 – 12.7), wanneer werd gecorrigeerd voor de andere variabelen in het model. Hierbij was de AUC-curve voor het model zonder PCT 0.59 (95% CI: 0.46 – 0.73) significant (p=0.04) lager dan voor het model met PCT: 0.63 (95% CI: 0.51 – 0.75). De gemiddelde voorspellende waarde van het model zonder PCT was 27% en met PCT: 34%.

Leushuis (2011) beschrijft dat de PCT in een multivariaat model een significante (afwijkende) voorspeller was van de kans op zwangerschap. Indien alle afwijkende PCT’s met de normale PCT’s werden vergeleken was de HR: 0.76 (95% CI: 0.62 – 0.94). Indien de PCT’s zonder spermatozoa werden vergeleken met de normale PCT’s was de HR: 0.63 (95% CI: 0.47 – 0.84) en bij PCT’s met niet-motiele spermatozoa was de HR: 0.81 (95% CI: 0.57 – 1.2). Wanneer de ‘goodness of fit’ van een prognostisch model met PCT werd vergeleken met een prognostisch model zonder PCT was er geen significant verschil: area under curve (AUC) voor model met PCT: 0.64 (95% CI: 0.61 – 0.66); AUC voor model zonder PCT: 0.63 (95% CI: 0.60 – 0.65).

Oei (1996) beschrijft dat de voorspellende waarde van een normale PCT 74% was (ofwel 74% van de vrouwen met een normale PCT werden spontaan zwanger binnen achttien maanden) en de voorspellende waarde van een afwijkende PCT 47% was (ofwel 47% van de vrouwen met een afwijkende PCT werden niet spontaan zwanger binnen achttien maanden). De likelihood ratio (LR) voor een normale PCT (de odds dat een normale PCT verwacht zou worden in een fertiel versus niet-fertiel paar) was 0.83. De LR voor een abnormale PCT (odds dat een abnormale PCT in een niet-fertiel versus een fertiel paar zou worden verwacht) was 1.32.

Scholten (2013) beschrijft dat van de 48 paren met een niet-progressieve PCT die expectatief werden behandeld gedurende zes maanden er twaalf (25%) zwanger werden. De voorspellende waarde van een afwijkende PCT voor geen spontane zwangerschap binnen zes maanden is dus 75%.

Snick (1997) beschrijft dat een afwijkende PCT de ‘relative likelihood of live birth’ significant verlaagde (0.26, 95% CI: 0.17 – 0.40, p<0.001). In dit model werd gecorrigeerd voor de volgende variabelen: tubadefect, ovulatiedefect en duur infertiliteit < 24 maanden. Er werd een alternatief model geprobeerd waarin de PCT werd vervangen door de variabelen abnormaal semen of oligospermie, die qua voorspellende waarde vergelijkbaar waren. Wel was van deze drie variabelen de PCT de sterkste voorspeller.

 

Bewijskracht van de literatuur

Het GRADE-niveau van bewijskracht kon niet worden bepaald, omdat hier sprake was van een prognostische vraagstelling. De EBRO-methodiek werd hier toegepast.

Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de volgende vraagstelling(en):

 

Vraagstellingen:

  1. Is de postcoïtum-test van waarde voor de diagnose cervixfactor?
  2. Is de postcoïtum-test van prognostische waarde voor het bepalen van de kans op spontane zwangerschap?

 

P1 (welke patiëntcategorie): subfertiele paren (waarbij de vrouw een regelmatige cyclus heeft en tenminste één doorgankelijke tuba en de man een normale semenkwaliteit heeft (VCM hebben boven 10 miljoen) oftewel ovulatiefactor en mannelijke factor uitgesloten)

I (welke interventie): postcoïtum-test

C (welke comparison): cervixfactor

O (welke uitkomstmaten): sensitiviteit, specificiteit, area under curve, goodness of fit

 

P2 (welke patiëntcategorie): subfertiele paren (waarbij de vrouw een regelmatige cyclus heeft en tenminste één doorgankelijke tuba en de man een normale semenkwaliteit heeft (VCM hebben boven 10 miljoen) oftewel ovulatiefactor en mannelijke factor uitgesloten) die een afwijkende postcoïtum-test hebben (zie inleiding voor definitie)

I (welke interventie): intra uteriene inseminatie

C (welke comparison): expectatief beleid

O (welke uitkomstmaten): doorgaande zwangerschap

 

P3 (welke patiëntcategorie): subfertiele paren (waarbij de vrouwen een regelmatige cyclus hebben en mannen een normaal semen hebben (VCM hebben boven 10 miljoen) oftewel ovulatiefactor en mannelijke factor uitgesloten)

I (welke interventie): afwijkende postcoïtum-test

C (welke comparison): positieve postcoïtum-test

O (welke uitkomstmaten): spontane zwangerschap binnen één jaar

 

Relevante uitkomstmaten

Voor PICO 1 achtte de werkgroep de diagnose cervixfactor een kritieke uitkomstmaat voor de besluitvorming.

Voor PICO 2 achtte de werkgroep een doorgaande zwangerschap een kritieke uitkomstmaat voor de besluitvorming.

Voor PICO 3 achtte de werkgroep de kans op een spontane zwangerschap binnen één jaar een kritieke uitkomstmaat voor de besluitvorming.

 

Zoeken en selecteren (Methode)

In de databases Medline (OVID), Embase en de Cochrane Library is met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies of ander vergelijkend onderzoek vanaf 2010. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde voor PICO 1 59 treffers en voor PICO 3 84 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies of ander vergelijkend onderzoek.
  • waarin de prognostische of diagnostische waarde van de postcoïtum-test werd bestudeerd voor de aanwezigheid van een cervixfactor of kans op spontane zwangerschap.
  • bij subfertiele paren (waarbij de vrouw een regelmatige cyclus heeft en de man een normale semenkwaliteit heeft (VCM hebben boven 10 miljoen)).

 

Op basis van titel en abstract werden voor de diagnostische vraag in eerste instantie zeventien studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werden vervolgens zeventien studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en nul studies definitief geselecteerd.

 

Op basis van titel en abstract werden voor de prognostische vraag in eerste instantie 21 studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst, werden vervolgens 14 studies geëxcludeerd (zie exclusietabel) en 7 studies definitief geselecteerd.

 

De diagnostische vraag (P1) leverde geen resultaten op door gebrek aan een gouden standaard voor de PCT. Dit betekent dat er geen andere test is dan de PCT die de diagnose cervixfactor kan stellen. Daarom is verder gekeken bij paren met de diagnose cervixfactor (afwijkende PCT) of een fertiliteitsbehandeling leidt tot een toename van het aantal doorgaande zwangerschappen.

 

Logischerwijs is gekozen voor de fertiliteitsbehandeling intrauteriene inseminatie (IUI) aangezien deze behandeling enkel de cervixfactor passeert.

 

Om dit uit te zoeken is een aanvullende search verricht (PICO 2). In de databases Medline (OVID), Embase en de Cochrane Library is met relevante zoektermen gezocht naar systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies of ander vergelijkend onderzoek vanaf 2010. De zoekverantwoording is weergegeven onder het tabblad Verantwoording. De literatuurzoekactie leverde 30 treffers op. Studies werden geselecteerd op grond van de volgende selectiecriteria:

  • systematische reviews of meta-analyses, gerandomiseerde gecontroleerde studies.
  • waarin de studiepopulatie bestaat uit subfertiele paren (waarbij de vrouw een regelmatige cyclus en de man een normale semenkwaliteit heeft (VCM hebben boven 10 miljoen)) die een afwijkende postcoïtum-testresultaat hebben.
  • waarbij de subfertiele paren of behandeld worden met intrauteriene inseminatie of waarbij expectatief beleid wordt ingezet.
  • doorgaande zwangerschap een uitkomstmaat is.

 

Op basis van titel en abstract werden voor PICO 2 in eerste instantie vier studies voorgeselecteerd. Na raadpleging van de volledige tekst werd vervolgens één studie geëxcludeerd (zie exclusietabel) en 3 studies definitief geselecteerd.

 

Resultaten

Er zijn geen onderzoeken opgenomen in de literatuuranalyse voor PICO 1, drie voor PICO 2, en zeven voor PICO 3. De belangrijkste studiekarakteristieken en resultaten zijn opgenomen in de evidencetabellen. De evidencetabellen en beoordeling van individuele studiekwaliteit zijn opgenomen onder het tabblad Onderbouwing.

  1. Eimers JM, te Velde ER, Gerritse R, van Kooy RJ, Kremer J, Habbema JD. The validity of the postcoital test for estimating the probability of conceiving. American Journal of Obstetrics & Gynecology 1994 Jul;171(1):65-70.
  2. Glazener CM, Ford WC, Hull MG. The prognostic power of the post-coital test for natural conception depends on duration of infertility. Human Reproduction 2000 Sep;15(9):1953-7.
  3. Helmerhorst FM, van Vliet HA, Gornas T, Finken MJ, Grimes DA. Intra-uterine insemination versus timed intercourse for cervical hostility in subfertile couples. Cochrane Database Syst Rev 2005;(4):CD002809.
  4. Hunault CC, Laven JS, van Rooij IA, Eijkemans MJ, te Velde ER, Habbema JD. Prospective validation of two models predicting pregnancy leading to live birth among untreated subfertile couples. Human Reproduction 2005 Jun;20(6):1636-41.
  5. Leushuis E, van der Steeg JW, Steures P, Koks C, Oosterhuis J, Bourdrez P, et al. Prognostic value of the postcoital test for spontaneous pregnancy. Fertility & Sterility 2011 May;95(6):2050-5.
  6. Oei SG, Helmerhorst FM, Bloemenkamp KW, Hollants FA, Meerpoel DE, Keirse MJ. Effectiveness of the postcoital test: randomised controlled trial. BMJ 1998 Aug 22;317(7157):502-5.
  7. Scholten I, Moolenaar LM, Gianotten J, van d, V, Hompes PG, Mol BW, et al. Long term outcome in subfertile couples with isolated cervical factor. European Journal of Obstetrics, Gynecology, & Reproductive Biology 2013 Oct;170(2):429-33.
  8. Snick HK, Snick TS, Evers JL, Collins JA. The spontaneous pregnancy prognosis in untreated subfertile couples: the Walcheren primary care study. Human Reproduction 1997 Jul;12(7):1582- 8.
  9. Steures P, Van der Steeg JW, Hompes PG, Bossuyt PM, Habbema JD, Eijkemans MJ, et al. Effectiveness of intrauterine insemination in subfertile couples with an isolated cervical factor: a randomized clinical trial. Fertility & Sterility 2007 Dec;88(6):1692-6.

Tabel Exclusie na het lezen van het volledige artikel

Diagnose

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Badawy 1996

Voldoet niet aan selectiecriteria

Check 1995

Dezelfde data als Check 2000

Check 2000

Voldoet niet aan selectiecriteria

Cohlen 1999

Voldoet niet aan selectiecriteria

Cohlen 1999

Voldoet niet aan selectiecriteria

Dunphy 1990

Voldoet niet aan selectiecriteria

Glazener 1987

Voldoet niet aan selectiecriteria

Helmerhorst 2005

Dubbel met Helmerhorst 2006

Helmerhorst 2006

Voldoet niet aan selectiecriteria

Kirby 1991

Voldoet niet aan selectiecriteria

Martinez 1990

Voldoet niet aan selectiecriteria

Oei 1995

Voldoet niet aan selectiecriteria

Oei 1996

Voldoet niet aan selectiecriteria

Oei 1998

Voldoet niet aan selectiecriteria

Scholten 2013

Voldoet niet aan selectiecriteria

Steeg 2004

Voldoet niet aan selectiecriteria

Steures 2007

Voldoet niet aan selectiecriteria

Te Velde 1989

Voldoet niet aan selectiecriteria

 

Intra-uteriene inseminatie op basis van afwijkende postcoïtumtest

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Helmerhorst 2005

Dubbel met Helmerhorst 2005 (studie kwam 2 keer uit de search)

 

Prognose

Auteur en jaartal

Redenen van exclusie

Barnea 1985

Voldoet niet aan selectiecriteria

Check 1995

Voldoet niet aan selectiecriteria

Check 2013

Voldoet niet aan selectiecriteria

Cohlen 2011

Voldoet niet aan selectiecriteria

Dunphy 1990

Voldoet niet aan selectiecriteria

Eimers 1994

Dezelfde populatie en gegevens als Eimers 1994 (wel geïncludeerd)

Glatstein 1995

Voldoet niet aan selectiecriteria

Glazener 1987

Voldoet niet aan selectiecriteria

Helmerhorst 2005

Voldoet niet aan selectiecriteria

Helmerhorst 2006

Voldoet niet aan selectiecriteria

Kirby 1991

Voldoet niet aan selectiecriteria

Oei 1998

Voldoet niet aan selectiecriteria

Taney 1991

Voldoet niet aan selectiecriteria

Van der Steeg 2004

Voldoet niet aan selectiecriteria

 

Research question:

Study reference

 

 

(first author, year                    of publication)

Was           there                    a representative and well-defined sample of patients at a similar point in the course of the disease?

 

 

(yes/no/unclear)

Was follow-up sufficiently long and complete?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was the outcome of                  interest defined                               and adequately measured?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was                            the

prognostic factor of                  interest defined                                and adequately measured?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was           loss                    to

follow-up                                           / incomplete outcome                          data

described                           and acceptable?

 

 

 

 

(yes/no/unclear)

Was                       there statistical adjustment for all important prognostic factors?

 

 

(yes/no/unclear)

Level of evidence

Eimers 1994

Yes

Yes

Unclear

Yes

No

Yes

A2

Glazener 2000

Yes

Yes

Unclear

Yes

No

Yes

B

Hunault 2005

Yes

Yes

Unclear

Yes

No

Yes

A2

Leushuis 2011

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

Yes

A2

Oei 1995

Yes

Yes

Unclear

Yes

No

No

B

Scholten 2013

Yes

No

Yes

Yes

Yes

Yes

C

Snick 1997

Yes

Yes

Yes

Yes

No

Yes

A2

A1: Meta-analysis of at least 2 independent studies of level A2

A2: Prospective inception cohort* (patients enrolled at same point in disease course), adequate study size and follow-up (≥80%), adequate control for confounding and no selective loss to follow-up

B: Prospective cohort* but not fulfilling all criteria for category-A2, retrospective cohort study or, case-control study, or cross-sectional study

C: non-comparative study

* untreated controls from a RCT can also be considered as a cohort.

 

Study reference

Study characteristics

Patient characteristics

Prognostic factor(s)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

Eimers 1994

Type of study: prospective observational

 

 

Setting: outpatients

Inclusion criteria:

1)    couples with a duration of infertility >12 months

2)  cycle of 23-35

Describe prognostic factor(s) and method of measurement:

 

 

Postcoital test

Endpoint of follow-up: 12 months

(or pregnancy)

 

 

For          how                 many participants were no

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

 

Fecundity rate ratios

Author’s conclusion: In couples in whom the woman has neither cycle disturbances nor tubal pathology, four variables from the previous history and the result of the first

 

 

 

Evidence table for prognostic studies

 

Research question:

 

 

 

Country:                       the Netherlands

 

 

Source                         of funding:

Non- commercial

days          and       a biphasic   basal body temperature curve during the diagnostic phase

3)                                         no

abnormalities explaining         the infertility detected             by

HSG                       or

laparoscopy

 

4)           at least one of       the     semen samples contained  at

least                   one spermatozoon

 

 

Exclusion criteria:

-

Negative:                                    no spermatozoa visible

Nonprogressive: only immotile or locally motile spermatozoa present

Progressive: one or more                      forwardly moving spermatozoa detected

complete                       outcome data available?

N (%): 109 (11%)

 

 

Reasons                                    for

incomplete                       outcome data described?

No

 

 

Postcoital test: Negative: 1

Nonprogressive:                                   2.11

(95% CI: 1.20 – 3.70)

 

Progressive: 4.29 (95%

CI: 2.48 – 7.41)

postcoital test and the sperm motility result of the first semen analysis are sufficient to predict the spontaneous chance to conceive.

 

 

 

 

N=996

Mean age ± SD: Women:             29

(range          19-45) years

 

 

Sex:100 % M / 100% F

 

 

Other important characteristics (confounders and                        effect modifiers):

 

 

Duration                                of

infertility:              3

(range            1-18) years

 

 

 

 

 

 

Primary infertility: 83%

 

 

 

 

Glazener 2000

Type of study:

 

Retrospective observational

 

 

Setting: outpatients

 

 

Country: United Kingdom

 

 

Source                           of

funding:                        not reported

Inclusion criteria:

1)        couples with at least 1 year of infertility at presentation

2)                 confirmed ovulatory cycles,               normal pelvis,  normal uterus,       normal cervical        mucus secretion          and

normal           coital performance and frequency

 

 

Exclusion criteria:

-

Describe prognostic factor(s) and method of measurement:

 

 

Postocoital test

 

 

Negative:       less                         than one                                           forward progressing spermatozoon                            in most (at least 5) high power                 microscope fields (hpf)

 

 

Positive: at least one forward progressing spermatozoon in per field in most (at least

5) hpf

Endpoint of follow-up: 24 months

 

 

For how many participants were no complete outcome data available?

N (%): not reported

 

 

Reasons                                   for

incomplete outcome data described?

See above

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

 

Relative risk of pregnancy with negative postcoital test: 0.23

(95% CI: 0.12 – 0.43)

Author’s conclusion:

 

The postcoital test is an effective predictor of conception                         where defined female causes of infertility are absent and duration of infertility are absent and duration of infertility is less than 3 years.

 

 

 

 

N=207 couples

 

 

Mean                         age:

women:            28

years (range 18

– 42)

 

 

Sex: 100% M / 100% F

 

 

Other important characteristics (confounders and                      effect modifiers):

 

 

 

 

Hunault 2005

Type of study: prospective observational

Inclusion criteria:

1) couples with

Describe prognostic factor(s) and method of measurement:

Endpoint of follow-up: 12 months

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if

Author’s conclusion:

 

 

The use of the postcoital

 

 

 

Setting: outpatients

 

 

Country:                      the Netherlands

 

 

Source                         of

funding:                      not reported

complaints          of

infertility             ≥1 year

2)       woman’s age

<40 years

 

3)                              cycle

duration           >21

and <35 days

 

4)                           normal physical examination and ultrasonography

5)           serum     FSH concentrations within         normal limits (1-10IU/l)

6)        normal mid- luteal            serum progesterone (≥28nmol/l)

7)               subfertility due to mild male cervical or unexplained

 

 

Postcoital test:

 

 

Positive:

On             average 1

progressivley moving spermatozoon was found at least in 6 hpf

For how many participants were no complete outcome data available?

N (%): not reported

 

 

Reasons                                   for

incomplete outcome data described?

See above

available):

 

 

Normal postcoital test versus negative test:

Hazard             ratio                           for pregnancy: 3.7 (95% CI:

1.09 – 12.7)

 

 

Area under curve for model

Without postcoital test:

 

0.59 (95% CI: 0.46 –

0.73)

With postcoital test: 0.63 (95% cI: 0.51 –

0.75) P=0.04

 

 

Average                                model prediction rate:

Without postcoital test:

test improved the discrimination of a statistical                              model

predicting                                    the probability of pregnancy in a subfertiel couple.

 

 

subfertility

 

 

Exclusion criteria:

1)                 uni- or bilateral tubal disease

2)                   ovulatory disorder

3)                  endocrine disorders

4)          males with azoospermia

 

 

Model without postcoitum test:

N=2459

 

Model              with postcoitum tes:

N=1398

 

Validation

 

 

27%

 

With postcoital test: 34%

 

 

 

sample N=302

 

 

 

 

 

Mean                 age

(lower               and

upper quartile):

32 (29-35)

 

Sex:       100%      M

/100 % F

 

Other

important

characteristics

(confounders

and                        effect

modifiers):

Duration                                of

subfertility

(lower               and

upper quartile):

2 (1.5 – 3.0)

years

Leushuis 2011

Type of study: Prospective observational

 

 

Setting: outpatients

 

 

Country:                        the Netherlands

 

 

Source                           of

funding:                        not reported

Inclusion criteria:

1)        couples who had         an

unfulfilled wish for a child and had 1 year of regular unprotected intercourse

2)      woman had a regular cycle

3)       basic fertility workup         was performed (fertility history, semen analysis, postcoital         test, assessment            of ovulation, assessment            of fallopian tubes)

 

 

Exclusion criteria:

Describe prognostic factor(s) and method of measurement:

 

 

 

 

Postcoital test:

 

Normal: at least one progressively moving spermatozoon seen in one of hpf at 400x magnification

Endpoint of follow-up: 1 year

 

 

For how many participants were no complete outcome data available?

N (%): 289 (10%)

 

 

Reasons                                    for

incomplete outcome data described? Not described

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

 

Hazard ratio of postcoital test in model predicting probability of pregnancy:

Hazard ratio abnormal postcoital test:

0.76 (95% CI: 0.62 –

0.94)

 

 

Goodness of fit of model (area under curve)

With postcoital test: 0.64 (95% CI: 0.61 –

0.66)

 

Without postcoital test: 0.63 (95% CI: 0.60 –

0.65) p>0.05

Author’s conclusion:

 

The postcoital test has a prognostic value but does                          not                          add substantially to a prognostic model for spontaneous pregnancy.

 

 

-

 

 

N=3021 couples

 

 

Mean age (5th – 95th percentile):

Woman: 33 (25-

39)

 

Man: 35 (27 44)

 

 

Sex: 100% M / 100% F

 

 

Other important characteristics (confounders and                        effect modifiers):

Duration               of subfertility       (5th

–                          95th

 

 

 

 

 

 

percentile): 1.7 (1.0 – 3.9)

 

 

 

 

Oei 1996

Type of study: prospective observational

 

 

Setting: outpatients

 

 

Country:                        the Netherlands

 

 

Source                           of

funding:                        not reported

Inclusion criteria:

1)        couples who underwent PCT as part of the routine fertility work-up 1988 – 1990

2)             primary      / secondary infertility          >12 months

 

 

Exclusion criteria:

1)                       bilateral tubal occlusion

2)  azoospermia

 

3)  anovulation

Describe prognostic factor(s) and method of measurement:

 

 

 

 

 

 

Postcoitum test

 

 

Cut-off point(s):

 

 

Mucus considered in good condition if:

-abundant ≥0.3mL

 

-highly ductile ≥10cm

 

-mostly clear to the naked eye

Endpoint of follow-up: 18 months

 

 

For how many participants were no complete outcome data available?

Not reported

 

 

Reasons                                    for

incomplete outcome data described?

See above

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

 

Sensitivity: 54%

 

Specificity: 68%

 

 

Predictive value of normal PCT: 74%

Predictive value of abnormal PCT: 47%

 

 

Likelihood ratio for a normal PCT: 67%

Likelihood ratio for an abnormal PCT: 1.72

Author’s conclusion:

 

 

The PCT has poor predictive power. This and the psychological impact on subfertile couples attest to the need for a more rigorous study designs in evaluating this test.

 

 

4)                     coital

problems

 

 

N=224

 

 

Mean age ± SD: Woman: 29 ± 4

Man: 33 ± 6

 

 

Sex: 100% M / 100% F

 

 

Other important characteristics:

Duration infertility: 30 ±

21 months

 

Motile          sperm

density:               60

motility                   x

Number                                          of

spermatozoa:

 

-abnormal:                                         no spermatozoa or no motile spermatozoa in at least 3 separate fields of mucus

 

 

 

 

If mucus was not in good condition, test was repeated

 

 

 

 

 

density x 106

 

 

 

 

Scholten 2013

Type of study: Randomized controlled trial (only data from one arm were used)

 

 

Setting: outpatients

 

 

Country:                       the Netherlands

 

 

Source                          of

funding:                       not reported

Inclusion criteria:

1)        couples with an unfulfilled wish for a child for more than one year

2)                        isolated cervical        factor, diagnosed by a well-timed non- progressive postcoital         test and               good prognosis

 

 

Exclusion criteria:

-

 

 

N=           48         (in

expectant management

Describe prognostic factor(s) and method of measurement:

 

 

 

 

Non-progressive postcoital test

 

 

Absence                                     of

spermatozoa moving in a straight direction and at functional speed

Endpoint of follow-up: 6 months

 

 

For how many participants were no complete outcome data available?

N (%): 0 (0%)

 

 

Reasons                                     for

incomplete outcome data described? See above

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

 

Out of 48 couples with expectant management: 12 (25%) live births

 

 

Predictive value of negative postcoitum test in 6 months: 75%

 

 

 

arm)

 

 

Mean age ± SD: NR

 

 

Sex:       100%                M

/100 % F

 

 

Other important characteristics (confounders and                      effect modifiers):

 

 

 

 

Snick 1997

Type of study: prospective observational

 

 

Setting: outpatients

Inclusion criteria:

1) couples that wished                              to

conceive and had at least 1 year                              of

unprotected

Describe prognostic factor(s) and method of measurement:

 

 

Postcoital test

 

 

Positive: >1 forward-

Endpoint of follow-up: average: 13.6 months

 

 

For how many participants were no complete outcome data available?

Outcome measures and effect size (include 95%CI and p-value if available):

 

 

Adjusted                               relative likelihood of live birth

 

 

Country:                        the Netherlands

 

 

Source                          of

funding:                        not reported

intercourse without pregnancy

2) permanent inhabitant of Walcheren

 

 

Exclusion criteria:

1) pregnancy at the moment of registration

 

 

N= 726 couples

 

 

Mean age ± SD:

 

 

Sex: % M / % F

 

 

Other important characteristics

moving spermatozoon was found in the whole cervical mucus sample between 8 and 16 hours after intercourse

N (%): 2 (0.3%)

 

 

Reasons                                      for

incomplete outcome data described? Not reported

With                               abnormal postcoital test:

0.26 (95% CI: 0.17 –

0.40) p<0.001

 

 

 

(confounders and                        effect modifiers):

 

 

 

 

Evidence table for systematic review of RCTs and observational studies (intervention studies) Table of quality assessment for systematic reviews of RCTs and observational studies

Based on AMSTAR checklist (Shea et al.; 2007, BMC Methodol 7: 10; doi:10.1186/1471-2288-7-10) and PRISMA checklist (Moher et al 2009, PLoS Med 6: e1000097; doi:10.1371/journal.pmed1000097)

  1. Research question (PICO) and inclusion criteria should be appropriate and predefined
  2. Search period and strategy should be described; at least Medline searched; for pharmacological questions at least Medline + EMBASE searched
  3. Potentially relevant studies that are excluded at final selection (after reading the full text) should be referenced with reasons
  4. Characteristics of individual studies relevant to research question (PICO), including potential confounders, should be reported
  5. Results should be adequately controlled for potential confounders by multivariate analysis (not applicable for RCTs)
  6. Quality of individual studies should be assessed using a quality scoring tool or checklist (Jadad score, Newcastle-Ottawa scale, risk of bias table etc.)
  7. Clinical and statistical heterogeneity should be assessed; clinical: enough similarities in patient characteristics, intervention and definition of outcome measure to allow pooling? For pooled data: assessment of statistical heterogeneity using appropriate statistical tests (e.g. Chi-square, I2)?
  8. An assessment of publication bias should include a combination of graphical aids (e.g., funnel plot, other available tests) and/or statistical tests (e.g., Egger regression test, Hedges-Olken). Note: If no test values or funnel plot included, score “no”. Score “yes” if mentions that publication bias could not be assessed because there were fewer than 10 included studies.
  9. Sources of support (including commercial co-authorship) should be reported in both the systematic review and the included studies. Note: To get a “yes,” source of funding or support must be indicated for the systematic review AND for each of the included studies.

 

Study

 

 

 

 

 

 

 

 

First author, year

Appropriate and                clearly focused question?1

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Comprehensive and systematic literature search?2

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of included                      and excluded studies?3

 

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Description of relevant characteristics of             included studies?4

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Appropriate adjustment for potential confounders in observational studies?5

 

 

 

 

Yes/no/unclear/notapplicable

Assessment of scientific quality                          of included studies?6

 

 

 

 

Yes/no/unclear

Enough similarities between studies                          to make combining them reasonable?7

 

 

Yes/no/unclear

Potential of         publica bias taken account?8

 

 

 

 

Yes/no/unc

Helmerhorst 2010

Yes

Yes

Yes

Yes

Not applicable

Yes

No

No

 

 

Study referen ce

 

 

(first

Describe method                           of randomisation1

Bias         due                  to inadequate concealment of allocation?2

Bias         due                  to inadequate blinding of participants                  to treatment

Bias         due                  to inadequate blinding of care providers                  to treatment

Bias         due                  to inadequate blinding of outcome assessors                  to treatment

Bias         due                      to selective outcome reporting                            on basis         of                  the

Bias due to loss to follow-up?5

Bias         due                  to violation of

intention                           to treat analysis?6

 

 

Risk of bias table for intervention studies (randomized controlled trials)

 

Research question:

author, publicat ion year)

 

 

 

(unlikely/likely/ unclear)

allocation?3

 

 

(unlikely/likely/ unclear)

allocation?3

 

 

(unlikely/likely/ unclear)

allocation?3

 

 

(unlikely/likely/ unclear)

results?4

 

 

 

 

(unlikely/likely/ unclear)

 

 

(unlikely/likely/ unclear)

 

 

 

 

(unlikely/likely/ unclear)

Scholte n 2013

Computer generated allocation sequence, balanced-block multiples of two or           four,

stratified                by center

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Steures 2007_1

Computer generated allocation sequence, balanced-block multiples of two or           four,

stratified                by center

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Steures

Computer

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

Unlikely

_2 2007

generated allocation sequence, balanced-block multiples of two or                    four,

stratified                         by center

 

 

 

 

 

 

 

  1. Randomisation: generation of allocation sequences have to be unpredictable, for example computer generated random-numbers or drawing lots or envelopes. Examples of inadequate procedures are generation of allocation sequences by alternation, according to case record number, date of birth or date of admission.
  2. Allocation concealment: refers to the protection (blinding) of the randomisation process. Concealment of allocation sequences is adequate if patients and enrolling investigators cannot foresee assignment, for example central randomisation (performed at a site remote from trial location) or sequentially numbered, sealed, opaque envelopes. Inadequate procedures are all procedures based on inadequate randomisation procedures or open allocation schedules..
  3. Blinding: neither the patient nor the care provider (attending physician) knows which patient is getting the special treatment. Blinding is sometimes impossible, for example when comparing surgical with non-surgical treatments. The outcome assessor records the study results. Blinding of those assessing outcomes prevents that the knowledge of patient assignement influences the proces of outcome assessment (detection or information bias). If a study has hard (objective) outcome measures, like death, blinding of outcome assessment is not necessary. If a study has “soft” (subjective) outcome measures, like the assessment of an X-ray, blinding of outcome assessment is necessary.
  4. Results of all predefined outcome measures should be reported; if the protocol is available, then outcomes in the protocol and published report can be compared; if not, then outcomes listed in the methods section of an article can be compared with those whose results are reported.
  5. If the percentage of patients lost to follow-up is large, or differs between treatment groups, or the reasons for loss to follow-up differ between treatment groups, bias is likely. If the number of patients lost to follow-up, or the reasons why, are not reported, the risk of bias is unclear
  6. Participants included in the analysis are exactly those who were randomized into the trial. If the numbers randomized into each intervention group are not clearly reported, the risk of bias is unclear; an ITT analysis implies that (a) participants are kept in the intervention groups to which they were randomized, regardless of the intervention they actually received, (b) outcome data are measured on all participants, and (c) all randomized participants are included in the analysis.

 

Research question:

Study referen ce

Study characteristi cs

Patient characteristics

Intervention (I)

Comparison                                       / control (C)

Follow-up

Outcome measures and effect size

Comments

1st author,

year of publica tion

 

 

Helmer horst 2010

 

 

PS.,

study charact eristics and results are extract ed from the SR

SR                   and

meta- analysis                      of

RCTs and observationa l studies

 

 

Literature search up to August 2008

 

 

A:              Check 1995

B:        Glazener 1987

C: Kirby 1991

 

D: Martinez 1990

E:           Steures

Inclusion criteria SR:

1)      randomized and quasi-randomized controlled        trials (both parallel and cross-over)

2)           couples with cervical hostility (abnormal PCT or as defined by trialists)           who failed to conceive and           who

underwent IUI or timed intercourse (TI)

3)                   types of intervention:

-IUI in natural cycles or TI in

Describe intervention:

 

 

A: IUI in natural cycles                        and

cycles                       with ovarian hyperstimulatio n

B: IUI

 

C: IUI in natural cycles

D:       1)     IUI            in

natural cycles

 

2)         IUI             with ovarian hyperstimulatio n

E:IUI in natural cycles (first 3

Describe control:

 

 

A: TI in natural cycles and cycles with                          ovarian hyperstimulation

B:                    expectant management

C: TI in natural cycles

D: 1) TI in natural cycles

2) TI with ovarian hyperstimulation

E:                    expectant management

F: TI in natural cycles

End-point                             of follow-up:

 

 

A: 1 cycle

 

B: 12 cycles

 

C: 12 cycles

 

D: 4 cycles

 

E: 6 months

 

F: 12 cycles

 

….

 

 

 

For how many participants

were                no complete outcome                         data available? (intervention/co

Outcome measure-1

 

Defined                        as

pregnancy

 

 

Effect measure: RR, RD, mean difference [95% CI]:

A: 17/80 concieved in IUI group; 3/76 in TI group (p<0.009)

B: 2out of 223 cycles lead to conceptions in IUI group versus 3/252 cycles in expectant management group

C: 7/58 cycles lead to oregnancies in IUI group, 4/52 in TI group (p>0.05)

Facultative:

 

 

Brief description of author’s conclusion:

There is no evidence from the published studies that IUI is an effective treatment for cervical hostility.

 

 

No pooling was performed due to heterogeneity of studies.

(unless stated otherwi se)

2007

 

F: te Velde 1989

 

 

Study design:                      RCT [parallel                           / cross-over], cohort [prospective

/ retrospectiv e]

A:                    non- randomized controlled trial

B:                    non- randomized controlled cross-over trial

C:

randomized controlled

natural cycles

 

-IUI in cycles with ovarian stimulation versus TI in cycles with ovarian stimulation

-IUI         in                natural cycles versus TI in cycles                               with ovarian stimulation

-IUI          (with                  or without  ovaria stimulation) versus                  expectant management

 

 

Exclusion                         criteria SR:

 

 

6 studies included

cycles)              and

cycles              with ovarian hyperstimulatio n

F: IUI in natural cycles

 

ntrol)

A: not reported B: not reported C: not reported D: not reported E: not reported F: not reported

D: IUI: 1 out of 3 cycles lead to pregnancy,                                 0/4 cycles TI

E: 22 (43%) ongoing pregnancies in IUI group versus 13

(27%) in expectant management group; Relative risk: 1.6,

95% CI: 0.9 – 2.8

 

F: 10 conceptions in IUI group, 0 in TI group after 12 treatment cycles

 

 

Pooled                            effect

(random effects

model / fixed effects model):

No pooling was performed due to heterogeneity of studies.

 

 

cross-over trial

D:

randomized controlled cross-over trial

E:

randomized controlled trial

F:

randomized controlled cross-over trial

 

 

Setting        and Country:

The Netherlands

 

 

Source            of

 

 

Important patient characteristics at baseline:

Number                   of patients; characteristics important to the research question and/or                                  for statistical adjustment (confounding        in cohort studies); for example, age, sex, bmi

 

 

N,

 

A: 184 couples

 

B: 46 couples

 

C: 285 couples, 24 with                         cervical mucus hostility

D: 40 couples, 2

 

 

 

 

 

 

funding:

 

non- commercial

with                          cervical factor

E: 101 couples

 

F: 57 couples, 27 with cervix factor

 

 

 

 

 

Evidence table for intervention studies (randomized controlled trials and non-randomized observational studies [cohort studies, case-control studies, case series])

This table is also suitable for diagnostic studies (screening studies) that compare the effectiveness of two or more tests. This only applies if the test is included as part of a test-and-treat strategy – otherwise the evidence table for studies of diagnostic test accuracy should be used.

 

Research question:

Study referenc e

Study characteristic s

Patient characteristics

2

Intervention (I)

Comparison / control (C) 3

Follow-up

Outcome measures and               effect size 4

Comments

Scholten

Type of study:

Inclusion

Describe                 intervention

Describe                            control

Length           of

Outcome

Author’s

2013

Randomized controlled trial

 

 

Setting: outpatients

 

 

Country:                  the Netherlands

 

 

Source of funding: not reported

criteria:

 

1)                     couples with                   an

unfulfilled wish                  for       a child after ≥1 year                    of

unprotected intercourse

2)       woman had a regular cycle

3)

nonprogressiv e             postcoital test

4) prognosis of spontaneous pregnany within 1 year of >30%

 

 

Exclusion criteria:

-

(treatment/procedure/test)

:

 

 

Intrauterine insemination

 

 

First 3 cycles without controlled                                           ovarian hyperstimulation (COH)

Next 3 cycles with COH

(treatment/procedure/test)

:

 

 

Expectant management

follow-up: 36 months

 

Loss-to- follow-up: Intervention

:

 

N (%)

 

Reasons (describe)

 

 

Control: N (%)

Reasons (describe)

 

 

Incomplete outcome data:

Intervention

:

measures and           effect size (include 95%CI                     and

p-value                     if available):

 

 

Ongoing pregnancy:

I: 36 (71%)

 

C: 38 (79%)

 

 

Relative risk for ongoing pregnancy in IUI with COH vs IUI alone: 0.89 (95%

CI:       0.71             –

1.1)

conclusion:

 

 

In          couples with                 an isolated cervical factor,                       a treatment strategy including immediate treatment with                 IUI

does                   not

result                        in higher ongoing pregnancy rates on the ong              term. Initial expectant managemen t                                  is

therefore justified                      in these

 

 

 

 

N         total       at baseline:

Intervention: 51

Control: 48

 

 

Important prognostic factors2:

For example

 

age ± SD: not reported

 

 

Groups comparable at baseline? Yes

 

 

Maternal age: 30 years

Duration                             of subfertility:

 

 

N (%)

 

Reasons (describe)

 

 

Control: N (%)

Reasons (describe)

 

couples and identifying a cervical factor by a post-coital test      is

unnecessary

.

 

 

 

 

1.7 years

 

Primary subfertility: 60%

(all                  reported for       I     and             C combined only)

 

 

Mean prognosis:

IUI: 37%

 

C: 39%

 

 

 

 

 

Steures 2007_1

Type of study: Randomized controlled trial

 

 

Setting: outpatients

Inclusion criteria:

1)              couples with                           an

unfulfilled wish         for                  a child after ≥1 year of regular unprotected

Describe                                intervention (treatment/procedure/test)

:

 

 

 

 

Intrauterine insemination combined with controlled ovarian hyperstimulation

Describe                                           control (treatment/procedure/test)

:

 

 

 

 

Intrauterine insemination

Length              of follow-up:

3 cycles

 

 

Loss-to- follow-up: No   couples were lost to

Outcome measures and               effect size (include 95%CI                      and

p-value                         if available):

Author’s conclusion:

 

 

IUI with COH,                   in couples with an abnormal PCT and a poor

 

Country: the Netherlands

 

 

Source of funding: not reported

intercourse

 

2)        woman had a regular cycle

3)              abnormal (well-timed nonprogressiv e             postcoital test caused by a cervical or male               factor) postcoital test

 

 

Exclusion criteria:

-

 

 

N         total       at baseline:

Intervention: 132

Control: 133

 

 

follow-up

 

 

Incomplete outcome data:

Not reported

Conception: I: 27 (28%)

C: 21 (24%)

 

 

Ongoing pregnancy:

I: 21 (24%)

 

C: 19 (22%)

 

 

Relative risk for ongoing pregnancy in IUI with COH vs IUI alone: 1.4 (95% CI:

0.7 – 2.5)

 

 

Number Needed                       to Treat         with IUI with COH for              one ongoing

prognosis, leads          to pregnancy rates          that are comparable to                  those obtained by IUI       without COH.             IUI

without COH should    be the treatment of first  choice for            these couples.

 

 

Important prognostic factors2:

For example

 

Maternal age (range):

I:33 (23-41)

 

C:33 (21-41)

 

 

Duration                            of subfertility:

I: 2.5 (1-10)

 

C: 2.7 (1-10)

 

 

Primary subfertility,                              n (%):

I: 114 (86)

 

CL 112 (84)

 

 

 

pregnancy:

 

54 (95% CI:

18 - ∞)

 

 

 

 

 

Groups comparable at baseline? Yes

 

 

 

 

 

Steures 2007_2

Type of study: Randomized controlled trial

 

 

Setting: outpatients

 

 

Country:                  the Netherlands

 

 

Source of funding: non- commercial

Inclusion criteria:

1)                     couples with                   an

unfulfilled wish                  for       a child after ≥1 year                    of

unprotected intercourse

2)        woman had a regular cycle

3)

nonprogressiv e             postcoital test

4) prognosis of spontaneous pregnany

Describe                                intervention (treatment/procedure/test)

:

 

 

Intrauterine insemination

 

 

First 3 cycles without controlled                                           ovarian hyperstimulation (COH)

Next 3 cycles with COH

Describe                                           control (treatment/procedure/test)

:

 

 

Expectant management

Length                   of follow-up:

6 months

 

 

Loss-to- follow-up: No        couples were lost to follow-up

 

 

Incomplete outcome data:

In 2 couples follow-up until                live

birth                not conducted, because

Outcome measures and               effect size (include 95%CI                      and

p-value                         if available):

 

 

Conception: I: 26 (51%)

C: 16 (33%)

 

 

Ongoing pregnancy:

I: 22 (43%)

 

C: 13 (27%)

Author’s conclusion:

 

 

This                  trial suggests                   a beneficial effect of IUI in           couples with                         an isolated cervical factor

 

 

within 1 year

of >30%

 

 

Exclusion criteria:

-

 

 

N         total       at baseline:

Intervention: 51

Control: 48

 

 

Important prognostic factors2:

For example

 

age ± SD: not reported

 

 

Groups

 

 

couples changed address.

In                 one

couple        the woman was still pregnant at time          of analysis.

 

 

Relative risk for ongoing pregnancy in IUI                   vs

expectant managemen t                group: 1.6 (95% CI:

0.9 – 2.8)

 

 

Number Needed        to Treat         with IUI for one ongoing pregnancy:

6.2 (95% CI:

3.6 - ∞)

 

 

 

comparable at baseline? Yes

 

 

Maternal age: 30 years

Duration                             of subfertility:

1.7 years

 

Primary subfertility: 60%

(all                    reported for       I     and             C combined only)

 

 

Mean prognosis:

IUI: 37%

 

C: 39%

 

 

 

 

 

Notes:

  1. Prognostic balance between treatment groups is usually guaranteed in randomized studies, but non-randomized (observational) studies require matching of patients between treatment groups (case-control studies) or multivariate adjustment for prognostic factors (confounders) (cohort studies); the evidence table should contain sufficient details on these procedures
  2. Provide data per treatment group on the most important prognostic factors [(potential) confounders]
  3. For case-control studies, provide sufficient detail on the procedure used to match cases and controls
  4. For cohort studies, provide sufficient detail on the (multivariate) analyses used to adjust for (potential) confounders

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-11-2015

Laatst geautoriseerd  : 12-11-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2021

Deze richtlijn dient te worden herzien binnen een termijn van maximaal 5 jaar na publicatie in het NTOG en op de website van de NVOG en het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

Verder moet herziening overwogen worden wanneer nieuwe wetenschappelijk verantwoord vastgestelde inzichten belangrijke wijzigingen in de gegeven aanbevelingen en conclusies van deze module noodzakelijk maken. Daarnaast is het van belang de belangrijke andere bestaande richtlijnen te volgen en bij herziening van de inhoud daarvan herziening van deze richtlijn te overwegen. Tenslotte dient herziening ook overwogen te worden wanneer op de geformuleerde kennishiaten een afdoend wetenschappelijk verantwoord antwoord is gegeven.

De NVOG is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

Algemene gegevens

De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het NVOG en werd gefinancierd  uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).

Doel en doelgroep

Doel

In deze richtlijn wordt het Oriënterend Fertiliteitsonderzoek beschreven, ofwel OFO. Het OFO heeft als doel te komen tot een diagnose en een prognose voor de kans op zwangerschap bij paren die er niet in slagen hun kinderwens te vervullen.

 

Doelgroep

Om welke patiëntengroep gaat het?

Ongeveer 15% van de Nederlandse paren bezoekt op enig moment tijdens de reproductieve fase van hun bestaan een huisarts met de klacht geen kinderen (meer) te kunnen krijgen. Uiteindelijk wordt 10% van deze paren doorverwezen naar een specialist. (Beurskens et al, 1995).

 

Deze richtlijn is bedoeld voor de evaluatie van paren in de 2e en 3e lijns zorg (zowel vrouwen als mannen) die gedurende meer dan twaalf maanden geprobeerd hebben een zwangerschap te bewerkstelligen door onbeschermd gemeenschap te hebben, maar daar niet in geslaagd zijn. Vrouwen die een sterk onregelmatige menstruele cyclus lijken te hebben, kunnen eerder geëvalueerd worden. Zie voor deze verwijscriteria ook de Landelijke Netwerkrichtlijn Subfertiliteit.

 

Wat zijn de mogelijke interventies/therapieën of (diagnostische) testen?

Deze richtlijn beschrijft uitsluitend de diagnostische testen en hun waarde binnen het OFO. De daaruit voortvloeiende interventies en bijbehorende indicaties worden in de andere richtlijnen van de NVOG en in de Landelijke Netwerkrichtlijn Subfertiliteit beschreven.

 

De richtlijn zal het nut en de plaats van de anamnese en het lichamelijk onderzoek tijdens het OFO bepalen. Daarnaast wordt een aantal veel gebruikte testen om de vruchtbaarheid te evalueren op hun merites getoetst. Zo zullen de post coïtum test (PCT), diagnostische testen voor mechanische factoren die vruchtbaarheid kunnen verstoren, de Chlamydia antistof titer (CAT) bepaling, verschillende testen ter bepaling van de ovariële reserve en testen ter bepaling van de ovulatie en hun waarde binnen het OFO getoetst worden. Hierbij worden twee uitkomstmaten in ogenschouw genomen namelijk 1. de waarde van het onderzoek of van de testen bij de diagnostiek en 2. hun rol bij het voorspellen van de kans op een natuurlijke zwangerschap.

 

Wat zijn de belangrijkste en voor de patiënt relevante uitkomstmaten?

De diagnose subfertiliteit en de prognose voor de kans op zwangerschap zijn de belangrijkste uitkomstmaten. Daarnaast is het van belang om te bepalen of de subfertiliteit ook geassocieerd zou kunnen zijn met andere gezondheidsrisico’s op kortere of langere termijn. Deze gezondheidsrisico’s en de behandeling daarvan zullen echter geen onderdeel van deze richtlijn vormen.

 

Beoogde gebruikers van de richtlijn

Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de NVOG die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met subfertiliteit.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2013 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de NVOG en patiëntvereniging Freya. De werkgroepleden zijn door hun beroepsvereniging gemandateerd voor deelname. De werkgroep werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De werkgroep is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.

 

Namens de NVOG

  • Prof. Dr. J.S.E. Laven, gynaecoloog, Erasmus MC (voorzitter)
  • Dr. J. van der Steeg, gynaecoloog, Jeroen Bosch Ziekenhuis
  • Dr. K. Fleischer, gynaecoloog, UMCN St Radboud
  • Dr. M. van der Hoorn, gynaecoloog in opleiding, LUMC
  • Prof. Dr. C.B. Lambalk, gynaecoloog, VUMC
  • Dr. P. Steures, gynaecoloog, UMCU
  • Dr. R. H.M. Dijkgraaf, gynaecoloog, Erasmus MC
  • Dr. H. Verhoeve, gynaecoloog, OLVG

 

Namens patiëntvereniging Freya

  • Drs. S. Schols

 

Methodologische begeleiding van de werkgroep

  • Drs. E.M.E. den Breejen adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht (voorzitter)
  • Dr. I. Mostovaya, adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten te Utrecht

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen en belangen vanwege persoonlijke relaties, reputatiemanagement, extern gefinancierd onderzoek of kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van de NVOG, een overzicht vindt u hieronder:

 

Werkgroep-lid

Functie

Nevenfuncties

Persoonlijke financiële belangen

Persoonlijke relaties

Reputatie- management

Extern gefinancierd onderzoek

Kennis- valorisatie

Overige belangen

Getekend

Laven

Voorzitter, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Ferring BV (unrestricted research grants)

ArtPred

Geen

Ja

Van der Steeg

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Fleischer

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Van der Hoorn

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Lambalk

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Steures

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Dijkgraaf

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Verhoeve

Lid, gynaecoloog

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Schols

Lid, vrijwilliger namens Patiënten- vereniging Freya

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Mostovaya

adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Den Breejen

adviseur Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Promovendus, Radboud Universiteit Nijmegen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Geen

Ja

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door middel van deelname van een patiëntvertegenwoordiger van de patiëntvereniging Freya aan de werkgroep.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

Zie het 'implementatieplan' onder aanverwante items.

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijn is opgesteld conform de eisen uit het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II) (www.agreecollaboration.org) - dat een internationaal breed geaccepteerd instrument is - en op ‘Richtlijnen voor richtlijnen’ voor de beoordeling van de kwaliteit van richtlijnen (https://www.zorgwijzer.nl/faq/zorginstituut).

 

Knelpunteninventarisatie

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de werkgroep en de adviseur de knelpunten. De knelpunten zijn voorgelegd aan de Otterlo werkgroep van de NVOG.

 

Uitgangsvragen en uitkomstmaten

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur conceptuitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de werkgroep besproken waarna de werkgroep de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de werkgroep per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De werkgroep gaf het relatieve belang van deze uitkomstmaten aan met cruciaal, belangrijk of onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.

 

Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur

Er werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van geselecteerde artikelen. De werkgroepleden selecteerden op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria artikelen uit de resultaten van de zoekactie. De aldus geselecteerde artikelen werden tenslotte gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in de module van desbetreffende uitgangsvraag.

 

Kwaliteitsbeoordeling individuele studies

Individuele studies werden systematisch beoordeeld op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de methodologische checklijsten.

 

Samenvatten van de literatuur

De relevante onderzoeksgegevens van alle geselecteerde artikelen werden overzichtelijk weergegeven in evidencetabellen. De belangrijkste bevindingen uit de literatuur werden beschreven in de samenvatting van de literatuur.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

 

A)  Voor interventievragen

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/) (Atkins, 2004).

 

B)  Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose

Bij dit type vraagstelling kan GRADE (nog) niet gebruikt worden. De bewijskracht van de conclusie is bepaald volgens de gebruikelijke EBRO-methode (Van Everdingen, 2004).

 

Formuleren van de conclusies

Voor vragen over waarde van diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose is het wetenschappelijke bewijs samengevat in een of meer conclusies, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.

Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar één of meer artikelen, maar wordt deze getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de werkgroepleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt tegen elkaar afgewogen.

 

Overwegingen

Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de werkgroepleden, patiënten voorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen en organisatorische zaken. Deze aspecten worden, voor zover geen onderdeel van de literatuursamenvatting, vermeld onder het kopje ‘Overwegingen’.

 

Formuleren van de aanbevelingen

De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het (beste) beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen. De kracht van het wetenschappelijke bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet uit en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk. De sterkte van de aanbeveling is altijd het resultaat van de weging van alle relevante argumenten tezamen.

 

Randvoorwaarden (Organisatie van zorg)

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijn is expliciet rekening gehouden met de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, menskracht en infrastructuur. Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van een specifieke uitgangsvraag maken onderdeel uit van de overwegingen bij de bewuste uitgangsvraag.

 

Kennislacunes

Tijdens de ontwikkeling van deze richtlijn is systematisch gezocht naar onderzoek waarvan de resultaten bijdragen aan een antwoord op de uitgangsvragen. Bij elke uitgangsvraag is door de werkgroep nagegaan of (aanvullend) wetenschappelijk onderzoek gewenst is. Een overzicht van aanbevelingen voor nader/vervolg onderzoek staat in de Kennislacunes (zie aanverwante producten).

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
AFC en Anti-Müllerse Hormoon bij OFO