Ontslagcriteria
Uitgangsvraag
Wat zijn de criteria waaraan een patiënt moet voldoen voor zijn ontslag na een anatomische longresectie?
Aanbeveling
Volg de richtlijn perioperatief traject (stap 12) om te besluiten of een patiënt ontslagen kan worden uit het ziekenhuis.
Houdt daarnaast ook rekening met de volgende aspecten die specifiek gelden voor patiënten die een anatomische longresectie ondergaan:
- Afwezigheid van katheters zoals urinekatheters, infuuslijnen, epiduraal katheters en thoraxdrains; in specifieke situaties, met adequate zorg buiten ziekenhuis, is ontslag met een katheter/lijn mogelijk
- Voor patiënt hanteerbare pijn met orale pijnmedicatie
- Mobiele patiënt, in zoverre dit vooraf aan de operatie niet al beperkt was
- Adequate orale voedingsintake en flatus
- Adequate zorg thuis aanwezig
Overwegingen
De richtlijn ‘Perioperatief traject’ beschrijft het ontslag uit de instelling in stap 12.
Specifiek voor patiënten die een anatomische longresectie ondergaan kunnen de volgende criteria aanbevolen worden in aanvulling op de algemene criteria die beschreven worden in de richtlijn ‘Perioperatief traject’, stap 12:
- Afwezigheid van catheters. Bij patiënten die naar de thuissituatie ontslagen worden dienen in principe alle catheters zoals urinecatheters, infuuslijnen, epiduraal catheters en thoraxdrains verwijderd te zijn. Op deze situatie bestaan uitzonderingen zoals behoud van een perifere lijn voor het toedienen van langdurige intraveneuze antibiotica (i.v.m. gecompliceerde infecties zoals osteomyelitis, een longabces of een empyeem), behoud van een thoraxdrain bij een persisterende pneumothorax en het behoud van een urinecatheters bij urinewegpathologie. Bij patiënten die ontslagen worden naar een andere zorginstelling dient vooraf afgestemd te worden of de zorg voor de patiënt inclusief betreffende catheters geboden kan worden.
- Hanteerbare pijnscore. Een specifieke streefscore voor pijn op een schaal van 0-10 (Numeric Rating Scale (NRS)) wordt niet per se nagestreefd. In plaats daarvan dient de pijn voor de patiënt ‘hanteerbaar’ te zijn en dient de aard van de pijn logischerwijs het directe gevolg te zijn van de uitgevoerde ingreep zonder aanwijzingen voor een ander nader te onderzoeken oorzaak zoals bijv. een infectie, trombose of longembolie. In het pijnbeleid kan er op basis van het profiel van de pijn onderscheid gemaakt worden tussen pijnstillers tegen achtergrondpijn en doorbraakpijn. De afspraken rondom het pijnbeleid dienen duidelijk te zijn voor de patiënt in het ontslaggesprek met de zaalarts/VS/PA. De patiënt dient duidelijk geïnformeerd te worden over welke zorgverlener zij kunnen contacteren voor het pijnbeleid; in de regel zal dit na ontslag de casemanager zijn.
- Mobiele patiënt. Patiënten dienen bij ontslag mobiel te zijn in zoverre dit vooraf aan de operatie niet al beperkt was. Hierbij dient de patiënt ten minste zelfstandig uit bed te kunnen komen en binnenskamers zelfstandig te kunnen lopen.
- Adequate orale voedingsintake en flatus. Patiënten dienen met alleen orale intake in hun aanbevolen voedingsbehoefte te kunnen voldoen. Voeding volgens (berekende) behoefte wordt op individueel niveau door de diëtist bepaald. Hij/zij berekent dit aan de hand van lengte, gewicht, leeftijd en geslacht van de patiënt. Hier dient rekening gehouden te worden met de belangrijke rol van de verhoogde eiwit- en energiebehoefte in de herstelperiode na de operatie. Technisch gezien wordt bij het berekenen van de eiwitbehoefte ook rekening gehouden met andere factoren, zoals de grote van de operatie, nierfunctie en dergelijke. Flatus, als teken van een goede darmtransit, of ten minste peristaltiek, zonder abdominale klachten, is een voorwaarde voor ontslag.
- Adequate zorg thuis. Bij ontslag dient de zorg thuis adequaat te zijn om de patiënt op te vangen. Vooraf dient beoordeeld te worden of na ontslag de betrokkenheid van de thuiszorg, de huisarts, de diëtist, de fysiotherapeut en andere zorgverleners geïndiceerd is en of de nodige afspraken hiervoor gemaakt zijn. Het strekt tot de aanbeveling om na de ingreep de voedingsinname te laten beoordelen door een diëtist. Bijvoorbeeld telefonisch contact enkele dagen na ontslag. De huisarts dient voldoende geïnformeerd te zijn. Afspraken over het regelen van thuismedicatie, eventuele hulpmiddelen en poliklinische controles dienen duidelijk te zijn voor de patiënt. De ergotherapeut/transferverpleegkundige dient indien nodig ervoor te zorgen dat er (tijdelijk) hulpmiddelen aanwezig zijn t.b.v. de mobiliteit en/of verzorging van de patiënt. Op indicatie dient er fysiotherapie geregeld te zijn voor de voortzetting van oefeningen voor ophoesten, ademhaling en verder verbeteren van de conditie. De patiënt dient de contactgegevens (telefoonnummers) te krijgen van zorgverleners die 24/7 kunnen gebeld worden bij vragen of klachten (van Seben, 2017). De patiënt krijgt een lijstje mee van bij welke klachten het van belang is contact op te nemen met het ziekenhuis. Om miscommunicatie zoveel mogelijk te voorkomen en eventuele belemmeringen die patiënten kunnen hebben weg te kunnen nemen dient de streefontslagdatum in overleg met de patiënt tijdig gepland te worden. Door dit tijdig te bespreken kan de patiënt zich goed voorbereiden op de overgang naar huis en komen eventuele problemen die het ontslag belemmeren tijdig naar voren.
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Patiënt en verzorgers dienen op de hoogte te worden gebracht over wat ‘normale’ pijn is wat bij een operatie hoort en daarentegen wanneer een patiënt zich zorgen moet maken en contact moet zoeken. Het kan zijn dat patiënten sommige pijn verkeerdelijk interpreteren als een terugkomst van de kanker. Het is ook goed om de patiënt mee te geven dat als deze en soortgelijke angst de overhand krijgt, er mogelijkheden zijn om daarover te praten bij gespecialiseerde zorgverleners.
Patiënten kunnen onzeker zijn over de belasting en conditieopbouw met vragen over of zij juist moeten trainen of andersom rust moeten nemen. Hierover dienen ze geïnformeerd te worden door hun behandelteam, m.n. in het pre- en postoperatieve deel door de fysiotherapeut, arts of verpleegkundige.
Kosten (middelenbeslag)
De werkgroep is van mening dat het hanteren van deze ontslagcriteria geen extra kosten met zich mee zal brengen. De aanbeveling is grotendeels in lijn met de al geldende aanbeveling uit de richtlijn Perioperatief traject.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
Aangezien deze aanbeveling grotendeels is overgenomen uit de richtlijn perioperatief traject worden er geen grote bezwaren verwacht wat betreft de aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie van de aanbeveling.
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
De richtlijn perioperatief traject beschrijft (in algemene zin) wanneer een patiënt ontslagen kan worden uit het ziekenhuis. Specifiek voor patiënten die een anatomische longresectie hebben ondergaan gelden er nog een aantal extra aspecten. Deze aanbeveling is opgesteld op basis van expert opinion.
Onderbouwing
Achtergrond
De ontslagcriteria voor patiënten na een longoperatie verschillen per centrum in Nederland. Ook verschilt de manier waarop de transmurale continuïteit van zorg en nazorg is georganiseerd waar de patiënt na ontslag in terecht komt. Immers, de zorg voor de patiënt houdt niet op wanneer een patiënt ontslagen is. Door richtlijnen te maken rondom de ontslagcriteria van patiënten na een longoperatie krijgen zorgverleners meer handvatten om de patiënt op een veilige manier te ontslaan en om de zorg af te stemmen met de transmurale zorgverlening, zoals (ambulante) revalidatie, thuiszorg, de huisarts en diëtetiek.
Samenvatting literatuur
Er is geen systematische literatuursearch verricht naar ontslagcriteria na een anatomische longresectie omdat dit niet op basis van (internationale) literatuur beantwoord kan worden.
Referenties
- Van Seben R, Geerlings SE, Buurman BM. 10 tips voor een goede transmurale overdracht. Ned Tijdschr Geneeskd. 2017;161:D1031
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 07-11-2023
Laatst geautoriseerd : 07-11-2023
Geplande herbeoordeling :
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) en/of andere bron. De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2021 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten die longresectie ondergaan.
Samenstelling van de werkgroep
Werkgroep
- Drs. E. (Erik) von Meyenfeldt, longchirurg, NVvH (voorzitter)
- Dr. C. (Chris) Dickhoff, longchirurg, NVvH
- Dr. N.J. (Nick) Koning, anesthesioloog, NVA
- Dr. T.J. (Thomas) van Brakel, cardio-thoracaal chirurg, NVT
- Dr. I. (Idris) Bahce, longarts, NVALT
- Drs. L.A. (Lidia) Barberio, directeur, Longkanker Nederland
- Dr. E. (Erik) Hulzebos, fysiotherapeut, KNGF
Meelezers:
- Dr. R. (Richard) van Valen, verpleegkundig specialist cardio-thoracale chirurgie, V&VN
Met ondersteuning van:
- Dr. R. (Romy) Zwarts - van de Putte, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- Drs. E.R.L. (Evie) Verweg, junior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
- Drs. D.W. (Diederik) van Oyen, AOIS, NVvH
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Von Meyenfeldt |
Longchirurg |
Penningmeester Stichting Wetenschappelijk Onderzoek & Nascholing Heelkunde ASz (onbetaald), buitenpromovendus Vrije Universiteit/AmsterdamUMC (onbetaald) |
Bezig met ERATS Trial en Prehabilitatie-pilot bij longresecties. |
Geen |
Bahce |
Longarts |
Commissielid |
Honorering op naam van afdeling voor adviesraden bij diverse farmaceutische bedrijven. |
Geen |
Koning |
Anesthesioloog |
Lid Beroepsbelangencommissie NVA, deelname multidisciplinaire werkgroep PACU |
Geen |
Geen |
Barberio |
Directeur Longkanker Nederland |
Lid RvT Agora (tot eind 2022), leven tot het einde, bestuur Dutch Lung Cancer Audit (DLCA), vanaf 1 mei 2023 lid van IMAGIO project. |
Longkanker Nederland wordt gefinancierd door KWF en VWS, samenwerking met diverse bedrijven. |
Geen |
Dickhoff |
Longchirurg |
Complicatie commissie van de NVVL |
Honorering op naam van afdeling voor adviesraden bij diverse farmaceutische bedrijven. |
Geen |
Van Brakel |
Cardiothoracaal chirurg |
Niet van toepassing |
Geen |
Geen |
Hulzebos |
Fysiotherapeut |
Secretaris Vereniging voor Hart-, Vaat-, en Longfysiotherapie (VHVL) |
Geen |
Geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de afgevaardigde patiëntenvereniging in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan de patiëntenvereniging Longkanker Nederland en de Patientenfederatie Nederland en de eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module [ERAS] |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module [Mobilisatie] |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module [Drainbeleid verwijdercriteria] |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module [Drainbeleid - Zuigdrainage] |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Module organisatie van zorg |
Geen substantiële financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten die longresectie ondergaan. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, Longkanker Nederland, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Samenwerkende Topklinische opleidings Ziekenhuizen, Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie, Nederlandse vereniging van Diëtisten, en Nederlandse Vereniging voor Geriatrie via een schriftelijke knelpuntenanalyse. Een verslag hiervan is opgenomen onder aanverwante producten.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit.
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.