Organisatie van zorg - Nierstenen
Nierstenen zijn voor veel urologen onderdeel van de basis urologische zorg. De werkgroep is van mening dat ook bij deze zorg het van groot belang is om een goede logistiek te hebben rondom opvang en behandeling van patiënten met urolithiasis en over voldoende expertise te beschikken zodat gebruik kan worden gemaakt van alle noodzakelijke technieken om met een zo minimaal invasief mogelijke techniek in zo min mogelijk sessies patiënt steen/ klachtenvrij te krijgen. Tevens dient er actief aandacht te worden gegeven aan het voorkomen van recidieven. Bij onvoldoende kennis en/of ervaring van de mogelijkheden van metafylaxe en adviezen hiervoor, wordt een multidisciplinaire benadering met een dedicated internist/nefroloog, eventueel aangevuld met diëtist/verpleegkundige, geadviseerd.
Aanbevelingen
Voor de logistiek dient in de urologische kliniek rekening gehouden te worden met een adequaat verwijsbeleid voor bijvoorbeeld niersteenvergruizing (ESWL) of behandeling middels PCNL/ semirigide/flexibele URS, laser- of andere vormen van lithotrypsie, indien niet lokaal voorhanden.
Het is dus noodzakelijk dat hierover heldere afspraken zijn gemaakt met andere zorgaanbieders in voorkomende gevallen.
Een actief (eventueel multidisciplinair) beleid bij patiënten om recidief urolithiasis te voorkomen dient te zijn afgesproken.
Onderbouwing
Conclusies
Er zijn voor deze module geen conclusies geformuleerd.
Samenvatting literatuur
De werkgroep verwijst voor deze vraag naar de EAU-richtlijn.
Expert opinion
Er zijn momenteel twee mechanismen voorgesteld ter verklaring van het ontstaan van nierstenen, I via papillaire plaque en II via een intratubulaire plug [Ebisuno, 1997; Evan, 2010; Kok, 1986, 1990; Linnes, 2013; Randall, 1937, 1944].
In het eerste mechanisme beginnen nierstenen als een interstitieel neerslag bestaande uit calciumfosfaat en matrix (meest collageen). Waarom dit neerslag begint te vormen is niet bekend. Het is wel bekend dat plaque bij iedereen gevonden kan worden maar vaker voorkomt bij idiopatische calciumoxalaat steenvormers waarbij de steenvorming gerelateerd is aan een langdurige hoge inname van dierlijk eiwit (een zuurbelasting) , hoge inname van zout en lage inname van groente/ fruit (een alkali belasting). Dit neerslag groeit langzaam (over jaren) en wordt gestuurd door de pH en de concentraties van calcium en fosfaat in het nier interstitium rond de lis van Henle.
Uiteindelijk ‘breekt’ het neerslag door de afdekkende cellaag aan de urinekant heen en zal er calciumoxalaat verzamelen op de plug. Deze groeistap kan ook weer jaren duren.
Al met al is dit type steenvorming gestuurd door leefstijl en behandeling van calcium in de nier. Het belangrijkste preventieve advies bij dit type is leefstijladvies wat zich richt op verbeteren van de zuur/base balans (dierlijk eiwit/ groente en fruit), verminderen van de zout belasting (verlaagt hypercalciurie) en in mindere mate verdunnen van de urine in het nierbekken om de aangroei te vertragen.
Type II stenen beginnen met een kristalplug welke in de tubulus gevormd is en blijft steken in de uitgang van de verzamelbuis. Deze plug kan vervolgens uitgroeien tot een volwaardige steen door depositie van extra kristalmateriaal vanuit het nierbekken.
Zulke pluggen zijn in verhoogde mate aanwezig bij patiënten met urinezuurstenen, cystinestenen, struvietstenen, caliumoxalaat stenen geassocieerd met hyperoxalurie en brushiet stenen. Dit zijn allemaal gevallen waarbij acute periodes met een sterk verhoogde oververzadiging voorkomen. De eerste stap bij dit type steen, de plugvorming, is snel (minuten). De tweede stap, de aangroei, kan voorkomen worden door de plug uit de verzamelbuis te spoelen. Live beelden van papilla laten vaak verzamelbuizen zien welke geen plug meer bevatten maar wel vroegere aanwezigheid van zo’n plug verraden door een verwijd aspect.
Bij dit type steenvormer zal preventie zich meer moeten richten op het voorkomen van situaties met sterke oververzadiging. Afhankelijk van het steentype betekent dit voorkomen van een lage pH, voorkomen van hoge oxalaat uitscheiding, voorkomen van een laag citraatgehalte (stimuleert vorming grote aggregaten), voorkomen van extreme calcium uitscheiding (brushiet) en bestrijden van urease producerende bacteriën (struviet). Drinkadvies heeft bij dit type steenvormers twee doelen. Het belangrijkste doel is uitspoelen van de plug. Het secundaire doel is verdunnen van de urine om aangroei te voorkomen.
Referenties
- Akman T, Binbay M, Kezer C, Yuruk E, Tekinarslan E, Ozgor F, et al. Factors affecting kidney function and stone recurrence rate after percutaneous nephrolithotomy for staghorn calculi: outcomes of a long-term followup. J Urol 2012; 187: 1656-61.
- Basiri A, Shakhssalim N, Khoshdel AR, Javaherforooshzadeh A, Basiri H, Radfar MH, et al. Familial relations and recurrence pattern in nephrolithiasis: new words about old subjects. Urol J 2010; 7: 81-6.
- Brandenburg JJI, Hoepelman IM, Stapper G, Lock MTWT. Drie patiënten met urolithiasis als bijwerking van behandeling met indinavir. Ned Tijdschr Geneeskd 2007; 151: 1839-45.
- Daudon M, Hennequin C, Boujelben G, Lacour B, Jungers P, Daudon M, et al. Serial crystalluria determination and the risk of recurrence in calcium stone formers. Kidney Int 2005; 67: 1934-43.
- Ebisuno S, Kohjimoto Y, Tamura M, Inagaki T, Ohkawa T. Histological observations of the adhesion and endocytosis of calcium oxalate crystals in MDCK cells and in rat and human kidney. Urol Int 1997; 58: 227-31.
- Evan AP. Physiopathology and etiology of stone formation in the kidney and the urinary tract. Pediatr Nephrol 2010; 25: 831-41.
- Hosseini MM, Eshraghian A, Dehghanian I, Irani D, Amini M, Hosseini MM, et al. Metabolic abnormalities in patients with nephrolithiasis: comparison of first-episode with recurrent cases in Southern Iran. Int Urol Nephrol 2010; 42: 127-31.
- Kim YJ, Park MS, Kim WT, Yun SJ, Kim WJ, Lee SC, et al. Hypertension influences recurrent stone formation in nonobese stone formers. Urol 2011; 77: 1059-63.
- Kok DJ, Papapoulos SE, Bijvoet OLM. Crystal agglomeration is a major element in calcium oxalate urinary stone formation. Kidney Int 1990; 37: 51-6.
- Kok DJ, Papapoulos SE, Bijvoet OLM. Excessive crystal agglomeration with low citrate excretion in recurrent stone formers. Lancet 1986; i: 1056 8.
- Lee SC, Kim YJ, Kim TH, Yun SJ, Lee NK, Kim WJ, et al. Impact of obesity in patients with urolithiasis and its prognostic usefulness in stone recurrence. J Urol 2008; 179: 570-4.
- Linnes MP, Krambeck AE, Cornell L, Williams JC Jr, Korinek M, Bergstralh EJ, et al. Phenotypic characterization of kidney stone formers by endoscopic and histological quantification of intrarenal calcification. Kidney Int 2013; 84: 818-25.
- Randall A. Recent Advances in Knowledge Relating to the Formation, Recognition and Treatment of Kidney Calculi. Bull N Y Acad Med 1944; 20: 473-84.
- Randall A. The origin and growth of renal calculi. Ann Surg 1937; 105: 1009-27.
Evidence tabellen
Auteur, Studiedesign Patiënten Controles Interventie Controle Follow-up Uitkomstmaten Resultaat Kwaliteit studie Gradering Opmerkingen jaartal |
|||||||||
Amaro, 2009 Dussol, 2008 Eisner, 2010 Erickson, 2011 Ettinger, 1986 Ettinger, 1979 |
Nietvergelijkend dwarsdoorsnede onderzoek |
22 patiënten met - Staghorn calculi en metabool onderzoek |
- |
- - |
Uitslagen metabool onderzoek |
64% Weinig C hypercalciurie, patiënten, geen 53% vervolg in de tijd hypocitraturie, 21% hyperuricosurie, 14% hypomagnesiurie |
Deze vraag kan niet gebruikt worden om de uitgangsvraag te beantwoorden à exclusie |
||
Niet geblindeerde RCT |
175 patiënten - met nierstenen |
Dieet met weinig dierlijk eiwit
Advies veel water te drinken voor alle patiënten |
- Dieet met veel vezels - Controlegroep zonder advies |
4 jaar, maar 58% uitval (verklaard, gelijkelijk verdeeld over de groepen) |
Recidivering |
Recidivering: Weinig dierlijk eiwit: 48%, veel vezels: 63%, controles: 48% (niet significant) |
Net opgezet - onderzoek, geen blindering, maar te forse uitval om verschillen aan te kunnen tonen |
Artikel past nit bij uitgangsvraag metafylaxe (J), maar wel bij risicofactoren voor recidivering (I). Dit onderzoek is vanwege de forse uitval niet bruikbaar. |
|
Nietvergelijkend retrospectief onderzoek |
880 patiënten - met nierstenen |
- |
- |
- |
Correlaties tussen BMI en parameters in 24-uurs urine |
Zie opmerkingen |
|
Deze vraag kan niet gebruikt worden om de uitgangsvraag te beantwoorden à exclusie |
|
Pilot onderzoek |
10 patiënten met - cystine nierstenen |
Cystone (R) |
Placebo |
46 weken |
Recidivering |
Zie opmerkingen |
|
Veel methodologische bezwaren en past niet bij uitgangsvraag à exclusie |
|
Geblindeerde RCT |
72 patiënten met - nierstenen |
3dd 100 mg allopurinol placebo |
38 maanden, 60 Recidivering patienten in follow-up (nieuwe (na min. 6 maanden niersteen of nog in studie) aangroei reststeen) |
Recidivering: allopurinol 31%, placebo: 58%. Tijd tot recidivering langer bij allopurinol dan bij placebo (gem. 33,3 vs 27,4 maanden; p<0,05) |
Goed opgezette B studie, relatief beperkt aantal patiënten, oud onderzoek, omstandigheden kunnen veranderd zijn |
Artikel past niet bij uitgangsvraag metafylaxe (J), maar wel bij risicofactoren voor recidivering (I).
|
|||
Ongeplande follow-up data |
|
|
|
|
Veel methodologische bezwaren en past niet bij uitgangsvraag à exclusie |
Auteur, Studiedesign Patiënten Controles Interventie Controle Follow-up Uitkomstmaten Resultaat Kwaliteit studie Gradering Opmerkingen jaartal |
|||||||||||
Fink, 2009 Goodman, 2009 Hofbauer, 1994 Jacobellis, 2007 Karagülle, 2007 Kocvara, 1999 Laerum, |
Systematische 8 RCT’s met - review met patiënten met meta-analyse nierstenen |
Verschillende Verschillende interventies, meeste controles artikelen besproken bij uitgangsvraag I, uitzondering voedingssupplementen, alsnog hier besproken: Phyllanthus niruri en Orthosiphon |
Variërend, bij Recidivering voedingssupplementen 3 maanden en 18 maanden |
Geen statistisch significante verschillen |
Kwaliteit - systematische review is prima, maar de onderliggende studies zijn beperkter van kwaliteit (bijv. aantallen patiënten, randomisatie, blindering). |
Artikel past niet bij uitgangsvraag metafylaxe (J), maar wel bij risicofactoren voor recidivering (I). Maar: exclusie vanwege methodologische redenen en omdat populatie niet past bij NL |
|||||
Dwarsdoorsnede 16 gezonde - onderzoek vrijwilligers |
Sportdrank 1 |
Sportdrank 2 |
Geen Urine paramaters |
Zie opmerkingen |
|
Onderzoek sluit niet aan bij uitgangsvraag à exclusie |
|||||
Retrospectief 52 patiënten met - vergelijkend recidiverende onderzoek nierstenen |
Follow-up na Geen actieve medicamenteuze follow-up na behandeling medicamenteuze behandeling |
Eerst medicamenteuze Recidivering behandeling, gem. 5,5 jaar, daarna al dan niet actieve follow-up gedurende gem. 6 jaar |
Uiteindelijk geen Geen B statistisch experimenteel significant verschil design, tussen groep met waarschijnlijk en zonder follow- ‘ernstiger’ up patiënten in interventiegroep |
Experimenteel onderzoek zou nodig zijn om deze onderzoekshypothese verder te onderzoeken |
|||||||
Narratief artikel |
|
|
|
|
Geen systematisch opgezet onderzoek à exclusie |
Geen systematisch opgezet onderzoek à exclusie |
|||||
Dubbelblinde cross-over RCT |
34 patiënten met - nierstenen in de anamnese |
Mineraalwater met veel bicarbonaat, magnesium en calcium |
Mineraalwater met weinig bicarbonaat, magnesium en calcium |
3 dagen Parameters in 24-uurs urine |
Zie opmerkingen |
Goed - uitgevoerde trial, maar past niet bij uitgangsvraag |
Te korte follow-up, geen recidivering als uitkomstmaat, past niet bij uitgangsvraag à exclusie |
||||
Niet geblindeerde RCT |
242 patiënten die - behandeld zijn voor hun eerste niersteenepisode |
Uitgebreide metabole screening + aangepast voedingsadvies |
Beperkte screening + algemeen voedingsadvies |
3 jaar, 35 patiënten Recidivering: lost-to-follow-up, geen nieuwe redenen vermeld nierstenen + aangroei reststenen |
Nieuwe Goed, maar B nierstenen: geen blindering interventie: 6%, en geen controle: 19% beschrijving (p<0,01) uitval Nieuwe nierstenen + groei reststenen: interventie: 7%, controle: 23% (p<0,05) |
|
|||||
Modelstudie |
1 arm uit RCT met - |
Modelstudie na |
- |
- - |
- |
Pilotachtige |
|||||
Auteur, Studiedesign jaartal |
Patiënten Controles Interventie Controle Follow-up |
Uitkomstmaten Resultaat |
Kwaliteit studie Gradering Opmerkingen |
||||||||
1987 Lindell, 1995 Meneses, 2012 Strohmaier, 2000 |
n.a.v. RCT |
23 patiënten met recidiverende nierstenen, behandeld met thiazide |
interventie met thiazide |
|
|
|
|
modelstudie, die verder gevalideerd moet worden -> exclusie |
|||
Niet vergelijkend longitudinaal onderzoek |
31 patiënten met - hypercysteïnurie of therapieresistente nierstenen |
Behandeling met tiopronine |
- Tot 150 maanden |
Nierstenen/ recidivering, urinewaarden |
|
|
Dit is een behandelstudie en daarom niet geschikt als beantwoording van deze uitgangsvraag à exclusie |
||||
Retrospectief vergelijkend onderzoek |
150 patiënten - met nierstenen en indicatie voor metafylaxe |
Metafylaxe en elke 6 maanden controle |
Tenminste 3 5 jaar maal niet op controle geweest |
Recidivering, nierfunctie |
Interventie vs controle: serum creatinine (0,92 mg/dl vs 1,24 mg/dl; p<0,0001), GFR (87,3 ml/min vs 78,0 ml/min; p<0,02), aantal patiënten met GFR < 60 ml/min (4,9% vs 22,0%; OR: 5,36 (95%BI: 1,95-14,8)) Recidief niersteen: interventie: 9,8%, controle 50% (p<0,0001) |
Geen B experimenteel design, mogelijk recall bias |
|
||||
Systematische review |
|
|
|
Artikel gaat niet over metafylaxe à exclusie |
|||||||
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 22-05-2014
Laatst geautoriseerd : 22-05-2014
Geplande herbeoordeling :
De richtlijn zal bij voorkeur jaarlijks worden getoetst aan de wetenschappelijke ontwikkelingen door de werkgroep SWEN van de Nederlandse Vereniging voor Urologie, waarbij ook aandacht is voor gepubliceerde herzieningen van de EAU-richtlijn. Indien herziening van (een deel van) de richtlijn nodig wordt geacht, adviseert de werkgroep SWEN de Commissie Kwaliteit hierover en spant de Nederlandse Vereniging voor Urologie zich hiervoor in. Een procedure voor modulaire herziening van richtlijnen is in ontwikkeling bij de Nederlandse Vereniging voor Urologie.
Algemene gegevens
Met ondersteuning van:
PROVA
Financiering
Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten
Doel en doelgroep
Het doel van het project is te komen tot een evidence-based richtlijn over nierstenen. De primaire doelgroep van de richtlijn zijn urologen. Andere beroepsgroepen, zoals internist-nefrologen, radiologen, klinisch chemici en spoedeisende hulpartsen, kunnen uiteraard hun voordeel met de richtlijn doen.
Het uiteindelijke doel van deze richtlijn is de zorg voor volwassen patiënten met (verdenking op) nierstenen op een hoog niveau te brengen en te houden, volgens de laatste stand van de wetenschap en met oog voor praktische aspecten van deze zorg en andere overwegingen die van belang kunnen zijn.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van deze richtlijn is een werkgroep samengesteld. Het zwaartepunt van deze werkgroep ligt bij de urologie. De commissie kwaliteit van de Nederlandse Vereniging voor Urologie heeft de Stichting Werkgroep Endourologie (SWEN) gevraagd een uroloog voorgedragen als voorzitter. Dit is ter accordering voorgelegd aan de commissie kwaliteit van de Nederlandse Vereniging voor Urologie. Daarnaast maken een radioloog, een internist-nefroloog en een klinisch chemicus deel uit van de werkgroep. Tevens is een adviserend chemicus aan de werkgroep toegevoegd. De werkgroep werd ondersteund door een kwaliteitsfunctionaris van het bureau van de Nederlandse Vereniging voor Urologie en een epidemioloog van PROVA. Via de wetenschappelijke verenigingen kon de werkgroep andere beroepsgroepen consulteren indien gewenst (bijv. spoedeisende hulp artsen, anesthesiologen en huisartsen).
Aan de werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen. Een overzicht van deze belangenverklaringen is opgenomen in de aanverwanten. Bij geen van de werkgroepleden zijn door de projectleiding (voorzitter van de werkgroep + ondersteuning) dermate conflicterende belangen geconstateerd dat deze de ontwikkeling van de richtlijn in de weg zouden staan. De werkgroep bestaat uit:
- Dr. F.C.H. d’Ancona, uroloog, namens Nederlandse Vereniging voor Urologie, Radboud UMC, Nijmegen, voorzitter
- Dr. H.F.H. Brulez, internist-nefroloog, namens Nederlandse Internisten Vereniging, St. Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam
- Drs. E.R. Boevé, uroloog, FEBU, namens Nederlandse Vereniging voor Urologie, Sint Fransicus Gasthuis, Rotterdam
- Drs. E.P. van Haarst, uroloog, namens Nederlandse Vereniging voor Urologie, St. Lucas Andreas Ziekenhuis, Amsterdam
- Dr. D.J. Kok, chemicus, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam, adviseur
- Mw. R. Lammers, MSc., kwaliteitsfunctionaris, Nederlandse Vereniging voor Urologie, Utrecht (ondersteuning)
- Drs. M.T.W.T. Lock, uroloog/androloog, FEBU namens Nederlandse Vereniging voor Urologie, Universitair Medisch Centrum Utrecht
- Drs. A.J. van der Molen, radioloog, namens Nederlandse Vereniging voor Radiologie, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden
- Mw. drs. A.W.T.M. Roelofs, uroloog, namens Nederlandse Vereniging voor Urologie, Ziekenhuis Rijnstate, Arnhem
- Dr. R.H.N. van Schaik, klinisch chemicus, namens Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde, Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam
- Drs. W.E.M. Strijbos, uroloog, namens Nederlandse Vereniging voor Urologie, Atrium Medisch Centrum, Heerlen
- Mw. drs. M.K. Tuut, epidemioloog, PROVA, Varsseveld (ondersteuning)
Belangenverklaringen
Naam |
Hoofdfunctie |
Neven-werkzaamheden |
Persoonlijke financiële belangen |
Persoonlijke relaties |
Reputatiemanagement |
Extern gefinancierd onderzoek |
Kennis valorisatie |
Overige belangen |
Frank d’Ancona |
Uroloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Harald Brulez |
Internist-nefroloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Egbert Boevé |
Uroloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Ernst van Haarst |
Uroloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Dik Kok |
Docent urologie/ Chemicus |
- |
geen |
geen |
Lid Eulis boear (EAU) |
Thuisdruk-meting MMC (ZonMw) |
Test voorspelling kan op succes IVF (patient Erasmus UMC) |
geen |
Rinie Lammers |
Kwaliteits-functionaris |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Tycho Lock |
Uroloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Aart van der Molen |
Radioloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Anita Roelofs |
Uroloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Ron van Schaik |
Klinisch chemicus/ hoogleraar |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Willem Strijbos |
Uroloog |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Mariska Tuut |
Eigenaar PROVA |
- |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
geen |
Inbreng patiëntenperspectief
Voor patiënten met nierstenen bestaat geen specifieke patiëntenvereniging. Dat maakt fysieke vertegenwoordiging van patiënten in de werkgroep feitelijk niet mogelijk. Om toch zoveel mogelijk aan de visie van patiënten recht te kunnen doen is de knelpunteninventarisatie naar de Nierstichting gestuurd. Ook is de conceptrichtlijn ter commentaar naar de Nierstichting gestuurd. Ook is bij de formulering van de aanbevelingen zo veel mogelijk rekening gehouden met het patiëntenperspectief. Tot slot is een samenvatting van de richtlijn voor zorggebruikers geschreven.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
Deze richtlijn wordt gepubliceerd op www.kwaliteitskoepel.nl en www.nvu.nl. Tevens is een samenvatting geschreven voor zowel de zorgverleners als zorggebruikers. Ook is een artikel geschreven voor het Tijdschrift voor Urologie van de NVU en zal aandacht aan deze richtlijn worden besteed tijdens nascholingsbijeenkomsten van het Urologisch Opleidings Instituut (UOI). Ook zijn de bijbehorende ontwikkelde indicatoren bedoeld ter bevordering van de implementatie van deze richtlijn.
Werkwijze
De werkgroep vindt de EAU-richtlijn 2013 leidend. Deze is aangevuld met de beantwoording van een aantal uitgangsvragen die na de knelpunteninventarisatie zijn vastgesteld.
Na het vaststellen van de uitgangsvragen is per uitgangsvraag een ‘ambassadeur’ vastgesteld. Door de epidemioloog in de werkgroep is naar evidence gezocht om de uitgangsvragen te beantwoorden. De ambassadeurs leverden hierbij medisch-inhoudelijke feedback en input. Om te komen tot op evidence gebaseerde conclusies bij de uitgangsvragen is naar literatuur gezocht. De verantwoording van deze literatuursearches is opgenomen onder het kopje ‘Zoekverantwoording’. De literatuur is vervolgens geselecteerd op basis van methodologie en inhoud door de epidemioloog samen met de ambassadeur per uitgangsvraag. De relevante literatuur is vervolgens beoordeeld en samengevat in de verschillende modules van dit achtergronddocument, als ook in evidence tabellen. Voor de beoordeling van de kwaliteit van de literatuur en de daarop gebaseerde conclusies is gebruik gemaakt van een gradering. Deze is vermeld in de aanverwanten. Naast wetenschappelijk bewijs zijn voor de beantwoording van de uitgangsvragen en het vaststellen van aanbevelingen dikwijls andere aspecten van belang, zoals patiëntenvoorkeuren, beschikbaarheid van voorzieningen, professionele voorkeuren, klinische relevantie, veiligheid, kosten, juridische aspecten en zorgorganisatie. Deze argumenten staan per module genoemd onder het kopje ‘Overwegingen’. De aanbevelingen tenslotte zijn gebaseerd op de evidence, de overige overwegingen en discussie in de werkgroep. Bij het formuleren van de aanbevelingen heeft de werkgroep aandacht besteed aan een zo scherp mogelijke indicatiestelling. Aan het eind van elke module is een literatuurlijst opgenomen.
De werkgroep heeft vijf keer vergaderd, waarbij conceptteksten werden besproken. Na vaststelling van de conceptrichtlijn door de werkgroep, is deze ter commentaar gestuurd naar de stakeholders (aan wie ook de knelpunteninventarisatie was gestuurd). De commentaren zijn vervolgens verwerkt in de definitieve versie van de richtlijn die ter autorisatie is aangeboden aan de Nederlandse Vereniging voor Urologie, de Nederlandse Internisten Vereniging, de Nederlandse Vereniging voor Radiologie en de Nederlandse Vereniging voor Klinisch Chemici.
De richtlijn is op 22 mei 2014 vastgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Urologie en geautoriseerd door alle partijen.
Tijdens de ontwikkeling van de richtlijn bleek op een aantal punten onvoldoende evidence van hoge kwaliteit om de uitgangsvragen te beantwoorden. Deze kennislacunes zijn opgenomen in de aanverwanten.
Knelpuntenanalyse
Ter voorbereiding van deze richtlijnontwikkeling is door de voorzitter van de werkgroep, in samenwerking met de ondersteuners, een voorbereide lijst met mogelijke knelpunten opgesteld. Deze knelpunten zijn in de eerste bijeenkomst van de werkgroep besproken, aangepast en aangevuld. De knelpunten zijn vervolgens ter commentaar, aanvulling en prioritering voorgelegd aan alle urologen in Nederland en aan (de besturen van) de volgende verenigingen/instanties: Nederlandse Vereniging voor Radiologie, Nederlandse Internisten
Vereniging (incl. nefrologen, infectiologen, endocrinologen), Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde, Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, Nederlandse Vereniging voor Spoedeisende Hulp Artsen, Verenso (Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen en Geriaters), Nederlands Huisartsen Genootschap, Verpleegkundigen en Verzorgenden Urologie, Inspectie voor de Gezondheidszorg, Zorgverzekeraars Nederland (en afzonderlijke zorgverzekeraars) en de Nierstichting.
Deze procedure heeft geleid tot prioritering van de knelpunten. Op basis hiervan zijn in de tweede vergadering van de werkgroep uitgangsvragen vastgesteld.
De knelpunteninventarisatie en de uitkomsten daarvan zijn vermeld in de aanverwanten, evenals de uitgangsvragen.
Gradering van bewijs
Tabel 1. Indeling van methodologische kwaliteit van individuele studies
Interventie Diagnostisch accuratesse onderzoek Schade of bijwerkingen, etiologie, prognose* |
|||
A1 A2 B C D |
Systematische review van tenminste twee onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van A2-niveau |
||
Gerandomiseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek van goede kwaliteit van voldoende omvang |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest Prospectief cohort onderzoek van (een ‘gouden standaard’) met tevoren voldoende omvang en follow-up, gedefinieerde afkapwaarden en onafhankelijke waarbij adequaat gecontroleerd beoordeling van de resultaten van test en gouden is voor ‘confounding’ en selectieve standaard, betreffende een voldoende grote follow-up voldoende is serie van opeenvolgende patiënten die allen de uitgesloten. index- en referentietest hebben gehad |
||
Vergelijkend onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 (hieronder valt ook patiënt-controle onderzoek, cohortonderzoek) |
Onderzoek ten opzichte van een referentietest, maar niet met alle kenmerken die onder A2 zijn genoemd |
Prospectief cohort onderzoek, maar niet met alle kenmerken als genoemd onder A2 of retrospectief cohortonderzoek of patiënt-controle onderzoek |
|
Niet-vergelijkend onderzoek |
|
|
|
Mening van deskundigen |
|
|
*Deze classificatie is alleen van toepassing in situaties waarin om ethische of andere redenen gecontroleerde trials niet mogelijk zijn. Zijn die wel mogelijk dan geldt de classificatie voor interventies.
Tabel 2. Indeling van methodologische kwaliteit van kwalitatieve studies
Studie |
|
++ + +/- - |
Geloofwaardige meta-synthese (synoniemen: meta-etnografie, kwalitatieve meta-analyse, meta-studie) van kwalitatieve studies |
Geloofwaardige studie |
|
Studie waarvan de geloofwaardigheid twijfelachtig is |
|
Weinig geloofwaardige studie |
Tabel 3. Niveau van conclusie
Conclusie gebaseerd op |
|
1 2 3 4 |
Onderzoek van niveau A1 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau A2 |
1 onderzoek van niveau A2 of tenminste 2 onafhankelijk van elkaar uitgevoerde onderzoeken van niveau B |
|
1 onderzoek van niveau B of C |
|
Mening van deskundigen |
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.