Miltschade na Hodgkinlymfoom

Initiatief: NVRO Aantal modules: 3

Therapie miltschade Hodgkinlymfoom

Uitgangsvraag

Wat is de meest effectieve methode om het risico op infecties bij 5-jaarsoverlevers van hodgkinlymfoom met een afunctionele milt te verlagen?

Aanbeveling

Bij wie?

Patiënten behandeld voor Hodgkinlymfoom met o.a:

  • Status na splenectomie
  • Status na bestraling op (een deel van) de milt met > 20 Gy (mean dose)
  • Status na allogene stamceltransplantatie
  • Status na autologe stamceltransplantatie

In deze richtlijn worden deze groepen beschouwd als patiënten met een afunctionele milt.

 

Interventies

 

1. Vaccinaties

  • Pneumococcen:  starten met geconjugeerd vaccin Prevnar (PCV-13), gevolgd bij voorkeur 2 maanden later door de eerste PPV-23 Pneumovax® vaccinatie; PPV-23 eenmalig te herhalen na 5 jaar; personen, die reeds eerder gevaccineerd zijn met PPV-23 kunnen bij een revaccinatie eerst gevaccineerd worden met PVC-13, 2 maanden later gevolgd door PPV-23 (volgens schema RIVM-richtlijn).37,38
  • Haemophilus influenzae type b: Act-Hib®, vaccinatie is eenmalig (dus niet meer indien al regulier gevaccineerd).
  • Meningococcen: NeisVac-C®, vaccinatie is eenmalig (dus niet meer indien al regulier gevaccineerd).
  • Griep of influenzavirus: vaccinatie (griepprik) jaarlijks in oktober of november

2. Antibiotica “on demand”

  • Bij koorts hoger dan 38,5°C met koude rillingen direct beginnen met een antibioticakuur, totdat zeker is of het wel of geen bacteriële infectie is. Bij enige verdenking op een infectie altijd contact op nemen met de huisarts.
  • Bij koorts hoger dan 38,5°C of bij plotseling ernstig onwelbevinden en/of verdenking op een infectie: Amoxicilline/clavulaanzuur (Augmentin®) (driemaal daags 500/125 mg). Bij overgevoeligheid voor penicilline:Moxifloxacine (eenmaal daags 400 mg) of Clarithromycine (tweemaal daag 500 mg).
  • Bij dierenbeten: Amoxicilline/clavulaanzuur (Augmentin®) (driemaal daags 500/125 mg). Bij overgevoeligheid voor penicilline: Clindamycine (driemaal daags 600 mg) plus Ciprofloxacin (tweemaal daags 500 mg) gedurende 5 dagen. Direct in te nemen na de beet. Ook de wond laten reinigen.
  • Behandelduur vijf dagen, uiteraard ook afhankelijk van symptomen en verder onderzoek door de huisarts.

 

Frequentie

  • PPV-13 Prevnar® eenmalig bij start vaccinatie
  • PCV-23 Pneumovax®: 2 maanden na PPV-13, te herhalen één maal na 5 jaar
  • Act-Hib®: eenmalig
  • Neis-Vac-C®: eenmalig
  • Influenza: jaarlijks
  • Deze maatregelen gelden levenslang

Algemene adviezen

  • Medical alert kaart dragen met vermelding afunctionele milt en vaccinatiegegevens.
  • Endemische malariagebieden zoveel mogelijk vermijden
  • Reisadvies GGD vragen

Overwegingen

Voor deze uitgangsvraag zijn geen overwegingen geformuleerd.

Onderbouwing

Na splenectomie of bestraling op de milt met tenminste 20 Gy hebben overlevers van hodgkinlymfoom een verhoogd risico op ernstig verlopende infecties (OPSI: overwhelming postsplenectomy infections). Als ziekteverwekkers staan bekend: gekapselde micro-organismen zoals pneumococcen (Streptococcus pneumoniae), Haemophilus influenzae type b en meningococcen (Neisseria meningitidis).

 -        Niveau 2: Het is aannemelijk dat volwassen hodgkinlymfoompatiënten met een afunctionele milt niet anders (minder) op vaccinatie zouden reageren of ondanks vaccinatie vaker overwhelming post-splenectomy infections (OPSI) zouden hebben dan andere personen met een hypo- of afunctionele milt.[B Grimfors 199016, B Landgren 200423, B Molrine 199527, B Siber 198631]

-        Niveau 3:Er zijn aanwijzingen dat goede voorlichting en bewustmaking van de infectierisico's na splenectomie belangrijke maatregelen zijn voor de preventie van overwhelming post-splenectomy infections (OPSI).[B El-Alfy 200414, C Downing 201113, C Waghorn 200135]

-        Gebrek aan bewijs:Er is gebrek aan bewijs dat het voorschrijven van dagelijkse profylactische antibiotica tot 2 jaar na (functionele) asplenie een extra bijdrage levert aan het voorkómen van overwhelming post-splenectomy infections (OPSI) bij volwassen overlevers van hodgkinlymfoom die gevaccineerd zijn voor deze infecties en ‘on demand’ kunnen beschikken over antibiotica.

Wat is de meest effectieve methode om het risico op infecties bij 5-jaarsoverlevers van hodgkinlymfoom met een afunctionele milt te verlagen?

 

Vaccinatie

Er lijkt geen verminderde antistofrespons op vaccinaties te zijn bij hodgkinlymfoompatiënten in het algemeen, gevaccineerd vóór behandeling of enige jaren na behandeling, hoewel deze respons wel verminderd is kort na behandeling.1,4,24,30,31 De antistofrespons van hodgkinlymfoompatiënten verschilt niet van die van andere groepen, maar de respons is beter wanneer gevaccineerd wordt vóór splenectomie en behandeling dan erna.16

De antistofrespons tegen zowel een 23-valent pneumococcenantigeen als tegen een 4-valent meningococcenvaccin van hodgkinlymfoompatiënten (n=144) behandeld tenminste 2 jaar voor de vaccinatie bleek niet verschillend van de antistofrespons van een gezonde controlegroep.27

De vaccinatierespons van patiënten met een hematologische ziekte, waaronder hodgkinlymfoom, na splenectomie,werd bestudeerd door Cherif et al in een studie van 76 patiënten (26 met hodgkinlymfoom) die gevaccineerd werden met een 23-valent pneumococcenvaccin.5 Bij 28% van de patiënten werd een slechte respons gezien, ook na herhaald vaccineren. Alleen oudere leeftijd was een voorspeller van een slechte respons; ziekte, voorafgaande chemo- of radiotherapie en de tijd tussen splenectomie en vaccinatie hadden geen effect. In deze studie was er geen “normale“ controlegroep.

In een studie waarbij de antistofrespons werd vergeleken tussen hodgkinlymfoompatiënten en patiënten met immuungemedieerde cytopenieën die een splenectomie hadden ondergaan, of patiënten die een asplenie door trauma hadden opgelopen werd een significante respons gezien in alle drie groepen.23 Bij 124 hodgkinlymfoompatiënten werden in deze studie tien OPSI-episodes bij zeven patiënten gezien, één (oudere) patiënte overleed toen zij voor de derde keer OPSI had.

 

Antibioticaprofylaxe

In de RIVM-richtlijn wordt antibioticaprofylaxe geadviseerd bij volwassenen gedurende 2 jaar na splenectomie.37 Bij dit advies spelen de volgende argumenten een rol:

  • vaccinatie geeft geen volledige bescherming
  • de meeste gevallen van OPSI komen voor binnen 2-3 jaar na splenectomie: sommige onderzoeken geven 50% in de eerste 2 jaar (zie boven).3,34

 

Aanbevelingen voor preventie van OPSI na splenectomie zijn vooral gebaseerd op studies bij kinderen met sikkelcelanemie en sferocytose met penicilline als profylaxe.2,3 Het betreft jonge kinderen, die vanwege hun leeftijd een onvolgroeid immuunsysteem hebben. Er zijn geen gecontroleerde studies naar het effect op de preventie van OPSI door antibioticaprofylaxe bij volwassenen met een afunctionele milt. Het is dus ookniet bekend wat de extra bijdrage is van antibioticaprofylaxe in het voorkómen van OPSI bij volwassenen met een functionele of anatomische asplenie, die gevaccineerd zijn. De mogelijke effectiviteit, afgewogen tegen de nadelen, is voor toepassing hiervan bij volwassenen daarom (nog steeds) een onderwerp van discussie. Slechte compliance, het introduceren van resistentie en het genereren van een valse zekerheid bij patiënt en arts zijn argumenten die tegen antibioticaprofylaxe worden gebruikt.21,33,35 Ook de limiet van twee jaar is arbitrair, het risico op OPSI is immers levenslang verhoogd. Daarom wordt het actueel blijven houden door goede voorlichting van de grote gevaren en een prompte behandeling bij symptomen (antibiotica 'on demand') door velen als een goed alternatief beschouwd voor volwassenen.

Voor de patiënten voor wie deze richtlijn is bedoeld (hodgkinlymfoom-overlevers ten minste 5 jaar na diagnose) speelt de discussie over het wel of niet geven van een onderhoudsbehandeling met dagelijks penicilline gedurende 2 jaar niet meer, en wordt daarom niet genoemd in de aanbevelingen.

Personen die eenmaal OPSI hebben gehad hebben een verhoogde kans om dit opnieuw te krijgen.20 Er zijn geen studies betreffende het nut van antibioticaprofylaxe in deze groep patiënten.

 

Antibiotica ‘on demand'

Het direct beschikbaar hebben van antibiotica bij het optreden van symptomen ('on demand') is een maatregel, die algemeen wordt aanbevolen voor patiënten met asplenie. Gezien de snelle progressie van de infectie lijkt dit ook een verdedigbare maatregel. Er zijn geen gecontroleerde studies over de effectiviteit van deze maatregel, maar een dergelijke studie is gezien de ernst en de snelle progressie van de infectie ook moeilijk te verdedigen.

Er zijn de werkgroepleden geen systemen bekend die de voorgeschreven en uitgegeven antibiotica automatisch vervangen op de verloopdatum.

 

Voorlichting en bewustwording

Omdat geen van de preventieve maatregelen de gevaren op OPSI volledig kunnen afwenden is goede voorlichting en bewustwording een belangrijke maatregel die in de desbetreffende literatuur vaak wordt genoemd. In deze voorlichting en bewustwording zijn (nog) vele tekorten.13,14 De BETER-poliklinieken en de website http://www.beternahodgkin.nl kunnen hier een belangrijke rol bij spelen.

 

Preventie van infecties na hodgkinlymfoom

Uit bovenstaand overzicht blijkt dat er geen extra specifieke maatregelen voor 5-jaarsoverlevers van hodgkinlymfoom met een hypo- of afunctionele milt uit de literatuur naar voren komen. De werkgroep heeft geen redenen om aan te nemen dat het effect van de maatregelen bij deze groep anders zal zijn dan bij anderen met een afunctionele milt.

 

Kosteneffectiviteit

Er zijn geen studies bekend die de kosteneffectiviteit van vaccinaties en antibioticaprofylaxe na splenectomie en/of miltbestraling hebben onderzocht.

Na analyse van de knelpunten door de werkgroepen zijn de uitgangsvragen voor de wetenschappelijke onderbouwing opgesteld. Hierbij werd gebruik gemaakt van de PICO-systematiek (PICO = patient problem or population, intervention, comparison (C), outcome(s)).1 Om de uitgangsvraag te kunnen beantwoorden is er een systematische literatuuranalyse verricht naar de wetenschappelijke vraagstelling met PICO:

P: 5-jaarsoverlevers van hodgkinlymfoom

I:

    1. vaccinatie,
    2. antibiotica:
      • ’on demand’ bij koorts
      • profylactische antibiotica

C: geen vaccinatie, onderlinge vergelijking van verschillende vaccinatieschema’s, onderlinge vergelijking antibiotica profylaxe (on demand vs continu), vergelijking vaccinatie met antibiotica schema’s

O: voorspellende waarde vaccinatieschema’s, antibiotica schema’s voor OPSI

Studiedesign: gerandomiseerde studies, cross-sectionele studies, case-control studies

 

 

  1. 1 - Addiego J, et al. Response to pneumococcal polysaccharide vaccine in patients with untreated Hodgkin's disease. Children's Cancer Study Group Report. Lancet 1980;8192:450-2.
  2. 2 - American Academy Pediatrics Policy statement. Pediatrics 2000;106:362-76.
  3. 3 - Castagnola E, et al. Prevention of life-threatening infections due to encapsuled bacteria in children with hyposplenia and asplenia: a brief review of current recommendations for practical purposes. Eur J Hematol 2003;71:319-26.
  4. 4 - Chan C, et al. Pneumococcal conjugate vaccine primes for antibody responses to polysaccharide pneumococcal vaccine after treatment for Hodgkin 's disease. J Inf Diseases 1996;173:256-8.
  5. 5 - Cherif H, et al. Poor antibody response to pneumococcal polysaccaride vaccination suggests increased susceptability to pneumococcal infection in splenectomized patients with haematological diseases. Vaccine 2006; 24:75-81.
  6. 6 - Coker D, et al. Infection among 210 patients with surgically staged Hodgkin's disease. Am J Med 1983;75:97-109.
  7. 7 - Coleman C, et al. Functional hyposplenia after splenic irradiation for Hodgkin's disease. Ann Int Med 1982;96:44-7.
  8. 8 - Cosset J, et al. The EORTC trials for limited stage Hodgkin's disease. The EORTC Lymphoma Cooperative Group. Eur J Cancer 1992:28A:1847-50.
  9. 9 - Cullingford G, et al. Severe late postsplenectomy infection. Br J Surg 1991;78:716-21.
  10. 10 - Dailey M, et al. Radiation-induced splenic atrophy in patients with Hodgkin's disease and non-Hodgkin's lymphomas. NEJM 1980;302:215-7.
  11. 11 - Dailey M, et al. Splenic injury caused by therapeutic irradiation. Am J Surg Pathol 1981;5:325-31.
  12. 12 - Van Dissel J, et al. Voorkomen van levensbedreigende infecties bij personen zonder (functionele) milt. Ned Tijdschr Hematol 2004;1:91-7.
  13. 13 - Downing M, et al. Information on the internet for asplenic patients: a systematic review. Can J Surg 2011;54:232-6.
  14. 14 - El-Alfy M, et al. Overwhelming postsplenectomy infection: is quality of patient knowledge enough for prevention? Hematol J 2004;5:77-80.
  15. 15 - Foss Abrahamsen A, et al. Systemic pneumococcal disease after staging splenectomy for Hodgkin's disease 1969-1980 without pneumococcal vaccine protection: a follow-up study. Eur J Haematol 1997;58:73-7.
  16. 16 - Grimfors G, et al. A longitudinal study of class and subclass antibody response to pneumococcal vaccination in splenectomized individuals with special reference to patients with Hodgkin's disease. Eur J Haematol 1990;45:101-8.
  17. 17 - Hoekstra H, et al. Partial instead of complete splenectomy in children for the pathological staging of Hodgkin disease. Neth J Med 1993;137:2491-4.
  18. 18 - Holdworth R, et al. Postsplenectomy sepsis and its mortality rate: actual versus perceived risks. Br J Surg 1991;78:1031-8.
  19. 19 - Jockovich M, et al. Long-term complications of laparotomy in Hodgkin's disease. Ann Surg 1994;219:615-21.
  20. 20 - Kyaw M, et al. Evaluation of severe infection and survival after splenetomy. Am J Med 2006;119:276e1-7.
  21. 21 - Lammers A, et al. Management of post-splenectomy patients in the Netherlands. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2010;29:399-405.
  22. 22 - Lammers A, et al. Hyposplenism: comparison of different methods for determining splenic function. Am J Hematol 2012;87:484-9.
  23. 23 - Landgren O, et al. A prospective study on antibody response to repeated vaccinations with pneumococcal capsular polysaccharide in splenectomizwd individuals with special reference to Hodgkin's lymphoma. J Int Med 2004;255:664-73.
  24. 24 - Levine A, et al. Use and efficacy of pneumococcal vaccin in patients with Hodgkin's disease. Blood 1979;54:1171-5.
  25. 25 - Lynch A, et al. Overwhelming postsplenectomy infection. Inf Dis Clin North Am 1996;10:693-707.
  26. 26 - Melles D, et al. Prevention of infections in hyposplenic and asplenic patients; an update. Neth J Med 2004;62:45-52.
  27. 27 - Molrine D, et al. Antibody responses to polysaccharide and polysaccharide-conjugate vaccines after treatment of Hodgkin's disease. Ann Intern Med 1995;123:828-34.
  28. 28 - Rosner F, et al. Late infections following splenectomy in Hodgkin's disease. Cancer Invest 1983;1:57-65.
  29. 29 - Selby C, et al. Bacteriaemia in adults after splenectomy or splenic irradiation. Q.J Med 1987;63:523-30.
  30. 30 - Siber G, et al. Impaired antibody response to pneumococcal vaccine after treatment for Hodgkin's disease. NEJM 1978;299:442-8.
  31. 31 - Siber G, et al. Antibody response to treatment immunisation and post-treatment boosting with bacterial polysaccharide vaccines in patients with Hodgkin's disease. Ann Intern Med 1986;104:467-75.
  32. 32 - Singer D. Postsplenectomy sepsis. Perspect Pediatr Pathol 1973;1:285-311.
  33. 33 - Spelman D. Prevention of overwhelming sepsis in asplenic patients: could do better. Lancet 2001;357:2072.
  34. 34 - Sumaru V, et al. Infectious complications in asplenic hosts. Infect Dis Clin North Am 2001;15:551-6.
  35. 35 - Waghorn D. Overwhelming infection in asplenic patients: current practise best preventive measures are not being followed. J Clin Pathol 2001;54:214-8.
  36. 36 - Weiner M, et al. Vesiculated erythrocytes as a determination of splenic reticuloendothelial function in pediatric patients with Hodgkin's disease. J Pediat Hematol Oncol 1995;17: 338-41.
  37. 37 - RIVM Richtlijn voor preventie van infecties bij mensen met een (functionele) hypo- en asplenie. Versie 2012, http://www.rivm.nl.
  38. 38 - A.J. Jolanda Lammers, Nicoline A.T. van der Maas, Edgar J.G. Peters, Aafke Meerveld-Eggink, E.A.M. (Lieke) Sanders en Frank P. Kroon NED TIJDSCHR GENEESKD. 2012;156

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 28-04-2016

Laatst geautoriseerd  : 01-12-2016

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2018

Uiterlijk in 2017 bepaalt het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie (NVRO) of deze richtlijn of module nog actueel is. Zo nodig wordt een nieuwe werkgroep geïnstalleerd om de richtlijn te herzien. De geldigheid van de richtlijn komt eerder te vervallen indien nieuwe ontwikkelingen aanleiding zijn een herzieningstraject te starten.

De NVRO is als houder van deze richtlijn(module) de eerstverantwoordelijke voor de actualiteit van deze richtlijn. De andere aan deze richtlijn deelnemende wetenschappelijk verenigingen of gebruikers van de richtlijn delen de verantwoordelijkheid en informeren de eerstverantwoordelijke over relevante ontwikkelingen binnen hun vakgebied.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
Geautoriseerd door:
  • Nederlands Huisartsen Genootschap
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging voor Cardiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie

Algemene gegevens

Deze richtlijn werd ontwikkeld in het kader van het BETER-project (Beter na Hodgkin: Evaluatie van de langeTermijnEffecten van chemo- en Radiotherapie). De richtlijnontwikkeling werd gefinancierd met een subsidie van KWF-Alpe d’HuZes (projectnummer NKI 2011-5270).

Doel en doelgroep

Het doel van de BETER-richtlijnen is het ondersteunen van hoogkwalitatieve en uniforme langetermijn-nazorg voor overlevers van hodgkinlymfoom. De richtlijnen gaan over relevante late effecten waarvan bekend is dat zij relatief vaak optreden na behandeling voor hodgkinlymfoom.

Samenstelling werkgroep

Voor elk van de BETER-richtlijnen is in 2011 een multidisciplinaire werkgroep opgericht, bestaande uit leden van het BETER-consortium en waar nodig aangevuld met externe experts. Elke werkgroep had twee voorzitters en werd ondersteund door één van de BETER-projectcoördinatoren voor het uitwerken van de richtlijnen en de wetenschappelijke onderbouwing. Voor de BETER-richtlijn Splenectomie en miltschade na hodgkinlymfoom bestond de werkgroep uit:

  • Dr. G.W. van Imhoff, internist-hematoloog, UMCG, Groningen
  • Dr. F. Ong, radiotherapeut-oncoloog, Medisch Spectrum Twente, Enschede
  • Dr. O.W.M. Meijer, radiotherapeut-oncoloog, VUmc, Amsterdam
  • Prof. dr. E.M. Noordijk, radiotherapeut-oncoloog, LUMC, Leiden
  • Dr. M.B. van ’t Veer, internist-hematoloog en coördinator BETER-project, Antoni van Leeuwenhoek, Amsterdam               

Belangenverklaringen

De werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of ze in de laatste vijf jaar een (financieel ondersteunde) betrekking onderhielden met commerciële bedrijven, organisaties of instellingen die in verband staan met het onderwerp van de richtlijn. Tevens is navraag gedaan naar persoonlijke financiële belangen, belangen door persoonlijke relaties, belangen d.m.v. reputatiemanagement, belangen vanwege extern gefinancierd onderzoek, en belangen door kennisvalorisatie. De belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten (KiMS), een overzicht vindt u hieronder:

 

Naam werkgroeplid

Belangen

Toelichting

Dr. G.W. van Imhoff

1) Lid (oud-voorzitter) HOVON lymfoom werkgroep

2) Lid EORTC hodgkinlymfoom werkgroep

1-2: Onbetaald

 

Dr. F. Ong

Geen

 

Dr. O.W.M. Meijer

Geen

 

Prof. dr. E.M. Noordijk

1) Lid Raad van Toezicht ZRTI

2) Lid Raad van Beroep voor de Examens, Universiteit Leiden

3) Lid redactie website “Oncotherapie” (onderdeel Care4Cure)

1-3: Betaald

Dr. M.B. van ’t Veer

Geen

 

Inbreng patiƫntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door de inbreng van afgevaardigden van patiëntenorganisatie Stichting Hematon tijdens de commentaar- en autorisatiefase van de BETER-richtlijnen.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

De BETER-richtlijnen worden gratis beschikbaar gesteld via de landelijke richtlijnendatabase van KiMS en IKNL. De huidige versie van de richtlijnen is bedoeld voor zorgverleners. Een versie voor de overlevers van hodgkinlymfoom zelf en een Engelstalige versie voor zorgverleners worden in 2015 ontwikkeld. De implementatie van de richtlijnen zal verder bevorderd worden door het gebruik van een persoonlijk nazorgplan op de BETER-poliklinieken en het aanbieden van een applicatie waarmee zorgverleners kunnen bepalen voor welke nazorg de hodgkinlymfoom-overlevers in aanmerking komen. Daarnaast zullen er publicaties aangeboden worden in Nederlandse en internationale medische tijdschriften, om de kennis van zorgverleners over het BETER-project en deze richtlijnen te vergroten. Ook zullen de richtlijnen worden besproken tijdens vergaderingen en congressen. Het vergroten van deze kennis leidt niet alleen tot een betere toepassing van de richtlijnen op de BETER-poliklinieken, maar ook tot een beter bewustzijn bij zorgverleners over het verwijzen van hun patiënten naar deze nazorgpoliklinieken.

Werkwijze

Voor het ontwikkelen van alle BETER-richtlijnen is gebruik gemaakt van de Richtlijn voor Richtlijnen van de Regieraad Kwaliteit van Zorg 2012.

In 2010-2011 is door de richtlijnwerkgroepen binnen het BETER-consortium een samenvatting gemaakt met de belangrijkste aanbevelingen voor alle BETER-richtlijnen. In 2012-2014 is de wetenschappelijke onderbouwing uitgewerkt door de projectcoördinatoren en voorzitters van de werkgroepen. De verschillende versies van deze richtlijnen zijn per e-mail rondgestuurd en in landelijke vergaderingen van het BETER-consortium besproken. De richtlijnen zijn in 2013-2014 geaccordeerd door het BETER-consortium. De richtlijnen zijn in 2014 overgenomen door de Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie en in 2014-2015 ter accordering naar de betreffende wetenschappelijke en beroepsverenigingen gestuurd.

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.