P2Y12-receptor antagonisten: Clopidogrel
Uitgangsvraag
Wat is de kans op neuraxiale hematomen na een neuraxisblokkade bij gebruik van clopidogrel?
Aanbeveling
Tijdsinterval voor neuraxisblokkade of catheterverwijdering
Staak clopidogrel vijf dagen voor de neuraxisblokkade of catheterverwijdering.
Tijdsinterval hervatten medicatie na neuraxisblokkade of catheterverwijdering
Herstart clopidogrel zeven uur na neuraxisblokkade of catheterverwijdering.
Tijdsinterval in geval van een bloedige punctie
Herstart clopidogrel zeven uur na een bloedige punctie.
Combinatie van medicatie
Zie module 'Combinaties van antistollingsmiddelen'.
Overwegingen
Doordat het totaal uitgevoerde aantal neuraxisblokkades onbekend is, is het niet mogelijk een exacte risico-inschatting te maken. In alle richtlijnen wordt gesteld dat bij staken op individuele basis een risicoafweging moet worden gemaakt op basis van het risico dat de patiënt loopt als deze medicatie wordt gestopt, bijvoorbeeld een nieuw cardiovasculair incident.
Internationale richtlijnen geven op basis van enkele casereports het advies clopidogrel vijf tot zeven dagen voor neuraxisblokkade te staken (zie tabel 5.3).
Tabel 5.3 Adviezen staken clopidogrel in internationale richtlijnen
|
Minimale tijd stoppen voor neuraxisblokkade of catheterverwijdering |
Minimale tijd hervatten medicatie na neuraxisblokkade of catheterverwijdering |
Scandinavische richtlijn (Breivik et al., 2010) |
5 dagen |
Na catheterverwijdering |
ASRA (Horlocker et al., 2010) |
7 (5*) dagen |
24 uur na catheterverwijdering |
Europese richtlijn (Gogarten et al., 2010) |
7 dagen |
Na catheterverwijdering |
* wanneer trombocytenaggregatietest normaal is
Onderbouwing
Achtergrond
Werkingsmechanisme
Clopidogrel wordt werkzaam na omzetting in een actieve metaboliet; een thiolderivaat. De metaboliet bindt zich snel en irreversibel aan de bloedplaatjesreceptoren en is niet in plasma aangetoond. Het remt de trombocytenaggregatie die wordt geïnduceerd door adenosinedifosfaat (ADP). De binding van ADP aan de bloedplaatjesreceptor (P2Y12) wordt selectief, maar irreversibel geremd alsmede de daaruit voortvloeiende ADP-afhankelijke activering van het GPIIb/IIIa-complex. Gurbel et al.,(2009) beschrijven dat er max 58% remming van de plaatjesfunctie plaats vindt. Na het staken van clopidogrel zal door de productie van nieuwe trombocyten de het aantal normaal functionerende trombocyten zich herstellen met circa 10 tot 15% per dag. Dit percentage kan gecorreleerd worden aan het totale aantal circulerende trombocyten bij de patiënt. Drie dagen na het staken van de clopidogrel is dus weer 30 tot 45% van de trombocyten opnieuw gevormd (zonder irreversibele schade door clopidogrel).
Indicaties
Clopidogrel is wordt toegepast bij: profylaxe van atherotrombotische complicaties bij volwassenen na een doorgemaakt hartinfarct, na een doorgemaakt ischemisch cerebrovasculair accident of bij een vastgestelde perifere arteriële aandoening. In combinatie met acetylsalicylzuur: profylaxe van atherotrombotische complicaties bij volwassenen bij een acuut coronair syndroom zonder ST-segmentelevatie (instabiele angina of myocardinfarct zonder Q-golf), met inbegrip van stentplaatsing na een percutane coronaire interventie; of bij acuut myocardinfarct met ST-segment elevatie indien geschikt voor trombolytische therapie, en in combinatie met acetylsalicylzuur: profylaxe van atherotrombotische en trombo-embolische complicaties (inclusief CVA) bij atriumfibrilleren, bij volwassen patiënten die ten minste één risicofactor voor vasculaire voorvallen hebben en die niet geschikt zijn voor behandeling met vitamine K–antagonisten en die weinig kans op hematomen hebben.
Comorbiditeit en comedicatie
Het versterkt de werking van acetylsalicylzuur op de collageen-afhankelijke bloedplaatjesaggregatie. Omdat er meer kans op bloedingen is, dient de gelijktijdige toediening met ASA, heparine, GP IIb/IIIa-inhibitoren of trombolytica met voorzichtigheid te gebeuren.
Meetmethode
De mate van trombocytenaggregatieremming van deze middelen is te bepalen middels een aantal functietesten. De waarde daarvan voor de dagelijkse klinische perioperatieve praktijk is onvoldoende gevalideerd
Antagonisten
Er zijn geen specifieke antagonisten beschikbaar.
Samenvatting literatuur
Er is een systematische literatuuranalyse uitgevoerd voor de beantwoording van de uitgangsvraag. Wij hebben uitsluitend casereports gevonden. Er zijn twee casussen beschreven waarbij clopidogrelmogelijk betrokken was en waarin een adequate beschrijving van het ziektebeloop werd gepresenteerd.
Tam et al., (2006) beschrijven een casus waarbij een gecombineerde spinaal en epiduraal anesthesie werd toegediend en waarbij postoperatief neurologische uitval ontstond. Patiënt had een slechte nierfunctie (creatinine: 186 µmol/l) en had tot zeven dagen preoperatief clopidogrel gebruikt en tien uur voor de operatie dalteparine 5000 IE toegediend gekregen. Postoperatief was de dalteparine gecontinueerd en op de eerste dag postoperatief was eenmalig clopidogrel toegediend. Ondanks neurochirurgisch ingrijpen waren er op de dertigste dag postoperatief nog neurologische uitvalsverschijnselen.
De Lima et al.,(2011) beschrijven een casus waarin een epiduraal hematoom ontstond na een “single shot” epiduraal anesthesie. Patiënt had tot zeven dagen preoperatief acetylsalicylzuur en clopidogrel genomen en tot 12 uur voor de epidurale punctie profylactisch enoxaparine toegediend gekregen. Na aanvankelijke normalisering van sensitiviteit en motoriek, ontwikkelde zich 24 uur postoperatief neurologische uitval. Direct neurochirurgisch ingrijpen, waarbij een arterioveneuze fistel werd gezien ter hoogte van L1, leidde niet tot neurologisch herstel.
Referenties
- Breivik, H., Bang, U., Jalonen, J., Vigfússon, G., Alahuhta, S., & Lagerkranser, M. (2010). Nordic guidelines for neuraxial blocks in disturbed haemostasis from the Scandinavian Society of Anaesthesiology and Intensive Care Medicine. Acta Anaesthesiol Scand., 54(1), 16-41.
- De Lima e Souza, R., Andrade, L.O.F., Silvia, J.B., &Carneiro da Silva, L.A. (2011). Neuraxial hematoma after epidural anesthesia; is it possible to prevent or detect it? Report of two cases. Revista Brasileira Anesthesiologia, 61, 218-224.
- Gogarten, W., Vandermeulen, E., Van Aken, H., Kozek, S., Llau, J.V., &Samama, C.M. (2010). Regional anaesthesia and antitrombotic agents: recommendations of the European Society of Anaesthesiology. Eur J Anaesthesiol., 27, 999-1015.
- Gurbel, P.A., Bliden, K.P., Butler, K., Tantry, U.S., Gesheff, T., Wei, C., Storey, R.F. (2009). Randomized double-blind assessment of the ONSET and OFFSET of the antiplatelet effects of ticagrelor versus clopidogrel in patients with stable coronary artery disease: the ONSET/OFFSET study. Circulation., 120(25), 2577-85.
- Horlocker, T.T., Wedel, D.J., Rowlingson, J.C., Enneking, F.K., Kopp, S.L., Benzon, H.T., Yuan, C.S. (2010). Regional anesthesia in the patient receiving antitrombotic or trombolytic therapy: American Society of Regional Anesthesia and Pain Medicine Evidence-Based Guidelines (Third Edition). Reg Anesth Pain Med, 35, 64, 101.
- Tam, N.L.K., Pac-Soo, C., &Pretoriu, P.M. (2006). Epidural haematoma after a combined spinal-epidural anaesthetic in a patient treated with clopidogrel and dalteparin. British Journal of Anaesthesia, 96, 262-265.
- Breivik, H., Bang, U., Jalonen, J., Vigfússon, G., Alahuhta, S., & Lagerkranser, M. (2010). Nordic guidelines for neuraxial blocks in disturbed haemostasis from the Scandinavian Society of Anaesthesiology and Intensive Care Medicine. Acta Anaesthesiol Scand., 54(1), 16-41.
- De Lima e Souza, R., Andrade, L.O.F., Silvia, J.B., &Carneiro da Silva, L.A. (2011). Neuraxial hematoma after epidural anesthesia; is it possible to prevent or detect it? Report of two cases. Revista Brasileira Anesthesiologia, 61, 218-224.
- Gogarten, W., Vandermeulen, E., Van Aken, H., Kozek, S., Llau, J.V., &Samama, C.M. (2010). Regional anaesthesia and antitrombotic agents: recommendations of the European Society of Anaesthesiology. Eur J Anaesthesiol., 27, 999-1015.
- Gurbel, P.A., Bliden, K.P., Butler, K., Tantry, U.S., Gesheff, T., Wei, C., Storey, R.F. (2009). Randomized double-blind assessment of the ONSET and OFFSET of the antiplatelet effects of ticagrelor versus clopidogrel in patients with stable coronary artery disease: the ONSET/OFFSET study. Circulation., 120(25), 2577-85.
- Horlocker, T.T., Wedel, D.J., Rowlingson, J.C., Enneking, F.K., Kopp, S.L., Benzon, H.T., Yuan, C.S. (2010). Regional anesthesia in the patient receiving antitrombotic or trombolytic therapy: American Society of Regional Anesthesia and Pain Medicine Evidence-Based Guidelines (Third Edition). Reg Anesth Pain Med, 35, 64, 101.
- Tam, N.L.K., Pac-Soo, C., &Pretoriu, P.M. (2006). Epidural haematoma after a combined spinal-epidural anaesthetic in a patient treated with clopidogrel and dalteparin. British Journal of Anaesthesia, 96, 262-265.
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld : 16-12-2014
Laatst geautoriseerd : 16-12-2014
Geplande herbeoordeling : 01-01-2019
Uiterlijk in 2018 bepaalt het bestuur van de NVA of deze richtlijn nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe commissie geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.
De NVA is als houder van deze richtlijn de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.
Algemene gegevens
De richtlijnontwikkeling werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS).
Doel en doelgroep
Doel
Deze richtlijn geeft aanbevelingen voor de diagnostiek, het preventieve en postoperatieve beleid en het curatieve beleid in geval van complicaties, bij patiënten die antistolling gebruiken en ingepland zijn voor het ondergaan van een locoregionale zenuw- dan wel neuraxisblokkade, in electieve en acute situaties.
Naar verwachting draagt de richtlijn bij aan een toename van de kennis omtrent het beleid rondom de nieuwe antistollingsmiddelen, met als doel het aantal complicaties laag te houden.
De commissie wil verder een tweetal belangrijke aanbevelingen meegeven:
- een neuraxisblokkade en/of perifere zenuwblokkade dan wel interventionele pijntechnieken dient alleen verricht te worden indien in voorkomende gevallen voldaan is aan de gestelde tijdsintervallen van staken van antistollingsmiddelen;
- raadpleeg bij twijfel de lokaal verantwoordelijk stollingsdeskundige.
Doelgroep
Deze richtlijn is geschreven voor alle leden van de beroepsgroepen die betrokken zijn bij patiënten die een neuraxis- dan wel zenuwblokkade ondergaan.
Samenstelling werkgroep
Voor het ontwikkelen van de richtlijn is in 2012 een multidisciplinaire commissie ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die te maken hebben met een neuraxisblokkade (zie hiervoor de samenstelling van de commissie).
De commissieleden zijn door hun beroepsverenigingen gemandateerd voor deelname. De commissie werkte gedurende twee jaar aan de totstandkoming van de richtlijn. De commissie is verantwoordelijk voor de integrale tekst van deze richtlijn.
- Mevr. dr. A.W.M.M. Koopman-van Gemert, anesthesioloog, Albert Schweitzer ziekenhuis, Dordrecht, voorzitter, namens de NVA
- Mevr. drs. T. Dijkstra, ziekenhuisapotheker, Vlietland ziekenhuis, Schiedam, namens de NVZA
- Dhr. dr. M.M.C. Hovens, internist-vasculair geneeskundige, Rijnstate ziekenhuis, Arnhem, namens de NIV
- Dhr. dr. M. Lancé, anesthesioloog, Maastricht Universitair Medisch Centrum, Maastricht, namens de NVA
- Dhr. dr. L. van den Broek, anesthesioloog, Ziekenhuis groep Twente, Almelo, namens de NVA
- Dhr. dr. S. H. Renes, anesthesioloog, Radboudumc, Nijmegen, namens de NVA
- Dhr. dr. M.F.Termaat, traumachirurg, Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden, namens de NVvH
- Mevr. dr. E.C.M. van Pampus, hematoloog-transfusiespecialist, Radboudumc, Nijmegen, namens de NIV
Met ondersteuning van
- Mevr. dr. M.L. Molag, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
Belangenverklaringen
De commissieleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Een overzicht hiervan vindt u hieronder, de volledige belangenverklaringen kunnen worden opgevraagd bij het secretariaat.
Overzicht van ingevulde verklaringen omtrent mogelijk belangenverstrengeling met betrekking tot de richtlijn ‘Neuraxisblokkade’
Commissielid |
Belangen afgelopen vijf jaar en/of gedurende looptijd van het project ja /nee |
Zo ja, welke |
Mevr. dr. A.W.M.M. Koopman-van Gemert |
Nee |
n.v.t. |
Mevr. drs. T. Dijkstra |
Nee |
n.v.t. |
Dhr. dr. M.M.C. Hovens |
Nee |
n.v.t. |
Dhr. dr. M. Lancé |
Nee |
n.v.t. |
Dhr. dr. L. van den Broek |
Nee |
n.v.t. |
Dhr. dr. S. H. Renes |
Nee |
n.v.t. |
Dhr. dr. M.F. Termaat |
Nee |
n.v.t. |
Inbreng patiëntenperspectief
Patiëntenparticipatie was voor deze richtlijn niet van toepassing. Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door casereports te bestuderen. De belangrijkste knelpunten zijn verwerkt in de richtlijn.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Implementatie
In de verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is rekening gehouden met de implementatie van de richtlijn en de praktische uitvoerbaarheid van de aanbevelingen. Daarbij is uitdrukkelijk gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren.
De richtlijn is/wordt digitaal verspreid onder alle relevante beroepsgroepen. Daarnaast is/wordt er een samenvatting van de richtlijn aangeboden aan het tijdschrift Anesthesia. Ook is de richtlijn te downloaden vanaf de website van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie (NVA): www.anesthesiologie.nl.
Werkwijze
Knelpuntenanalyse
Tijdens de voorbereidende fase inventariseerden de voorzitter van de commissie en de adviseur de knelpunten.
Uitgangsvragen en uitkomstmaten
Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de voorzitter en de adviseur concept-uitgangsvragen opgesteld. Deze zijn met de commissie besproken waarna de commissie de definitieve uitgangsvragen heeft vastgesteld. Vervolgens inventariseerde de commissie per uitgangsvraag welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. De commissie waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang als cruciaal, belangrijk en onbelangrijk. Tevens definieerde de commissie, voor zover mogelijk, wat zij voor een bepaalde uitkomstmaat een klinisch relevant verschil vond, dat wil zeggen wanneer de verbetering in uitkomst een verbetering voor de patiënt is.
Strategie voor zoeken en selecteren van literatuur
Er werd eerst oriënterend gezocht naar bestaande buitenlandse richtlijnen (Medline (OVID) en de database van het Guidelines International Network –GIN-) en naar systematische reviews (Medline-OVID-). Vervolgens werd voor de afzonderlijke uitgangsvragen aan de hand van specifieke zoektermen gezocht naar gepubliceerde wetenschappelijke studies in (verschillende) elektronische databases. Tevens werd aanvullend gezocht naar studies aan de hand van de literatuurlijsten van de geselecteerde artikelen. In eerste instantie werd gezocht naar studies met de hoogste mate van bewijs. De commissieleden selecteerden de via de zoekactie gevonden artikelen op basis van vooraf opgestelde selectiecriteria. De geselecteerde artikelen werden gebruikt om de uitgangsvraag te beantwoorden. De databases waarin is gezocht, de zoekactie of gebruikte trefwoorden van de zoekactie en de gehanteerde selectiecriteria zijn te vinden in het hoofdstuk van desbetreffende uitgangsvraag.
Kwaliteitsbeoordeling individuele studies
Individuele studies werden systematisch beoordeeld, op basis van op voorhand opgestelde methodologische kwaliteitscriteria, om zo het risico op vertekende studieresultaten (bias) te kunnen inschatten. Deze beoordelingen kunt u vinden in de kolom ‘Beoordeling kwaliteit studie’ van een evidencetabel.
Formuleren van de conclusies
Voor vragen over waarde diagnostische tests, schade of bijwerkingen, etiologie en prognose is het wetenschappelijke bewijs samengevat in een of meerdere conclusie, waarbij het niveau van het meest relevante bewijs is weergegeven.
Bij interventievragen verwijst de conclusie niet naar een of meer artikelen, maar wordt getrokken op basis van alle studies samen (body of evidence). Hierbij maakten de commissieleden de balans op van elke interventie. Bij het opmaken van de balans werden de gunstige en ongunstige effecten voor de patiënt afgewogen.
Overwegingen
Voor een aanbeveling zijn naast het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk, zoals de expertise van de commissieleden, patiëntenvoorkeuren, kosten, beschikbaarheid van voorzieningen of organisatorische zaken.
Formuleren van aanbevelingen
De aanbevelingen geven een antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen.
Indicatorontwikkeling
Gelijktijdig met het ontwikkelen van de conceptrichtlijn werden er interne kwaliteitsindicatoren ontwikkeld om het toepassen van de richtlijn in de praktijk te volgen en te versterken. Meer informatie over de methode van indicatorontwikkeling is op te vragen bij KiMS.
Commentaar- en autorisatiefase
De conceptrichtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de commissie. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijn aangepast en definitief vastgesteld door de commissie. De definitieve richtlijn werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen voorgelegd voor autorisatie.
Onderhoud richtlijn Neuraxisblokkade en antistolling
De richtlijn Neuraxisblokkade en antistolling richt zich op de zorg voor patiënten die
antistollingsmiddelen gebruiken en een locoregionale zenuw- of neuraxisblokkade krijgen. Alle soorten antistollingsmiddelen en combinaties van antistollingsmiddelen worden besproken.
De volgende groepen van geneesmiddelen worden in de richtlijn onderscheiden:
A. Trombocytenaggregatieremmers
- Acetylsalicylzuur.
- Clopidogrel.
- Prasugrel.
- Ticagrelor.
- Dipyridamol.
- Non-Steroidal Anti-Inf lammatory Drugs (NSAID’s).
- Metamizol.
- Specifieke Serotonine Heropname Remmers (SSRI’s).
B. GPIIB/IIIa-receptorantagonisten
C. Vitamine-K-antagonisten (cumarinederivaten)
D. Indirecte factor Xa-remmers
- Laagmoleculair heparine.
- Fondaparinux.
- Danaparoid.
E. Ongefractioneerd heparine
F. Trombolytica/fibrinolytica
G. Factor IIa-remmers
- Argatroban.
- Bivalirudine.
- Dabigatran.
H. Directe orale Factor Xa-remmers (rivaroxaban, apixaban)
I. Combinaties van antistollingsmiddelen
De NVA stelt in overleg met andere betrokken wetenschappelijke verenigingen (tenminste NIV, NVZA) een gremium aan om de actualiteit van de richtlijn te bewaken. Deze groep beoordeelt één keer per jaar of er belangrijke wijzigingen zijn die maken dat de richtlijn moet worden aangepast. Afspraken over onder andere mandaat, voorzitterschap en tijdslijnen worden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de inhoud van de richtlijn kunnen betreffen:
- Nieuwe kennis over reeds in de richtlijn opgenomen middel, bijvoorbeeld over dosering, risico’s of antidotum
- Nieuwe combinatie van middelen
- Nieuw middel binnen bepaalde groep
- Nieuwe groep geneesmiddelen
- Nieuwe (binnen- of buitenlandse) richtlijnen
- Andere ontwikkelingen (denk aan implementatieproblemen/organisatieaspecten, financiering, patiëntenvoorkeuren)
Een belangrijke vraag die deze groep zich moet stellen is of de verwachting is dat één of meerdere aanbevelingen veranderen door de wijzigingen. Criteria die hierbij moeten worden meegewogen zijn: mate van verandering aanbeveling, omvang patiëntenpopulatie, patiëntveiligheid, impact op kwaliteit van zorg, behoefte bij beroepsgroep, impact op (macro)kosten.
Daarnaast is het goed om te beseffen dat de literatuur over bloedingen bij neuraxisblokkade vooral bestaat uit patiëntenseries en case reports. Slechts voor een beperkt aantal middelen zijn vergelijkende studies gevonden.
Ad 1. Nieuwe kennis over reeds in de richtlijn opgenomen middel, bijvoorbeeld over dosering, bepaling, risico’s of antidotum
- De werkgroep bepaalt of deze nieuwe kennis aanleiding is om een nieuwe systematische literatuuranalyse te doen.
- Onderbouwing, overwegingen en aanbeveling worden (indien nodig) aangepast.
- De werkgroep adviseert de NVA of er sprake is van een inhoudelijke aanpassing die voor commentaar en autorisatie moet worden voorgelegd.
- Zo ja, commentaarfase en autorisatie zoals gebruikelijk (met eventueel aangepaste termijn).
- Zo nee, wijzigingen worden ter kennisgeving gecommuniceerd naar de betrokken wv-en.
Ad 2. Nieuwe combinatie van middelen
- De werkgroep bepaalt of deze nieuwe combinatie aanleiding is om een nieuwe systematische literatuuranalyse te doen.
- Onderbouwing, overwegingen en aanbeveling worden (indien nodig) aangepast.
- De werkgroep adviseert de NVA of er sprake is van een inhoudelijke aanpassing die voor commentaar en autorisatie moet worden voorgelegd.
- Zo ja, commentaarfase en autorisatie zoals gebruikelijk (met eventueel aangepaste termijn).
- Zo nee, wijzigingen worden ter kennisgeving gecommuniceerd naar de betrokken wv-en.
Ad 3: Nieuw middel binnen bepaalde groep
Wanneer dit leidt tot een nieuwe submodule (bijvoorbeeld nieuwe factor IIa-remmer):
- De werkgroep bepaalt of hiervoor een nieuwe werkgroep wordt ingesteld of dat zij dit zelf ter hand neemt.
- Er wordt een systematische literatuuranalyse uitgevoerd.
- Onderbouwing, overwegingen en aanbevelingen worden opgesteld.
- Commentaarfase en autorisatie zoals gebruikelijk (met eventueel aangepaste termijn).
Wanneer dit leidt tot een aanpassing van een bestaande (sub)module (bijvoorbeeld nieuwe factor Xa-remmer):
- De werkgroep bepaalt of hiervoor een nieuwe werkgroep wordt ingesteld of dat zij dit zelf ter hand neemt.
- Er wordt een systematische literatuursearch uitgevoerd voor het nieuwe middel (of voor hele module?).
- Onderbouwing, overwegingen en aanbeveling worden (indien nodig) aangepast.
- De werkgroep adviseert de NVA of er sprake is van een inhoudelijke aanpassing die voor commentaar en autorisatie moet worden voorgelegd.
- Zo ja, commentaarfase en autorisatie zoals gebruikelijk (met eventueel aangepaste termijn).
- Zo nee, wijzigingen worden ter kennisgeving gecommuniceerd naar de betrokken wv-en.
Ad 4: Nieuwe groep geneesmiddelen
Dit zal altijd leiden tot een uitbreiding van de richtlijn met een tenminste één extra module.
- Het is waarschijnlijk dat hiervoor een nieuwe werkgroep wordt ingesteld dan wel de bestaande werkgroep zo nodig wordt uitgebreid.
- Er wordt/worden (een) systematische literatuuranalyse(s) uitgevoerd afhankelijk van de te beantwoorden uitgangsvragen.
- Onderbouwing, overwegingen en aanbevelingen worden opgesteld.
- Commentaarfase en autorisatie zoals gebruikelijk (met eventueel aangepaste termijn).
Ad 5. Nieuwe (binnen- of buitenlandse) richtlijnen
- De werkgroep bepaalt of de nieuwe richtlijn afwijkt van de richtlijn Neuraxisblokkade en antistolling
- Zo nee: geen actie nodig (eventueel verwijzing opnemen?)
- Zo ja: is er reden de huidige richtlijn aan te passen?
- Richtlijn van goede methodologische kwaliteit?
- Belangen opstellers openbaar?
- Geen andere bezwaren?
Dan eventueel informatie met bronvermelding overnemen
Als nieuwe richtlijn niet aan eisen voldoet maar wel aanleiding is tot aanpassen richtlijn Neuraxisblokkade: zie bovenstaande situaties
- De werkgroep adviseert de NVA of er sprake is van een inhoudelijke aanpassing die voor commentaar en autorisatie moet worden voorgelegd.
- Zo ja, commentaarfase en autorisatie zoals gebruikelijk (met eventueel aangepaste termijn).
- Zo nee, wijzigingen worden ter kennisgeving gecommuniceerd naar de betrokken wv-en.
Ad 6. Andere ontwikkelingen (overige modules, waaronder implementatieproblemen, organisatieaspecten, financiering, patiëntenvoorkeuren)
- De werkgroep bepaalt of deze nieuwe ontwikkeling aanleiding is om de richtlijn aan te passen.
- De werkgroep bepaalt of een nieuwe systematische literatuuranalyse gedaan wordt.
- Onderbouwing, overwegingen en aanbeveling worden (indien nodig) aangepast.
- De werkgroep adviseert de NVA of er sprake is van een inhoudelijke aanpassing die voor commentaar en autorisatie moet worden voorgelegd.
- Zo ja, commentaarfase en autorisatie zoals gebruikelijk (met eventueel aangepaste termijn).
- Zo nee, wijzigingen worden ter kennisgeving gecommuniceerd naar de betrokken wv-en.
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.