Oppositionele stoornis en gedragsstoornis

Initiatief: NVvP Aantal modules: 38

odd/cd Psycho-educatie

Uitgangsvraag

Psycho-educatie als pshychologische behandeling van odd/cd

Aanbeveling

Besteed bij de start van de behandeling specifiek aandacht aan de moti­vatie voor de behandeling en aan de werkrelatie.

Zet hiervoor psycho-educatie in.

Neem in de psycho-educatie voor de ouders informatie op over de symptomen, de comorbiditeit, de risicofactoren die ten grondslag liggen aan het ontstaan en in stand houden van odd en cd, hoe deze factoren aanknopingspunten vormen voor de verschillende behandelmethoden, en het beloop. Leg goed uit dat onder risicofactoren verstaan wordt factoren die de kans vergroten voor het ontstaan en in stand houden van odd en cd, maar dat risicofactoren dat niet doen in deterministische zin.

Geef bij de start of in de loop van de behandeling ook psycho-educatie aan het kind of de jongere afgestemd op zijn of haar cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau. Gebruik hierbij aantrekkelijk materiaal waarbij aangesloten wordt op de huidige digitale leefwereld van kinderen en jongeren.

Tijdens psycho-educatie moeten ten minste de navolgende onder­werpen besproken worden.

  • De risicofactoren die ten grondslag liggen aan het ontstaan en in stand houden van odd of cd.
  • Prevalentie van odd of cd.
  • Het beloop van odd en cd symptomen over de tijd.
  • Beschermende en risicofactoren van odd of cd.
  • Subtyperingen en beloopskenmerken van odd of cd.
  • Bestaande negatieve cognities en interactiepatronen vanuit ouders over het kind.
  • Invloed van de leefomgeving en de groep leeftijdgenoten.
  • Hoe ouders, het kind of de jongere de diagnose beleven en wat ze uit zowel de naaste als wijdere omgeving aan reacties kunnen verwachten.
  • Behandelmogelijkheden, zowel psychologische behandelmethoden als farmacotherapie: wat is het doel, welk effect mag worden verwacht, welke fasering is mogelijk?
  • Bronnen van aanvullende informatie zoals boeken, artikelen, foldermateriaal van beroepsverenigingen, websites, belangenverenigingen.
  • Mogelijke ontlastende interventies zoals logeeropvang, gezinshulp, naschoolse opvang.


Deze informatie moet zo veel mogelijk aansluiten op het kennisniveau van ouders en kind of jongere. Ook verdient het aanbeveling de meer algemene informatie zo specifiek mogelijk toe te snijden op de diagnos­tiek van het kind of de jongere. De informatie wordt bij voorkeur inzich­telijk gemaakt aan de hand van ervaringen uit de dagelijkse praktijk van ouder en kind of jongere. Aanvullende digitale vormen van psycho- educatie zowel voor ouders als voor kinderen en jongeren sluiten aan op actuele methoden van kennisoverdracht. Ook biedt digitale psycho-educatie kansen om te toetsen of er voldoende begrip en kennis aanwezig is alvorens te starten met behandelingen.

Overwegingen

Op basis van klinische evaring en de praktijk is het aannemelijk dat metho­dische psycho-educatie aan ouders invloed heeft op de cognities van de ouders over hun kind, en leidt tot meer realistische verwachtingen over mogelijkheden en beperkingen. Hierdoor neemt waarschijnlijk het aantal negatieve ouder-kindinteracties af. Naast het verminderen van deze ouder­lijke vooringenomenheid kan psycho-educatie ook weer hoop voor de toekomst geven. Binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie is dit een algemeen gedragen opvatting.

 

Over psycho-educatie aan kinderen en jongeren is nog minder bekend dan over psycho-educatie aan ouders. De richtlijncommissie is van mening dat kinderen en jongeren in elke fase van de behandeling zo veel mogelijk erbij betrokken moeten worden om kans op een succesvolle behandeling te vergroten. Zeker jongeren vanaf 12 jaar zouden een eigenstandig traject van psycho-educatie moeten krijgen. Onder 12 jaar is dit afhankelijk van het cognitieve niveau en de sociaal-emotionele rijping. Behandelaars staan hier nog voor de uitdaging materialen te ontwikkelen die voor jongeren aantrekkelijk zijn en meer passen in de huidige ontwikkelingsomgeving van de jeugd. Denk daarbij bijvoorbeeld aan gedigitaliseerde programma's met een spelelement, en gebruik van social media. Het belang van aanvul­lende digitale psycho-educatie aan ouders moet niet onderschat worden. Naast mogelijkheden voor toetsing kunnen digitale behandelonderdelen ook bijdragen aan efficiënt omgaan met beschikbare middelen zoals geld en tijd.

 

Psycho-educatie begint vaak met uitleg over wat kenmerkend is voor de stoornis. Daarbij wordt ook ingegaan op oorzaken, voorkomen, subtype- ringen en beloopkenmerken van odd of cd. Beschermende factoren en risicofactoren komen aan bod, naast mogelijke onderhoudende factoren vanuit de leefomgeving van de jongere. Bij al deze zaken is het goed om onderscheid te maken tussen meer algemeen geldende kenmerken en een vertaalslag te maken naar kenmerken die relevant zijn in de situatie van het onderzochte individu. Vervolgens geeft men informatie over beste behan- delmogelijkheden en beste alternatieven. Ook worden ouders, kinderen en jongeren op weg geholpen om andere informatiebronnen te gebruiken, zoals boeken, folders, patiëntverenigingen. Tot slot worden ook de moge­lijkheden van ontlastende interventies besproken, zoals gezinsondersteu- ning, naschoolse opvang, of een logeerhuis.

 

Checklist psycho-educatie

De volgende factoren liggen ten grondslag aan het ontstaan en in stand houden van odd of cd.

  • Prevalentie van odd of cd.
  • Beschermende factoren van odd of cd.
  • Subtyperingen en beloopskenmerken van odd of cd.
  • Bestaande negatieve cognities van ouders over het kind, en interactiepatronen.
  • Invloed van de leefomgeving en de groep leeftijdgenoten.
  • Behandelmogelijkheden en alternatieven.
  • Bronnen van aanvullende informatie zoals boeken, artikelen, foldermateriaal van beroepsverenigingen, websites, belangenverenigingen.
  • Ontlastende interventies zoals logeeropvang, gezinshulp, naschoolse dagbehandeling.

Onderbouwing

Psycho-educatie is het proces van verstrekken van relevante informatie over het ziektebeeld en de mogelijke behandelwijze van odd of cd. Psycho-educatie wordt gegeven zowel aan ouders en of overige opvoeders als aan het betrokken kind of de jongere zelf. Het geven van deze infor­matie leidt in het gunstigste geval tot andere inzichten over het gedrag van het kind en de jongere, en daarmee eventueel ook tot een andere, meer positieve gekleurde ouder-kindinteractie.

Door het ervaren van meer grip op de gedragsproblemen van het kind en de jongere kunnen deze in frequentie en ernst verminderen. Voor het kind of de jongere zelf zal de informatie concreter aangeboden worden op een manier die passend is bij het ontwikkelingsniveau. Kinderen en jongeren leren daarbij bewuster te kijken naar de eigen beperkingen en mogelijk­heden. Om te voorkomen dat zowel ouders als kinderen en jongeren zich veroordeeld voelen en om een hoopgevend perspectief te bieden, heeft het de voorkeur psycho-educatie zo veel mogelijk in positieve termen te formuleren: ‘Wat moet ik nog leren' in plaats van: ‘Wat doe ik verkeerd’. In het behandelproces van psycho-educatie komen vaak breed gedeelde nega­tieve of argwanende overtuigingen naar voren die bewerkt en genuanceerd kunnen worden. De rouw die dit oproept, maar ook de verwerking en acceptatie van de implicaties van de diagnose, horen zowel voor ouders als jongeren ook bij psycho-educatie.

 

Niveau  4

Er is geen literatuur die het effect van psycho-educatie bij ODD of CD onderzocht heeft. Indirecte evidentie geeft aanwijzingen dat psycho- educatie een positieve invloed heeft op verwachtingen, behandelre­sultaten en opvattingen van ouders over zichzelf, hun kind en hun opvoedgedrag.

D: Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGz, 2005.

Er zijn geen publicaties gevonden specifiek over psycho-educatie bij odd dan wel cd. In de Nederlandse richtlijn voor adhd verwijst men naar een artikel van Konijn e.a. (1997) waarin men stelt dat psycho-educatie kan leiden tot realistische verwachtingen van de behandeling en daarmee tot grotere tevredenheid over de hulpverlening. Goede voorlichting zou leiden tot betere acceptatie van zowel farmaceutische als psychosociale behan­delingen. Tot slot wordt in de richtlijn adhd ingegaan op het beïnvloeden met behulp van van psycho-educatie van cognities van ouders over zich­zelf, hun kind en hun opvoedgedrag. Deze cognities zouden voor adhd de behandeluitkomst voorspellen.

 

Vanuit de beroepsvereniging voor psychiaters zijn sinds 2007 folders ontwikkeld over gedragsstoornissen. Hierin wordt psycho-educatie expli­ciet als onderdeel van de behandeling genoemd. In de richtlijnen van het AACAP-consensusdocument van nice over odd en cd noemt men psycho- educatie niet afzonderlijk. In deze richtlijnen lijkt het impliciet te gaan om een samengaan van training en educatie.

  1. Bennet, D.S., & Gibbons, T.A. (2000). Efficacy of cognitive-behavioral interventions for antisocial behavior: A meta-analysis. Child and Family Behavior Therapy, 22, 1-15.
  2. Graaf., I. de, Speetjens, P., Smit, F., Wolff, M. de, & Tavecchio, L. (2008). Effectiveness of the Triple P Positive Parenting Program on behavioral problems in children: A meta-analysis. Behavior Modification, 32, 714-735.
  3. Eyberg, S.M., Nelson, M.M., & Boggs, S.R. (2008). Evidence-based psychosocial treatments for children and adolescents with disruptive behavior. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 37, 215-237.
  4. Feinfield, K.A., & Baker, B.L. (2004). Empirical support for a treatment program for families of young children with externalizing problems. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 33, 182-195.
  5. Fossum, S., Handegard, B.H., Martinussen, M., & Morch, W.T. (2008). Psychosocial interventions for disruptive and aggressive behaviour in children and adolescents: A meta-analysis. European Child & Adolescent Psychiatry, 17, 438-451.
  6. Hogue, A., Henderson, C.E., Dauber, S., Barajas, P.C., Fried, A., & Liddle, H.A. (2008). Treatment adherence, competence, and outcome in individual and family therapy for adolescent behavior problems. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 76, 544-555.
  7. Kaminski, J.W., Valle, L.A., Filene, J.H., & Boyle, C.L. (2008). A meta-analytic review of components associated with parent training program effectiveness. Journal of Abnormal Child Psychology, 36, 567-589.
  8. Litschge, C.M., Vaughn, M.G., & McCrea, C. (2010). The empirical status of treatments for children and youth with conduct problems: An overwerview of meta-analytic studies. Research on Social Work Practice, 20, 21-35.
  9. Lundahl, B., Risser, H.J., & Lovejoy, M.C. (2006). A meta-analysis of parent training: moderators and follow-up effects. Clinical Psychology Review, 26, 86-104.
  10. McCart, M.R., Priester, P.E., Davies, W.H., & Azen, R. (2006). Differential effectiveness of behavioral parent-training and cognitive-behavioral therapy for antisocial youth: A meta-analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 34, 527-543.
  11. Maughan, D.R., Christiansen, E., Jenson, W.R., Olympia, D., & Clark, E. (2005). Behavioral parent training as a treatment for externalizing behaviors and disruptive behavior disorders: A meta-analysis. School Psychology Review, 34, 267-286.
  12. Webster-Stratton, C., Reid, M.J., & Hammond, M. (2004). Treating children with early-onset conduct problems: Intervention outcomes for parent, child, and teacher training. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 33, 105-124.
  13. Curtis, N.M., Ronan, K.R., & Borduin, C.M. (2004). Multisystemic treatment: A meta-analysis of outcome studies. Journal of Family Psychology, 18, 411-419.
  14. Crick, N.R., & Dodge, K.A. (1994). A review and reformulation of social information-processing mechanisms in children's social adjustment. Psychological Bulletin, 115, 74-101.
  15. Crick, N.R., & Grotpeter, J.K. (1995). Relational aggression, gender, and social- psychological adjustment. Child Development, 66, 710-22.
  16. Dekovic, M., Slagt, M.I., Asscher, J.J., Boendermaker, L., Eichelsheim, V.I., & Prinzie, P. (2011). Effects of early prevention programs on adult criminal offending: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 31, 532-544.
  17. Dishion, T.J., McCord, J., & Poulin, F. (1999). When interventions harm: Peer groups and problem behavior. The American Psychologist, 54, 755-764.
  18. Dodge, K.A., & Coie, J.D. (1987). Social-information-processing factors in reactive and proactive aggression in children's peer groups. Journal of Personality and Social Psychology, 53, 1146-1158.
  19. Durlak, J.A., Fuhrman, T., & Lampman, C. (1991). Effectiveness of cognitive- behavior therapy for maladapting children: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 110, 204-214.
  20. Hendriks, V., Schee, E. van der, & Blanken, P (2011). Treatment of adolescents with a cannabis use disorder: Main findings of a randomized controlled trail comparing multidimensional family therapy and cognitive behavioural therapy in the Netherlands. Drug and Alcohol Dependence, 119, 64-71.
  21. Hipwell, A.E., & Loeber, R. (2006). Do we know which interventions are effective for disruptive and delinquent girls. Clinical Child and Family Psychology Review, 9, 221-255.
  22. Kazdin, A.E., Siegal, T.C., & Bass, D. (1992). Cognitive problem-solving skills training and parent management training in the treatment of antisocial behavior in children. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 60, 733-747.
  23. Kazdin, A.E., & Wassell, G. (2000), Predictors of barriers to treatment and therapeutic change in outpatient therapy for antisocial children and their families. Mental Health Services Research, 2, 27-40.
  24. Kempes, M., Matthys, W., Vries, H. de, & Engeland, H. van. (2005). Reactive and proactive aggression in children: A review of theory, findings and the relevance for child and adolescent psychiatry. European Child and Adolescent Psychiatry, 14, 11-19.
  25. Konijn, C., Wijgert, J. van de, & Vermande, M. (1997). Cliënten over Riagg- jeugdzorg. Utrecht: Trimbos-instituut.
  26. Littell, J.H., Campbell, M., Green, S., & Toews, B. (2009). Multisystemic Therapy for social, emotional, and behavioral problems in youth aged 10-17 [Review]. Cochrane Database of Systematic Reviews 2009(4), Article CD004797. The Cochrane Library Database.
  27. Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ. (2005). Multidisciplinaire richtlijn ADHD. Utrecht: Trimbos-instituut.
  28. Lundahl, B., Risser, H.J., & Lovejoy, M.C. (2006). A meta-analysis of parent training: Moderators and follow-up effects. Clinical Psychology Review, 26, 86-104.
  29. Matthys, W., & Lochman, J.E. (2010). Oppositional defiant disorder and conduct disorder in childhood. Chichester: Wiley-Blackwell.
  30. Nock, M.K., & Kazdin, A.E. (2005). Randomized controlled trial of a brief intervention for increasing participation in parent management training. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 73, 872-879.
  31. Pagter, J. de, Stallen, E., & Matthys, W. (2008). Schoolbegeleiding en de kinder- en jeugdpsychiatrie: Geïntegreerde zorg. Kind en Adolescent Praktijk, 7, 12-19.
  32. Stringaris, A., & Goodman, R. (2009). Three dimensions of oppositionality in youth. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50, 216-223.
  33. Thomas, R., & Zimmer-Gembeck, M.J. (2007). Behavioral outcomes of Parent- Child Interaction Therapy and Triple P-Positive Parenting Program: A review and meta-analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 35, 475-495.
  34. Wiel, N.M.H. van de, Matthys, W., Cohen-Kettenis, P.T., Maassen, G.H., Lochman, J.E., & Engeland, H. van. (2007). The effectiveness of an experimental treatment when compared with care as usual depends on the type of care as usual. Behavior Modification, 31, 298-312.
  35. Wiel, N.M.H. van de, Matthys, W., Cohen-Kettenis, P., & Engeland, H. van. (2003). Application of the Utrecht Coping Power program and care as usual to children with Disruptive Behavior Disorders in outpatient clinics: A comparative study of cost and course of treatment. Behavior Therapy, 34, 421-436.
  36. Wiel, N.M.H. van de, Matthys, W., Cohen-Kettenis, P.T., Maassen, G.H., Lochman, J.E., & Engeland, H. van. (2007). The effectiveness of an experimental treatment when compared with care as usual depends on the type of care as usual. Behavior Modification, 31, 298-312.
  37. Zonnevylle-Bender, Matthys, W., Wiel, N.M.H. van de, & Lochman, J. (2007). Preventive effects of treatment of DBD in middle childhood on substance use and delinquent behavior. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 46, 33-39.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-01-2013

Laatst geautoriseerd  : 01-01-2013

Geplande herbeoordeling  :

De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richt­lijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. Uiter­lijk in 2017 bepaalt de NVvP of deze richtlijn nog actueel is. Indien nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwik­kelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten. De andere gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de actualiteit van de aanbevelingen in de richtlijn; hen wordt verzocht relevante ontwikkelingen kenbaar te maken aan de eerst­verantwoordelijke.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie

Algemene gegevens

Afwijkende terminologie

NB Voor deze richtlijn is gekozen voor een afwijkende terminologie ten opzichte van bestaande richtlijnen binnen de ggz. De werkgroep acht de in die richtlijnen gebruikte terminologie verwarrend. Het gaat om de concepten ‘wetenschappelijke onderbouwing, ‘conclusies, en ‘overige over­wegingen' (zie tabel 9.1).

 

Tabel 9.1 Afwijkende terminologie

Oud

Nieuw

Wetenschappelijke onderbouwing Conclusies

Overige overwegingen

Overzicht van de empirische evidentie Samenvatting van de empirische evidentie Praktijkrelevante overwegingen

 

Vooral de oude termen ‘conclusies' en ‘overige overwegingen' dekken onvoldoende de inhoud. Immers: ‘conclusies' gelden in de wetenschap­pelijke literatuur als leidend. Het woord is ook sterker van betekenis, dan ‘aanbeveling. In de praktijk leidt dit tot verwarring. De term ‘overige over­wegingen' impliceert een restgroep. Echter, deze overwegingen kunnen wel degelijk van grote invloed zijn.

Doel en doelgroep

Doelstelling

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. In de samenvattingen van de empirische evidentie wordt aangegeven wat de wetenschappelijke stand van zaken is. De aanbevelingen dienen om optimaal professioneel handelen in de gezondheidszorg te expliciteren, en zijn gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming. In deze aanbevelingen zijn naast de wetenschappelijke argumenten ook professio­nele kennis en ervaringskennis meegenomen, samengevat in de praktijkre- levante overwegingen.

Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van (kinder- en jeugd)psychiaters die betrokken zijn bij diagnostiek en behan­deling van kinderen en jongeren met oppositioneel-opstandige stoornis (ODD) en gedragsstoornis (CD). De richtlijn biedt ter bevordering van de implementatie aanknopingspunten voor bijvoorbeeld lokale (instituuts- of regio-) protocollen en/of transmurale zorgafspraken.

 

Richtlijngebruikers

Deze richtlijn is geschreven voor psychiaters.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in het voorjaar van 2009 een werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de Neder­landse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) onder voorzitterschap van prof. dr.Walter Matthys, hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie aan de Univer­siteit van Utrecht. De werkgroepleden waren door de wetenschappelijke vereniging gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep en de samen­stelling van de werkgroep is goedgekeurd door de NVvP. De werkgroep- leden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze conceptrichtlijn. De volgende personen (allen lid van en afgevaardigd door de NVvP) hadden zitting in de werkgroep:

  • Walter Matthys (voorzitter);
  • Nico Beuk;
  • Marjan Hansman (tot en met september 2011);
  • Lidwien Kok;
  • Margreet van Lookeren Campagne;
  • Robert Vermeiren.

 

Zoeken en beoordelen van literatuur

Angita Peterse en Annemiek van den Bosch hebben literatuur-searches uitgevoerd en de literatuur beoordeeld. Johan Remmerie heeft in belang­rijke mate bijgedragen aan de beoordeling van literatuur bij de modules betreffende farmacologie.

Belangenverklaringen

Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd reke­ning te houden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerke­lijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. De richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroeps­groepen en instellingen. De richtlijn is te downloaden vanaf www.ggzrichtlijnen.nl en via de website van de NVvP, www.nvvp.net.

Werkwijze

De werkgroep werkte gedurende 34 maanden aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. Voor de beantwoording van de uitgangsvragen werd de volgende werkwijze gehanteerd. Voor beantwoording van de uitgangs- vragen is systematisch gezocht naar publicaties die betrekking hadden op de vier hoofdthema's van deze richtlijn:

  • prevalentie en comorbiditeit;
  • diagnostiek;
  • beloop;
  • behandeling (psychosociaal; farmacologisch; combinaties van die twee). 

 

Gezocht werd in Pubmed, Psychinfo, Medline en de Cochrane Database. Voor zover dergelijke publicaties zijn opgenomen in de samenvattingen van de evidentie, zijn van die publicaties bewijstabellen gemaakt, waarin een beoordeling van de publicaties en een samenvatting van de resultaten is opgenomen. In verband met de brede reikwijdte van deze richtlijn was het niet mogelijk om van alle publicaties bewijstabellen te maken. In de literatuurlijsten per hoofdstuk is aangegeven van welke bronnen bewijsta- bellen aanwezig zijn, en van welke niet.

 

De werkgroepleden hebben vervolgens conceptteksten geformuleerd, die in de werkgroepbijeenkomsten werden besproken. De leden van de redactie hebben richtlijnteksten geformuleerd (bestaande uit, per uitgangsvraag: inleiding, overzicht van de empirische evidentie, samenvat­tingen van de empirische evidentie, praktijkrelevante overwegingen, en aanbevelingen). Na vaststelling van de conceptversie werd deze richtlijn in december 2012 ter autorisatie voorgelegd aan de NVvP en aan vertegen­woordigers van patiënten en ouders via de LPGGz en de oudervereniging Balans.

 

Uitgangsvragen

Voor ontwikkeling van deze richtlijn zijn uitgangsvragen opgesteld. Via de methodiek van evidence-based richtlijn ontwikkeling (ebro) zijn de antwoorden op de uitgangsvragen geformuleerd als aanbevelingen.

 

Onderbouwing richtlijn en EBRO-bewijsniveaus

Deze richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek, gezocht door het verrichten van systema­tische zoekacties. Er werd gezocht in de Cochrane database, Medline, Psychinfo, en bij vragen waarvoor dit relevant was ook in Cinahl.

 

Op verzoek zijn de volledige zoekstrategieën beschikbaar. Daarnaast werden artikelen geëxtraheerd uit literatuurlijsten van opgevraagde litera­tuur.

 

De beoordeling van de verschillende artikelen vindt u in de verschillende teksten terug onder het kopje ‘Samenvatting literatuur’. Het wetenschappelijke bewijs is vervolgens kort samengevat in de ‘Conclusies’ De belangrijkste literatuur waarop deze samenvatting is gebaseerd, staat bij deze samenvatting vermeld, inclusief de mate van bewijs.

 

Voor een deel van de publicaties die worden genoemd in het overzicht van de empirische evidentie, is geen bewijstabel opgenomen. Er was onvoldoende financiële ruimte om alle genoemde artikelen te wegen via de uitvoering van nieuwe meta-analyses. De werkgroep heeft ervoor gekozen deze publicaties toch op te nemen en te gebruiken in overzichten en samenvattingen van de empirische evidentie. In een volgende versie van de richtlijn kunnen deze publicaties dan worden voorzien van een bewijstabel. In de literatuurlijsten per hoofdstuk wordt duidelijk gemaakt voor welke publicaties er voor deze richtlijn bewijstabellen zijn gemaakt, en welke publicaties wel gebruikt zijn in deze richtlijn maar waarvan geen formele bewijstabellen zijn gemaakt. De bewijstabellen bij deze richtlijn zijn beschikbaar via de website van de NVvP en via www.ggzrichtlijnen.nl. Voor het formuleren van een aanbeveling zijn er naast het wetenschap­pelijk bewijs vaak nog andere aspecten van belang, bijvoorbeeld: patiën­tenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid (in verschillende echelons) of organisatorische aspecten. Deze aspecten worden, voor zover niet weten­schappelijk onderzocht, vermeld onder het kopje ‘Over­wegingen. In deze overwegingen spelen de ervaring en de mening van de werkgroepleden een belangrijke rol. De ‘aanbeveling' is het resultaat van de integratie van het beschikbare bewijs met de weergegeven praktijkrele- vante overwegingen.

 

De keuzes voor de indeling van methodologische kwaliteit van onder­zoeken, en de indeling van niveaus van bewijs van conclusies zijn geba­seerd op de EBRO-methodiek, zie tabel 1.1 en 1.2.

 

Tabel 1.1 Indeling van methodologische kwaliteit van afzonder­lijke onderzoeken

Classificatie

Interventie

Diagnostisch accuratesseonderzoek

Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose

A1

Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau.

A2

Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.

Onderzoek ten opzichte

van een referentietest

(een ‘gouden standaard’)

met tevoren gedefinieerde

afkapwaarden en

onafhankelijke

beoordeling van de

resultaten van test en

gouden standaard,

betreffende een

voldoende grote serie van

opeenvolgende patiënten

die allen de index- en

referentietest hebben

gehad.

Prospectief

cohortonderzoek van

voldoende omvang

en follow-up, waarbij

adequaat gecontroleerd

is voor confounding en

selectieve follow-up

voldoende is uitgesloten.

B

Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt- controleonderzoek, cohortonderzoek).

Onderzoek ten opzichte

van een referentietest,

maar niet met alle

kenmerken die onder A2

zijn genoemd.

Prospectief cohortonderzoek,

maar niet

met alle kenmerken

als genoemd onder

A2, of retrospectief

cohortonderzoek,

of patiënt-controleonderzoek.

C

Niet-vergelijkend onderzoek.

 

 

D

Mening van deskundigen.

 

 

* Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies

 

Tabel 1.2 Niveau van de bewijsvoering in de conclusie

Niveau

Conclusie gebaseerd op

1

Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2.

2

Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B.

3

Eén onderzoek van niveau B of C.

4

Mening van deskundigen.

Volgende:
odd/cd Ouderbegeleiding