Ondervoeding bij patiënten met kanker

Initiatief: LWDO Aantal modules: 30

Ondervoeding - Effect kanker op ruststofwisseling (RSW)

Uitgangsvraag

Leidt kanker tot een normale, verhoogde of verlaagde ruststofwisseling en wat betekent dit voor het voedingsadvies?

Aanbeveling

Er wordt geadviseerd, indien mogelijk, de ruststofwisseling te meten met indirecte calorimetrie omdat dit de meest nauwkeurige methode is om de individuele energiebehoefte in rust te meten.

Voor het bepalen van de totale energiebehoefte als uitgangspunt voor het voedingsadvies wordt geadviseerd uit te gaan van de gemeten ruststofwisseling van een patiënt met een toeslag voor het energieverbruik voor beweging en activiteit en zonodig voor gewichtstoename.

Wanneer meten van de ruststofwisseling niet haalbaar is wordt geadviseerd de behoefte aan energie van de individuele patiënt te schatten aan de hand van de Harris & Benedict formule, waarbij een toeslag wordt berekend voor lichamelijke activiteit en metabole stress. Wanneer gewichtstoename wordt nagestreefd wordt een extra toeslag berekend.

De werkgroep is van mening dat de energie inname niet los kan worden gezien van de eiwitinname. Er wordt geadviseerd dat de voeding bij ziekte tenminste 1.2 - 1.5 g eiwit/kg/dag dient te bevatten conform de richtlijn ‘Peri-operatief voedingsbeleid 2007'.

De werkgroep adviseert het gewicht te vervolgen en bij onbedoeld gewichtsverlies de energie-inname geleidelijk te verhogen, met aandacht voor handhaving van de aanbeveling voor eiwit.

Overwegingen

Kanker en de behandeling ervan kunnen een effect op de ruststofwisseling hebben, maar dit effect is niet consistent. De ruststofwisseling kan onveranderd, verhoogd of verlaagd zijn.
Op basis van de literatuur is het niet mogelijk een wetenschappelijk onderbouwde aanbeveling voor de energie- en eiwitinname te geven voor de individuele patiënt met kanker.
Het totale energieverbruik, dat door de voeding zou moeten worden gedekt en moeten worden geadviseerd, bestaat uit de ruststofwisseling samen met het energieverbruik door lichamelijke activiteit. Het totale energieverbruik van patiënten met vergevorderde kanker is over het algemeen verlaagd in vergelijking met gezonde individuen. Deze lagere behoefte hangt vooral samen met de verminderde fysieke activiteit bij patiënten met kanker in een vergevorderd stadium. Voor het bepalen van de totale energiebehoefte ten behoeve van een voedingsadvies zal naast de energiebehoefte voor de ruststofwisseling en de energiebehoefte voor lichaamsbeweging en andere lichamelijke activiteit ook de extra benodigde energie voor toename van het gewicht en vetvrije massa moeten worden geschat. Verder is het onzeker of bij een hogere energiebehoefte, die door de tumor wordt veroorzaakt, een hogere voedingsinname daadwerkelijk zal leiden tot behoud van gewicht en vetvrije massa. Wanneer de hogere energiebehoefte samenhangt met een hoge mate van metabole ontregeling zijn de effecten van voedingsinterventie vaak teleurstellend.
Naast de energiebehoefte is de behoefte aan eiwit van belang voor een adequaat voedingsadvies. De eiwitinname kan niet los worden gezien van de energie-inname. Omdat in de literatuur geen aanbevelingen bij kanker zijn te vinden, is een overweging om dezelfde aanbevelingen ten aanzien van eiwit aan te houden, zoals bij andere ziekten. In de Richtlijn Perioperatief Voedingsbeleid [2007] (Aanverwant, rechts in het scherm) wordt aangehouden dat de aanbeveling voor de gezonde populatie van 0.8 g eiwit/kg/dag onvoldoende is om bij geopereerde patiënten de vetvrije massa te handhaven. Er zijn aanwijzingen dat bij ernstig zieken voor behoud van vetvrije massa 1.2 - 1.5 g eiwit/kg lichaamsgewicht nodig is waarbij wordt aangetekend dat bij zowel gezonde als ernstig zieken een inname van >1.5 - 1.7 g eiwit/kg/dag het maximale is, dat gesynthetiseerd kan worden [Richtlijn Perioperatief Voedingsbeleid, 2007] (Aanverwant, rechts in het scherm). Bij sepsis blijkt dit ook zo te zijn. Er zijn geen onderzoeken beschikbaar gericht op de eiwitbehoefte van zieken, zonder of met geringe inflammatie. Bij patiënten met overgewicht zou de eiwitinname te hoog worden geschat als het actuele gewicht als uitgangsmaat wordt genomen, omdat het hierbij om een verhoogde vetmassa gaat en dit weefsel minder metabool actief is. Om deze reden wordt bij deze groep teruggerekend naar een gewicht behorend bij een BMI van 27. Voor behoud dan wel opbouw van spiermassa is lichaamsbeweging essentieel om de voedingseiwitten te benutten. Bij immobiliteit neemt de vetvrije massa altijd af, ook bij ruime inname van eiwitten. Dit maakt het lastig om een precieze uitspraak te doen.
De ruststofwisseling kan worden gemeten d.m.v. indirecte calorimetrie of worden geschat m.b.v. bepaalde formules. Op groepsniveau kan de ruststofwisseling met bepaalde formules redelijk worden geschat, echter op individueel niveau zijn de verschillen tussen de gemeten ruststofwisseling en de geschatte ruststofwisseling aanzienlijk. Of de ruststofwisseling hoger of lager is dan de geschatte ruststofwisseling en de mate waarin de gemeten en de geschatte ruststofwisseling van elkaar verschillen, kan voor de individuele patiënt niet worden voorspeld. Het meten van de ruststofwisseling is de meest nauwkeurige methode om de individuele energiebehoefte in rust te bepalen. Het is echter in de dagelijkse ziekenhuis- of 1e lijnspraktijk nog niet haalbaar om bij iedere patiënt de ruststofwisseling te meten. Het meten van de ruststofwisseling is een arbeidsintensieve handeling met evenredige kosten en niet ieder ziekenhuis- of 1e lijnspraktijk beschikt over meetapparatuur om de ruststofwisseling te meten. De ontwikkeling van handzame, betrekkelijk eenvoudige meetapparatuur is gaande, maar nog onvoldoende beschikbaar.
Na meting van de ruststofwisseling moet een toeslag voor beweging en activiteit worden geschat. De mate van lichamelijke activiteit kan worden omschreven met de zogeheten PAL-waarde, waarbij PAL staat voor ‘Physical Activity Level'. De PAL-waarde is de factor waarmee de ruststofwisseling moet worden vermenigvuldigd om het totale energieverbruik per dag te berekenen. De PAL-waarde varieert van 1,2 bij zeer inactieve personen tot 2,4 bij zeer actieve personen. 
Schatting van de individuele energiebehoefte met de Harris & Benedict-formule, die in Nederland veel wordt gebruikt en bij ruim de helft van de patiënten binnen de aanvaardbare marges blijft, kan een verdedigbaar uitgangspunt zijn bij de start van een voedingtherapie/voedingsinterventie. Vervolgens dient op geleide van de gewichtsontwikkeling het voedingsadvies ten aanzien van de inname aan energie te worden aangepast om zo goed mogelijk aan de behoefte aan energie te voldoen. De Kcal/kg ratio methode wordt in Nederland soms ook gehanteerd om de energiebehoefte van patiënten te schatten. De Kcal/kg ratio methode hanteert de formule 20 Kcal/kg lichaamsgewicht voor de ruststofwisseling en 25-35 Kcal/kg lichaamsgewicht voor zieken. Deze methode is echter erg grof en houdt geen rekening met individuele kenmerken zoals geslacht, lengte en leeftijd. Bovendien is deze methode bij overgewicht niet geschikt. De Harris & Benedict-formule verdient de voorkeur boven de Kcal/kg ratio methode, omdat bij de Harris & Benedict-formule wordt gecorrigeerd voor deze individuele kenmerken. Dit is niet onbelangrijk bij een populatie waarvan 40% ouder dan 70 jaar is. Omdat de Harris & Benedict uit de literatuur goed naar voren komt en deze formule in Nederland veelvuldig wordt gebruikt wordt deze formule verder uitgewerkt. Er zijn twee vormen van de Harris & Benedict formule, de originele uit 1919 en de herziene Harris en Benedict-formule van Roza en Shizgal uit 1984. Voor inflammatie wordt de synoniem metabole stress gehanteerd (Aanverwant: [naam], rechts in het scherm). Harris & Benedict-formule van Roza en Sizgal, 1984.

Onderbouwing

De conclusies van dit hoofdstuk zijn beschreven in de subhoofdstukken in de linker kolom.

 

De uitgangsvraag was bij aanvang geformuleerd als: ‘Leidt kanker tot een normale, verhoogde of verlaagde voedingsbehoefte?' Onder voedingsbehoefte wordt verstaan de behoefte aan energie, aan macronutriënten zoals eiwit, vet, koolhydraten en vocht en aan micronutriënten zoals vitamines, mineralen en spoorelementen. Inzicht in de behoefte is het uitgangspunt dat nodig is voor een adequaat voedingsadvies. Er is zeer weinig literatuur beschikbaar over de behoefte van patiënten met kanker aan macro- en micronutriënten. Onderzoeken richten zich vrijwel alleen op de energiebehoefte. Hoewel het totale energieverbruik een optelsom is van het energieverbruik van de ruststofwisseling, de energie die nodig is voor spijsvertering en het energieverbruik door lichamelijke activiteit, beschrijft de literatuur over de energiebehoefte van patiënten met kanker over het algemeen alleen de invloed van kanker op de ruststofwisseling. In een beperkt aantal artikelen wordt de totale energiebehoefte gemeten of geschat op basis van de activiteiten die de patiënt per dag rapporteert.
Een aantal buitenlandse organisaties hebben getracht tot een aanbeveling te komen zoals de Australische Cancer Cachexia Steering Commitee, de European Society for Clinical Nutrition and Metabolism (ESPEN) en de American Society for Parenteral and Enteral Nutrition (ASPEN). De ASPEN richtlijn doet geen uitspraak over de energie- en/of eiwitbehoefte bij patiënten met kanker. De Australische richtlijn adviseert voor gewichtstabilisering bij patiënten met cachexie gedurende ondersteunende therapie of chemotherapie een inname van 120 kJ/kg/dag (28 Kcal/kg/dag) en 1,4g eiwit/kg/dag. De aanbevelingen van de Australische richtlijn zijn gebaseerd op drie studies [Bauer et al, 2005 (1); Davidson et al, 2004 (2); Bruera et al,1984]. De studie van Bauer is een ongecontroleerde studie bij zeven patiënten met pancreas of niet-kleincellig longcarcinoom ter validering van de BIA (Bio-electrische Impedantie Analyse; meting ter bepaling van de lichaamssamenstelling op basis van de elektrische geleiding of weerstand van het lichaam voor wisselstroom). De studie van Davidson is een post-hoc analyse van patiënten met pancreascarcinoom waarbij eveneens gedurende acht weken intensieve diëtistische counseling plaatsvond aangevuld met EPA-verrijkte drinkvoeding. Er is een vergelijking gemaakt tussen de groep patiënten waarbij het gewichtsverlies voortduurde en de groep patiënten waarbij het gewicht stabiliseerde. De patiënten, die gewicht bleven verliezen, hadden een inname van 110 kJ/kg/dag (26 Kcal/kg/dag) terwijl patiënten waarbij het gewicht stabiliseerde een inname hadden van 141 kJ/kg/dag ((33 Kcal/kg/dag). De studie van Bruera et al [1984] vergeleek de inname van patiënten met vergevorderde solide tumoren gedurende chemotherapie, die in een slechte voedingstoestand waren, met patiënten in een goede voedingstoestand. De groep met een slechte voedingstoestand had een significant lagere energie-inname dan de groep met een normale voedingstoestand (1214 Kcal vs. 2088 Kcal per dag).
De ESPEN richtlijn adviseert 20-25 Kcal/kg /dag voor bedlegerige patiënten en 25-30 Kcal/kg/dag voor ambulante patiënten. De ESPEN aanbeveling is op twee studies gebaseerd [Cereda et al, 2007 en Bensini et al, 2008] waarbij het totale energieverbruik is gemeten m.b.v. de Sense-Wear armband. Deze literatuur geeft echter geen onderbouwing voor de genoemde aanbevelingen.
Omdat er te weinig studies over het totale energiegebruik zijn gevonden is de uitgangsvraag later versmald tot ‘Leidt kanker tot een normale, verhoogde of verlaagde ruststofwisseling en wat betekent dit voor het voedingsadvies?'.

De 31 relevante artikelen kunnen worden onderverdeeld in de onderstaande vraagstellingen. De literatuur beschrijving en de conclusies staan beschreven in de subhoofdstukken:

  • Bestaat er verschil in ruststofwisseling tussen patiënten met diverse vormen van kanker en gezonde controlepersonen;
  • Bestaat er verschil in ruststofwisseling tussen de verschillende stadia van kanker;
  • Bestaat er verschil in ruststofwisseling tussen patiënten met gewichtsverlies en patiënten zonder gewichtsverlies;
  • Hoe is het verloop van de ruststofwisseling gedurende verschillende vormen van behandeling;
  • Hoe kan de ruststofwisseling worden bepaald en bestaat er verschil tussen de gemeten ruststofwisseling en de geschatte ruststofwisseling;
  • Bestaat er een relatie tussen de ruststofwisseling en inflammatie?


In de literatuur wordt de ruststofwisseling (REE= Resting Energy Expenditure) vaak gecorrigeerd voor de vetvrije massa (FFM = Fat-Free Mass) omdat de vetvrije massa meer metabool actief is dan de vetmassa (FM). De belangrijkste onderdelen van de vetvrije massa zijn organen en spieren. De hoeveelheid spiermassa heeft hierdoor invloed op de hoogte van de ruststofwisseling.

  1. 1 - Bauer JD, Capra S. Nutrition intervention improves outcomes in patients with cancer cachexia receiving chemotherapy--a pilot study. Support Care Cancer 2005;Apr.13(4):270-4.
  2. 2 - Davidson W, Ash S, Capra S, Bauer J. Weight stabilisation is associated with improved survival duration and quality of life in unresectable pancreatic cancer. Clin Nutr 2004;Apr.23(2):239-47.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 15-01-2012

Laatst geautoriseerd  : 15-01-2012

Geplande herbeoordeling  :

De geldigheidsduur van deze richtlijn is vastgesteld op 3 jaar. De geldigheidstermijn voor de richtlijn wordt vanuit het programma bureau Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan herziening eerder dan beoogd nodig zijn. LWDO toetst daarom jaarlijks de actualiteit van de richtlijn. Het bestuur van deze landelijke werkgroep draagt de verantwoordelijkheid om de behoefte voor herziening van de huidige richtlijn bij de beroepsgroepen te peilen. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Uiterlijk in 2013 zal een nieuwe multidisciplinaire werkgroep worden geïnstalleerd voor een herziene versie van de richtlijn.

 

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

Algemene gegevens

Aanleiding

In 2001 heeft de Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC, thans IKNL locatie Utrecht) negentien Landelijke Verpleegkundige Oncologische richtlijnen uitgegeven. De richtlijnen zijn beschikbaar via Oncoline. Eén van de richtlijnen is de richtlijn Voedingstekort. In 2006 is besloten om de richtlijnen volgens prioritering in het verpleegkundig veld te herzien. De Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie (LWDO) en de Vereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Oncologie (V&VN oncologie) hebben in 2007 het initiatief genomen om de verpleegkundige richtlijn Voedingstekort te herzien tot een multidisciplinaire richtlijn Ondervoeding bij patiënten met kanker volgens evidence based richtlijnmethodiek. Herziening van de richtlijn is nodig omdat de afgelopen jaren de inzichten op verschillende onderdelen veranderd zijn. Door middel van een enquête onder medisch specialisten, verpleegkundigen, diëtisten en patiënten is een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste knelpunten in de dagelijkse praktijk.

 

Initiatief

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Oncologie

 

Organisatie

Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)

 

Autoriserende verenigingen

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland Oncologie (V&VN afdeling oncologie)

Landelijke Werkgroep Diëtisten Oncologie (LWDO)

Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD)

Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO)

Vereniging van Specialisten in Ouderengeneeskunde,Verenso (voorheen NVVA)

Nederlandse Verening voor Heelkunde (NVvH)

 

Ingestemd met de inhoud

Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK)

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

Houderschap

De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. IKNL is financieel verantwoordelijk en draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.

 

Juridische betekenis

Een richtlijn is geen wettelijk voorschrift, maar wetenschappelijk onderbouwde en breed gedragen inzichten en aanbevelingen waaraan zorgverleners zouden moeten voldoen om kwalitatief goede zorg te verlenen. De richtlijn bevat aanbevelingen van algemene aard. Het is mogelijk dat deze aanbevelingen in een individueel geval niet van toepassing zijn. Er kunnen zich feiten of omstandigheden voordoen waardoor in het belang van de patiënt van de richtlijn wordt afgeweken. Wanneer van de richtlijn wordt afgeweken, dient dit beargumenteerd gedocumenteerd te worden. De toepasbaarheid en de toepassing van de richtlijnen in de praktijk is de verantwoordelijkheid van de behandelende arts (eindverantwoordelijk), de dietist, de verpleegkundig specialist of physician assistent.

 

Doel en doelgroep

Doelstelling

Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de belangrijkste knelpunten uit de dagelijkse praktijk. De aanbevelingen berusten op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek met daarop gebaseerde discussie en aansluitende meningsvorming. Deze richtlijn beoogt een leidraad te zijn voor het handelen in de dagelijkse praktijk. Er

wordt aangegeven wat in het algemeen de beste zorg is voor patiënten met kanker waarbij sprake is van ondervoeding of waarbij het risico op het ontstaan van ondervoeding speelt.

 

Deze richtlijn geeft aanbevelingen over preventie, diagnose, behandeling en vormen van ondersteuning van patiënten met kanker met (het risico op) ondervoeding. De richtlijn kan worden gebruikt bij het geven van voorlichting aan patiënten. Ook biedt de richtlijn aanknopingspunten voor bijvoorbeeld transmurale afspraken of lokale protocollen ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn.

 

Doelgroep

Zorg voor de voeding en voedingstoestand van de patiënt met kanker behoort tot het professioneel handelen van een groot aantal zorgverleners. Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de preventie, diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met (het risico op) ondervoeding, zoals diëtisten, chirurgen, radiotherapeuten, medisch oncologen, huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, oncologieverpleegkundigen en verpleegkundig specialisten en paramedici zoals fysiotherapeuten, logopedisten en mondhygiënisten. Tevens kan de richtlijn houvast bieden aan patiënten en hun naasten. De NFK en het CBO maken aan de hand van deze richtlijn in samenwerking met de richtlijnwerkgroep patiënteninformatiemateriaal.

 

Samenstelling werkgroep

Voor de ontwikkeling van de richtlijn is in september 2008 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld.

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines. De patiëntenvereniging was eveneens vertegenwoordigd. Een adviseur van het kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO heeft de werkgroep geadviseerd en ondersteund ten aanzien van het formuleren van de uitgangsvragen volgens PICO-methodiek en het zoeken van de literatuur. Het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL), locatie Leiden was verantwoordelijk voor de procesbegeleiding en secretariële ondersteuning.

 

Werkgroepleden

Mw. M. Agterbos, oncologieverpleegkundige, NKI-AvL

Mw. dr. S. Beijer, diëtist/epidemioloog, IKNL, locatie Eindhoven, Sector Onderzoek, Lid LWDO

Prof. dr. J.J. van Binsbergen, UMC Radboud Nijmegen

Prof. dr. R. Bleichrodt, chirurg UMC Radboud Nijmegen

Mw. drs. J. Chua-Hendriks, verpleegkundige expert, LUMC Leiden

Mw. N. Doornink , diëtist AMC, lid LDWO

Mw. J.van Esch, verpleeghuisarts Stichting Laurens, regio Zuidoost, locatie Antonius Ysselmonde, Rotterdam

Dr. A. de Graeff, internist-oncoloog UMC Utrecht

Dr. M. Hulshof, Radiotherapeut AMC

Mw. dr. H. Jager-Wittenaar, diëtist-onderzoeker, UMC Groningen

Prof. dr. E. Kampman, epidemioloog Hoogleraar Voeding en Kanker Wageningen Universiteit en Researchcentrum, Vrije Universiteit Amsterdam

Mw. S. Kattemolle, diëtist Verian Apeldoorn/ voorzitter IKST werkgroep

Mw. T. Klein, oncologieverpleegkundige, Diakonessenhuis, Utrecht

Mw. M. Kroeze, procesbegeleider IKNL,locatie Leiden

Mw. C. van der Laan, secretaresse, IKNL, locatie Leiden

Dhr. B. Lukkien, patiëntvertegenwoordiger NSvG

Mw. M. Schoonderwoerd, procesbegeleider, IKNL, locatie Leiden

Mw. J. Vogel, diëtist Instituut Verbeeten, IKNL, locatie Eindhoven

 

Belangenverklaringen

Alle leden van de richtlijnwerkgroep hebben verklaard onafhankelijk gehandeld te hebben bij het opstellen van de richtlijn.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

In totaal hebben 85 personen uit verschillende disciplines een elektronische knelpuntinventarisatie compleet ingevuld. Aangezien slechts door twee patiënten een complete knelpunteninventarisatie is ingevuld, is besloten om binnen een patiëntenfocusgroep een extra schriftelijke knelpunteninventarisatie te doen. In totaal hebben 15 patiënten deze tweede inventarisatie compleet ingevuld. Op basis van deze brede knelpunteninventarisatie zijn door de werkgroep zeven uitgangsvragen geformuleerd. Elke uitgangsvraag werd toebedeeld aan twee of meer werkgroepleden. Het CBO heeft samen met de werkgroepleden uitgangsvragen geformuleerd volgens PICO-methodiek en vervolgens een literatuurzoekactie gedaan. De werkgroepleden maakten een eerste selectie van de literatuur op basis van abstracts. Daarna is op basis van geselecteerde artikelen in fulltext een tweede selectie gedaan. Als extra controle op de volledigheid van de literatuur is gebruik gemaakt van kruisreferenties. De resultaten van de literatuur zijn samengevat in evidence tabellen. De conceptteksten zijn geschreven volgens het Oncoline format. De antwoorden op de uitgangsvragen zijn volgens de evidence based medicine methodiek uitgewerkt naar aanbevelingen. De teksten zijn op plenaire werkgroepvergaderingen besproken ter becommentariëring. Na verwerking van de commentaren door de aan de uitgangsvraag gekoppelde werkgroepleden zijn de teksten door de werkgroepleden geaccordeerd. De afzonderlijke teksten zijn samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document, de conceptrichtlijn.

Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) bevordert dat mensen met kanker en hun naasten zo dicht mogelijk bij huis toegang hebben tot een samenhangend en kwalitatief verantwoord zorgaanbod. Het IKNL is opgericht om behandeling, zorg en klinisch onderzoek binnen de oncologie te verbeteren. Daarnaast heeft zij een taak in het opzetten en ondersteunen van netwerken voor palliatieve zorg.

IKNL werkt aan multidisciplinaire richtlijnontwikkeling voor de oncologische en palliatieve zorg. Naast deze ontwikkeling van richtlijnen faciliteert het IKNL ook het onderhoud, het beheer, de implementatie en de evaluatie van deze richtlijnen.

De leidraad voor de ontwikkeling van de richtlijnen voor oncologische en palliatieve zorg is het AGREE instrument. Dit instrument is gemaakt voor de beoordeling van bestaande, nieuwe en herziene richtlijnen. Het AGREE Instrument beoordeelt zowel de kwaliteit van de verslaglegging als de kwaliteit van bepaalde aspecten van de aanbevelingen. Het beoordeelt de kans dat een richtlijn zijn gewenste doel zal behalen, maar niet de daadwerkelijke impact op patiëntuitkomsten.

Het AGREE Instrument is opgebouwd uit 23 items verdeeld over zes domeinen. Elk domein beslaat een aparte dimensie van kwaliteit van richtlijnen, namelijk:

• Onderwerp en doel betreft het doel van de richtlijn, de specifieke klinische vragen waarop de richtlijn een antwoord geeft en de patiëntenpopulatie waarop de richtlijn van toepassing is;

• Betrokkenheid van belanghebbenden richt zich op de mate waarin de richtlijn de opvattingen van de beoogde gebruikers weerspiegelt;

• Methodologie hangt samen met het proces waarin bewijsmateriaal is verzameld en samengesteld en met de gebruikte methoden om aanbevelingen op te stellen en te herzien;

• Helderheid en presentatie gaat over het taalgebruik en de vorm van de richtlijn;

• Toepassing houdt verband met de mogelijke organisatorische, gedragsmatige en financiële consequenties van het toepassen van de richtlijn;

• Onafhankelijkheid van de opstellers betreft de onafhankelijkheid van de aanbevelingen en erkenning van mogelijke conflicterende belangen van leden van de werkgroep.

 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Effect voorlichting en voedingsadviezen