Opiaten Somatische gezondheid
Uitgangsvraag
Welk onderzoek is van belang voor de somatische gezondheid van patiënten?
Aanbeveling
Bij elke nieuwe patiënt wordt standaard een somatisch anamnese afgenomen, inclusief over voedingspatroon en aandoeningen in de familie, en wordt een lichamelijk onderzoek gedaan, inclusief oriënterend neurologisch onderzoek. Op indicatie wordt aanvullend laboratoriumonderzoek verricht en/of een ECG gemaakt.
Met het oog op ongewenste zwangerschap en soa's dient gevraagd te worden naar risicovol seksueel gedrag en naar anticonceptie.
Het algoritme voor aanvullend onderzoek luidt als volgt.
1 Bij start behandeling en bij algemene gezondheidsklachten:
- bezinkingssnelheid van erytrocyten (BSE) of C-reactieve proteïne (CRP), hemoglobine (Hb), mean corpuscular volume (gemiddeld celvolume van de erytrocyten: MCV), thyroïdstimulerend hormoon (TSH), glucose (nn);
- alkalische fosfatase (AF), alanineaminotransferase (ALAT), aspar- taataminotransferase (ASAT), bilirubine, y-GT;
- bij vermoeden van nierlijden: creatinine.
2 Bij overmatig alcoholgebruik:
- BSE of CRP, Hb, MCV, TSH, glucose (nn)
- AF, ALAT, ASAT, bilirubine, kreatinine, y-GT.
3 Bij intraveneus gebruik (actueel of vroeger):
- BSE of CRP, Hb, MCV, TSH, glucose (nn);
- AF, ALAT, ASAT, bilirubine, kreatinine, y-GT;
- hepatitis B (HBsAg, IgM-anti-HBc), hepatitis C (anti-hepatitis- C-virus: anti-HCV; hcv-rna), hiv 1 en 2 (toestemming vragen) (enzyme-linked immunosorbent assays: elisa).
4 Bij onveilig seksueel gedrag:
- op grond van anamnese:
- gonorroe (kweek; polymerasekettingreactie: PCR), chlamydia (PCR), lues (Treponema pallidum-hemagglutinatiereactie: TPHA; Treponema Pallidum Particle Agglutination Assay: TPPA), fluorescent treponemal antibody-absorption (FTA-ABS)], hiv 1 en 2 (toestemming vragen) (ELISA), trichomoniasis (kweek), herpes 1 en 2 (kweek, PCR).
5 Bij overmatig nicotine- en/of cocaïnegebruik wordt het risico op hart- en vaatziekten in kaart gebracht:
- lengte; gewicht en buikomvang; bereken BMI;
- de bloeddruk: tweemaal binnen een consult.
- indien systolische bloeddruk (sbd) > 140 mmHg:
- herhaal na minstens 24 uur;
- neem het gemiddelde van de laatste twee metingen.
- meet tijdens eerste consult aan beide armen, en verder aan de arm met de hoogste waarden.
- totaal cholesterol, HDL-cholesterol, LDL-cholesterol TC-HDL-ratio, triglyceriden, glucose (nuchter);
- ECG.
6 Leeftijd hoger dan 30 jaar:
- K, Mg.
7 In bijna alle gevallen (misbruik van alcohol, nicotine en/of cocaïne; gebruik van methadon, antidepressiva, antipsychotica):
- ECG.
De somatische diagnostiek voor patiënten die langdurig in zorg zijn, wordt, voor zover dit niet of nog onvoldoende het geval is, op systematische wijze in gang gezet. Het doel is om binnen een tevoren vastgestelde termijn de diagnostiek bij alle patiënten op orde te hebben.
Patiënten die langer dan een jaar afhankelijk zijn, worden gescreend op tuberculose (TBC), hiv, het hepatitis-C-virus (HCV), het hepatitis-B-virus (HBV) en COPD (chronic obstructive pulmonary disease). Aansluitend vindt gerichte behandeling plaats.
Bij incidentele gezondheidsklachten is alertheid op de mogelijke aanwezigheid van soa's, tbc en/of huidinfecties en -infestaties noodzakelijk.
Bij diverse psychofarmaca is geprotocolleerde aandacht voor hart- en vaatziekten en/of het metabool syndroom noodzakelijk.
Speciale aandacht is vereist bij het gebruik van lithium en de stemmingsstabilisatoren, evenals bij gebruik van de zogeheten aspecifieke antipsychotica.
Overwegingen
Onderzoek naar somatische consequenties dient te worden gedaan op de volgende momenten, en gericht te zijn op de volgende aandoeningen:
- bij elke intake standaard ook somatiek (anamnese inclusief voedings- en familieanamnese, lichamelijk en aanvullend onderzoek);
- bij opiaatverslaafden die ook cocaïne gebruiken en/of roken, dient bij intake vanwege de verhoogde kans op hart- en vaatziekten altijd een ecg gemaakt te worden;
- projectmatig screenen op hiv, hepatitis B-virus (HBV), hepatitis C-virus (HCV) en chronic obstructive pulmonary disease (COPD);
- aandacht voor soa's, tuberculose en huidaandoeningen;
- geprotocolleerd aandacht voor metabool syndroom en hart- en vaatziekten bij psychofarmacagebruik.
Verslaving brengt veelal een risicovolle leefstijl met zich mee. Verslaafden hebben meer en ernstiger lichamelijke pathologie dan hun leeftijdsgenoten. Daarom is meer dan bij andere patiënten gespitstheid op pathologie noodzakelijk. Als eerste wordt de anamnese ruimhartig afgenomen: alle vermeldingen van de patiënt dienen te worden uitgediept. Ten tweede dient de indicatie voor vervolgonderzoek royaler te worden gesteld. Bij elke opiaatverslaafde patiënt met een verhoogde kans op hart- en vaatziekten (bijvoorbeeld nicotine- en/of cocaïnemisbruik) of een verhoogde kans op hartritmestoornissen bij het gebruik van methadon (zie module ‘Onderhoudsbehandelingen’) dient bij intake een ecg gemaakt te worden. In veel gevallen zijn patiënten langdurig in behandeling geweest zonder dat hun pathologie systematisch in kaart is gebracht. Daarom wordt aanbevolen om - naast het verrichten van een systematische intake bij nieuwe patiënten - planmatig alle patiënten in langdurige of chronische zorg een hernieuwde evaluatie te laten doorlopen.
De mogelijkheid tot periodieke screening op tuberculose wordt in veel steden aangeboden door de GGD. Daarnaast levert systematische screening op humaan immunodeficiëntievirus (hiv), hepatitis B-virus (HBV), hepatitis C-virus (HCV) en chronisch obstructief longlijden (COPD), gevolgd door behandeling, veel gezondheidswinst op. Patiënten blijken verrassend goed gemotiveerd voor en compliant bij het ondergaan van een zware behandeling als die tegen hcv. Somatisch specialisten zijn bereid grote inspanningen te leveren, zowel bij het opzetten van projecten, als bij de uitvoering ervan. Het houden van spreekuren op locatie van de verslavingsinstelling is geen uitzondering.
Bij psychofarmaca is monitoren van de somatische toestand noodzakelijk. De bijwerkingen kunnen zo ingrijpend zijn dat systematische aandacht noodzakelijk is. Dit geldt in het bijzonder (maar niet uitsluitend) voor de parasympathische, extrapiramidale, adrenerge, serotonerge en cytochroom-p- (cyp-) systemen. Vooral bij lithium zijn de marges dermate klein dat het een vraag is of dit middel veilig toepasbaar is in de verslavingspsychiatrie. Verder vereisen carbamazepine, valproïnezuur, lamotrigine en clozapine speciale aandacht. Bij de zogeheten atypische antipsychotica is een verhoogd risico op het optreden van het metabool syndroom. Voor specifieke aanwijzingen kan men het Farmacotherapeutisch Kompas en de NVvP-richtlijnen voor angst, bipolaire stoornissen, en schizofrenie raadplegen. Als de verslavingsarts onvoldoende geschoold is of onvoldoende ervaring heeft met het voorschrijven van psychofarmaca, of bij complexe gevallen waarin specialistische kennis vereist is, dient een psychiater geconsulteerd te worden.
Onderbouwing
Achtergrond
Hoe om te gaan met meer somatische aspecten, zoals onderzoek naar infectieziekten (onder andere hepatitis, hiv en aids) is een te breed onderwerp om uitgebreid te behandelen in deze richtlijn. Maar dit onderwerp is zodanig van belang, dat de werkgroep er toch aandacht aan wil besteden. Deze module is niet tot stand gekomen volgens de EBRO-methodiek (evidence-based richtlijnontwikkeling), maar op basis van consensusvorming.
Verslaving heeft een grote uitwerking op diverse organen en/of orgaansystemen. De effecten zijn te verdelen in twee hoofdcategorieën:
- specifieke effecten van het betreffende middel;
- gevolgen van de leefstijl die verslaving met zich kan meebrengen. Daarnaast zijn er iatrogene effecten: veel van de voorgeschreven medicatie, vooral die voor comorbiditeit, heeft lichamelijke bijwerkingen. Het monitoren van het werkelijke druggebruik van patiënten via bijvoorbeeld urineonderzoek of een blaastest wordt apart besproken (in module ‘Urineonderzoek’). Deze module beperkt zich tot het ziekmakende effect van de middelen, de leefstijl en de medicatie. Bij aan opiaten verslaafde mannen en vrouwen komt risicovol seksueel gedrag frequent voor, met alle risico's van dien, zoals seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) en ongewenste zwangerschappen. In de anamnese dient daarom aandacht besteed te worden aan de risico's van onbeschermde seks en anticonceptie.
Conclusies
Niveau 4 |
Het doen van lichamelijk onderzoek naar somatische complicaties bij opiaatverslaving vindt voldoende steun in wetenschappelijk onderzoek en bestaande richtlijnen.
|
D:Mening van de Werkgroep Multidisciplinaire Richtlijn Opiaatverslaving. |
Samenvatting literatuur
De somatische gevolgen van opiaatverslaving zijn bij veel patiënten ernstig. Zowel de fysiologische effecten van opiaten als de met deze verslaving samenhangende levensstijl leiden vaak tot ernstige en diverse somatische consequenties. Veel patiënten hebben leverontstekingen, sommigen zijn besmet met hiv en weer anderen hebben ernstige gebitsproblemen. Zorgvuldige gezondheidszorg voor patiënten met een opiaatverslaving vraagt om diagnostiek, behandeling en monitoring van deze somatische consequenties.
Binnen de kaders van ontwikkeling van deze richtlijn was het niet mogelijk om uitgebreid in te gaan op de diverse somatische aspecten van opiaatverslaving. De werkgroep heeft ervoor gekozen om, voor de diverse aspecten die nodig zijn om somatische consequenties van opiaatverslaving te betrekken in diagnostiek en monitoring, geen literatuuronderzoek te doen. De werkgroep is van mening dat de in de overige overwegingen en in de aanbevelingen genoemde onderwerpen voldoende onderbouwd zijn door wetenschappelijke en professionele kennis om de aanbevelingen te ondersteunen.
Referenties
- Berman, A.H., Bergman, H., Palmstierna, T., & Schlyter, F. (2005). Evaluation of the Drug Use Disorders Identification Test (DUDIT) in criminal justice and detoxification settings and in a Swedish population sample. European Addiction Research, 11, 22-31.
- Berman, A.H., Palmstierna, T., Kallmen, H., & Bergman, H. (2007). The self- report Drug Use Disorders Identification Test: Extended (DUDIT-E): reliability, validity, and motivational index. Journal of Substance Abuse Treatment, 32, 357-369.
- Broekman, T.G., & Schippers, G.M. (2003). Specifications for the measuring of patient characteristics in substance abuse treatment: Eindrapport ZON project. Amsterdam/Nijmegen:AIAR/Beta.
- Brown, R.L., & Rounds, L.A. (1995). Conjoint screening questionnaires for alcohol and other drug abuse: criterion validity in a primary care practice. Wisconsin Medical Journal, 94, 135-140.
- Cheatle, M.D. & O'Brien, C.P. (2011). Opioid therapy in patients with chronic noncancer pain: Diagnostic and clinical challenges. Advances in Psychosomatic Medicine, 30, 61-91.
- Dijkstra, B.A., Krabbe, P.F., Riezebos, T.G., Staak, C.P. van der, & Jong, C.A. de. (2007). Psychometric evaluation of the Dutch version of the Subjective Opiate Withdrawal Scale (SOWS). European Addiction Research, 13, 81-88.
- Franken, I.H., Hendriks, V.M., & Brink, W. van den. (2002). Initial validation of two opiate craving questionnaires the obsessive compulsive drug use scale and the desires for drug questionnaire. Addictive Behaviors, 27, 675-685.
- Gossop, M., Darke, S., Griffiths, P., Hando, J., Powis, B., Hall, W., e.a. (1995). The Severity of Dependence Scale (SDS): Psychometric properties of the SDS in English and Australian samples of heroin, cocaine and amphetamine users. Addiction, 90, 607-614.
- Handelsman, L., Cochrane, K.J., Aronson, M.J., Ness, R., Rubinstein, K.J., & Kanof, P.D. (1987). Two new rating scales for opiate withdrawal. American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 13, 293-308.
- Hasin, D.S., Trautman, K.D., Miele, G.M., Samet, S., Smith, M., & Endicott, J. (1996). Psychiatric Research Interview for Substance and Mental Disorders (PRIMS): Reliability for substance abusers. American Journal of Psychiatry, 153, 1195-1201.
- Hendriks, V. (2009). Hoofdstuk 15: Meten en meetinstrumenten. In I. Franken, & W. van den Brink (Red.), Handboek verslaving (pp. 245-274). De Tijdstroom.
- Jong, C.A.J. de, Hoek, A.F.M. van, & Jongerhuis, M. (redactie). (2004). Richtlijn Detox: Verantwoord ontgiften door ambulante of intramurale detoxificatie. Amersfoort: GGZ Nederland. Raadpleegbaar via: http://www.ggznederland. nl/scrivo/asset.php?id=306065.
- Loth, C., Wits, E., Jong, C. de, & Mheen, D. van de. (2012). RIOB: Richtlijn Opiaatonderhoudsbehandeling, Herziene versie. Amersfoort: Resultaten Scoren.
- Makela, K. (2004). Studies of the reliability and validity of the Addiction Severity Index. Addiction, 99, 398-410; discussion 411-8.
- Marissen, M.A., Franken, I.H., Blanken, P, Brink, W. van den, & Hendriks, V.M. (2007). Cue exposure therapy for the treatment of opiate addiction: Results of a randomized controlled clinical trial. Psychotherapy and Psychosomatics, 76, 97-105.
- Marissen, M.A., Franken, I.H., Waters, A.J., Blanken, P, Brink, W. van den, & Hendriks, V.M. (2006). Attentional bias predicts heroin relapse following treatment. Addiction, 101, 1306-1312.
- McLellan, A.T., Luborsky, L., Woody, G.E., & O'Brien, C.P (1980). An improved diagnostic evaluation instrument for substance abuse patients. The Addiction Severity Index. Journal of Nervous and Mental Disease, 168, 26-33.
- Monsma, M., Roosenschoon, B.J. Wamel, A. van, & Rooijen, S. van. (2010). Lukt modelgetrouwe implementatie van Integrated Dual Disorder Treatment (IDDT)? Resultaten van het Doorbraakproject Dubbele Diagnose. Tijdschrift voor Rehabilitatie en Herstel, 2, 2010.
- NICE. (2007). Drugmisuse: Opioid detoxification. London: National Institute for Health and Clinical Excellence.
- Posthuma, T., Vos, R., Kerkmeer, M., Blanken, P., Klerk, C. de. (2003). Dubbele diagnose, dubbele hulp: Richtlijnen voor diagnostiek en behandeling. Den Haag: Parnassia.
- Schippers, G.M., Broekman, T.G., Buchholz, A., Koeter, M.W., & Brink, W. van den (2010). Measurements in the Addictions for Triage and Evaluation (MATE): An instrument based on the World Health Organization family of international classifications. Addiction, 105, 862-871.
- Skinner, H.A. (1982). The drug abuse screening test. Addictive Behaviors, 7, 363-371.
- Trimbos-instituut. (2010). Nationale Drug Monitor: Jaarbericht. Utrecht: Trimbos-instituut.
- Weijers, J. (2009). Hoofdstuk 16 Laboratoriumonderzoek. In I. Franken, & W. van den Brink (Red.), Handboek verslaving (pp. 275-295). De Tijdstroom.
- Zijlstra, F., Booij, J., Brink, W. van den, & Franken, I.H. (2008). Striatal dopamine D2 receptor binding and dopamine release during cue-elicited craving in recently abstinent opiate-dependent males. European Neuropsychopharmacology, 18, 262-270.
- Zijlstra, F., Veltman, D.J., Booij, J., Brink, W. van den, & Franken, I.H. (2009). Neurobiological substrates of cue-elicited craving and anhedonia in recently abstinent opioid-dependent males. Drug And alcohol Dependence, 99, 183-192.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-01-2013
Laatst geautoriseerd : 01-01-2013
Geplande herbeoordeling :
De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. Uiterlijk in 2017 bepaalt de NVvP of deze richtlijn nog actueel is. Indien nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn om een herzieningstraject te starten.
De andere aan deze richtlijn deelnemende beroepsverenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de actualiteit van de aanbevelingen in de richtlijn; hen wordt verzocht relevante ontwikkelingen kenbaar te maken aan de eerstverantwoordelijke.
Algemene gegevens
Financiering en opdrachtgevers: Centrale Commissie Behandeling Heroïneverslaving (CCBH), Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP).
Doel en doelgroep
Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. In de conclusies wordt aangegeven wat de wetenschappelijke stand van zaken is. De aanbevelingen zijn gericht op het expliciteren van optimaal professioneel handelen in de gezondheidszorg en zijn gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming. In deze aanbevelingen zijn naast de wetenschappelijke argumenten ook professionele kennis en ervaringskennis meegenomen, samengevat in de overige overwegingen.
Deze richtlijn beoogt een leidraad te geven voor de dagelijkse praktijk van hulpverleners in de gezondheidszorg die betrokken zijn bij diagnostiek en behandeling van patiënten met opiaatverslaving. Om de implementatie te bevorderen, biedt deze richtlijn aanknopingspunten voor protocollen op plaatselijk, instituuts- of regioniveau en voor transmurale afspraken.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die aan de ontwikkeling van de richtlijn hebben bijgedragen: psychiaters, psychologen, verslavingsgeneeskundigen, verpleegkundigen en verzorgenden in de verslavingszorg (zie ook ‘Samenstelling werkgroep’).
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in december 2009 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP), het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN), onder voorzitterschap van professor doctor Wim van den Brink, hoogleraar psychiatrie en verslaving aan de Universiteit van Amsterdam.
De werkgroepleden waren door de wetenschappelijke verenigingen gemandateerd voor deelname aan deze werkgroep; de totale samenstelling van de werkgroep is goedgekeurd door alle deelnemende wetenschappelijke verenigingen. De werkgroepleden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze conceptrichtlijn. De volgende personen hadden zitting in de werkgroep.
- Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP):
- Wim van den Brink (voorzitter);
- Hein de Haan;
- Pieter-Jan Carpentier.
- Nederlands Instituut van Psychologen (NIP):
- Gerard Schippers (vice-voorzitter);
- Ellen Vedel.
- Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland (WGN):
- Hein Sigling.
- Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN):
- Chris Loth.
Voor de ontwikkeling van uitgangsvragen, teksten en aanbevelingen is contact gezocht met de Nederlandse Internisten Vereniging om een vertegenwoordiger te leveren met deskundigheid in het onderwerp methadon en QT-verlenging. Daarop is door deze vereniging Gerard Rongen als werk- groeplid toegevoegd.
Klankbordgroep
Bij het vaststellen van de uitgangsvragen en het vaststellen van de conceptversie van de richtlijn is om input gevraagd van de klankbordgroep. Deze klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van diverse beroepsverenigingen en belanghebbende partijen. Binnen deze klankbordgroep werd een aparte focusgroep patiëntenparticipatie gevormd. De volgende personen hadden zitting in de klankbordgroep:
- K.A.H. van der Horst, Tactus Verslavingszorg.
- C. Keuch, Cliëntenraad Arkin Jellinek, Amsterdam.
- R. van den Abeele, lsovd.
- R. Ashruf, Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland.
- R. Asma, Cliëntenraad Mondriaan.
- W. Barends, Brijder Verslavingszorg.
- F. Bary, Centrale Cliëntenraad Centrum Maliebaan.
- M. Boonstra, Jellinek.
- J. van Essen, Tactus Verslavingszorg.
- E. Gillet, Cliëntenraad Novadic-Kentron.
- H. Gras, Altrecht.
- M. de Haan, Belangenvereniging Druggebruikers mdhg.
- M. Hazenbroek, lsovd.
- C. de Jong, Vereniging voor Verslavingsgeneeskunde Nederland.
- M. Kat, Regiocliëntenraad Brijder Noord-Holland.
- C. Koster, Cliëntenraad Tactus Verslavingszorg.
- W. Los, Belangenvereniging Druggebruikers mdhg.
- T. Malesevic, ggz Arkin, cluster Verslaving en Psychiatrie.
- M. Merkx, Nederlandse Vereniging van Psychologen.
- G. van Santen, ggd.
- V. dos Santos, Belangenvereniging Druggebruikers mdhg.
- E. Tolkamp, Cliëntenraad Mondriaan.
- P. Vossenberg, Tactus Verslavingszorg.
Externe deskundigen
Voor vier onderwerpen is specifieke input gevraagd aan externe deskundigen. Voor de wijze van dosering van naloxon bij een overdosering opiaten (module ‘Crisisinterventie bij overdosering’) is informatie gevraagd van de heer D. Kagenaar, anesthesist in het Flevoziekenhuis te Almere. Voor module ‘Crisisinterventie bij overdosering’ (Onderzoek somatische gezondheid) is inbreng gevraagd van de heer R. Jamin, tot 1 januari 2012 arts voor verslavingsziekten. Voor de modules over acupunctuur en ibogaïne zijn teksten geleverd door mevrouw C. de Jong, anesthesioloog-verslavingsarts bij Stichting Miroya en onderzoeker via de afdeling Experimentele Anesthesiologie, amc, Amsterdam. Deze teksten zijn na de commentaarfase bewerkt door de werkgroep en door de heer P. Blanken, senior onderzoeker bij Parnassia Addiction Research Centre (parc), Brijder Verslavingszorg.
Belangenverklaringen
Een map met verklaringen van werkgroepleden over mogelijke financiële belangenverstrengeling ligt ter inzage bij de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie. Er zijn geen bijzondere vormen van belangenverstrengeling gemeld.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
Deze richtlijn wordt verspreid onder alle relevante beroepsgroepen en instellingen. Daarnaast wordt een samenvatting van de richtlijn gepubliceerd in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en in tijdschriften van de deelnemende wetenschappelijk verenigingen. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van het Trimbos-instituut (www.trimbos.nl of www.ggzrichtlijnen.nl) en via de websites van de NVvP en ccbh. Naast de richtlijn zelf wordt ook een versie voor patiënten ontwikkeld, in samenwerking met leden van de focusgroep patiëntenarticipatie, uitgevoerd door Stichting Mainline.
Werkwijze
De multidisciplinaire werkgroep is bij het opstellen van de uitgangsvragen uitgegaan van het proces van diagnostiek, indicatiestelling en behandeling van opiaatverslaving. Daartoe zijn uitgangsvragen opgesteld, waarvoor via de methodiek van evidence-based richtlijnontwikkeling (ebro) antwoorden zijn geformuleerd in de vorm van aanbevelingen. De uitgangsvragen zijn besproken met de klankbordgroep en de focusgroep patiëntenparticipatie.
De werkgroep werkte gedurende 24 maanden (9 vergaderingen) aan de totstandkoming van de conceptrichtlijn. Voor de beantwoording van de uitgangsvragen werd de volgende werkwijze gehanteerd. De Guidelines for the psychosocially assisted pharmacological treatment of opioid dependence (WHO, 2009) werd als basis voor de antwoorden gekozen. Deze richtlijn werd daartoe met behulp van het AGREE-instrument als kwalitatief goed beoordeeld door het Trimbos-instituut.
Daarnaast werden twee richtlijnen gebruikt die door NICE (Engeland) zijn ontwikkeld: Drug misuse: Opioid detoxification (nice, 2007a) en Drug misuse: Psychosocial interventions (nice, 2007b). Omdat NICE-richtlijnen algemeen als gouden standaard voor richtlijnontwikkeling worden beschouwd, zijn deze richtlijnen door de werkgroep als kwalitatief goede richtlijnen geaccepteerd zonder een aanvullende AGREE-beoordeling.
De werkgroep heeft besloten dat van publicaties die worden gebruikt voor beantwoording van uitgangsvragen en die in de genoemde richtlijnen worden besproken, geen nieuwe bewijstabellen (evidencetabellen) zouden worden gemaakt. In de literatuurlijsten zal duidelijk worden aangegeven in welke richtlijn een publicatie is gebruikt en beoordeeld. De geïnteresseerde lezer wordt uitgenodigd om in die richtlijnen informatie over de betreffende publicatie en de beoordeling daarvan te lezen.
Voor het beantwoorden van de uitgangsvragen is ook gezocht naar bronnen die zijn gepubliceerd nadat deze richtlijnen zijn gepubliceerd. En omdat de richtlijnen niet alle uitgangsvragen behandelen, zijn eigen zoekacties uitgevoerd in Pubmed, Psychinfo, Medline en de Cochrane Database en Cinahl. Voor zover dergelijke publicaties zijn opgenomen in de conclusies, zijn van die publicaties zo veel mogelijk bewijstabellen gemaakt, waarin beoordeling van de publicaties en samenvatting van de resultaten is opgenomen.
De leden van de redactie hebben richtlijnteksten geformuleerd (bestaande uit, per uitgangsvraag: inleiding, wetenschappelijke onderbouwing, conclusies op basis van wetenschappelijke onderbouwing, overige overwegingen en aanbevelingen). Deze teksten werden in de werkgroepbijeenkomsten besproken. Op onderdelen leverden de overige werkgroepleden tekstvoorstellen.
Afrondingsfase
De uiteindelijke teksten vormen samen de conceptrichtlijn die in januari 2012 per e-mail in pdf aan alle betrokken beroepsverenigingen, aan de leden van de klankbordgroep, aan de lpggz en via internet aan het veld ter commentaar aangeboden. Dit commentaar is door de werkgroep verwerkt. Alle commentaar is van een reactie voorzien. Deze commentaartabel is voor het publiek in te zien op de website van de NVvP en via www. ggzrichtlijnen.nl. Na verwerking van het commentaar is de richtlijn ter autorisatie aan de betrokken verenigingen en het Landelijk Platform GGz (lpggz) aangeboden.
Wetenschappelijke onderbouwing
De richtlijn is voor zover mogelijk gebaseerd op bewijs uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek, voor een deel samengevat in de eerdergenoemde richtlijnen van NICE en WHO. Daarnaast werden relevante artikelen gezocht door het verrichten van systematische zoekacties. Er werd gezocht in de Cochrane Database, Medline, Psychinfo, en bij vragen waarvoor dit relevant was ook in Cinahl. Op verzoek zijn de volledige zoekstrategieën beschikbaar. Daarnaast werden artikelen geëxtraheerd uit literatuurlijsten van opgevraagde bronnen.
Er was onvoldoende financiële ruimte om alle genoemde artikelen te wegen via de uitvoering van nieuwe meta-analyses. De werkgroep heeft ervoor gekozen deze publicaties toch op te nemen en te gebruiken in de wetenschappelijke onderbouwing van de conclusies. In een volgende versie van de richtlijn kunnen deze publicaties dan gewogen worden.
In de literatuurlijsten per module wordt duidelijk gemaakt welke publicaties afkomstig zijn uit de genoemde richtlijnen, voor welke publicaties er voor deze richtlijn bewijstabellen zijn gemaakt, en welke publicaties wel gebruikt zijn in deze richtlijn, maar waarvan geen formele bewijstabellen zijn gemaakt.
De keuzes voor de indeling van methodologische kwaliteit van studies en de indeling van niveaus van bewijs van conclusies zijn gebaseerd op de EBRO-methodiek (evidence-based richtlijnontwikkeling). In de volgende tabellen zijn deze indelingen samengevat.
Tabel 1.1 Indeling van methodologische kwaliteit van individuele onderzoeken
Classificatie |
Interventie |
Diagnostisch accuratesseonderzoek |
Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose |
A1 |
Systematische review van ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau. |
||
A2
|
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang.
|
Onderzoek ten opzichte van een referentietest (een ‘gouden standaard') met tevoren gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke beoordeling van de resultaten van test en gouden standaard, betreffende een voldoende grote serie van opeenvolgende patiënten die allen de index- en referentietest hebben gehad. |
Prospectief cohortonderzoek van voldoende omvang en follow-up, waarbij adequaat gecontroleerd is voor confounding en selectieve follow-up voldoende is uitgesloten. |
B
|
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controleonderzoek, cohortonderzoek). |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd.
|
Prospectief cohort- onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2, of retrospectief cohortonderzoek, of patiënt- controleonderzoek. |
C |
Niet-vergelijkend onderzoek. |
||
D |
Mening van deskundigen. |
Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Tabel 1.2 Niveau van de bewijsvoering in de conclusie
Niveau |
Conclusie gebaseerd op |
1 |
Onderzoek van niveau A1 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2. |
2 |
Eén onderzoek van niveau A2 of ten minste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B. |
3 |
Eén onderzoek van niveau B of C. |
4 |
Mening van deskundigen. |