Oesofaguscarcinoom

Initiatief: NVMDL Aantal modules: 87

Oesofaguscarcinoom - Herstadiering responsmanagement

Uitgangsvraag

Wat is de waarde van verschillende beeldvormende technieken voor response assessment na neoadjuvante behandeling?

Aanbeveling

De werkgroep adviseert om niet routinematig EUS of PET (PET-CT) te verrichten om de respons op neoadjuvante therapie voor oesofaguscarcinoom te evalueren. Indien een of een combinatie van beide diagnostische modaliteiten wordt overwogen om de respons op neoadjuvante therapie te evalueren dient dit slechts in studieverband te gebeuren.

Overwegingen

Er is onvoldoende bewijs dat het vervolgen van de SUV bij FDG-PET implicaties heeft voor het therapeutische beleid. Wat wel opvalt, is dat de gerapporteerde resultaten voor zowel EUS als PET (PET-CT) heterogeen zijn. Om deze reden zijn meer studies noodzakelijk om de response assessment na neoadjuvante therapie vast te stellen.

Onderbouwing

Herstadiëring tijdens response assessment
Er zijn aanwijzingen dat PET een goede sensitiviteit en lage specificiteit heeft voor de beoordeling van de behandelrespons 2 weken na de start van neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom.
Niveau 3: B Van Heijl 2011(27)

Er zijn aanwijzingen dat CT een lage sensitiviteit en specificiteit heeft voor de evaluatie van de behandelrespons 2 weken na de start van neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom.
Niveau 3: B Van Heijl 2011(28)

Herstadiëring na respons assessment
Het is aannemelijk dat EUS een matige diagnostische accuratesse (oppervlakte onder de ROC-curve = 0.86) heeft voor de beoordeling van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom. De gerapporteerde resultaten zijn echter heterogeen.
Niveau 2: B Ngamruengphong 2010(23); Owaki 2012(24); Schneider 2008(26)

Het is aannemelijk dat PET en PET-CT een lage diagnostische accuratesse (oppervlakte onder de ROC-curve = 0.78 - 0.82) hebben voor de beoordeling van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van een oesofaguscarcinoom. De gerapporteerde resultaten zijn echter heterogeen.
Niveau 2: B Kwee 2010(21); Ngamruengphong 2010(23); Chen 2011(16); Zum Buschenfelde 2011(31); Gillies 2012(17); Kauppi 2012(20)

Er zijn aanwijzingen dat CT een lage sensitiviteit en specificiteit heeft voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom.
Niveau 3: B Westerterp 2005(29)

Herstadiëring tijdens response assessment
PET of PET/CT
Eén prospectieve studie bestudeerde de diagnostische accuratesse van PET voor de evaluatie van de behandelrespons 2 weken na de start van neoadjuvante chemoradiotherapie van 100 patiënten met een oesofaguscarcinoom(27). Deze studie vormde een onderdeel van een ruimere gerandomiseerde studie. Blindering werd niet gerapporteerd. De sensitiviteit was hoog (91%) door het hanteren van een zeer sensitieve definitie van metabole respons (>0% afname in SUVmax werd als respons gedefinieerd). De specificiteit was echter laag (50%).
CT In een prospectieve studie bestudeerden Van Heijl et al. de diagnostische accuratesse van 3D-CT voor de evaluatie van de behandelrespons na 2 weken neoadjuvante chemoradiotherapie van 39 patiënten met een oesofaguscarcinoom(28). Deze studie vormde eveneens een onderdeel van een ruimere gerandomiseerde studie. Blindering werd niet gerapporteerd. Indien non-respons gedefinieerd werd als een 0% afname van het tumorvolume gemeten met CT bedroegen de sensitiviteit en specificiteit 35% en 77%, respectievelijk, voor de diagnose van een behandelrespons.

Herstadiëring na respons assessment
EUS
Een goede systematische review van Ngamruengphong et al. vond zeven studies, gepubliceerd vóór februari 2008, die de diagnostische accuratesse van EUS beoordeelden voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom(23). De definitie van echografische en pathologische respons was heterogeen. De sensitiviteit varieerde tussen 20 en 100%, de specificiteit tussen 36 en 100%. De oppervlakte onder de ROC-curve bedroeg 0.86 (95%CI 0.77-0.96). Sinds het review van Ngamruengphong et al. werden nog twee studies gepubliceerd. Owaki et al. includeerden 33 patiënten met een potentieel resectabel plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen(24). EUS criteria voor behandelrespons waren: een hypo-echogene zone (vitale tumor) en hyper-echogene spots (fibrose). Dit werd onderverdeeld in een graad 1-3. Graad 1 (weinig respons) bestond uit een hypo-echogene zone met hyper-echogene spots in minder dan één derde van het hypo-echogene gebied. Graad 2 bestond uit een hypo-echogene zone met hyper-echogene spots in meer dan één derde van het gebied en bij een graad 3 was er (bijna) geen hypo-echogene zone meer zichtbaar. De histopathologie werd blind beoordeeld. De sensitiviteit en specificiteit bedroegen 95% en 85%, respectievelijk. In een prospectieve studie includeerden Schneider et al. 80 patiënten met een gelokaliseerd resectabel oesofaguscarcinoom die neoadjuvante chemoradiotherapie ondergingen(26). De beoordeling van de referentietest (histopathologie) en vermoedelijk ook de indextest gebeurden blind. Met als criterium het volledig verdwijnen van de tumor (i.e. complete respons) bedroegen de sensitiviteit en specificiteit 64% en 74%, respectievelijk.

PET of PET/CT
Drie goede recente systematische reviews bestudeerden de diagnostische accuratesse van PET of PET/CT voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom(21)(23)(16). Globaal werden dezelfde studies teruggevonden en gaven de meta-analyses zeer gelijkaardige resultaten. Zo rapporteerden Chen et al. een gepoolde sensitiviteit en specificiteit van 70.3% (95%CI 64.4-75.8%) respectievelijk 70.1% (95%CI 65.1-74.8%); Kwee et al. rapporteerden 67% (95%CI 62-72%) respectievelijk 68% (95%CI 64-73%). De oppervlakte onder de ROC curve bedroeg 0.82 in het review van Chen et al., 0.78 in het review van Kwee et al. en 0.80 in het review van Ngamruengphong et al. Deze laatste review rapporteerde geen significante verschillen in diagnostische accuratesse in functie van het type neoadjuvante behandeling (chemotherapie versus chemoradiotherapie) of het type scanner (PET versus PET/CT).

Drie bijkomende studies bestudeerden de diagnostische accuratesse van PET (N=1)(31) en/of PET/CT (N=2)(17)(20) voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom. In totaal werden hierin 170 patiënten geïncludeerd. Twee studies waren prospectief(31)(17), één studie retrospectief(20). Enkel in de studie van Kauppi et al. werd de beoordeling van de referentietest (histopathologie) en vermoedelijk ook de indextest blind uitgevoerd(20). De criteria voor metabole respons en voor pathologische respons verschilden sterk tussen de verschillende studies (tabel 1). Globaal was de sensitiviteit laag (range 52-79%). De specificiteit was laag voor PET (45%) en matig voor PET/CT (75-87%).

Tabel 1. Diagnostische accuratesse van PET en PET/CT voor de beoordeling van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van oesofaguscarcinoom.

Studie

Criterium voor respons

Sensitiviteit

Specificiteit

PET

 

 

 

Zum Buschenfelde 2011(31)

≥35% afname SUVmax

67%

45%

PET/CT

 

 

 

Gillies 2012(17)

≥42% afname SUVmax

52%

87%

Kauppi 2012(20)

≥67% afname SUVmax

79%

75%


CT
In een systematische review van Westerterp et al. werd ondermeer de diagnostische accuratesse beoordeeld van CT voor de evaluatie van de behandelrespons na neoadjuvante behandeling van patiënten met een oesofaguscarcinoom(29). In de 4 geïncludeerde studies varieerde de sensitiviteit tussen 33 en 55% en de specificiteit tussen 50 en 71%.

  1. 1 - Rebollo Aguirre AC, Ramos-Font C, Villegas Portero R, Cook GJR, Llamas Elvira JM, Tabares AR. 18F-fluorodeoxiglucose positron emission tomography for the evaluation of neoadjuvant therapy response in esophageal cancer: systematic review of the literature. Ann Surg. 2009;250(2):247-54.
  2. 2 - Facey K, Bradbury I, Laking G, Payne E. Overview of the clinical effectiveness of positron emission tomography imaging in selected cancers. Health technology assessment (Winchester, England). 2007 Oct;11(44):iii-iv, xi-267.
  3. 3 - Eloubeidi MA, Wallace MB, Reed CE, Hadzijahic N, Lewin DN, Velse A van, et al. The utility of EUS and EUS-guided fine needle aspiration in detecting celiac lymph node metastasis in patients with esophageal cancer: a single-center experience. Gastrointest Endosc 2001;54:714-9.
  4. 4 - Catalano MF, Dam J van, Sivak MV Jr. Malignant esophageal strictures: staging accuracy of endoscopic ultrasonography. Gastrointest Endosc 1995;41:535-9.
  5. 5 - Vazquez-Sequeiros E, Norton ID, Clain JE, Wang KK, Affi A, Allen M, et al. Impact of EUS-guided fine-needle aspiration on lymph node staging in patients with esophageal carcinoma. Gastrointest Endosc 2001;53:751-7.
  6. 6 - Heidemann J, Schilling MK, Schmassmann A, Maurer CA, Buchler MW. Accuracy of endoscopic ultrasonography in preoperative staging of esophageal carcinoma. Dig Surg 2000; Digestive-Surgery 2000;17:3-224.
  7. 7 - Baisi A, Bonavina L, Peracchia A. Bronchoscopic staging of squamous cell carcinoma of the upper thoracic esophagus. Arch Surg 1999;134:140-3.
  8. 8 - Choi TK, Siu KF, Lam KH, Wong J. Bronchoscopy and carcinoma of the esophagus I. Findings of bronchoscopy in carcinoma of the esophagus. Am J Surg 1984;147:757-9 .
  9. 9 - Natsugoe S, Yoshinaka H, Shimada M, Shirao K, Nakano S, Kusano C, et al. Assessment of cervical lymph node metastasis in esophageal carcinoma using ultrasonography. Ann Surg 1999;229:62-6.
  10. 10 - Bonvalot S, Bouvard N, Lothaire P, Maurel J, Galateau F, Segol P, et al. Contribution of cervical ultrasound and ultrasound fine-needle aspiration biopsy to the staging of thoracic oesophageal carcinoma. Eur J Cancer 1996;32A:893-5.
  11. 11 - Overhagen H van, Lameris JS, Berger MY, Klooswijk AI, Tilanus HW, Pel R van, et al. CT assessment of resectability prior to transhiatal esophagectomy for esophageal/gastroesophageal junction carcinoma. J Comput Assist Tomogr 1993;17:367-73.
  12. 12 - van Vliet EPM, Hermans JJ, De Wever W, Eijkemans MJC, Steyerberg EW, Faasse C, et al. Radiologist experience and CT examination quality determine metastasis detection in patients with esophageal or gastric cardia cancer. Eur Radiol. 2008;18(11):2475-84.
  13. 13 - Westreenen HL van, Westerterp M, Bossuyt PM, Pruim J, Sloof GW, Lanschot JJ van, et al. Systematic review of the staging performance of 18F-fluorodeoxyglucose positron emission tomography in esophageal cancer.J Clin Oncol 2004;22:3805-12.
  14. 14 - Agarwal B, Swisher S, Ajani J, Kelly K, Fanning C, Komaki RR, et al. Endoscopic ultrasound after preoperative chemoradiation can help identify patients who benefit maximally after surgical esophageal resection. Am J Gastroenterol. 2004;99(7):1258-66. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15233663
  15. 15 - Blom RLGM, Schreurs WMJ, Belgers HJ, Oostenbrug LE, Vliegen RFA, Sosef MN. The value of post-neoadjuvant therapy PET-CT in the detection of interval metastases in esophageal carcinoma. Eur. J. Surg. Oncol. 2011;37(9):774-8. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21726976
  16. 16 - Chen Y-m, Pan X-f, Tong L-j, Shi Y-p, Chen T. Can 18F-fluorodeoxyglucose positron emission tomography predict responses to neoadjuvant therapy in oesophageal cancer patients? A meta-analysis. Nucl Med Commun. 2011;32(11):1005-10. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21886014
  17. 17 - Gillies RS, Middleton MR, Blesing C, Patel K, Warner N, Marshall REK, et al. Metabolic response at repeat PET/CT predicts pathological response to neoadjuvant chemotherapy in oesophageal cancer. Eur. Radiol. 2012:1-9. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22562089
  18. 18 - Griffin JM, Reed CE, Denlinger CE. Utility of restaging endoscopic ultrasound after neoadjuvant therapy for esophageal cancer. Ann Thorac Surg. 2012;93(6):1855-9; discussion 60. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22516835
  19. 19 - Kalha I, Kaw M, Fukami N, Patel M, Singh S, Gagneja H, et al. The accuracy of endoscopic ultrasound for restaging esophageal carcinoma after chemoradiation therapy. Cancer. 2004;101(5):940-7. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/15329901
  20. 20 - Kauppi JT, Oksala N, Salo JA, Helin H, Karhumaki L, Kemppainen J, et al. Locally advanced esophageal adenocarcinoma: Response to neoadjuvant chemotherapy and survival predicted by 18F FDG-PET/CT. Acta Oncol. 2012;51(5):636-44. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/22208782
  21. 21 - Kwee RM. Prediction of tumor response to neoadjuvant therapy in patients with esophageal cancer with use of 18F FDG PET: a systematic review. Radiology. 2010;254(3):707-17. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/20177086
  22. 22 - Misra S, Choi M, Livingstone AS, Franceschi D. The role of endoscopic ultrasound in assessing tumor response and staging after neoadjuvant chemotherapy for esophageal cancer. Surg. Endosc. Interv. Tech. 2012;26(2):518-22. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21938577
  23. 23 - Ngamruengphong S, Sharma VK, Nguyen B, Das A. Assessment of response to neoadjuvant therapy in esophageal cancer: An updated systematic review of diagnostic accuracy of endoscopic ultrasonography and fluorodeoxyglucose positron emission tomography. Dis. Esophagus. 2010;23(3):216-31. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19515185
  24. 24 - Owaki T, Matsumoto M, Okumura H, Uchicado Y, Kita Y, Setoyama T, et al. Endoscopic ultrasonography is useful for monitoring the tumor response of neoadjuvant chemoradiation therapy in esophageal squamous cell carcinoma. Am. J. Surg. 2012;203(2):191-7. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21679919
  25. 25 - Ribeiro A, Franceschi D, Parra J, Livingstone A, Lima M, Hamilton-Nelson K, et al. Endoscopic ultrasound restaging after neoadjuvant chemotherapy in esophageal cancer. Am. J. Gastroenterol. 2006;101(6):1216-21. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/16771940
  26. 26 - Schneider PM, Metzger R, Schaefer H, Baumgarten F, Vallbohmer D, Brabender J, et al. Response evaluation by endoscopy, rebiopsy, and endoscopic ultrasound does not accurately predict histopathologic regression after neoadjuvant chemoradiation for esophageal cancer. Ann Surg. 2008;248(6):902-8. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/19092334
  27. 27 - Van Heijl M, Omloo JM, Van Berge Henegouwen MI, Hoekstra OS, Boellaard R, Bossuyt PM, et al. Fluorodeoxyglucose positron emission tomography for evaluating early response during neoadjuvant chemoradiotherapy in patients with potentially curable esophageal cancer. Ann. Surg. 2011;253(1):56-63. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21233607
  28. 28 - Van Heijl M, Phoa SSKS, Van Berge Henegouwen MI, Omloo JMT, Mearadji BM, Sloof GW, et al. Accuracy and reproducibility of 3D-CT measurements for early response assessment of chemoradiotherapy in patients with oesophageal cancer. Eur. J. Surg. Oncol. 2011;37(12):1064-71. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21944048
  29. 29 - Westerterp M, Van Westreenen HL, Reitsma JB, Hoekstra OS, Stoker J, Fockens P, et al. Esophageal cancer: CT, endoscopie US, and FDG PET for assessment of response to neoadjuvant therapy-systematic review. Radiology. 2005;236(3):841-51. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/16118165
  30. 30 - Yen TJ, Chung CS, Wu YW, Yen RF, Cheng MF, Lee JM, et al. Comparative study between endoscopic ultrasonography and positron emission tomography-computed tomography in staging patients with esophageal squamous cell carcinoma. Dis Esophagus. 2012;25(1):40-7. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21595776
  31. 31 - Zum Buschenfelde CM, Herrmann K, Schuster T, Geinitz H, Langer R, Becker K, et al. 18F-FDG PET-guided salvage neoadjuvant radiochemotherapy of adenocarcinoma of the esophagogastric junction: The MUNICON II trial. J. Nucl. Med. 2011;52(8):1189-96. # http://www.ncbi.nlm.nih.gov/pubmed/21764790

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 01-09-2024

Laatst geautoriseerd  : 05-01-2015

Geplande herbeoordeling  : 01-09-2029

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal vijf jaar na vaststelling) wordt vanuit het IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zonodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

Algemene gegevens

In de laatste  twee decennia is de incidentie van het oesofaguscarcinoom fors toegenomen. In 1989 werd in Nederland 684 maal de diagnose oesofaguscarcinoom gesteld, terwijl deze ziekte in 2009 bij 1.900 patiënten werd vastgesteld. Ook het leeftijdgestandaardiseerde aantal per 100.000 inwoners nam toe: van 4.6 tot 8.5. De vijfjaars relatieve overleving van patiënten met een oesofaguscarcinoom in Nederland is vergelijkbaar met het Europese gemiddelde, en nam toe van 8% in 1988-1992 tot 15% in 2003-2007. Aangezien het oesofaguscarcinoom daarmee nog steeds een van de meest letale tumoren is, volgen de trends in mortaliteit die van de incidentie; Nederland heeft dan ook analoog aan de incidentie het hoogste mortaliteitscijfer in Europa na Groot-Brittannië.

De zorg voor patiënten met deze tumoren is in voortdurende ontwikkeling, waarbij centraliseren van de diagnostiek en behandeling van patiënten met oesofaguscarcinoom leidt tot betere uitkomsten van zorg. De Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen heeft in 2010 met financiering door SKMS en met medefinanciering en onder begeleiding van de toenmalige Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC) - inmiddels Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) - de richtlijn voor de diagnostiek, behandeling, nazorg en follow-up van patiënten met een oesofaguscarcinoom gereviseerd.


Actuele richtlijnen zijn een hulpmiddel om al deze aspecten deze voortdurend verder te verbeteren.  Bij goedkeuring (december 2010) van de gereviseerde richtlijn (versie 3.0) is daarom afgesproken deze richtlijn voortaan te onderhouden als ‘levende richtlijn’. Niet één grote revisie om de vier à vijf jaar, maar - zo nodig - tussentijdse revisies van enkele specifieke onderdelen. Zo’n eerste tussentijdse revisie startte begin 2012.

 

Na een inventarisatie van mogelijke aandachtspunten binnen de werkgroep, focuste deze revisie op een viertal onderdelen (modules) van de richtlijn: beeldvormend onderzoek (pre-operatieve diagnostiek en herstadiëring), resectievrije marge (onderdeel uit de paragraaf prognostische factoren, hoofdstuk pathologie), neoadjuvante behandelingen, spreiding en concentratie. Met uitzondering van de module resectievrije marge betrof het evidence based revisies. Deze modules zijn november 2014 goedgekeurd.

Update 2014

Bovenstaande verenigingen alsmede Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) hebben de gereviseerde onderdelen geautoriseerd. De NVvR heeft daarbij laten weten (zie ook Beeldvormend onderzoek, Pre-operatieve diagnostiek, Overige overwegingen 2012) het eens te zijn met de aanvullende literatuurbespreking, conclusies en aanbevelingen (2012), maar heeft tegelijkertijd kanttekeningen geplaatst bij de oorspronkelijke richtlijntekst uit 2010. Deze kanttekeningen hebben voor een belangrijk deel betrekking op de literatuurbespreking (2010) van - de rol van de - Endoscopische ultrasonografie (EUS) bij de pre-operatieve diagnostiek:

  • Bij uitgebreide tumoren is EUS niet mogelijk doordat de tumor niet gepasseerd kan worden.
  • Bij grote tumoren is de exacte uitbreiding in omgevende structuren niet zichtbaar voor EUS, gezien de beperkte penetratie (EUS niet beter dan CT)
  • De complementaire waarde van beide onderzoeken (EUS en CT) geldt alleen voor      de locoregionale situatie, maar zeker niet voor afstandsmetastasen. Zoals het hier omschreven wordt, vindt er een onderwaardering plaats van CT.
  • De hier gesuggereerde work-up van afstandsmetastasen is geen reflectie van standaard      dagelijkse praktijk. In sommige centra worden bijniermetastasen nooit middels EUS aangeprikt. Dit wordt altijd onder CT geleide gedaan. En hetzelfde geldt ook voor levermetastasen, altijd onder echogeleide. Alleen geheel perifeer in de linker leverkwab (segment 2/3) kunnen de metastasen opgepikt worden met EUS, maar de punctie wordt daarna middels echo verricht.


Overige kanttekeningen:

  • Literatuurbespreking 2010 Fluordeoxyglucose-positron-emissietomografie (FDG-PET): in plaats van “conventionele work-up (met name EUS en CT)” is het beter te spreken van      klassieke work-up.
  • Literatuurbespreking 2010 Skeletscintigrafie: heeft skeletscintigrafie nog wel een plaats na      PET-CT?


De kanttekeningen van de NVvR zijn aanleiding om de paragraaf beeldvormend onderzoek bij de eerstvolgende revisie van de richtlijn opnieuw te herzien.

 

Verenigingen die instemmen met de inhoud van de richtlijn

  • NFK - Stichting voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringskanaal (SPKS - voorheen Stichting Doorgang)
  • Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

 

Update 2014

Bij de revisie van 2014 heeft de NHG laten weten de revisies voor kennisgeving te hebben aangenomen: “Vanwege de beperkte relevantie voor de huisarts vinden wij het niet opportuun om een uitspraak te doen over instemming. Wel spreken wij het vertrouwen uit dat de werkgroep de juiste keuzes heeft gemaakt.

NFK/SPKS hebben ingestemd met de inhoud van de gereviseerde onderdelen.

Doel en doelgroep

Doelstelling

De nieuwe richtlijn bestaat uit gereviseerde en geactualiseerde tekst. Met 'gereviseerde' tekst bedoelen we nieuwe tekst op basis van Evidence Based literatuuronderzoek; 'geactualiseerde' tekst is de oude richtlijntekst die door de expert is herzien zonder dat er literatuuronderzoek is gedaan.

De revisie is gebaseerd op een inventarisatie van de belangrijkste knelpunten uit de praktijk. Deze knelpunten zijn de basis geweest voor uitgangsvragen die - op basis van evidence uit literatuuronderzoek - zijn beantwoord.

De uitgangsvragen gingen over:
- diagnostiek en stadiering
- neo-adjuvante behandeling
- chirurgische behandeling
- behandeling van niet operabel/resectabel oesofaguscarcinoom
- concentratie en spreiding en
- Follow-up; postoperatieve vitamine B12 suppletie. (Dit is de uitgangsvraag namens de patiëntenvereniging.)

Deze delen uit de richtlijn zijn dus Evidence Based gereviseerd; de resterende teksten zijn geactualiseerd.


Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met oesofaguscarcinoom, zoals chirurgen, radiotherapeuten, MDL artsen, medisch oncologen, huisartsen, oncologieverpleegkundigen, nurse-practioners, IKC-consulenten, pathologen, maatschappelijk werkers, psychologen, radiologen, nucleair-geneeskundigen en anesthesiologen.

Tevens wordt deze richtlijn gebruikt voor het maken van informatiemateriaal voor patiënten, in samenwerking met het KWF.

Samenstelling werkgroep

Organisatie
Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL, voorheen VIKC)

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is rekening gehouden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/disciplines. De patiëntenvereniging NFK en de Stichting voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringskanaal (SPKS - voorheen Stichting Doorgang) waren eveneens vertegenwoordigd.

Leden van de werkgroep
Prof.dr. P.D. Siersema, MDL arts, UMC Utrecht (voorzitter)

Dr. M.I. van Berge Henegouwen, chirurg, AMC Amsterdam

Prof. dr. W.F. Bühre, anesthesioloog, UMC Utrecht

Dr. H. M. Dullemen, gastro-enteroloog, UMCG Groningen

Dr. A. van der Gaast, internist-oncoloog, Erasmus MC Rotterdam

Mw. dr. M. Hage, patholoog, Pathan, Rotterdam

Prof. dr. R. van Hillegersberg, chirurg, UMC Utrecht

Dr. M. C.C.M. Hulshof, radiotherapeut, AMC Amsterdam

Dhr. G.J.B. Hurenkamp, huisarts, Julius Centrum Utrecht

Mw. M. Jager, regiovertegenwoordiger Stichting Voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringkanaal (v.h. St. Doorgang), Utrecht

Prof. dr. E.J. van der Jagt, radioloog, UMCG Groningen

Prof. dr. F. J. W. ten Kate, patholoog, UMC Utrecht

Mw. J.H.F. Leemhuis, regiovertegenwoordiger, NFK, Utrecht

Dr. G.A.P Nieuwenhuijzen, chirurg, Catharina ziekenhuis Eindhoven

Prof. dr. J.Th.  Plukker, chirurg, UMCG Groningen

Prof. dr. D.J. Richel, internist-oncoloog, AMC Amsterdam

Dhr. T. Rozema, radiotherapeut, Verbeeten Instituut Tilburg

Dhr. C.C.G. Schippers, verpleegkundige, nurse practitioner, UMC Utrecht

Dr. G. W. Sloof, nucleair geneeskundige, Groene Hart ziekenhuis Gouda

Dr. M. Sosef, chirurg, Atrium MC Heerlen

Mw. M. Spaander, MDL arts, Erasmus MC Rotterdam

Mw. dr. E. Verschuur, verpleegkundige, verplegingswetenschapper en onderzoeker-docent, HAN Hogeschool Nijmegen

Dr. M. Wouters, LUMC Leiden en NKI Amsterdam

Dr. B. P.L. Wijnhoven, chirurg, Erasmus MC Rotterdam
Betrokken experts-auteurs Dr. J.J.G.H.M. Bergman, MDL-arts, AMC Amsterdam Dr. V.E.P.P. Lemmens, epidemioloog, afdeling Onderzoek IKZ Eindhoven

Procesbegeleiding

Mw. M.M. de Boer–Dennert, VIKC Utrecht

Update 2015

Bij de revisie van 2014 bleef de werkgroep grotendeels in tact. Nieuwe werkgroepleden waren: 

Drs. A.C. Kroese, anesthesioloog, UMC Utrecht (i.p.v. de heer Bühre) Dr. H.H. Hartgrink, chirurg, LUMC Leiden en mw. dr. J.W. van Sandick, chirurg, Antoni van Leeuwenhoek Amsterdam (i.p.v. de heren Plukker en Wouters) Mw. dr. N. van Grieken, klinisch patholoog, Vumc Amsterdam (i.p.v. mw. Hage) 

Procesbegeleiding 2015
Drs. J.J.F. de Groot (IKNL) fungeerde als procesbegeleider, mw. S. Janssen-van Dijk (IKNL) als secretaresse

Mandaterende verenigingen

Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) 

Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA) 

Nederlandse Internisten Vereeniging (NIV) / Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO) 

Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) 

Nederlands Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen (NVMDL) 

Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG) 

Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP) 

Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVvR) 

Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) 

Leven met Kanker Beweging (voorheen NFK - Stichting voor Patiënten met Kanker aan het Spijsverteringskanaal (SPKS - voorheen Stichting Doorgang) 

Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN)

Afvaardiging

Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)

Belangenverklaringen

Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de farmaceutische industrie aangeven bij de start van het richtlijntraject.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

De werkgroep heeft gestemd over de aanbevelingen om de graad van consensus te kunnen aangeven en daarmee te voldoen aan de internationale AGREE criteria.

De werkgroep heeft van januari tot september 2010 aan de richtlijn gewerkt.

 

Bij de revisie van een richtlijn worden uitgangsvragen geformuleerd. Deze vragen volgen uit een knelpunteninventarisatie, gehouden in het veld bij professionals en patiënten(vertegenwoordigers). De meest relevante knelpunten (bijlage Knelpuntenanalyse) worden uitgewerkt tot uitgangsvragen. Dit betreft, gezien de revisie, een beperkt aantal van vijf. Hieronder staan de geïnventariseerde knelpunten en uitgangsvragen.

 

De knelpunten 

  1. de keuze welk diagnostisch traject (technieken en volgorde) gevolgd dient te worden bij de stadiëring van het oesofaguscarcinoom? 
  2. wat de voorkeur is van neoadjuvante behandeling bij het oesofaguscarcinoom: chemotherapie of chemo-radiotherapie? 
  3. welke chirurgische en niet chirurgische behandelopties er zijn voor resectabele oesofaguscarcinomen? 
  4. welke operatieve techniek (transthoracaal, transhiataal, totale maag) geadviseerd wordt in welke situatie (bijv. lokatie en stadium) en bij welk type patiënt (conditie, leeftijd)? 
  5. hoe perioperatieve naadlekkage en postoperatieve naadstricturen kunnen worden voorkomen en hoe stricturen kunnen worden behandeld? 
  6. wat de incidentie is van vitamine B12 deficiëntie na de operatie? 
  7. welke behandeling geadviseerd wordt bij patiënten met co-morbiditeit en/of op oudere leeftijd?
  8. welke behandeling geadviseerd wordt voor patiënten met een T4NxMx of TxN1M1 of recidief oesofaguscarcinoom? 
  9. welke kwaliteitseisen gelden bij regionalisatie en centralisatie van patiënten met oesofaguscarcinoom?


De uitgangsvragen

  • Is preoperatieve (neoadjuvante) behandeling zinvol bij het oesofaguscarcinoom? En zo ja, wat is de voorkeurs-neoadjuvante behandeling: chemotherapie of chemoradiotherapie?
  • Welke chirurgische en niet chirurgische behandelopties zijn er voor resectabele oesofaguscarcinomen?
  • Welke operatieve techniek (transthoracaal, transhiataal, totale maag) wordt geadviseerd in welke situatie (bijv. lokatie en stadium) en bij welk type patiënt (conditie, leeftijd)?
  • Welke behandeling wordt geadviseerd bij patiënten met co-morbiditeit en/of oudere leeftijd?
  • Wat is prevalentie B12 en is het zinvol om te suppleren?
  • Welke behandeling wordt geadviseerd voor patiënten met een niet resectabel (T4 M1) of recidief oesofaguscarcinoom?
  • Welke kwaliteitseisen gelden bij regionalisatie en centralisatie van patiënten met oesofaguscarcinoom?
  • Er is tevens voor de up-date van de diagnostiek literuuronderzoek gedaan (2005-2010) naar de waarde van PET, CT en EUS bij patiënten met verdenking op oesofgauscarcinoom.

 

Door het combineren van knelpunten in de uitgangsvragen zijn alle knelpunten m.u.v. de perioperatieve naadlekkage (knelpunt 5) in dit revisie traject opgenomen.


Extra opmerking

Huidige en toekomstige studies waar de 7e editie TNM (UICC) wordt gebruikt zijn niet zonder meer te vergelijken met de oude studies waarin de 6e editie TNM werd toegepast.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Pathologie