Ondervoeding bij patiënten met kanker

Initiatief: LWDO Aantal modules: 30

Ondervoeding - Effect voorlichting en voedingsadviezen

Uitgangsvraag

Wat is het effect van voorlichting en voedingsadviezen op ondervoeding bij patiënten met kanker?

Aanbeveling

Individuele voorlichting en advisering
Men dient een patiënt met kanker met (risico op) ondervoeding te verwijzen naar de diëtist voor individueel voedingsadvies. Algemene, schriftelijke voedingsadviezen of voedingsadviezen door andere hulpverleners kunnen een waardevolle aanvulling zijn, maar vervangen niet het individuele advies door de diëtist.

Proactieve systematische voedingsvoorlichting en dieetadvisering
Men dient bij vormen van kanker, die een voedingsproblematiek met groot risico op ondervoeding met zich meebrengen, zoals hoofdhals en gastro-enterologische tumoren, een individuele voedingsadvisering door de diëtist te geven. Dit behoeft een vaste plaats vroeg in de behandeling en er wordt niet afgewacht tot er klachten optreden.

Kwaliteit van leven
Er wordt geadviseerd om ondervoeding effectief te bestrijden of om een behaald resultaat te behouden de voorlichting en dieetadvisering gedurende langere tijd te herhalen.

Een multidisciplinaire samenwerking tussen diëtist, arts, verpleegkundige en andere hulpverleners en een transmurale overdracht van klinische diëtisten naar diëtisten in verzorgings- en verpleeghuizen dan wel de thuissituatie en vice versa is vereist.

Effect van drinkvoeding
Drinkvoeding voor medisch gebruik wordt alleen geadviseerd ingepast in en als onderdeel van een individueel voedingsadvies door de diëtisten niet als vervanging van een individueel voedingsadvies.

Palliatieve fase
Er kan geen aanbeveling gegeven worden over het effect van voorlichting en voedingsadviezen in de palliatieve fase.

Overwegingen

Meerdere studies tonen aan dat een positief effect op ondervoeding vooral wordt bereikt als de voorlichting en het advies wordt gegeven door de diëtist en is afgestemd op de individuele patiënt. Aanpassing van het voedingspatroon, wijziging van de orale inname vergt inspanning gedurende enige tijd van de patiënt en van de hulpverleners. Na anamnese en diëtistische diagnose kan niet worden volstaan met eenmalig advies, maar moet voorlichting en voedingsadvies worden herhaald en bijgesteld op geleide van individuele resultaten en veranderingen in ziekteverloop en behandelingen.
Dieetadvisering gericht op preventie en behandeling van ondervoeding kan klinisch, poliklinisch, in de zelfstandige praktijk en in de thuissituatie plaatsvinden. Vooralsnog zijn er voldoende diëtisten om de individuele consulten te verlenen. Met ingang van 1 januari 2012 is dieetzorg echter niet meer in de basis zorgverzekering opgenomen hetgeen de toegankelijkheid van een individueel consult van de diëtist ernstig kan belemmeren.
Continuïteit in de voedingszorg en dieetadvisering en multidisciplinaire afstemming is een voorwaarde om ondervoeding te behandelen of te bestrijden. Zorg voor de voedingstoestand hoort tot het professioneel handelen van de diëtist, arts, verpleegkundige, paramedici en andere zorgverleners. Bij ontslag uit het ziekenhuis naar elders (thuis, verpleeghuis, verzorgingshuis) is het van groot belang om het risico op ondervoeding te blijven monitoren en een ingezette behandeling te continueren. Daarbij is het nodig om herhaling van voorlichting en voedingsadviezen te bieden aangepast aan de mogelijkheden en wensen van de patiënt, de ziekteontwikkelingen en de plaats waar patiënt dan verblijft. Transmurale overdracht van klinische diëtisten naar instellings- en thuiszorgdiëtisten en vice versa is dan ook belangrijk voor het welzijn en de KvL van de patiënt. Indien de patiënt naar huis gaat of wordt opgenomen zal de arts zorg moeten dragen voor een verwijzing naar een diëtist om een behaald effect van een ingezette interventie niet verloren te laten gaan.
Het aanbod van gewone voedingsmiddelen met een hoge dichtheid aan energie en nutriënten is ruim, veilig en gemakkelijk vrij verkrijgbaar. Drinkvoeding voor medisch gebruik met een hoog gehalte aan energie, eiwit en micronutriënten heeft daarnaast duidelijk een plaats om de voedingsbehoefte te dekken. Het aanbod aan deze drinkvoeding is groot,  maar nog eenzijdig in smaak en consistentie. Ondervoeding en risico op ondervoeding is in de basis zorgverzekering een indicatie om drinkvoeding voor medisch gebruik te vergoeden. Het enkele advies om drinkvoeding te gebruiken volstaat echter niet om de voedingstoestand op langere termijn effectief te verbeteren. Indien drinkvoeding alleen wordt voorgeschreven zonder individuele aanpassing van en inpassing in de gebruikelijke voeding is het effect op de voedingstoestand beperkt en vaak kortdurend.
Het aanbieden van voedingsvoorlichting en advisering op individueel niveau vergt organisatie van zorg met aandacht voor taken en verantwoordelijkheden van diëtist, verpleegkundige, arts en andere paramedische en ondersteunende hulpverleners.

Onderbouwing

Individuele voorlichting en advisering

Niveau 1

Het is aangetoond dat individueel voedingsadvies door de diëtist, gericht op de verbetering van de orale inname, aan patiënten met een hoofdhals of gastro-enterologische tumor, voor, tijdens en na radiotherapie een positief effect heeft op de inname van energie en eiwit en op gewichtsbehoud dan wel gewichtsverbetering.

A2: [Isenring, 2004 (2); Ravasco, 2005 (4); Ravasco, 2005 (14)]
B: [van den Berg, 2010 (1); Ireton-Jones, 1995 (5)]

Niveau 2

Het is aannemelijk dat de inname van energie en eiwit door een individueel dieetadvies op basis van gewone voedingsmiddelen langduriger kan worden verbeterd dan door alleen suppletie met drinkvoeding bij patiënten met een hoofdhals of gastro-enterologische tumor bij radiotherapie.

A2: [Ravasco, 2005 (4); Ravasco, 2005 (14)]

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat een individueel voedingsadvies door de diëtist gericht op de orale inname aan patiënten met een gastro-enterologische tumor postoperatief geen verschillend effect heeft als sondevoeding of parenterale voeding op de inname van energie, eiwit en het lichaamsgewicht.

B: [Hytlander, 2005 (6)]

Niveau 3

Er zijn aanwijzingen dat een individueel voedingsadvies door de diëtist gericht op de orale inname aan patiënten met een gastro-enterologische tumor na diagnose een beter effect op gewichtsbehoud dan wel gewichtsverbetering heeft dan groepsvoorlichting of een algemeen (schriftelijk) advies.

B: [Person, 2002 (3)]


Proactieve systematische voedingsvoorlichting en dieetadvisering

Niveau 2

Het is aannemelijk dat een voedingsbehandelprotocol, waarbij de patiënten met een hoofdhals- of oesophaguscarcinoom voor, tijdens en na radiotherapie systematisch en proactief worden benaderd met voedingsadviezen om de voedingsbehoefte te dekken, een positiever effect op gewichtsbehoud en gewichtverbetering heeft dan voedingsadviezen op basis van klachten van de patiënt.

B: [van den Berg, 2010 (1); Odelli, 2005 (7); Wood, 2005 (8)]


Kwaliteit van leven

Niveau 1

Het is aangetoond dat bij systematisch individuele voedingsadviezen door een diëtist gericht op de verbetering van de orale inname voor, tijdens en na radiotherapie bij hoofdhals- en gastro-enterologische tumoren de kwaliteit van leven meer wordt bevorderd dan bij algemene adviezen.

A1: [Halfdanarson, 2008 (9)]


Effect van drinkvoeding

Niveau 2

Het is aannemelijk dat drinkvoeding op korte termijn de inname van energie en voedingsstoffen kan verhogen bij patiënten die worden behandeld met radiotherapie.

A2: [Ravasco, 2005 (4); Ravasco, 2005 (14)]
B: [Elia, 2006 (11); McCarthy, 1999 (10)]


Palliatieve fase

Niveau 4

Er zijn onvoldoende aanwijzingen om op basis van deze studies conclusies te trekken over het effect van voorlichting en voedingsadviezen in de palliatieve fase.

D [Mening van de werkgroep]

Eten en drinken zijn onderdeel van het sociale leefpatroon. Iedere patiënt maakt individuele keuzes en heeft eigen motivaties om producten en maaltijden al dan niet met een bepaalde frequentie te gebruiken. In tegenstelling tot enterale en parenterale voeding, die door medische hulpverleners wordt samengesteld en toegediend, is orale voeding een gemotiveerde keuze en inspanning van de patiënt zelf. Drinkvoeding is weliswaar in voedingssamenstelling sterk gelijkend op sondevoeding, maar valt in dit bestek toch onder de orale inname omdat het gebruik ook zo ervaren wordt door de patiënt.
Voorlichting en voedingsadviezen kunnen de motivatie van de patiënt ten aanzien van eten en drinken sturen. Bij deze uitgangsvraag is bekeken of en in welke mate voorlichting en voedingsadviezen ten aanzien van orale voeding kunnen bijdragen aan het voorkomen dan wel bestrijden van ondervoeding. Uitkomstmaten zijn lichaamsgewicht, de inname van energie en eiwit, dekking van de voedingsbehoefte, voedingstoestand, en kwaliteit van leven (KvL).

Individuele voorlichting en advisering
Verschillende studies bevestigen een positief effect van een individueel en op de patiënt toegesneden voedingsadvies door de diëtist. Dat effect is positiever dan een algemeen voedingsadvies of een voedingsadvies door andere hulpverleners zoals verpleegkundigen en artsen.
Van den Berg et al [2010 (1)] vergeleken individueel voedingsadvies door de diëtist met algemeen voedingsadvies door de verpleegkundige aan patiënten met een hoofdhals tumor voor, tijdens en na radiotherapie al dan niet gecombineerd met chirurgie of chemotherapie. Bij individueel advies nam ondervoeding af en trad minder gewichtsverlies op na behandeling. Bij algemeen advies nam de ondervoeding toe en was er meer gewichtsverlies na behandeling. 
Isenring et al [2004 (2)] bestudeerden bij patiënten met een hoofdhals of gastro-enterologische tumor het gewichtsverloop bij radiotherapie. In de interventiegroep (individueel assessment en advies door de diëtist) was het gemiddeld gewichtsverlies van - 0.4 kg significant beperkter dan in de controlegroep (gebruikelijke zorg d.w.z. algemeen advies door andere hulpverleners en brochure) met een gemiddeld gewichtsverlies van - 4.7 kg. In de interventiegroep kwam 22% gewichtsverlies voor versus 43% in de controlegroep en in de interventiegroep was het gewichtsverlies  ook minder groot. De voedingstoestand, uitgedrukt in de PG-SGA score, bleef op de verschillende meetmomenten in de interventiegroep beter dan in de controlegroep. 
Persson et al [2002 (3)] volgden patiënten met een maag- of colorectale tumor na diagnose, waarvan bij start 71-79% van de patiënten onbedoeld gewichtsverlies had; de helft >50%. Patiënten werden gerandomiseerd voor individueel advies, individueel + groepsadvies, groepsadvies of gebruikelijke zorg. Bij een individueel voedingsadvies en advies met groepsvoorlichting was de inname van energie en eiwit en de gewichtstoename na 3, 6, 12 en 24 maanden steeds groter dan bij patiënten, die alleen groepsvoorlichting of gebruikelijke zorg kregen. 
Ravasco et al [2005 (4)] bestudeerden in twee studies bij twee verschillende tumoren (hoofdhals en colorectaal) bij start, einde en drie maanden na radiotherapie de inname van energie en eiwit en de voedingstoestand, uitgedrukt in de PG-SGA-score. Zij vergeleken patiënten die wekelijks een individueel advies kregen op basis van gewone voedingsmiddelen (groep 1) met patiënten die alleen het advies kregen twee pakjes drinkvoeding per dag te gebruiken (groep 2) en met patiënten die geen advies kregen (groep 3). Bij groep 1 en 2 verbeterde de inname van energie en eiwit tijdens radiotherapie. In groep 1 bleef die verbetering na 3 maanden behouden, in groep 2 was dat effect na 3 maanden verdwenen en was de inname terug op het lage niveau bij start radiotherapie. Bij groep 3 was eind radiotherapie de inname gedaald van energie en eiwit en bleef ook na 3 maanden slechter dan bij start radiotherapie.
Ireton-Jones [1995 (5)] vergeleek bij een interventie groep: patiënten die met radiotherapie werden behandeld en die bij de start en tijdens de radiotherapie een individueel dieetadvies door de diëtist kregen (interventiegroep) met een  controlegroep die gebruikelijke zorg kreeg d.w.z. geen of algemene informatie. Gemeten vanaf de start van de behandeling trad in de interventiegroep bij 54% verbetering en bij 46% verslechtering van het gewicht op versus 29% verbetering en 71% verslechtering van het gewicht in de controlegroep.
Hytlander et al [2005 (6)] ontwierpen een vervolgstudie bij patiënten met een maag-, slokdarm- of pancreascarcinoom, nadat zij in een eerdere studie hadden geregistreerd dat de spontane inname van deze patiënten in de postoperatieve periode ongeveer 1000 Kcal te laag was. Zij vergeleken aanvulling van deze 1000 kcal in het postoperatieve traject  d.m.v. een individueel dieetadvies door de diëtist (orale voeding inclusief drinkvoeding) met aanvulling van deze 1000 kcal via sondevoeding of parenterale voeding. Deze interventie duurde totdat  het preoperatieve gewicht was bereikt. Zij concludeerden dat na 6 en 12 maanden er geen verschil was in gewichtsontwikkeling, vet- en vetvrije massa tussen de groep die 1000 kcal extra kregen middels een individueel advies van een dietist en de groep die 1000 kcal extra kreeg middels sondevoeding of parenterale voeding. 

Proactieve systematische voedingsvoorlichting en dieetadvisering
De dieetadvisering ter verbetering of behoud van de voedingstoestand kan worden ingezet op verwijzing van de arts als de patiënt klachten heeft of routinematig volgens protocol. Op basis van dit protocol wordt de patiënt proactief en systematisch wordt benaderd. Van den Berg et al [2010 (1)] constateerden dat bij een wekelijks gegeven individueel voedingsadvies voor en tijdens de behandeling met radiotherapie of chemoradiatie en gedurende twee maanden na de behandeling de voedingstoestand verbeterde en niet verslechterde en er minder gewichtsverlies optrad vergeleken met algemene voedingsadviezen op geleide van de klachten van de patiënt. Odelli et al [2005 (7)] vergeleken de effecten van een voedingsbehandelprotocol (Nutrition Pathway), waarbij bij iedere patiënt met een oesophaguscarcinoom, die met chemoradiatie werd behandeld, een individueel voedingsplan werd opgesteld, met de situatie voor invoering van dit protocol toen voedingsadvies alleen werd gegeven na verwijzing door arts of verpleegkundige op basis van klachten van de patiënt. Met de invoering van dit protocol steeg het percentage van de patiënten met een dieetconsult van 33% naar 96%. Er trad minder gewichtsverlies op. De behandeling kon vaker volledig worden gegeven en voor minder patiënten was ongeplande opname nodig die bovendien korter duurde. 
De studie van Wood [2005 (8)] liet zien dat na invoering van routinematige dieetadvisering volgens richtlijn bij patiënten met een hoofdhals-tumor bij radiotherapie er minder gewichtsverlies en meer gewichtstoename optrad dan voor implementatie van de richtlijn. 

Kwaliteit van leven
Om de voedingstoestand optimaal te houden of een slechte voedingstoestand te verbeteren is het noodzakelijk dat verbetering van de orale inname lang worden volgehouden. Het is voor een patiënt vaak niet eenvoudig zijn eetgewoonten en eetpatroon voor langere tijd te wijzigen. Als een patiënt positieve effecten bemerkt op zijn kwaliteit van leven van een dergelijke aanpassing of wijziging, draagt dat er aan bij om die wijziging toe te passen en ook vol te houden. 
Uit resultaten van een systematic review [Halfdanarson et al, 2008 (9)] op basis van vijf RCT's (N=488) kwam naar voren dat patiënten met een gastro-enterologische of hoofdhals tumor, die met radiotherapie werden behandeld en systematisch individuele voedingsadviezen voor, tijdens en na de behandeling kregen, een significant positiever effect scoorden op de EORTC QOL-C30 dan patiënten die de gebruikelijke zorg kregen, waarbij voedingsadviezen niet of niet systematisch werden gegeven of waarbij algemene adviezen in de vorm van brochures werden verstrekt. Dit effect werd ook, maar niet significant, gevonden bij RCT's van andere vormen van kanker zoals long, ovarium, borst, gastro-enterologie, die met chirurgie, radiotherapie en/of chemotherapie werden behandeld. Verbetering van de kwaliteit van leven correleerde met de verbetering van de voedingstoestand. 

Effect van drinkvoeding
Drinkvoeding is complete vloeibare voeding. Drinkvoeding heeft een vergelijkbare voedingssamenstelling als sondevoeding, maar is door de portieverpakking en toevoeging van smaakstoffen geschikt voor oraal gebruik. 
In de 2 studies van Ravasco et al [2005 (4)] verbeterden patiënten met een hoofdhals-tumor of met een gastro-enterologische tumor, die met radiotherapie werden behandeld, door dagelijks gebruik van twee porties drinkvoeding zonder verdere voedingsadvisering de inname van energie en eiwit. Deze hogere inname was echter drie maanden na radiotherapie gedaald tot het lage niveau voor aanvang van de radiotherapie en ook de voedingstoestand was niet blijvend verbeterd.
In de studie van MacCarthy et al [1999 (10)] bij een heterogene groep patiënten (geen hoofdhals) tijdens radiotherapie, die allen een individueel dieetadvies kregen, bleek de inname van energie en eiwit hoger indien ook drie porties drinkvoeding per dag in het advies werden opgenomen. Elia et al [2006 (11)] lieten zien dat er weinig verdringing optrad van gewone voeding door drinkvoeding. In een systematic review (drie RCT's) van een heterogene groep patiënten bleek de inname van energie tijdens en na radiotherapie hoger te zijn bij het advies om extra drinkvoeding te gebruiken, vergeleken met patiënten die dit advies niet kregen. Redenen om minder drinkvoeding te gebruiken dan geadviseerde hoeveelheid of om er mee te stoppen bleek in alle studies vergelijkbaar: aversie, snelle verzadiging, smaakproblemen. 


Palliatieve fase
Zoals geschreven in Aanverwant: 'Begripsbepaling ondervoeding' zijn er aanwijzingen dat ondervoeding zich in een vergevorderd stadium van kanker meer voordoet dan in een vroeg stadium van kanker. 
Lundholm et al [2004 (12)] voerden een studie uit bij een heterogene groep patiënten in een palliatieve setting met een verwachte levensduur van minstens zes maanden. Alle patiënten kregen oraal indomethacine en op indicatie EPO. In de interventiegroep werd drinkvoeding geadviseerd als de inname op basis van de anamnese < 90% was van de berekende behoefte. Parenterale voeding werd geadviseerd indien de inname < 70 - 80% was van de berekende behoefte. De controlegroep kreeg gebruikelijke zorg. Bij de intention-to-treat analyse bleek een positieve energiebalans in de interventiegroep, maar konden verder geen verschil tussen interventie- en controlegroep worden aangetoond in gewichtsontwikkeling. 
Djintinjana et al [2008 (13)] vergeleken bij patiënten met een gemetastaseerd colorectaal carcinoom tijdens chemotherapie de eetlust en het gewicht na invoering van een behandelschema waarbij patiënten zowel een proactief, individueel voedingsadvies, extra drinkvoeding als megesterolactetaat kregen met eetlust en gewicht voor invoering van deze interventie. Na invoering van het protocol rapporteerden minder patiënten verlies aan eetlust en hadden minder patiënten > 2 kg gewichtsverlies/maand maar het was onduidelijk of dit effect voornamelijk aan het voedingsadvies of voornamelijk aan de medicatie kon worden toegeschreven.

  1. 1 - Berg van den MG, Rasmussen-Conrad EL, Wei KH, Lintz-Luidens H, Kaanders JH, Merkx MA. Comparison of the effect of individual dietary counselling and of standard nutritional care on weight loss in patients with head and neck cancer undergoing radiotherapy. Br J Nutr 2010, sep;04(6):872-7.
  2. 2 - Isenring E, Capra S, Bauer J. Patient satisfaction is rated higher by radiation oncology outpatients receiving nutrition intervention compared with usual care. J Hum Nutr Diet. 2004 Apr;17(2):145-52.
  3. 3 - Persson C, Glimelius B. The relevance of weight loss for survival and quality of life in patients with advanced gastrointestinal cancer treated with palliative chemotherapy. Anticancer Res. 2002 Nov-Dec;22(6B):3661-8.
  4. 4 - Ravasco P, Monteiro-Grillo I, Marques Vidal P, Camilo ME. Impact of nutrition on outcome: a prospective randomized controlled trial in patients with head and neck cancer undergoing radiotherapy. Head Neck. 2005 Aug;27(8):659-68.
  5. 5 - Ireton-Jones C, et, al. Nutrition intervention in cancer patients: Does the registered dietitian make a difference? Top Clin Nutr. 1995;104 (4):42-8.
  6. 6 - Hyltander A, Bosaeus I, Svedlund J, Liedman B, Hugosson I, Wallengren O, et al. Supportive nutrition on recovery of metabolism, nutritional state, health-related quality of life, and exercise capacity after major surgery: a randomized study. Clin Gastroenterol Hepatol. 2005 May;3(5):466-74.
  7. 7 - Odelli C, Burgess D, Bateman L, Hughes A, Ackland S, Gillies J, et al. Nutrition support improves patient outcomes, treatment tolerance and admission characteristics in oesophageal cancer. Clin Oncol (R Coll Radiol). 2005 Dec;17(8):639-45.
  8. 8 - Wood K. Audit of nutritional guidelines for head and neck cancer patients undergoing radiotherapy. J Hum Nutr Diet. 2005 Oct;18(5):343-51 .
  9. 9 - Halfdanarson TR, Thordardottir E, West CP, Jatoi A. Does dietary counseling improve quality of life in cancer patients? A systematic review and meta-analysis. J Support Oncol. 2008 May-Jun;6(5):234-7.
  10. 10 - McCarthy D, Weihofen D. The effect of nutritional supplements on food intake in patients undergoing radiotherapy. Oncol Nurs Forum. 1999 Jun;26(5):897-900.
  11. 11 - Elia M, Van Bokhorst-de van der Schueren MA, Garvey J, Goedhart A, Lundholm K, Nitenberg G et al. Enteral (oral or tube administration) nutritional support and eicosapentaenoic acid in patients with cancer: a systematic review. Int J Oncol 2006;28(1):5-23.
  12. 12 - Lundholm K, Daneryd P, Bosaeus I, Korner U, Lindholm E. Palliative nutritional intervention in addition to cyclooxygenase and erythropoietin treatment for patients with malignant disease: Effects on survival, metabolism, and function. Cancer. 2004 May 1;100(9):1967-77.
  13. 13 - Dintinjana RD, Guina T, Krznaric Z, Radic M, Dintinjana M. Effects of nutritional support in patients with colorectal cancer during chemotherapy. Coll Antropol 2008;Sep.32(3):737-40.
  14. 14 - Ravasco P, Monteiro-Grillo I, Vidal PM, Camilo ME. Dietary counseling improves patient outcomes: a prospective, randomized, controlled trial in colorectal cancer patients undergoing radiotherapy. J Clin Oncol. 2005 Mar 1;23(7):1431-8.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 15-01-2012

Laatst geautoriseerd  : 15-01-2012

Geplande herbeoordeling  :

De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op 3 jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit het programma bureau Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. LWDO toetst daarom jaarlijks de actualiteit van de richtlijn. Het bestuur van deze landelijke werkgroep draagt de verantwoordelijkheid om de behoefte voor herziening van de huidige richtlijn bij de beroepsgroepen te peilen. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Uiterlijk in 2013 zal een nieuwe multidisciplinaire werkgroep worden geïnstalleerd voor een herziene versie van de richtlijn.

 

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

Algemene gegevens

Aanleiding

In 2001 heeft de Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC, thans IKNL locatie Utrecht) negentien Landelijke Verpleegkundige Oncologische richtlijnen uitgegeven. De richtlijnen zijn beschikbaar via Oncoline. Eén van de richtlijnen is de richtlijn Voedingstekort. In 2006 is besloten om de richtlijnen volgens prioritering in het verpleegkundig veld te herzien. De Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie (LWDO) en de Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Oncologie (V&VN oncologie) hebben in 2007 het initiatief genomen om de verpleegkundige richtlijn Voedingstekort te herzien tot een multidisciplinaire richtlijn Ondervoeding bij patiënten met kanker volgens evidence based richtlijnmethodiek. Herziening van de richtlijn is nodig omdat de afgelopen jaren de inzichten op verschillende onderdelen veranderd zijn. Door middel van een enquête onder medisch specialisten, verpleegkundigen, diëtisten en patiënten is een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste knelpunten in de dagelijkse praktijk.

 

Initiatief

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Oncologie

 

Organisatie

Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)

 

Autoriserende verenigingen

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Oncologie (V&VN afdeling oncologie)

Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie (LWDO)

Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD)

Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO)

Vereniging van Specialisten in Ouderengeneeskunde,Verenso (voorheen NVVA)

Nederlandse Verening voor Heelkunde (NVvH)

 

Ingestemd met de inhoud

Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK)

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

Houderschap

De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. IKNL is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.

 

Juridische betekenis

Een richtlijn is geen wettelijk voorschrift, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts (eindverantwoordelijk), de dietist, de verpleegkundig specialist of physician assistent.

 

Doel en doelgroep

Doelstelling

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk. De aanbevelingen berusten op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met daarop gebaseerde discussie en aansluitende meningsvorming. Deze richtlijn beoogt een leidraad te zijn voor het handelen in de dagelijkse praktijk. Er

wordt aangegeven wat in het algemeen de beste zorg is voor patiënten met kanker waarbij sprake is van ondervoeding of waarbij het risico op het ontstaan van ondervoeding speelt.

 

Deze richtlijn geeft aanbevelingen over preventie, diagnose, behandeling en vormen van ondersteuning van patiënten met kanker met (het risico op) ondervoeding. De richtlijn kan worden gebruikt bij het geven van voorlichting aan patiënten. Ook biedt de richtlijn aanknopingspunten voor bijvoorbeeld transmurale afspraken of lokale protocollen ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn.

 

Doelgroep

Zorg voor de voeding en voedingstoestand van de patiënt met kanker behoort tot het professioneel handelen van een groot aantal zorgverleners. Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met (het risico op) ondervoeding, zoals diëtisten, chirurgen, radiotherapeuten, medisch oncologen, huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, oncologieverpleegkundigen en verpleegkundig specialisten en paramedici zoals fysiotherapeuten, logopedisten en mondhygiënisten. Tevens kan de richtlijn houvast bieden aan patiënten en hun naasten. De NFK en het CBO maken aan de hand van deze richtlijn in samenwerking met de richtlijnwerkgroep patiënteninformatiemateriaal.

 

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van de richtlijn is in september 2008 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld.

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines. De patiëntenvereniging was eveneens vertegenwoordigd. Een adviseur van het kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO heeft de werkgroep geadviseerd en ondersteund ten aanzien van het formuleren van de uitgangsvragen volgens PICO-methodiek en het zoeken van de literatuur. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL), locatie Leiden was verantwoordelijk voor de procesbegeleiding en secretariële ondersteuning.

 

Werkgroepleden

Mw. M. Agterbos, oncologieverpleegkundige, NKI-AvL

Mw. dr. S. Beijer, diëtist/epidemioloog, IKNL, locatie Eindhoven, Sector Onderzoek, Lid LWDO

Prof. dr. J.J. van Binsbergen, UMC Radboud Nijmegen

Prof. dr. R. Bleichrodt, chirurg UMC Radboud Nijmegen

Mw. drs. J. Chua-Hendriks, verpleegkundige expert, LUMC Leiden

Mw. N. Doornink , diëtist AMC, lid LDWO

Mw. J.van Esch, verpleeghuisarts Stichting Laurens, regio Zuidoost, locatie Antonius Ysselmonde, Rotterdam

Dr. A. de Graeff, internist-oncoloog UMC Utrecht

Dr. M. Hulshof, Radiotherapeut AMC

Mw. dr. H. Jager-Wittenaar, diëtist-onderzoeker, UMC Groningen

Prof. dr. E. Kampman, epidemioloog Hoogleraar Voeding en Kanker Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Vrije Universiteit Amsterdam

Mw. S. Kattemolle, diëtist Verian Apeldoorn/ voorzitter IKST werkgroep

Mw. T. Klein, oncologieverpleegkundige, Diakonessenhuis, Utrecht

Mw. M. Kroeze, procesbegeleider IKNL,locatie Leiden

Mw. C. van der Laan, secretaresse, IKNL, locatie Leiden

Dhr. B. Lukkien, patiëntvertegenwoordiger NSvG

Mw. M. Schoonderwoerd, procesbegeleider, IKNL, locatie Leiden

Mw. J. Vogel, diëtist Instituut Verbeeten, IKNL, locatie Eindhoven

 

Belangenverklaringen

Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

In totaal hebben 85 personen uit verschillende disciplines een elektronische knelpuntinventarisatie compleet ingevuld. Aangezien slechts door twee patiënten een complete knelpunteninventarisatie is ingevuld, is besloten om binnen een patiëntenfocusgroep een extra schriftelijke knelpunteninventarisatie te doen. In totaal hebben 15 patiënten deze tweede inventarisatie compleet ingevuld. Op basis van deze brede knelpunteninventarisatie zijn door de werkgroep zeven uitgangsvragen geformuleerd. Elke uitgangsvraag werd toebedeeld aan twee of meer werkgroepleden. Het CBO heeft samen met de werkgroepleden uitgangsvragen geformuleerd volgens PICO-methodiek en vervolgens een literatuurzoekactie gedaan. De werkgroepleden maakten een eerste selectie van de literatuur op basis van abstracts. Daarna is op basis van geselecteerde artikelen in fulltext een tweede selectie gedaan. Als extra controle op de volledigheid van de literatuur is gebruik gemaakt van kruisreferenties. De resultaten van de literatuur zijn samengevat in evidence tabellen. De conceptteksten zijn geschreven volgens het Oncoline format. De antwoorden op de uitgangsvragen zijn volgens de evidence based medicine methodiek uitgewerkt naar aanbevelingen. De teksten zijn op plenaire werkgroepvergaderingen besproken ter becommentariëring. Na verwerking van de commentaren door de aan de uitgangsvraag gekoppelde werkgroepleden zijn de teksten door de werkgroepleden geaccordeerd. De afzonderlijke teksten zijn samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document, de conceptrichtlijn.

Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) bevordert dat mensen met kanker en hun naasten zo dicht mogelijk bij huis toegang hebben tot een samenhangend en kwalitatief verantwoord zorgaanbod. Het IKNL is opgericht om behandeling, zorg en klinisch onderzoek binnen de oncologie te verbeteren. Daarnaast heeft zij een taak in het opzetten en ondersteunen van netwerken voor palliatieve zorg.

IKNL werkt aan multidisciplinaire richtlijnontwikkeling voor de oncologische en palliatieve zorg. Naast deze ontwikkeling van richtlijnen faciliteert het IKNL ook het onderhoud, het beheer, de implementatie en de evaluatie van deze richtlijnen.

De leidraad voor de ontwikkeling van de richtlijnen voor oncologische en palliatieve zorg is het AGREE instrument. Dit instrument is gemaakt voor de beoordeling van bestaande, nieuwe en herziene richtlijnen. Het AGREE Instrument beoordeelt zowel de kwaliteit van de verslaglegging als de kwaliteit van bepaalde aspecten van de aanbevelingen. Het beoordeelt de kans dat een richtlijn zijn gewenste doel zal behalen, maar niet de daadwerkelijke impact op patiëntuitkomsten.

Het AGREE Instrument is opgebouwd uit 23 items verdeeld over zes domeinen. Elk domein beslaat een aparte dimensie van kwaliteit van richtlijnen, namelijk:

• Onderwerp en doel betreft het doel van de richtlijn, de specifieke klinische vragen waarop de richtlijn een antwoord geeft en de patiëntenpopulatie waarop de richtlijn van toepassing is;

• Betrokkenheid van belanghebbenden richt zich op de mate waarin de richtlijn de opvattingen van de beoogde gebruikers weerspiegelt;

• Methodologie hangt samen met het proces waarin bewijsmateriaal is verzameld en samengesteld en met de gebruikte methoden om aanbevelingen op te stellen en te herzien;

• Helderheid en presentatie gaat over het taalgebruik en de vorm van de richtlijn;

• Toepassing houdt verband met de mogelijke organisatorische, gedragsmatige en financiële consequenties van het toepassen van de richtlijn;

• Onafhankelijkheid van de opstellers betreft de onafhankelijkheid van de aanbevelingen en erkenning van mogelijke conflicterende belangen van leden van de werkgroep.

 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Effect sonde- of parenteralevoeding