Machineperfusie voor het verlengen van de preservatieduur
Uitgangsvraag
Kan met behulp van hypotherme geoxygeneerde of niet-geoxygeneerde machineperfusie de preservatieduur van postmortale donornieren veilig verlengd worden?
Aanbeveling
Gebruik machineperfusie niet met als enige doel om de preservatieduur van postmortale donornieren te verlengen.
Overwegingen
Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs
Er is literatuuronderzoek verricht naar de vergelijking tussen uitgestelde niertransplantatie na (niet)-geoxygeneerde machineperfusie (gedurende >15 uur) en niet-uitgestelde niertransplantatie na reguliere preservatie van postmortale donornieren middels (niet)-geoxygeneerde machineperfusie (gedurende <15 uur), in het gehele traject tussen orgaanuitname en transplantatie in ontvangers van postmortale donornieren. Er zijn geen studies gevonden die deze vergelijking onderzocht hebben.
Ondanks dat er geen studies zijn gevonden die de duur van machineperfusie vergeleken hebben, is er wel binnen een grote RCT bekeken wat het effect is van de HMP-duur vergeleken met SCS duur, op niertransplantatie uitkomsten (Kox, 2018). Hieruit blijkt dat het gunstige effect van HMP (t.o.v. SCS) op DGF het grootst is in de groep met <10u preservatieduur. Bij langere preservatieduur was er geen aantoonbaar voordeel meer van HMP t.o.v. SCS in het voorkomen van DGF. Uit een multivariate analyse bleek dat voor HMP -net zo goed als voor SCS- geldt dat elke uur extra koude preservatie leidt tot een grotere kans op DGF. Wat het effect is op duur van DGF, nierfunctie op langere termijn of transplantaat overleving blijft onbekend. Er zijn geen afzonderlijke data beschikbaar waarin dit risico is opgesplitst voor de verschillende patiëntgroepen zoals beschreven onder (P).
Waarden en voorkeuren van patiënten (en evt. hun verzorgers)
Voor patiënten is het belangrijk dat zij een donornier krijgen, die zo lang mogelijk overleeft met een goede functie. Voor hen is het daarom van belang dat de preservatieduur niet onveilig en onnodig verlengd wordt.
De werkgroep is van mening dat patiënten niet betrokken kunnen worden bij de bepaling van de nierpreservatieduur. Nierpreservatieduur wordt vaak gedreven door factoren die niet onder controle zijn van het transplantatieteam, zoals reistijd, concurrerende spoedprocedures en beschikbaarheid van operatielocatie en anesthesie. Wanneer er wel een keuze gemaakt kan worden met betrekking tot nierpreservatieduur (bv uitstel van start operatie) dan is dit een logistieke keuze die bij de behandelaars ligt. Het belangrijkste doel van de nierpreservatie is te zorgen voor een betere postoperatieve transplantaatfunctie en -overleving, hetgeen de algehele gezondheid, levensverwachting en kwaliteit van leven van de patiënt ten goede komt.
Kosten (middelenbeslag)
Omdat langere preservatie van donornieren middels hypotherme machineperfusie geen extra kosten met zich meebrengt is de werkgroep van mening dat het kostenaspect geen rol zou moeten spelen in de afweging om kortere of langere hypotherme machineperfusie toe te passen.
Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie
De werkgroep adviseert het beperken van de ischemietijd als uitgangspunt te nemen, ook indien hypotherme machineperfusie wordt toegepast. Echter is de ischemietijd ook altijd afhankelijk van logistieke en medische factoren. Daarom is de haalbaarheid en implementatie sterk afhankelijk van de situatie en dienen de andere factoren die de ischemietijd beïnvloeden afgewogen te worden per individuele casus.
Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies
Het is niet met zekerheid te zeggen of de preservatieduur veilig verlengd kan worden door de toepassing van hypotherme machineperfusie. Er zijn wel aanwijzingen waaruit blijkt dat de kans op DGF toeneemt met de duur van hypotherme machineperfusie, daarbij is geen onderscheid te maken tussen verschillende typen donoren. Ook lijkt het positieve effect van hypotherme machineperfusie op het voorkomen van DGF het grootst bij kortere preservatieduur.
Onderbouwing
Achtergrond
Donor kidneys for transplantation become available at unpredictable times. Being able to postpone a kidney transplant to daytime surgery by extended preservation can be beneficial for the allocation, logistics and sustainability of the surgical team.
Extending the preservation period of static cold storage (SCS) leads to a worsening of the outcomes of the kidney transplantation. There is clinical evidence for the added value of hypothermic machine perfusion (HMP) over SCS of deceased donor kidney grafts. It is important to know whether the preservation period can be safely extended by applying HMP.
Zoeken en selecteren
A systematic review of the literature was performed to answer the following question: What are (un)favorable effects of extending the preservation time of hypothermic oxygenated or non-oxygenated machine perfusion in recipients of deceased-donor kidneys?
P: | Recipients of deceased-donor kidneys, subdivided into 1) all types of deceased-donor kidneys together, 2) DBD kidneys, 3) DCD kidneys, 4) DBD ECD kidneys, 5) DCD ECD kidneys, 6) ESP kidneys (=DBD and DCD 65+) |
I: | Kidney transplantation following hypothermic, (non-)oxygenated machine perfusion for >15 hours, throughout the entire pathway between organ retrieval and transplantation |
C: | Kidney transplantation following hypothermic, (non-)oxygenated machine perfusion for <15 hours, throughout the entire pathway between organ retrieval and transplantation |
O: | Delayed graft function (DGF), graft survival censored for death with functioning graft, renal function 6 and 12 months post-transplant in terms of eGFR |
15 hours was chosen as cut-off since it is around the mean cold ischemia time (CIT) that is reported in The Netherlands based on a recent cohort study using data from the Dutch Organ Transplantation Registry (Maassen, 2022).
Relevant outcome measures
The guideline development group considered delayed graft function (DGF) as a critical outcome measure for decision making; and graft survival censored for death with functioning graft, and renal function 6- and 12-months post-transplant in terms of eGFR as important outcome measures for decision making.
A priori, the working group did not define the outcome measures listed above but used the definitions in the studies.
The working group used the GRADE standard limits of 25% for dichotomous outcomes and 10% for continuous variables as minimal clinically (patient) important differences. For the outcome measure eGFR a minimal clinically relevant difference of 4-5 mL/min was used.
Search and select (Methods)
The databases Medline (via OVID) and Embase (via Embase.com) were searched with relevant search terms until 24-05-2024. The detailed search strategy is depicted under the tab Methods. The systematic literature search resulted in 346 hits. Studies were selected based on the following criteria: systematic reviews, RCTs, and cohort studies comparing kidney transplantation following hypothermic, (non-)oxygenated machine perfusion for >15 hours with <15 hours in recipients of deceased-donor kidneys. In total, nine studies were initially selected based on title and abstract screening. After reading the full text, nine studies were excluded (see the table with reasons for exclusion under the tab Methods), and no studies were included.
Results
No studies were included in the analysis of the literature.
Referenties
- Kox J, Moers C, Monbaliu D, Strelniece A, Treckmann J, Jochmans I, Leuvenink H, Van Heurn E, Pirenne J, Paul A, Ploeg R. The Benefits of Hypothermic Machine Preservation and Short Cold Ischemia Times in Deceased Donor Kidneys. Transplantation. 2018 Aug;102(8):1344-1350. doi: 10.1097/TP.0000000000002188. PMID: 29570164.
- Maassen H, Leuvenink HGD, van Goor H, Sanders JF, Pol RA, Moers C, Hofker HS. Prolonged Organ Extraction Time Negatively Impacts Kidney Transplantation Outcome. Transpl Int. 2022 Feb 9;35:10186. doi: 10.3389/ti.2021.10186. PMID: 35221788; PMCID: PMC8863594.
Evidence tabellen
Niet van toepassing.
Table of excluded studies
Reference |
Reason for exclusion |
Adani GL, Pravisani R, Tulissi P, Isola M, Calini G, Terrosu G, Boscutti G, Avital I, Ekser B, Baccarani U. Hypothermic machine perfusion can safely prolong cold ischemia time in deceased donor kidney transplantation. A retrospective analysis on postoperative morbidity and graft function. Artif Organs. 2021 May;45(5):516-523. doi: 10.1111/aor.13858. Epub 2021 Jan 8. PMID: 33210745. |
Wrong I/C: two different methods are being compared, not preservation time |
Arlaban M, Barreda P, Ballesteros MA, Rodrigo E, Suberviola B, Valero R, Miñambres E, Ruiz-San Millán JC. Static Cold Storage vs Ex Vivo Machine Perfusion: Results From a Comparative Study on Renal Transplant Outcome in a Controlled Donation After Circulatory Death Program. Transplant Proc. 2019 Mar;51(2):311-313. doi: 10.1016/j.transproceed.2018.12.010. Epub 2018 Dec 12. PMID: 30879530. |
Wrong PICO: static cold storage (transplanted within first few hours) vs. machine perfusion (transplanted following day) |
Ciancio G, Gaynor JJ, Sageshima J, Chen L, Roth D, Kupin W, Guerra G, Tueros L, Zarak A, Hanson L, Ganz S, Ruiz P, O'Neill WW, Livingstone AS, Burke GW 3rd. Favorable outcomes with machine perfusion and longer pump times in kidney transplantation: a single-center, observational study. Transplantation. 2010 Oct 27;90(8):882-90. doi: 10.1097/TP.0b013e3181f2c962. PMID: 20703178. |
Wrong I/C: pump time <24h vs. >24h |
de Boer J, De Meester J, Smits JM, Groenewoud AF, Bok A, van der Velde O, Doxiadis II, Persijn GG. Eurotransplant randomized multicenter kidney graft preservation study comparing HTK with UW and Euro-Collins. Transpl Int. 1999;12(6):447-53. doi: 10.1007/s001470050256. PMID: 10654357. |
Wrong P: living donors included |
Gallinat A, Moers C, Treckmann J, Smits JM, Leuvenink HG, Lefering R, van Heurn E, Kirste GR, Squifflet JP, Rahmel A, Pirenne J, Ploeg RJ, Paul A. Machine perfusion versus cold storage for the preservation of kidneys from donors ≥ 65 years allocated in the Eurotransplant Senior Programme. Nephrol Dial Transplant. 2012 Dec;27(12):4458-63. doi: 10.1093/ndt/gfs321. Epub 2012 Jul 26. PMID: 22844103. |
Wrong I/C: two different methods are being compared, not preservation time |
Gill J, Dong J, Eng M, Landsberg D, Gill JS. Pulsatile perfusion reduces the risk of delayed graft function in deceased donor kidney transplants, irrespective of donor type and cold ischemic time. Transplantation. 2014 Mar 27;97(6):668-74. doi: 10.1097/01.TP.0000438637.29214.10. PMID: 24637865. |
Wrong C: no comparison with SCS |
Guy A, McGrogan D, Inston N, Ready A. Hypothermic machine perfusion permits extended cold ischemia times with improved early graft function. Exp Clin Transplant. 2015 Apr;13(2):130-7. PMID: 25871364. |
Wrong I/C: two different methods are being compared, not preservation time |
Kox J, Moers C, Monbaliu D, Strelniece A, Treckmann J, Jochmans I, Leuvenink H, Van Heurn E, Pirenne J, Paul A, Ploeg R. The Benefits of Hypothermic Machine Preservation and Short Cold Ischemia Times in Deceased Donor Kidneys. Transplantation. 2018 Aug;102(8):1344-1350. doi: 10.1097/TP.0000000000002188. PMID: 29570164. |
Wrong P: recipient age, wrong I/C: comparison of CIT 0-10h, 15-20h, >20h |
Stratta RJ, Moore PS, Farney AC, Rogers J, Hartmann EL, Reeves-Daniel A, Gautreaux MD, Iskandar SS, Adams PL. Influence of pulsatile perfusion preservation on outcomes in kidney transplantation from expanded criteria donors. J Am Coll Surg. 2007 May;204(5):873-82; discussion 882-4. doi: 10.1016/j.jamcollsurg.2007.01.032. PMID: 17481502. |
Wrong I/C: two different methods are being compared, not preservation time |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 01-05-2025
Laatst geautoriseerd : 01-05-2025
Geplande herbeoordeling : 01-05-2026
Algemene gegevens
De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (www.demedischspecialist.nl/kennisinstituut) en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2023 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen (zie hiervoor de Samenstelling van de werkgroep) die betrokken zijn bij de zorg met betrekking tot nierpreservatie bij postmortale nierdonatie.
Werkgroep
- Dr. C. (Cyril) Moers (voorzitter), NVvH, transplantatiechirurg, UMC Groningen
- Dr. D.K. (Dorottya) de Vries, NVvH, transplantatiechirurg, Leids Universitair Medisch Centrum
- Dr. A.D. (Arjan) van Zuilen, NTS, internist-nefroloog, UMC Utrecht
- Dr. J.D. (Jeroen) Langereis, HLA-WN, medisch-immunoloog, Radboud UMC
Met ondersteuning van
- Drs. B.L. (Babette) Gal-de Geest, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (tot mei 2024)
- Dr. A.C. (Anniek) van Westing, adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf mei 2024)
- Drs. E.R.L. (Evie) Verweg, junior adviseur Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (vanaf mei 2024)
Belangenverklaringen
De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.
Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten.
Werkgroeplid |
Functie |
Nevenfuncties |
Gemelde belangen |
Ondernomen actie |
Moers |
Transplantatiechirurg, UMCG |
Geen |
Extern gefinancierd onderzoek: ERC Starting GrantResearch grant Nukem Isotopes GmBH. Studie naar metabole activiteit na toevoeging van specifiek zuurstofisotoop tijdens normotherme machineperfusie in varkensnieren. PI van de studie. Onderwerp komt niet voor in de richtlijn.
Overige belangen: Eenmalige vergoeding als spreker bij Transplantatie Symposium van Astellas Pharma. |
Geen actie |
de Vries |
Transplantatiechirurg, LUMC |
Geen |
Extern gefinancierd onderzoek: PROPER studie naar normotherme perfusie (NMP) gefinancierd door Nierstichting, lokale onderzoeker. NMP komt niet voor in de richtlijn. |
Geen actie |
van Zuilen |
Internist-nefroloog, UMC Utrecht |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Langereis |
Laboratorium Medische Immunologie, Radboud UMC |
Geen |
Geen |
Geen actie |
Inbreng patiëntenperspectief
Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het uitnodigen van Nierpatiënten Vereniging Nederland voor de schriftelijke knelpuntenanalyse. De conceptrichtlijn is tevens ter commentaar voorgelegd aan Nierpatiënten Vereniging Nederland en de aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.
Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz
Bij de richtlijnmodule is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd om te beoordelen of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling is de richtlijnmodule op verschillende domeinen getoetst (zie het stroomschema op de Richtlijnendatabase).
Module |
Uitkomst raming |
Toelichting |
Module Machineperfusie voor het verlengen van de preservatieduur |
Geen financiële gevolgen |
Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling niet breed toepasbaar is (<5000 patiënten) en daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen zal hebben voor de collectieve uitgaven. |
Werkwijze
AGREE
Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).
Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg met betrekking tot nierpreservatie bij postmortale nierdonatie.
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.
Uitkomstmaten
Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.
Methode literatuursamenvatting
Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. Indien mogelijk werd de data uit verschillende studies gepoold in een random-effects model. Review Manager 5.4 werd gebruikt voor de statistische analyses. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.
Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs
De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).
GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).
GRADE |
Definitie |
Hoog |
|
Redelijk |
|
Laag |
|
Zeer laag |
|
Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).
Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)
Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE methodiek.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.
In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.
Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers |
||
|
||
|
Sterke aanbeveling |
Zwakke (conditionele) aanbeveling |
Voor patiënten |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet. |
Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet. |
Voor behandelaars |
De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen. |
Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren. |
Voor beleidsmakers |
De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid. |
Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen. |
Organisatie van zorg
In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.
Literatuur
Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.
Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.
Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.
Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.
Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.
Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. http://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/over_richtlijnontwikkeling.html
Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.
Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.