Oesofaguscarcinoom

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 85

Oesofaguscarcinoom - Prognostische factoren

Uitgangsvraag

Wat zijn bij pathologisch onderzoek prognostische factoren bij een oesofaguscarcinoom?

Aanbeveling

Voor de aanbevelingen versie 3.0 (2010) zie hoofdstuk Pathologie.

Aanbevelingen versie 3.1 (2014)
Er wordt geadviseerd om in het pathologieverslag de afstand tussen de tumor en het circumferentiële resectievlak (CRM) in mm te vermelden.

Daarnaast wordt geadviseerd om alleen indien de tumor direct tot in het circumferentiële resectievlak reikt, het snijvlak als positief (R1) te beschouwen.

Overwegingen

Overige overwegingen versie 3.1 (2014)
Het aantal methodologisch goed uitgevoerde studies naar de prognostische betekenis van de CRM met de verschillende definities is zeer beperkt. Toch is een goede afspraak over de in Nederland te gebruiken definitie belangrijk om patiëntengroepen te kunnen vergelijken. De huidige literatuur is beperkt, maar heeft enige voorkeur voor de CAP methode. Juist omdat de literatuur beperkt is, dienen ook meer pragmatische argumenten meegewogen te worden. Bij de meeste maligniteiten (bijv. long, mamma, melanoom) wordt alleen directe ingroei van de tumor in het snijvlak als niet radicaal beschouwd. Vooral bij andere gastro-intestinale tumoren (rectum en pancreas) wordt in de huidige richtlijnen een marge tot het resectievlak van < 1 mm als R1 beschouwd. Verder kunnen de aanbevelingen uit Europese richtlijnen (en daarmee de RCP methode) relevant zijn, om zo Nederlandse studie- en behandelingsresultaten te kunnen vergelijken met andere Europese landen.

Onderbouwing

Conclusies versie 3.1 (2014)
Het is aannemelijk dat een positieve CRM gedefinieerd volgens de Amerikaanse (CAP) methode van prognostische waarde is. De CAP methode toont een betere correlatie met overleving dan de Engelse (RCP) methode.
Verhage 2011(18); Harvin 2012(6)

Literatuurbespreking resectievrije marge versie 3.1 (2014)
Radicaliteit ter plaatse van het circumferentiële resectievlak bij oesofagustumoren is vaak beschreven als prognostische factor. Er zijn echter ook veel studies waarbij geen verschil in overleving werd gevonden tussen R0 en R1 tumoren. De verschillen in uitkomst kunnen (deels) verklaard worden door methodologische verschillen. Zo zijn er onder aandere verschillen in chirurgische benadering, neoadjuvante behandeling, T-stadium en het aantal geïncludeerde patiënten, maar ook in de definitie van een positief circumferentieel snijvlak. De Engelse Royal College of Pathologists (RCP) beschouwt tumorcellen binnen 1 mm van het snijvlak als positief, terwijl de Amerikaanse College of American Pathologists (CAP) alleen tumorcellen in het snijvlak als positief beschouwt. In versie 3.0 (2010) van de richtlijn werd alleen aanbevolen om de afstand tot het snijvlak in het pathologisch verslag te vermelden. Door de komst van de landelijke audit voor Upper GI carcinomen (DUCA) en om vergelijking tussen patiëntengroepen mogelijk te maken is het echter belangrijk om dezelfde definities te hanteren. In de literatuur werden 19 studies gevonden die de waarde van de circumferentiële resectiemarge (CRM) bestudeerden(1; 2; 3; 4; 5; 6; 7; 8; 9; 10; 11; 12; 13; 14; 15; 16; 17; 18; 19). In onderstaande tabellen zijn alleen de studies opgenomen, waarbij een duidelijke definitie van een positieve CRM werd gehanteerd en waarbij de afzonderlijke resultaten van patiënten met stadium (y)pT3 tumoren werden vermeld, In het afgelopen decennium is de behandeling van het oesofaguscarcinoom veranderd. In sommige studies werden de patiënten behandeld met alleen chirurgische resectie. In andere studies werd ook neoadjuvante behandeling gegeven aan alle of aan een deel van de patiënten. Het is onduidelijk of neoadjuvante behandeling effect heeft op de waarde van de CRM. Daarom zijn de resultaten van studies met en zonder neoadjuvante behandeling afzonderlijk beoordeeld. Tabel 1 toont de drie retrospectieve cohort studies bij patiënten, die geen neoadjuvante behandeling kregen(5; 7; 18). In geen van deze studies werd een significant verschil in overleving gevonden indien de Engelse (RCP) definitie voor R1 werd gebruikt. Alleen in de studie van Verhage was er een verschil in overleving bij gebruik van de Amerikaanse (CAP) definitie. In de desbetreffende studie werden in dezelfde patiëntengroep beide methodes bekeken, waarbij de CAP definitie werd aanbevolen(18). In de studie van Khan werd de RCP definitie vergeleken met een incomplete CAP definitie, waarbij patiënten met een CRM > 1 mm niet werden meegenomen in de analyse(7).

Tabel 1. Resultaten studies zonder neoadjuvante behandeling

Auteur (jaartal)

Aantal patiënten

Definitie CRM

Uitkomstmaat

Resultaat (P=)

Khan (2003)

67

0 mm vs. 0-1 mm

5-jaarsoverleving

20% vs. 26% (NS)

267

< 1 mm vs. > 1 mm

5-jaarsoverleving

22% vs 24% (NS)

Griffith (2006)

155 (subgroep)

< 1 mm vs. > 1 mm

overleving

NS

Verhage (2011)

132

0 mm vs. > 0 mm

ziektevrije overleving

7,0 vs 16,3 mnd (P<0,001)

overleving

9,4 vs 21,6 mnd (P<0.001)

< 1 mm vs. > 1 mm

ziektevrije overleving

11,0 vs 18,0 mnd (NS)

overleving

16,4 vs 21,0 (NS)

 

In tabel 2 zijn de twee retrospectieve cohort studies weergegeven waarbij patiënten met neoadjuvante chemoradiotherapie werden behandeld(2; 6). Aangezien de Nederlandse richtlijn neoadjuvante chemoradiotherapie aanraadt, zijn de studies waarbij patiënten neoadjuvante chemotherapie kregen hier buiten beschouwing gelaten. De studie van Chao toont dat een grotere CRM een significant betere overleving geeft. Dit resultaat is echter alleen gebaseerd op univariate analyse(2). Een multivariate analyse werd niet verricht. Ook een vergelijking tussen de RCP en de CAP definitie werd niet gemaakt. De studie van Harvin beschrijft de overleving van patiënten gestratificeerd volgens zowel de RCP als de CAP definitie. Alleen bij gebruik van de CAP definitie werd een significant verschil in overleving gevonden(6).

Tabel 2. Resultaten studies met neoadjuvante behandeling

Auteur (jaartal)

Aantal patiënten

Definitie CRM

Uitkomstmaat

Resultaat (P=)

Chao (2011)

151

0 mm vs. < 1 mm

vs. > 1 mm

5-jaarsoverleving

6% vs 23% vs 40% (P<0,05)

overleving

10,6 vs 16 vs 40 mnd (P<0.05)

locaal recidief (50 mnd FU)

42,3% vs. 37,3% vs.21,6%

(P=0.06)

Harvin (2012)

160

0 mm vs. > 0 mm

mean survival

5-jaarsoverleving

8 vs 28 mnd (P=0.01)

19% vs. 28% (P=0.01)

< 1 mm vs. > 1 mm

mean survival

5-jaarsoverleving

50 vs 28 mnd (NS)

43% vs. 25% (NS)

 

Samenvattend zijn er slechts twee studies die de RCP en de CAP definitie vergeleken hebben, waarbij in 1 studie patiënten behandeld werden met alleen chirurgische resectie(18) en in de andere studie met neoadjuvante chemoradiotherapie(6). Beide studies tonen de prognostische waarde van de CRM alleen bij gebruik van de CAP definitie.

Literatuurbespreking overige prognostische factoren versie 3.0 (2010)
Lymfklierstatus
De aanwezigheid en uitgebreidheid van lymfklier disseminatie behoort tot een van de belangrijkste prognosticators. Er zijn verscheidene onderzoeken naar de relevantie van het aantal lymfklieren in het resectiepreparaat. Het aantal positieve lymfklieren geeft informatie over de prognose, is gemakkelijk en gestandaardiseerd te verkrijgen en wordt ook bij andere tumortypen gebruikt. Het totale aantal lymfklieren, het aantal positieve lymfklieren en de locatie hiervan worden vermeld in het pathologieverslag.
Bij een lymfklierdissectie van de maag worden veelal 15 of meer lymfklieren gevonden. Bij een oesofagus-/proximale maagresectie is dit aantal vaak minder. In met name transhiatale resecties is het aantal lymfklieren gering. Er bestaat een verband tussen het totale aantal gevonden lymfklieren en de kracht van de prognostische waarde van de lymfklierstatus.

Micrometastasen
Micrometastasen kunnen op veel manieren worden gedetecteerd, en de aanwezigheid is weliswaar relevant, maar er is te weinig standaardisering voor opname in de huidige richtlijn. Rapportage kan plaatsvinden volgens het TNM-systeem (optioneel).

Extranodale groei
Verschillende recente publicaties (literatuurlijst) hebben het belang van extranodale (extracapsulaire) tumorgroei aangetoond. De aanwezigheid van extranodale groei betekent een significant slechtere lange termijn overleving. Tezamen met het T-stadium en de lymfklierratio, is in deze studies extranodale tumorgroei een onafhankelijke prognostische factor(20). 
Extranodale groei is echter nog geen criterium voor opname in de huidige richtlijn vanwege het subjectieve karakter (optioneel).

Andere prognostische factoren
Veel prognostische parameters (hoeveelheid tumorweefsel, stromareactie, lymfangioinvasieve groei, vaso-invasieve groei, grootte van lymfkliermetastasen, biomarkers, aanwezigheid van een lymfocytair infiltraat) worden slechts in enkele onderzoeken geanalyseerd en hier niet verder besproken. Vermelding in pathologierapport is optioneel.

  1. 1 - Chao YK, Chuang WY, Yeh CJ, Wu YC, Liu YH, Hsieh MJ et al. Prognostic significance of high podoplanin expression after chemoradiotherapy in esophageal squamous cell carcinoma patients. J Surg Oncol 2012 February;105(2):183-8. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22213642
  2. 2 - Chao YK, Yeh CJ, Chang HK, Tseng CK, Chu YY, Hsieh MJ et al. Impact of circumferential resection margin distance on locoregional recurrence and survival after chemoradiotherapy in esophageal squamous cell carcinoma. Ann Surg Oncol 2011 February;18(2):529-34. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20697822
  3. 3 - Deeter M, Dorer R, Kuppusamy MK, Koehler RP, Low DE. Assessment of criteria and clinical significance of circumferential resection margins in esophageal cancer. Arch Surg 2009, July;144(7):618-24. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19620541
  4. 4 - Dexter SP, Sue-Ling H, McMahon MJ, Quirke P, Mapstone N, Martin IG. Circumferential resection margin involvement: an independent predictor of survival following surgery for oesophageal cancer. Gut 2001 May;48(5):667-70. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/11302966
  5. 5 - Griffiths EA, Brummell Z, Gorthi G, Pritchard SA, Welch IM. The prognostic value of circumferential resection margin involvement in oesophageal malignancy. Eur J Surg Oncol 2006 May;32(4):413-9. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/16504455
  6. 6 - Harvin JA, Lahat G, Correa AM, Lee J, Maru D, Ajani J et al. Neoadjuvant chemoradiotherapy followed by surgery for esophageal adenocarcinoma: significance of microscopically positive circumferential radial margins. J Thorac Cardiovasc Surg 2012 February;143(2):412-20. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22172216
  7. 7 - Khan OA, Fitzgerald JJ, Soomro I, Beggs FD, Morgan WE, Duffy JP. Prognostic significance of circumferential resection margin involvement following oesophagectomy for cancer. Br J Cancer 2003 May 19;88(10):1549-52. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12771920
  8. 8 - Mirnezami R, Rohatgi A, Sutcliffe RP, Hamouda A, Chandrakumaran K, Botha A et al. Multivariate analysis of clinicopathological factors influencing survival following esophagectomy for cancer. Int J Surg 2010;8(1):58-63. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19897061
  9. 9 - Rao VS, Yeung MM, Cooke J, Salim E, Jain PK. Comparison of circumferential resection margin clearance criteria with survival after surgery for cancer of esophagus. J Surg Oncol 2012 June 15;105(8):745-9. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22161989
  10. 10 - Reid TD, Chan DS, Roberts SA, Crosby TD, Williams GT, Lewis WG. Prognostic significance of circumferential resection margin involvement following oesophagectomy for cancer and the predictive role of endoluminal ultrasonography. Br J Cancer 2012 December 4;107(12):1925-31. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/23169281
  11. 11 - Sagar PM, Johnston D, McMahon MJ, Dixon MF, Quirke P. Significance of circumferential resection margin involvement after oesophagectomy for cancer. Br J Surg 1993 November;80(11):1386-8. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/8252343
  12. 12 - Saha AK, Sutton C, Rotimi O, Dexter S, Sue-Ling H, Sarela AI. Neoadjuvant chemotherapy and surgery for esophageal adenocarcinoma: prognostic value of circumferential resection margin and stratification of N1 category. Ann Surg Oncol 2009 May;16(5):1364-70. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19252949
  13. 13 - Salih T, Jose P, Mehta SP, Mirza A, Udall G, Pritchard SA et al. Prognostic significance of cancer within 1 mm of the circumferential resection margin in oesophageal cancer patients following neo-adjuvant chemotherapy. Eur J Cardiothorac Surg 2012 July 3. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22665383
  14. 14 - Scheepers JJ, van der Peet DL, Veenhof AA, Cuesta MA. Influence of circumferential resection margin on prognosis in distal esophageal and gastroesophageal cancer approached through the transhiatal route. Dis Esophagus 2009;22(1):42-8. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19196265
  15. 15 - Sillah K, Pritchard SA, Watkins GR, McShane J, West CM, Page R et al. The degree of circumferential tumour involvement as a prognostic factor in oesophageal cancer. Eur J Cardiothorac Surg 2009 August;36(2):368-73. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19318270
  16. 16 - Sujendran V, Wheeler J, Baron R, Warren BF, Maynard N. Effect of neoadjuvant chemotherapy on circumferential margin positivity and its impact on prognosis in patients with resectable oesophageal cancer. Br J Surg 2008 February;95(2):191-4. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/18763266
  17. 17 - Suttie SA, Nanthakumaran S, Mofidi R, Rapson T, Gilbert FJ, Thompson AM et al. The impact of operative approach for oesophageal cancer on outcome: the transhiatal approach may influence circumferential margin involvement. Eur J Surg Oncol 2012 February;38(2):157-65. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22154884
  18. 18 - Verhage RJ, Zandvoort HJ, ten Kate FJ, van HR. How to define a positive circumferential resection margin in T3 adenocarcinoma of the esophagus. Am J Surg Pathol 2011 June;35(6):919-26. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21566512
  19. 19 - Zafirellis K, Dolan K, Fountoulakis A, Dexter SP, Martin IG, Sue-Ling HM. Multivariate analysis of clinical, operative and pathologic features of esophageal cancer: who needs adjuvant therapy? Dis Esophagus 2002;15(2):155-9. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/12220424
  20. 20 - Lagarde SM, Ten Kate FJ, de Boer DJ, Busch OR, Obertop H, van Lanschot JJ Extracapsular lymph node involvement in node-positive patients with adenocarcinoma of the distal esophagus or gastroesophageal junction. Am J Surg Pathology 2006;30(2):171-176.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-07-2021

Laatst geautoriseerd  : 05-01-2015

Geplande herbeoordeling  : 05-01-2020

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal vijf jaar na vaststelling) wordt vanuit het IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zonodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

Algemene gegevens

In de laatste  twee decennia is de incidentie van het oesofaguscarcinoom fors toegenomen. In 1989 werd in Nederland 684 maal de diagnose oesofaguscarcinoom gesteld, terwijl deze ziekte in 2009 bij 1.900 patiënten werd vastgesteld. Ook het leeftijdgestandaardiseerde aantal per 100.000 inwoners nam toe: van 4.6 tot 8.5. De vijfjaars relatieve overleving van patiënten met een oesofaguscarcinoom in Nederland is vergelijkbaar met het Europese gemiddelde, en nam toe van 8% in 1988-1992 tot 15% in 2003-2007. Aangezien het oesofaguscarcinoom daarmee nog steeds een van de meest letale tumoren is, volgen de trends in mortaliteit die van de incidentie; Nederland heeft dan ook analoog aan de incidentie het hoogste mortaliteitscijfer in Europa na Groot-Brittannië.

De zorg voor patiënten met deze tumoren is in voortdurende ontwikkeling, waarbij centraliseren van de diagnostiek en behandeling van patiënten met oesofaguscarcinoom leidt tot betere uitkomsten van zorg. De Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen heeft in 2010 met financiering door SKMS en met medefinanciering en onder begeleiding van de toenmalige Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC) - inmiddels Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) - de richtlijn voor de diagnostiek, behandeling, nazorg en follow-up van patiënten met een oesofaguscarcinoom gereviseerd.


Actuele richtlijnen zijn een hulpmiddel om al deze aspecten deze voortdurend verder te verbeteren.  Bij goedkeuring (december 2010) van de gereviseerde richtlijn (versie 3.0) is daarom afgesproken deze richtlijn voortaan te onderhouden als ‘levende richtlijn’. Niet één grote revisie om de vier à vijf jaar, maar - zo nodig - tussentijdse revisies van enkele specifieke onderdelen. Zo’n eerste tussentijdse revisie startte begin 2012.

 

Na een inventarisatie van mogelijke aandachtspunten binnen de werkgroep, focuste deze revisie op een viertal onderdelen (modules) van de richtlijn: beeldvormend onderzoek (pre-operatieve diagnostiek en herstadiëring), resectievrije marge (onderdeel uit de paragraaf prognostische factoren, hoofdstuk pathologie), neoadjuvante behandelingen, spreiding en concentratie. Met uitzondering van de module resectievrije marge betrof het evidence based revisies. Deze modules zijn november 2014 goedgekeurd.

Update 2014

Bovenstaande verenigingen alsmede Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) hebben de gereviseerde onderdelen geautoriseerd. De NVvR heeft daarbij laten weten (zie ook Beeldvormend onderzoek, Pre-operatieve diagnostiek, Overige overwegingen 2012) het eens te zijn met de aanvullende literatuurbespreking, conclusies en aanbevelingen (2012), maar heeft tegelijkertijd kanttekeningen geplaatst bij de oorspronkelijke richtlijntekst uit 2010. Deze kanttekeningen hebben voor een belangrijk deel betrekking op de literatuurbespreking (2010) van - de rol van de - Endoscopische ultrasonografie (EUS) bij de pre-operatieve diagnostiek:

  • Bij uitgebreide tumoren is EUS niet mogelijk doordat de tumor niet gepasseerd kan worden.
  • Bij grote tumoren is de exacte uitbreiding in omgevende structuren niet zichtbaar voor EUS, gezien de beperkte penetratie (EUS niet beter dan CT)
  • De complementaire waarde van beide onderzoeken (EUS en CT) geldt alleen voor      de locoregionale situatie, maar zeker niet voor afstandsmetastasen. Zoals het hier omschreven wordt, vindt er een onderwaardering plaats van CT.
  • De hier gesuggereerde work-up van afstandsmetastasen is geen reflectie van standaard      dagelijkse praktijk. In sommige centra worden bijniermetastasen nooit middels EUS aangeprikt. Dit wordt altijd onder CT geleide gedaan. En hetzelfde geldt ook voor levermetastasen, altijd onder echogeleide. Alleen geheel perifeer in de linker leverkwab (segment 2/3) kunnen de metastasen opgepikt worden met EUS, maar de punctie wordt daarna middels echo verricht.


Overige kanttekeningen:

  • Literatuurbespreking 2010 Fluordeoxyglucose-positron-emissietomografie (FDG-PET): in plaats van “conventionele work-up (met name EUS en CT)” is het beter te spreken van      klassieke work-up.
  • Literatuurbespreking 2010 Skeletscintigrafie: heeft skeletscintigrafie nog wel een plaats na      PET-CT?


De kanttekeningen van de NVvR zijn aanleiding om de paragraaf beeldvormend onderzoek bij de eerstvolgende revisie van de richtlijn opnieuw te herzien.

 

Verenigingen die instemmen met de inhoud van de richtlijn

  • NFK - Stichting voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringskanaal (SPKS - voorheen Stichting Doorgang)
  • Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

Update 2014

Bij de revisie van 2014 heeft de NHG laten weten de revisies voor kennisgeving te hebben aangenomen: “Vanwege de beperkte relevantie voor de huisarts vinden wij het niet opportuun om een uitspraak te doen over instemming. Wel spreken wij het vertrouwen uit dat de werkgroep de juiste keuzes heeft gemaakt.

NFK/SPKS hebben ingestemd met de inhoud van de gereviseerde onderdelen.

Doel en doelgroep

Doelstelling

De nieuwe richtlijn bestaat uit gereviseerde en geactualiseerde tekst. Met 'gereviseerde' tekst bedoelen we nieuwe tekst op basis van Evidence Based literatuuronderzoek; 'geactualiseerde' tekst is de oude richtlijntekst die door de expert is herzien zonder dat er literatuuronderzoek is gedaan.

De revisie is gebaseerd op een inventarisatie van de belangrijkste knelpunten uit de praktijk. Deze knelpunten zijn de basis geweest voor uitgangsvragen die - op basis van evidence uit literatuuronderzoek - zijn beantwoord.

De uitgangsvragen gingen over:
- diagnostiek en stadiering
- neo-adjuvante behandeling
- chirurgische behandeling
- behandeling van niet operabel/resectabel oesofaguscarcinoom
- concentratie en spreiding en
- Follow-up; postoperatieve vitamine B12 suppletie. (Dit is de uitgangsvraag namens de patiëntenvereniging.)

Deze delen uit de richtlijn zijn dus Evidence Based gereviseerd; de resterende teksten zijn geactualiseerd.


Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met oesofaguscarcinoom, zoals chirurgen, radiotherapeuten, MDL artsen, medisch oncologen, huisartsen, oncologieverpleegkundigen, nurse-practioners, IKC-consulenten, pathologen, maatschappelijk werkers, psychologen, radiologen, nucleair-geneeskundigen en anesthesiologen.

Tevens wordt deze richtlijn gebruikt voor het maken van informatiemateriaal voor patiënten, in samenwerking met het KWF.

Samenstelling werkgroep

Organisatie
Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL, voorheen VIKC)

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines. De patiëntenvereniging NFK en de Stichting voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringskanaal (SPKS - voorheen Stichting Doorgang) waren eveneens vertegenwoordigd.

Leden van de werkgroep
Prof.dr. P.D. Siersema, MDL arts, UMC Utrecht (voorzitter)

Dr. M.I. van Berge Henegouwen, chirurg, AMC Amsterdam

Prof. dr. W.F. Bühre, anesthesioloog, UMC Utrecht

Dr. H. M. Dullemen, gastro-enteroloog, UMCG Groningen

Dr. A. van der Gaast, internist-oncoloog, Erasmus MC Rotterdam

Mw. dr. M. Hage, patholoog, Pathan, Rotterdam

Prof. dr. R. van Hillegersberg, chirurg, UMC Utrecht

Dr. M. C.C.M. Hulshof, radiotherapeut, AMC Amsterdam

Dhr. G.J.B. Hurenkamp, huisarts, Julius Centrum Utrecht

Mw. M. Jager, regiovertegenwoordiger Stichting Voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringkanaal (v.h. St. Doorgang), Utrecht

Prof. dr. E.J. van der Jagt, radioloog, UMCG Groningen

Prof. dr. F. J. W. ten Kate, patholoog, UMC Utrecht

Mw. J.H.F. Leemhuis, regiovertegenwoordiger, NFK, Utrecht

Dr. G.A.P Nieuwenhuijzen, chirurg, Catharina ziekenhuis Eindhoven

Prof. dr. J.Th.  Plukker, chirurg, UMCG Groningen

Prof. dr. D.J. Richel, internist-oncoloog, AMC Amsterdam

Dhr. T. Rozema, radiotherapeut, Verbeeten Instituut Tilburg

Dhr. C.C.G. Schippers, verpleegkundige, nurse practitioner, UMC Utrecht

Dr. G. W. Sloof, nucleair geneeskundige, Groene Hart ziekenhuis Gouda

Dr. M. Sosef, chirurg, Atrium MC Heerlen

Mw. M. Spaander, MDL arts, Erasmus MC Rotterdam

Mw. dr. E. Verschuur, verpleegkundige, verplegingswetenschapper en onderzoeker-docent, HAN Hogeschool Nijmegen

Dr. M. Wouters, LUMC Leiden en NKI Amsterdam

Dr. B. P.L. Wijnhoven, chirurg, Erasmus MC Rotterdam
Betrokken experts-auteurs Dr. J.J.G.H.M. Bergman, MDL-arts, AMC Amsterdam Dr. V.E.P.P. Lemmens, epidemioloog, afdeling Onderzoek IKZ Eindhoven

Procesbegeleiding

Mw. M.M. de Boer–Dennert, VIKC Utrecht

Update 2015

Bij de revisie van 2014 bleef de werkgroep grotendeels in tact. Nieuwe werkgroepleden waren: 

Drs. A.C. Kroese, anesthesioloog, UMC Utrecht (i.p.v. de heer Bühre) Dr. H.H. Hartgrink, chirurg, LUMC Leiden en mw. dr. J.W. van Sandick, chirurg, Antoni van Leeuwenhoek Amsterdam (i.p.v. de heren Plukker en Wouters) Mw. dr. N. van Grieken, klinisch patholoog, Vumc Amsterdam (i.p.v. mw. Hage) 

Procesbegeleiding 2015
Drs. J.J.F. de Groot (IKNL) fungeerde als procesbegeleider, mw. S. Janssen-van Dijk (IKNL) als secretaresse

Mandaterende verenigingen

Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) 

Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA) 

Nederlandse Internisten Vereeniging (NIV) / Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) 

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) 

Nederlands Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen (NVMDL) 

Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG) 

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP) 

Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) 

Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) 

Leven met Kanker Beweging (voorheen NFK - Stichting voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringskanaal (SPKS - voorheen Stichting Doorgang) 

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN)

Afvaardiging

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

Belangenverklaringen

Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de farmaceutische industrie aangeven bij de start van het richtlijntraject.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

De werkgroep heeft gestemd over de aanbevelingen om de graad van consensus te kunnen aangeven en daarmee te voldoen aan de internationale AGREE criteria.

De werkgroep heeft van januari tot september 2010 aan de richtlijn gewerkt.

 

Bij de revisie van een richtlijn worden uitgangsvragen geformuleerd. Deze vragen volgen uit een knelpunteninventarisatie, gehouden in het veld bij professionals en patiënten(vertegenwoordigers). De meest relevante knelpunten (bijlage Knelpuntenanalyse) worden uitgewerkt tot uitgangsvragen. Dit betreft, gezien de revisie, een beperkt aantal van vijf. Hieronder staan de geïnventariseerde knelpunten en uitgangsvragen.

 

De knelpunten 

  1. de keuze welk diagnostisch traject (technieken en volgorde) gevolgd dient te worden bij de stadiëring van het oesofaguscarcinoom? 
  2. wat de voorkeur is van neoadjuvante behandeling bij het oesofaguscarcinoom: chemotherapie of chemo-radiotherapie? 
  3. welke chirurgische en niet chirurgische behandelopties er zijn voor resectabele oesofaguscarcinomen? 
  4. welke operatieve techniek (transthoracaal, transhiataal, totale maag) geadviseerd wordt in welke situatie (bijv. lokatie en stadium) en bij welk type patiënt (conditie, leeftijd)? 
  5. hoe perioperatieve naadlekkage en postoperatieve naadstricturen kunnen worden voorkomen en hoe stricturen kunnen worden behandeld? 
  6. wat de incidentie is van vitamine B12 deficiëntie na de operatie? 
  7. welke behandeling geadviseerd wordt bij patiënten met co-morbiditeit en/of op oudere leeftijd?
  8. welke behandeling geadviseerd wordt voor patiënten met een T4NxMx of TxN1M1 of recidief oesofaguscarcinoom? 
  9. welke kwaliteitseisen gelden bij regionalisatie en centralisatie van patiënten met oesofaguscarcinoom?


De uitgangsvragen

  • Is preoperatieve (neoadjuvante) behandeling zinvol bij het oesofaguscarcinoom? En zo ja, wat is de voorkeurs-neoadjuvante behandeling: chemotherapie of chemoradiotherapie?
  • Welke chirurgische en niet chirurgische behandelopties zijn er voor resectabele oesofaguscarcinomen?
  • Welke operatieve techniek (transthoracaal, transhiataal, totale maag) wordt geadviseerd in welke situatie (bijv. lokatie en stadium) en bij welk type patiënt (conditie, leeftijd)?
  • Welke behandeling wordt geadviseerd bij patiënten met co-morbiditeit en/of oudere leeftijd?
  • Wat is prevalentie B12 en is het zinvol om te suppleren?
  • Welke behandeling wordt geadviseerd voor patiënten met een niet resectabel (T4 M1) of recidief oesofaguscarcinoom?
  • Welke kwaliteitseisen gelden bij regionalisatie en centralisatie van patiënten met oesofaguscarcinoom?
  • Er is tevens voor de up-date van de diagnostiek literuuronderzoek gedaan (2005-2010) naar de waarde van PET, CT en EUS bij patiënten met verdenking op oesofgauscarcinoom.

 

Door het combineren van knelpunten in de uitgangsvragen zijn alle knelpunten m.u.v. de perioperatieve naadlekkage (knelpunt 5) in dit revisie traject opgenomen.


Extra opmerking

Huidige en toekomstige studies waar de 7e editie TNM (UICC) wordt gebruikt zijn niet zonder meer te vergelijken met de oude studies waarin de 6e editie TNM werd toegepast.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Behandeling