Niet kleincellig longcarcinoom

Initiatief: NVALT Aantal modules: 66

Niet kleincellig longcarcinoom - Rol van de verpleegkundige

Uitgangsvraag

Wat is de rol van de verpleegkundige bij de begeleiding van de patiënt tijdens de behandeling?

Aanbeveling

  • Psychosociale problemen moeten tijdig gedetecteerd worden om de kwaliteit van leven van patiënten met NSCLC te optimaliseren. Verpleegkundigen spelen hierbij een belangrijke ondersteunende rol.
  • De verpleegkundige begeleiding tijdens behandeling zal gericht moeten zijn op het monitoren en managen van emotionele en fysieke problemen.
  • Gezondheidszorgmedewerkers moeten bekend zijn met het meten van kwaliteit van leven en bereid zijn om meetinstrumenten te gebruiken.
  • Het regelmatig meten van de kwaliteit van leven door een oncologieverpleegkundige of nurse practitioner kan aanvullende informatie geven om de keuze van behandeling vast te stellen.
  • Oncologieverpleegkundigen zouden meer aandacht kunnen schenken bij het in kaart brengen van de kwaliteit van leven bij longkankerpatiënten die chemotherapie ondergaan.

 

Overwegingen

Betrokkenheid en emotionele ondersteuning zijn onderdeel van de basale zorgverlening door medische en verpleegkundige hulpverleners. Deze ondersteuning verzacht problematiek zoals angst en depressie, verbetert de samenwerking tussen arts en patiënt en bevordert de informatieverwerking van de patiënt. Aandacht voor emoties en welbevinden vergemakkelijkt het verwerkingsproces van de ziekte en de behandeling. Verpleegkundigen kunnen emotionele en psychologische problemen laagdrempelig en adequaat bespreken met patiënten; Bovenstaande literatuur beschrijft echter summier en beperkt om welke zorgen het gaat (angst en verdriet).

Roken is de grootste risicofactor voor longkanker. Bij patiënten die roken kunnen schuldgevoelens ontstaan. De diagnose longkanker kan een sterke motivatie zijn om te stoppen met roken. Stoppen met roken kan zelfs voor patiënten met uitgebreide ziekte, lichamelijke en psychologische voordelen opleveren. Voor ondersteuning bij stoppen met roken kan verwezen worden naar de richtlijn behandeling van tabaksverslaving van het CBO uit 2004 (17).

Onderbouwing

Er is behoefte aan professionals in de gezondheidszorg die emotionele steun bieden en die reageren op de psychosociale behoefte van patiënten, door patiënten uit te nodigen te praten over hun zorgen en proberen de zorgen aan te pakken in een vroeg ziekte-stadium.
Niveau 3: C Hill 2003 (2)

De leeftijd van de patiënt en kwaliteit van leven vóór behandeling voorspellen de mate van verbetering in kwaliteit van leven na chemotherapie bij patiënten met gevorderd NSCLC. 
Niveau 3:  C Bozcuk 2006 (5); B Biesma 2011 (15)

Verpleegkundigen kunnen een actieve rol in ondersteuning bieden bij het aanleren van nieuwe vaardigheden (coping skills) aan patiënten en familieleden, die het gevoel van competentie, controle en ondersteuning bevorderen en leiden tot vermindering van fysieke en emotionele nood.
Niveau 4: C Ryan 1996 (10)

Vroegtijdig beoordelen van symptomen en symptoommanagement door (oncologie)verpleegkundigen kunnen een belangrijke component zijn om de kwaliteit van leven en functionele status te verbeteren bij patiënten met longkanker.
Niveau 4: C  Joyce 2008 (16)

Follow-up door verpleegkundigen waarbij de focus is gericht op informatievoorziening, ondersteuning en coördinatie van zorg, kan leiden tot dezelfde of betere patiënttevredenheid en symptoomcontrole in vergelijking met follow-up door een arts.
Niveau 3: C Thompson 2005 (8)

Rol van de verpleegkundige bij signaleren van psychosociale problemen
Ziekte en behandeling geven niet alleen lichamelijke klachten, maar ook onder meer angst, onzekerheid, somberheid, wanhoop en aantasting van het gevoel van eigenwaarde en controle, schaamte en schuld, vooral wanneer de patiënt rookt. Daarnaast zijn er vele sociale gevolgen bijvoorbeeld wanneer de patiënt eenzaam en/of afhankelijk raakt. De confrontatie met kanker kan leiden tot een existentiële crisis. Het roept vragen op met betrekking tot wat voor de patiënt zinvol en van betekenis is (1).

Onderzoek van Hill in 2003 toont aan dat  longkankerpatiënten (n=80) vinden dat minder dan de helft van hun zorgen (43%) in het behandelteam wordt besproken, kort nadat de diagnose gesteld is (14-28 dagen) (2). Patiënten met longkanker maken zich meer zorgen over de psychosociale gevolgen van de ziekte dan over de lichamelijke problemen. De belangrijkste zorgen die patiënten bespreken zijn: zorgen over de ziekte zelf, zorgen over de toekomst met betrekking tot de ziekte en zorgen over het welzijn van hun familie. Bij 70% van de patiënten werden lichamelijke klachten besproken, maar emotionele, psychologische of sociale zorgen werden niet voldoende besproken (3).

Patiënten met longkanker hebben grote moeite om kwaliteit van leven vast te houden. Bij vrouwen met NSCLC, zijn jonge leeftijd, depressieve stemming, aantal comorbide ziekten en een negatieve betekenis geven aan de ziekte, gerelateerd aan een lagere kwaliteit van leven (4).

Naast het feit dat chemotherapie bij NSCLC geassocieerd is met verbetering van kwaliteit van leven en palliatie van symptomen zijn er een aantal andere factoren die de kwaliteit van leven ook beïnvloeden. Zo beschrijft Bozcuk bij 50 patiënten dat de kwaliteit van leven voorafgaand aan een chemotherapiebehandeling, het soort chemotherapie, en de leeftijd van de patiënt de omvang van de kwaliteit van leven bepalen tijdens behandeling met chemotherapie (5). Vooral ouderen en patiënten met een goede kwaliteit van leven voorafgaand aan de chemotherapie behandeling, die niet reageren op die behandeling, lopen het grootste risico op een grote afname van hun kwaliteit van leven (6).

Emotionele ondersteuning is nodig bij het bespreken van seksuele gevoelens. In een prospectieve, beschrijvende studie (n=59) is onderzocht dat veelal het seksueel functioneren verminderd is bij aanvang van de behandeling en dat kan tijdens behandeling met chemotherapie en/of radiotherapie verder afnemen (7).

Het tijdig herkennen van problemen tijdens het ziektetraject ten gevolge van de confrontatie met kanker en daardoor tijdig verwijzen naar de juiste psychosociale en/of (para) medische hulpverlener, zou de kwaliteit van leven van deze patiënten, de tevredenheid met de (medische) zorg en de communicatie met de primaire zorgverleners kunnen verhogen. Voor het signaleren van psychische spanning bij kankerpatiënten wordt sterk aanbevolen gebruik te maken van de lastmeter. Deze bestaat uit de thermometer en de probleemlijst zoals beschreven in de richtlijn detecteren behoefte psychosociale zorg.

Rol van de verpleegkundige bij symptoom management
Oncologieverpleegkundigen kunnen symptomen herkennen en managen, patiënten informeren en ondersteunende zorg bieden. Dit kan plaatsvinden in samenwerking met andere disciplines die betrokken zijn in de zorg en behandeling bij de meest voorkomende klachten bij patiënten met longkanker (8).

Ondersteunende zorg kan effect hebben op de emotionele en psychologische toestand van de patiënt, maar ook op lichamelijke symptomen, zoals dyspnoe management. De ondersteunende zorg in de studie van Thompson was gericht op het inzicht van patiënten in hun ziekte, het uitdrukken van hun gevoelens over symptomen, diagnose en toekomst en het uitbreiden van zelfmanagement (8).

Patiënten kunnen baat hebben bij kortdurende interventies gericht op managen van de kortademigheid, voeding, beweging, vergroten van gevoel van ontspanning en behouden van gezins-/familierelaties (9)  (10). Ryan beschrijft in haar review artikel de bewezen effecten van gedragsinterventies van verschillende fysieke klachten bij patiënten met kanker zoals pijn, dyspnoe, misselijkheid en braken bij chemotherapie (10).

Symptoommanagement door verpleegkundigen vraagt ook om tijd en ruimte. Sikorskii beschrijft in een gerandomiseerde studie (n=471) de waarde van automatisch telefonisch symptoommanagement in vergelijking met telefonisch symptoommanagement door een verpleegkundige (11). Beide interventies laten een klinisch significante vermindering van de ernst van symptomen zien. Opvallend was dat patiënten met longkanker die ernstigere bijwerkingen hebben, zich terugtrokken van de automatische telefonische contacten, waarschijnlijk omdat telefonische interventie niet voldoende voorziet in adequaat symptoommanagement. Niettemin beschrijft Cox dat telefonisch symptoommanagement een goede aanvulling zou kunnen zijn op poliklinische follow-up bij patiënten (12).

Rol van de verpleegkundige bij de follow-up
Hoewel er weinig onderzoek beschikbaar is lijkt de follow-up bij longkankerpatiënten belangrijk, ongeacht de fase en de behandeling die de patiënt ondergaat. Voorlichting en begeleiding vergen een systematisch aanpak van nacontroleren, voor elke patiënt zou er tevens een persoonlijk nazorgplan moeten zijn. Voor patiënten met een gevorderde ziekte, waarbij de behandelopties beperkt zijn, zijn er minder duidelijke follow-up-richtlijnen.

Vooral symptoomcontrole (medische controle) en psychische ondersteuning is belangrijk. In een studie van Cox werd in een geselecteerde groep van 54 patiënten die een longkankerkliniek bezochten gevraagd welke follow-up de patiënten wensten. Hierbij gaf een deel van de patiënten aan dat zij hun emotionele en psychologische problemen beter met een verpleegkundige konden bespreken, dan met de specialist, huisarts of telefonisch.

Hoewel werk voor veel kankerpatiënten een belangrijke bron van emotionele steun en financiële zelfstandigheid kan betekenen, ondervinden veel kankerpatiënten problemen met werkhervatting. De richtlijn Kanker en Werk uit 2009 geeft hierover nadere informatie (13). Voor longkankerpatiënten behandeld in een curatieve opzet kunnen zich problemen voordoen langere tijd na afloop van de behandeling en daarom lijkt een programmatische aanpak in de nazorg zoals de richtlijn over herstel na kanker aangeeft, gewenst (14).

Rol van de verpleegkundige bij de coördinatie van zorg
Tijdens hun behandeling krijgen patiënten te maken met veel hulpverleners. De complexiteit van de zorg neemt toe en derhalve is een loket of een aanspreekpunt essentieel om als patiënt niet te verdwalen in het doolhof van zorgverleners. Een casemanager is nodig om de continuïteit te waarborgen. De (oncologie)verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten of ‘nurse-practitioners' kunnen deze rol van casemanager vervullen. Zij coördineren de logistiek rondom het behandelplan, zijn contactpersoon voor multidisciplinaire teams en/of begeleiden klinisch wetenschappelijk onderzoek. Continuïteit van zorg kan mogelijk beter geleverd worden door verpleegkundigen dan door artsen, vanwege de vaak kleinere groep verpleegkundigen met minder wisselingen in de teamsamenstelling.

  1. 1 - Richtlijn spirituele zorg, http://www.oncoline.nl/ 2010
  2. 2 - Hill KM, Amir Z, Muers MF, Connolly CK, Round CE. Do newly diagnosed lung cancer patiënts feel their concerns are being met? Eur J of Cancer Care 2003. 12; 35-45.
  3. 3 - Hill KM. Do newly diagnosed lung cancer patiënts feel their concerns are being met? Eur J of Cancer Care 2003 Mar;12(1):35-45.
  4. 4 - Sarna L, Brown JK, Cooly ME, Williams RD, Chernecky C, Padilla G, Danao LL . Quality of life and meaning of illness of women with lung cancer. Oncology Nursing Forum 2005, vol 32 no1, 9-19.
  5. 5 - Bozcuk H, Dalmis B, Samur M, Ozdoagan M, Artac M, Savas B. Quality of life in patiënts with advanced non-small cell lung cancer. Cancer Nursing, 2006, vol 29, no2 104-110.
  6. 6 - Biesma B, Wymenga M, Groen HJM et al. Quality of life, geriatric assessment and survival in elderly patients with non-small-cell lung cancer treated with carboplatin-gemcitabine or carboplatin-paclitaxel: NVALT-3 a phase III study. Ann Oncology 2011; ANNONC-2010-0749.R1.
  7. 7 - Shell JA, Carolan M, Zhang Y, Meneses KD. The longitudinal effects of cancer treatment on sexuality in individuals with lung cancer. Oncology Nursing 2008, vol 35, no1, 73-79..
  8. 8 - Thompson E, Sola I, Subirana M. Non-invasive interventions for improving well-being and quality of life in patiënts with lung cancer: A systematic review of the evidence. Lung Cancer 2005, vol 50, 163-176.
  9. 9 - Pearman T. Psychosocial factors in lung cancer: Quality of life, economic impact, and survivorship implications. J of Psychosocial Oncol 2008, vol 26(1) 69-80.
  10. 10 - Ryan LS. Psychosocial issues and lung cancer: A behavioral approach. Seminars in Oncology Nursing 1996, 318-323.
  11. 11 - Sikorskii A, Given CW, Given B, Jeon S, Decker V, Becker B, Champion V, McCorkle R. Symptom management for cancer patiënts: A trial comparing two multimodal interventions. J of Pain and Symptom Management 2007, vol 34, no3, 253-264..
  12. 12 - Cox K, Wilson E, Heath L, Collier J, Jones L, Johnston I. Preferences for follow-up after treatment for lung cancer: Assessing the nurse-led option. Cancer Nursing 2006, vol 29, no3, 176-187.
  13. 13 - Blauwdruk kanker en werk. http://www.oncoline.nl/kanker-en-werk, 2009
  14. 14 - Richtlijn Herstel na Kanker, 2010, http://www.oncoline.nl/
  15. 15 - Biesma B, Wymenga M, Groen HJM et al. Quality of life, geriatric assessment and survival inelderly patients with non-small-cell lung cancer treated with carboplatin-gemcitabine or carboplatin-paclitaxel: NVALT-3 a phase III study. Ann Oncology 2011; ANNONC-2010-0749.R1.
  16. 16 - Joyce M. Supportive care in lung cancer. Semin Oncol Nurs. 2008 Feb;24(1):57-67.

Voor meer informatie over de zoektermen en de evidence tabellen kunt u contact opnemen met IKNL.

Uitgangsvraag

Wat   is de rol van de verpleegkundige bij de begeleiding van de patiënt tijdens de   behandeling?

Aantal   gevonden artikelen

Zoekperiode

cin   090325 pychosocial nursing care

40

Vanaf   1996

med   090325 pychosocial care systrev

10

Vanaf   1996

med   090325 pychosocial care nursing

11

Vanaf   1996

med   090325 nurse specialist care

2

Vanaf   1996

emb   090325 pychosocial care systrev

3

Vanaf   1996

emb   090325 pychosocial care nursing

2

Vanaf   1996

psy   090325 pychosocial care nursing

15

Vanaf   2002

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 22-05-2011

Laatst geautoriseerd  : 22-05-2011

Geplande herbeoordeling  :

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het programmabureau IKNL bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire geneeskunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie

Algemene gegevens

Betrokken verenigingen

  • Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie (NVMO)
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT)
  • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirugie (NVT)
  • Nederlandse Vereniging Voor Heelkunde (NVVH), subvereniging Nederlandse Vereniging Voor Longchirurgie (NVVL)
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie (NVVR)
  • Nederlandse Vereniging voor Nucleaire Geneeskunde (NVNG)
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie (NVVP)
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO)
  • Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigingen (NFK)
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN)
  • Stichting Longkanker Info (longkankerinfo)

 

Organisatie

Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL)

 

IKNL bevordert dat mensen met kanker en hun naasten zo dicht mogelijk bij huis toegang hebben tot een samenhangend en kwalitatief verantwoord zorgaanbod. IKNL is erop gericht behandeling, zorg en klinisch onderzoek binnen de oncologie te verbeteren. Daarnaast hebben zij een taak in het opzetten en ondersteunen van netwerken voor palliatieve zorg.

 

IKNL werkt aan multidisciplinaire richtlijnontwikkeling voor de oncologische en palliatieve zorg. Naast deze ontwikkeling van richtlijnen faciliteert IKNL ook het onderhoud, het beheer, de implementatie en de evaluatie van deze richtlijnen

 

Houderschap

De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de wetenschappelijke verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. IKNL draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.

 

Juridische betekenis

De houder van de richtlijn moet kunnen aantonen dat de richtlijn zorgvuldig en met de vereiste deskundigheid tot stand is gekomen. Onder houder wordt verstaan de wetenschappelijke verenigingen van beroepsbeoefenaren die de richtlijn autoriseren. IKNL draagt zorg voor het beheer en de ontsluiting van de richtlijn.

Doel en doelgroep

Doelstelling
Deze richtlijn is een document met aanbevelingen ter ondersteuning van de dagelijkse praktijkvoering. De richtlijn berust op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en aansluitende meningsvorming gericht op het vaststellen van goed medisch handelen. Er wordt aangegeven wat in het algemeen de beste zorg is voor patiënten met NSCLC.
De richtlijn geeft aanbevelingen over de diagnostiek, de behandeling, de follow-up en vormen van ondersteuning van patiënten met NSCLC. De richtlijn kan worden gebruikt bij het geven van voorlichting aan patiënten. Ook biedt de richtlijn aanknopingspunten voor bijvoorbeeld transmurale afspraken of lokale protocollen ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn.

Specifieke doelen van deze richtlijn voor NSCLC zijn:

  • introductie van de nieuwe TNM-classificatie 7e editie van de International Association for the Study of Lung Cancer (IASLC);
  • plaatsbepaling van de endo-echodiagnostiek, zoals transbronchiale echografie (EBUS) met naald aspiratie (TBNA), transoesofageale echografie (EUS) met fijne naald aspiratie (FNA) en fluorodesoxyglucose-positronemissietomografie (FDG-PET) bij het stadiëren;
  • plaatsbepaling van epidermal growth factor receptor (EGFR)-mutatie-analyse;
  • plaatsbepaling van concomitante chemoradiotherapie;
  • plaatsbepaling van stereotactische radiotherapie;
  • plaatsbepaling van adjuvante chemotherapie;
  • plaatsbepaling van systemische therapie bij stadium IV-ziekte

 

Doelgroep

Deze richtlijn is bestemd voor alle professionals die betrokken zijn bij de diagnostiek, behandeling en begeleiding van patiënten met NSCLC, zoals longartsen, (thorax)chirurgen, radiotherapeuten, medisch oncologen, huisartsen, nurse practitioners, oncologieverpleegkundigen, IKNL-consulenten, pathologen, psychologen, radiologen, nucleair-geneeskundigen, epidemiologen en patiënten(-organisaties).

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijn is een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die met de diagnostiek en behandeling van NSCLC te maken hebben. Bij het samenstellen van de werkgroep is rekening gehouden met de geografische spreiding van de werkgroepleden, met een evenredige vertegenwoordiging van de diverse betrokken verenigingen en instanties, alsmede met een spreiding al dan niet in academische achtergrond. De werkgroepleden hebben onafhankelijk gehandeld en zijn gemandateerd door hun vereniging voor hun inbreng.

 

Leden van de werkgroep:

Hr. dr. J.T. Annema, longarts, Leids Universitair Medisch Centrum

Mw. dr. J.S.A. Belderbos, radiotherapeut, NKI - Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis

Mw. T.T.M. Bluemink-Holkenborg, secretariële ondersteuning IKNL

Mw. dr. A.M.C. Dingemans, longarts, Maastricht Universitair Medisch Centrum

Hr. dr. J.P. Eerenberg, chirurg, Tergooiziekenhuizen 

Mw. drs. M.M. van Gameren, radiotherapeut, Universitair Medisch Centrum Groningen

Hr. prof. dr. H.J.M. Groen, longarts, voorzitter werkgroep  UMG Groningen

Mw. dr. I.J.C. Hartmann, radioloog, Erasmus MC

Hr. dr. P.A. Helle, radiotherapeut, Medisch Spectrum Twente

Hr. prof. dr. O.S. Hoekstra, nucleair geneeskundige, VU medisch centrum
Mw. dr. C.C.M. Holtkamp, procesbegeleider namens, IKNL

Mw. D. van den Hurk, verpleegkundig specialist oncologie, UC  voor Chronische Ziekten

Hr. prof.dr. P.L. Jager, nucleair geneeskundige, Isala klinieken

Hr. drs. T.J. Klinkenberg               , cardiothoracaal chirurg, UMC Groningen

Mw. prof. dr. C.C.E. Koning, radiotherapeut, Academisch Medisch Centrum

Hr. dr. E. Lammers, longarts, voorzitter van het Longkanker Informatiecentrum Gelre ziekenhuizen

Hr. drs. A.P.W.M. Maat, cardiothoracaal chirurg, Erasmus MC

Hr. dr. M.A. Paul. chirurg, VU medisch centrum

Mw. J.P. Salomé, verpleegkundig specialist oncologie,  Sint Franciscus Gasthuis

Mw. dr. C. Schaefer-Prokop, radioloog,  Academisch Medisch Centrum

Mw. dr. J. Sietsma, patholoog, Universitair Medisch Centrum Groningen

Hr. prof. dr. E.F. Smit, longarts, VU medisch centrum

Hr. dr. W.H. Steup, chirurg, Haga Ziekenhuis

Hr. dr. F.B.J.M. Thunnissen, patholoog, VU medisch centrum

Mw. dr. J.N.H. Timmer-Bonte, internist, UMC St. Radboud

Mw. dr. A.L.J. Uitterhoeve, radiotherapeut, Academisch Medisch Centrum

Hr. drs. A.F.T.M. Verhagen, cardiothoracaal chirurg, UMC St. Radboud
Mw. drs. N.M. Verheijen; longarts i.o., Catharina Ziekenhuis

Hieronder staat een aanvullende lijst van werkgroepleden genoemd die (alleen) betrokken waren bij de ontwikkeling van de eerste versie van deze richtlijn in 2004:
Hr. prof. dr. J.P. van Meerbeeck, longarts, voorzitter

Mw. dr. V.C.G. Tjan-Heijnen, medisch oncoloog, vice-voorzitter

Mw. drs. J. Wittenberg, epidemioloog, adviseur (tot oktober 2003)

Mw. dr. C.J.E. Kaandorp, arts, adviseur (vanaf oktober 2003)

Hr. dr. J.S. Burgers, huisarts, senior-adviseur (vanaf oktober 2003)

Hr. drs. A.G. Boekema, sociaal geneeskundige, procesbegeleider

Hr. drs. V.K.Y. Ho, methodoloog, beleidsmedewerker landelijke richtlijnen

Hr. dr. P. Baas, longarts

Hr. dr. M. den Bakker, klinisch patholoog

Mw. dr. P.F.A. Bakker, cardiothoracaal chirurg

Hr. dr. B. Biesma, longarts

Hr. dr. E.C.M. Bollen, chirurg

Hr. dr. J. Bussink, radiotherapeut

Hr. drs. H.E. Codrington, longarts

Mw. drs. C.E. van Die, thorax-radioloog

Hr. dr. J.M.W. van Haarst, longarts

Hr. drs. A.G. Hensens, cardiopulmonaal chirurg

Hr. dr. F.M.J. Heijstraten, radioloog

Mw. dr. M.L.G. Janssen-Heijnen, epidemioloog

Mw. dr. M.J.A. de Jonge, internist-oncoloog

Hr. dr. G.W.P.M. Kramer, radiotherapeut

Hr. dr. H.B. Kwa, longarts

Hr. dr. W.B. Lastdrager, chirurg

Hr. dr. H.J. Mulder, chirurg

Hr. prof. dr. E.M. Noordijk, radiotherapeut

Hr. dr. B.P. Ponsioen, huisarts

Hr. dr. J.W.G. van Putten, longarts

Mw. drs. A.M.C. Raat, huisarts

Hr. drs. P.T.R. Rodrigus, radiotherapeut

Hr. dr. W.J.G. Ros, sociaal psycholoog

Hr. drs. N.J.J. Schlösser, longarts

Hr. dr. J.H. Schouwink, longarts

Mw. N.A.W.P. Schrama, verpleegkundig specialist oncologie

Hr. dr. F.M.H.H. Schramel, longarts

Hr. drs. A.H.M. van Straten, cardiothoracaal chirurg

Hr. dr. J.R.M. van der Sijp, chirurg

Hr. drs. E.F. Ullmann, longarts

Hr. dr. G.P.M. ten Velde, longarts

Hr. drs. B.A. Verheij, huisarts

Hr. dr. M.I.M. Versteegh, cardiothoracaal chirurg

Mw. drs. M.S. Vos, psychiater

Hr. drs. S.L. Wanders, radiotherapeut

Hr. dr. L.N.A. Willems, longarts

Belangenverklaringen

Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de farmaceutische en andere industrie aangeven bij de start en opnieuw bij het eind van het richtlijntraject.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In de verschillende fasen van de ontwikkeling van het concept van de richtlijn is zoveel mogelijk rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de daadwerkelijke uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. De richtlijn wordt verspreid onder de professionals via de (wetenschappelijke) verenigingen en de locaties van IKNL. Ook wordt een samenvatting van de richtlijn ter publicatie aangeboden aan het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Daarnaast wordt de richtlijn beschikbaar gesteld op www.richtlijnendatabase.nl (gepubliceerd door IKNL). De vraag of de richtlijn wordt opgevolgd zal beantwoord worden door metingen in het veld te doen naar de implementatie van de richtlijn. Op basis van indicatoren zal getoetst worden in hoeverre dit gebeurt. De uitwerking hiervan ligt bij IKNL.

Werkwijze

Aanleiding
In 2004 is de eerste ‘evidence based' richtlijn gepubliceerd voor de diagnostiek en behandeling van patiënten met NSCLC. De Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose (NVALT), Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) en het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO hebben toen het initiatief genomen om een multidisciplinaire richtlijn te ontwikkelen over zowel de stadiëring als de behandelmogelijkheden van het NSCLC. De herziening van de richtlijn is nodig omdat de afgelopen zes jaar de inzichten in diagnostiek en behandeling op verschillende onderdelen veranderd zijn. Door middel van een enquête onder betrokken medisch specialisten en zorgverleners van patiënten met NSCLC is een inventarisatie gemaakt van de belangrijkste diagnostische en therapeutische knelpunten in de dagelijkse praktijk.

 

Werkwijze werkgroep

In 2007 is het eerste initiatief genomen om een inventarisatie te maken van veranderingen in diagnostiek, behandeling en overige zorg rondom de patiënt met NSCLC. Gezien de omvang van het werk is in samenspraak met IKNL in 2008 een werkgroep samengesteld (zie samenstelling werkgroep) uit verschillende disciplines die betrokken zijn bij de zorg van de patiënt met NSCLC. De gemandateerde werkgroepleden werden verdeeld in subgroepen voor het beantwoorden van de uitgangsvragen waarbij gezorgd is dat de relevante disciplines vertegenwoordigd waren. Daarnaast zorgde een redactieteam, bestaande uit de voorzitter, de procesbegeleider en de secretaresse van IKNL voor de coördinatie en onderlinge afstemming van de subgroepen. De subgroepen hebben gedurende een periode van meer dan twee jaar gewerkt aan een conceptrichtlijntekst die betrekking heeft op een bepaald deel van het traject. De werkwijze van de werkgroep bestond uit een knelpuntenanalyse (zie bijlage) waarvoor een enquête werd gehouden onder specialisten die zich met de zorg van patiënten met NSCLC bezighouden en de werkgroep formuleerde vervolgens uitgangsvragen (zie bijlage). Met behulp van de zogenaamde PICO-methode zijn er door het CBO onafhankelijke literatuursearches gedaan (zie bijlage). Deze nieuwe literatuur (vanaf 2002) werd inhoudelijk, methodologisch en statistisch beoordeeld om tot een zo goed mogelijke afweging te komen voor de beantwoording van de uitgangsvragen. De werkgroepleden schreven afzonderlijk of in de subgroepen teksten die tijdens vergaderingen besproken en na verwerking van de commentaren werden geaccordeerd. De voltallige werkgroep is vier keer bijeen geweest om de resultaten van de subgroepen in onderling verband te bespreken. De teksten van de subgroepen zijn door het redactieteam samengevoegd en op elkaar afgestemd tot één document, gepubliceerd op Oncoline. Eind 2010 heeft een landelijke commentaarronde plaatsgevonden waarbij alle leden van alle relevante wetenschappelijke verenigingen en patiëntenvereniging werden uitgenodigd, persoonlijk of via een aankondiging in een vaktijdschrift. De commentaren van deze enquête zijn verwerkt in de definitieve richtlijn.

 

De leidraad voor de ontwikkeling van de richtlijnen voor oncologische en palliatieve zorg is het AGREE instrument. Dit instrument is gemaakt voor de beoordeling van bestaande, nieuwe en herziene richtlijnen. Het AGREE Instrument beoordeelt zowel de kwaliteit van de verslaglegging als de kwaliteit van bepaalde aspecten van de aanbevelingen. Het beoordeelt de kans dat een richtlijn zijn gewenste doel zal behalen, maar niet de daadwerkelijke impact op patiëntuitkomsten.

 

Het AGREE Instrument is opgebouwd uit 23 items verdeeld over zes domeinen. Elk domein beslaat een aparte dimensie van kwaliteit van richtlijnen, namelijk:

  • Onderwerp en doel betreft het doel van de richtlijn de specifieke klinische vragen waarop de richtlijn een antwoord geeft en de patiëntenpopulatie waarop de richtlijn van toepassing is;
  • Betrokkenheid van belanghebbenden richt zich op de mate waarin de richtlijn de opvattingen van de beoogde gebruikers weerspiegelt;
  • Methodologie hangt samen met het proces waarin bewijsmateriaal is verzameld en samengesteld en met de gebruikte methoden om aanbevelingen op te stellen en te herzien;
  • Helderheid en presentatie gaat over het taalgebruik en de vorm van de richtlijn;
  • Toepassing houdt verband met de mogelijke organisatorische, gedragsmatige en financiële consequenties van het toepassen van de richtlijn;
  • Onafhankelijkheid van de opstellers betreft de onafhankelijkheid van de aanbevelingen en erkenning van mogelijke conflicterende belangen van leden van de werkgroep.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
TNM classificatie