Mesothelioom

Initiatief: NVALT Aantal modules: 15

Erfelijkheid bij mesothelioom

Uitgangsvraag

Wat is de plaats van screening op erfelijkheidsfactoren bij mesothelioom?

  1. Hoe kunnen personen met een genetisch verhoogd risico op mesothelioom worden geïdentificeerd?
    a. Welke patiënten met mesothelioom dienen te worden doorverwezen naar een klinisch geneticus?
    b. Welke genen dienen getest te worden om genetisch verhoogd risico op mesothelioom vast te stellen?
  2. Welke acties en follow-up dienen te worden aangeboden wanneer wordt vastgesteld dat er sprake is van een pathogene kiembaanvariant in het BAP1 gen bij een patiënt met mesothelioom of een asymptomatisch familielid?

Aanbeveling

Aanbeveling-1

Neem een familieanamnese voor tumoren af tot tweedegraads familieleden (ouders, grootouders, kinderen van broers en zussen en kleinkinderen) bij patiënten die zijn gediagnostiseerd met een mesothelioom.

 

Bespreek doorverwijzing naar een klinisch genetisch centrum bij patiënten met mesothelioom die voldoen aan tenminste één van de volgende criteria:

  • Jonger dan 60 jaar bij de diagnose mesothelioom.
  • Voorgeschiedenis met één of meer van de volgende tumoren:
    • melanoom (huid of uveaal);
    • niercelcelcarcinoom;
    • BAP1 inactieve naevus (BIN);
    • meningeoom;
    • cholangiocarcinoom.
  • Een eerste of tweedegraads familielid met één of meer van de volgende tumoren:
    • melanoom (huid of uveaal);
    • mesothelioom;
    • niercelcarcinoom;
    • BAP1 inactieve naevus;
  • Familielid dat voldoet aan de criteria voor erfelijke borstkanker of melanoom (zie richtlijn Borstkanker en Melanoom);
  • Bij vermoeden op een BAP1 kiembaanmutatie naar aanleiding van moleculair onderzoek van de tumor.

 

Overweeg patiënten bij wie geen afwijkingen in het tumorweefsel zijn gevonden op basis van somatische BAP1 sequencing en/of immunhistochemie van het BAP1 eiwit, alleen door te sturen indien er sprake is van één of meer van de volgende situaties:

  • een sterk belast familieverhaal voor BAP1 gerelateerde tumoren;
  • een diagnose mesothelioom op jonge leeftijd;
  • een verdenking op een erfelijke vorm van borstkanker of melanoom bij de familie.

 

Aanbeveling-2

Verricht follow-up van patiënten met een erfelijke aanleg in de vorm van het BAP1-TPDS alleen in een expertisecentrum (LUMC of Erasmus MC) waar ook wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar de lange-termijnuitkomsten van screening.

Overwegingen

Voor- en nadelen van de interventie en de kwaliteit van het bewijs

Deelvraag 1a: Welke patiënten met mesothelioom dienen te worden doorverwezen naar een klinisch geneticus?

Op basis van nu beschikbare literatuur over het BAP1-tumorpredispositiesyndroom (Chau, 2019; Star 2018; Pilarski, 1993) is de werkgroep van mening dat patiënten met een mesothelioom die voldoen aan één of meer van de volgende criteria dienen te worden verwezen naar een klinisch genetisch centrum voor counseling en eventueel DNA-diagnostiek:

  • < 60 jaar bij diagnose mesothelioom;
  • Vastgesteld mesothelioom bij patiënt en voorgeschiedenis met ≥ 1 van de volgende tumoren: melanoom (huid of uveaal), niercelcarcinoom, BAP1-inactieve naevus (BIN), meningeoom en cholangiocarcinoom;
  • Vastgesteld mesothelioom bij patiënt en ≥ 1 eerstegraads en/of tweedegraads verwant met ≥ 1 van de volgende tumoren: melanoom (huid of uveaal), mesothelioom, niercelcarcinoom, BIN;

Als er sprake is van een vermoeden op een kiembaanmutatie naar aanleiding van moleculair onderzoek in de tumor.

 

Positieve BAP1 IHC sluit een kiembaanvariant niet geheel uit (Klebe, 2015), maar maakt het wel veel minder waarschijnlijk. Indien in tumorweefsel BAP1 sequencing is verricht en geen afwijkingen zijn gevonden in BAP1, is de kans op het vinden van een pathogene kiembaanvariant in BAP1 nog kleiner. In deze gevallen (positieve BAP1 kleuring en/of geen BAP1 mutatie in tumor met NGS (next generation sequencing) analyse) moet alleen bij een sterk belast familieverhaal of jonge leeftijd nog worden verwezen voor erfelijkheidsonderzoek. Er kan namelijk sprake zijn van een ander onderliggend gendefect zoals BRCA1/2 of CDKN2A, of een gemiste BAP1 variant die met tumor DNA onderzoek niet opgespoord kon worden (bijvoorbeeld vanwege lage DNA kwaliteit of technische problemen). Families die voldoen aan de criteria voor erfelijke borstkanker of melanoom moeten ook worden doorverwezen (Nationaal Borstkanker Overleg Nederland, 2020; Nederlandse Melanoom Werkgroep, 2019). Bij twijfel dient te worden overlegd met de klinisch geneticus over verder onderzoek.

 

Een verwijzing naar de klinische genetica staat los van de vraag of er wel of niet (duidelijk) sprake was van blootstelling aan asbest. Asbestblootstelling heeft namelijk, zeer waarschijnlijk, een versterkend effect op tumorontwikkeling bij BAP1-TPDS (Betti, 2015).

 

Deelvraag 1b: Welke genetische factoren dienen getest te worden?

DNA diagnostiek omvat in elk geval analyse van het BAP1-gen. Afhankelijk van andere tumoren bij patiënt of familie, kan ook analyse van onder andere CDKN2A en BRCA1/2worden overwogen. Zoals gemeld in de literatuursamenvatting worden pathogene kiembaanvarianten in BAP1 aangetoond in 0 tot 7% van ongeselecteerde patiënten met een mesothelioom (Chau, 2019; Hassan, 2019; Panou, 2018; Rusch, 2015; Sneddon, 2015; Testa, 2011). In 6 tot 9% van deze ongeselecteerde patiënten worden kiembaan PVs aangetoond in andere tumorpredispositie-genen zoals BRCA1, BRCA2 en CDKN2A. Bij deze patiënten is vaak sprake van een tweede tumor of een familieverhaal met tumoren passend bij het betreffende tumorpredispositie-gen (Hassan, 2019; Panou, 2018). Recent is een studie (Bononi, 2020) verschenen waarin kiembaan BLM heterozygote varianten in verband worden gebracht met een verhoogde gevoeligheid voor asbestblootstelling en mesotheliomen. Meer studies zijn nodig om dit verband verder uit te zoeken, voordat testen van dit gen in standaarddiagnostiek moet worden meegenomen (Bononi, 2020).

 

Deelvraag 2: Welke acties en follow-up dienen uitgevoerd te worden wanneer wordt vastgesteld dat er sprake is van een pathogene kiembaanvariant in het BAP1 gen bij een patiënt met mesothelioom of een asymptomatisch familielid?

De behandeling en controles bij mesothelioompatiënten met een kiembaan BAP1 PV (BAP1-TPDS) zijn vooralsnog niet anders dan bij patiënten bij wie geen erfelijke aanleg is aangetoond. Wel is gerapporteerd dat BAP1-TPDS patiënten met een mesothelioom een betere overleving hebben (Baumann, 2015; Hassan, 2019), net als mesothelioom-patiënten met volledig somatisch BAP1 verlies in hun tumor (Farzin, 2015). Het BAP1-eiwit reguleert veel verschillende processen die van belang zijn bij tumorontwikkeling. Alhoewel het exacte mechanisme nog onbekend is, maakt BAP1-inactivatie tumoren waarschijnlijk gevoeliger voor bepaalde moleculaire therapieën zoals HDAC en EZH2 inhibitors (Louie, 2020). Ook zijn mesotheliomen met BAP1 inactivatie meer immunogeen (Ladanyi, 2019; Shrestha, 2019) en daardoor waarschijnlijk gevoeliger voor bepaalde vormen van immuuntherapie zoals immune checkpoint blokkade met PD1 antilichamen. Daarnaast zijn PARP inhibitors mogelijk meer effectief doordat BAP1 een regulator is van processen zoals ‘homologous recombination DNA repair’ (Hassan, 2020; Parotta, 2017; Srinivasan, 2017). Wellicht dat de genoemde behandelingen in de toekomst zullen leiden tot betere behandelingen voor patiënten met een BAP1 mutatie en daarmee tot overlevingsvoordeel.

 

Bij aanwezigheid van een kiembaan PV van het BAP1 gen bij de patiënt is het mogelijk presymptomatische DNA-diagnostiek aan te bieden aan alle leden van zijn of haar familie.

 

BAP1-TPDS geeft een verhoogd risico op uveaal en huidmelanoom, mesothelioom en heldercellig niercelcarcinoom. De meeste van deze tumoren kunnen - indien tijdig gediagnosticeerd - curatief behandeld worden. In theorie zou screening bij BAP1-TPDS-patiënten kunnen leiden tot vroege diagnose en behandeling van maligniteiten, wat mogelijk kan leiden tot verlengde overleving (Star, 2018; Pilarski, 1993, Walpole, 2021). Voor BAP1-TPDS bestaan er echter nog geen follow-up studies die de waarde van screening hebben onderzocht. Er zijn wel studies die laten zien dat huidmelanomen die door screening worden gevonden meestal minder gevorderd zijn dan die welke worden gedetecteerd wanneer ze symptomatisch zijn. De verwachting is dat screening met name in hoog-risicogroepen kosteneffectief zal zijn. Een prospectieve observationele studie rapporteerde dat screening voor patiënten met het Li Fraumeni syndroom (een ander tumorpredispositiesyndroom) een significant effect had op de 5-jaars overleving (88,8% versus 59,6%) (Villani, 2016). Omdat de waarde van screening (in de betekenis van betere overleving) voor het BAP1-TPDS (nog) niet vaststaat, wordt geadviseerd deze plaats te laten vinden in studieverband in een expertisecentrum door specialisten met expertise op dit gebied (longarts, radioloog, oogarts en dermatoloog). Momenteel is de expertise op dit gebied geconcentreerd in het LUMC en het EMC.

 

Bij screening dient men alert te zijn op het feit dat er ook frequent vals-positieve uitkomsten kunnen voorkomen, die aanvullende diagnostische procedures vereisen en daarmee risico’s op complicaties geven (Ruijs, 2017). Ook is het belangrijk te realiseren dat screening kan leiden tot een lead time bias. Dit is het fenomeen waarbij de tijd waarin de kanker eerder werd ontdekt wordt meegeteld bij de overlevingstijd, zonder dat er sprake is van daadwerkelijke winst in overleving door een betere behandeling.

 

De waarde van screening op de aanwezigheid van mesothelioom bij patiënten met een BAP1-TPDS is discutabel. Een belangrijke voorwaarde voor een gunstig effect van screening is dat er een curatieve behandeling moet zijn voor de ziekte waarop gescreend wordt. Helaas is die tot op heden niet beschikbaar voor het pleurale mesothelioom. Voor het peritoneale mesothelioom lijken de chirurgische behandelresultaten hoopgevend. De hogere gevoeligheid voor bepaalde therapieën bij BAP1 PVs, die in onderzoeken gesuggereerd wordt, zou in de toekomst wellicht kunnen leiden tot een beter overleving waardoor de waarde van screening kan veranderen. Meer onderzoek naar de effectiviteit hiervan in BAP1-TPDS patiënten is echter nodig. Binnen het huidige BAP1-TPDS studieprotocol van het LUMC wordt screening op mesothelioom aan patiënten vanaf 30 jaar aangeboden door middel van een periodiek onderzoek van long- en buikvlies met behulp van MRI. MRI lijkt meer gevoelig voor de detectie en stadiering van mesothelioom dan CT-scans, onder andere vanwege een hoger contrast voor weke delen en betere mogelijkheid tot het inschatten van het volume van de tumoren (Tsim, 2020). Vanwege de infauste prognose van het mesothelioom zal de toegevoegde waarde van screening op oog- en huidmelanoom en niercelcarcinoom bij BAP1-TPDS patiënten met een reeds gediagnosticeerd mesothelioom beperkt zijn. Mocht de prognose in de toekomst verbeteren dan kan overwogen worden deze controles wel aan te bieden.

 

Waarden en voorkeuren van patiënten (en eventueel hun verzorgers)

Patiënten die verwezen worden voor erfelijkheidsonderzoek zullen in eerste instantie een informatief gesprek bij de klinisch geneticus krijgen. Zij worden geïnformeerd over de voor- en nadelen van het doen van DNA-onderzoek.

 

Het behoort tot de voordelen dat een patiënt en zijn/haar familie meer duidelijkheid krijgen over een eventueel erfelijke aanleg. Indien een erfelijke aanleg wordt vastgesteld kunnen andere familieleden ook onderzoek laten doen. Zij kunnen besluiten deel te nemen aan screening voor de tumoren die met het tumorsyndroom zijn geassocieerd. Met controles kunnen tumoren mogelijk in een vroeger stadium worden aangetoond met mogelijk een gunstig effect op de overleving.

 

Voor mensen met kinderwens is er pre-conceptionele genetische zorg en een pre-implantatie genetische test (PGT) mogelijk.

 

Tot de nadelen behoort het feit dat een erfelijke aanleg moet worden gemeld bij het aanvragen van een levensverzekering en arbeidsongeschiktheidsverzekering boven een bepaald bedrag. Dit is met name van belang voor mensen onder de 30 jaar, omdat zij vaak nog geen verzekeringen van die aard hebben afgesloten. Het bespreken van deze aspecten valt onder de standaard klinisch genetische zorg.

 

Verder kan kennis van het hebben van een erfelijke aanleg een impact op het psychologische welzijn hebben (Gopie, 2012). Psychosociale zorg is om deze redenen standaard onderdeel van het erfelijkheidsonderzoek. Een meta-analyse laat zien dat erfelijkheidsonderzoek voor verschillende vormen van kanker geen grote nadelige psychologische gevolgen lijkt te hebben voor patiënten (Yanes, 2019). In de meeste onderzochte studies ging het specifiek om erfelijke vormen van borstkanker waarbij screening minder veelomvattend is dan bij sommige andere syndromen. Een andere studie (Rochette, 2018) liet echter ook geen hogere psychologische impact zien van testen versus niet testen bij het von-Hippel-Lindau syndroom (waarbij meerdere tumoren kunnen ontstaan). Voor dit syndroom is een psychosociaal voordeel van screening beschreven (McBride, 2017). Onderzoek naar BAP1-TPDS voor deze aspecten is nodig om dit verder in kaart te brengen.

 

Gezien het hoge tumorrisico is de verwachting dat veel patiënten met BAP1-TPDS willen participeren in screening. De praktijk in het LUMC, waar nu rond de 80 patiënten controles krijgen aangeboden, wijst dit ook uit. Slechts een enkele keer weigert de patiënt controles (unpublished data, Nielsen 2019).

 

Bespreek met de patiënt dat screening van kiembaan BAP1 variant dragers wordt aanbevolen, maar dat er (nog) geen empirisch bewijs is dat aantoont dat het voorgestelde screeningsprotocol ook daadwerkelijk leidt tot vroeg detectie (behalve voor huidmelanoom), een gunstiger beloop of overlevingswinst.

 

De eventuele risico’s door de nu gebruikte screeningsmodaliteiten in het BAP1-TPDS surveillance protocol lijken beperkt te zijn, maar zijn niet onderzocht.

 

Kosten (middelenbeslag)

Screening zoals voorgesteld door de beroepsvereniging van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in geval van BAP1-TPDS leidt naar verwachting tot vroege detectie van tumoren en zou daarmee sterfte kunnen terugdringen en zorgkosten kunnen vermijden die gepaard gaan met kanker in een meer vergevorderd stadium (Yamauchi, 2018). Voor een evaluatie van de voordelen van screening bij BAP1-TPDS is eigenlijk een groot prospectief cohort vereist, waarop een gerandomiseerde studie zou kunnen worden uitgevoerd. De zeldzaamheid van het BAP1-TPDS en de ethische kwestie van achterhouden van klinische controles (bepaalde controles kunnen worden beschouwd als standaardzorg) maakt zo’n studie in de praktijk lastig uitvoerbaar.

 

Wel is er recent een kosten-effectiviteitsanalyse gedaan voor controles bij personen met BAP1-TPDS middels een Microsimulatie Model (Warpole, 2021) Hieruit is aan de hand van verschillende sensitiviteitsanalyses berekend dat controles (vanaf 11 jaar oog controles voor detectie uveaal melanoom, vanaf 18 huidcontroles voor detectie huid melanomen beeldvorming middels afwisselend echo en MRI van de nieren voor detectie van heldercellig niercelcarcinoom en mesothelioom) leiden tot een gemiddelde overlevingswinst van zo’n 5 jaar en dat controles kosteneffectief zijn. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat veel controles voor andere tumoren (uveaal, huidmelanoom en niercelcarcinoom) dan mesothelioom plaatsvinden. In deze studie is vooralsnog aangenomen dat vroege detectie van mesothelioom geen levenswinst geeft.

 

Aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie

De aanvaardbaarheid van beleid om te bepalen of iemand verwezen moet worden voor erfelijkheidsonderzoek zal naar verwachting groot zijn, aangezien het in eerste instantie weinig tijd zal kosten voor de behandelend longarts of oncoloog en het onderdeel kan zijn van de anamnese door de specialist, arts-assistent en verpleegkundig specialist. Als er gebruik wordt gemaakt van een standaard vragenlijst kunnen vragen over de familie hieraan worden toegevoegd. Het afnemen van de familieanamnese en het nagaan of patiënt voldoet aan de criteria voor verwijzing, zal in de meeste gevallen niet meer dan 5 minuten kosten. Bij ingewikkelde casuïstiek is overleg met de dienstdoende klinisch geneticus mogelijk. Naar verwachting kan de implementatie van dit beleid snel (binnen 3 maanden) volgen na het uitbrengen van de richtlijn.

 

Er worden geen problemen verwacht ten aanzien van de haalbaarheid/aanvaardbaarheid in geval van een toename van het aantal patiënten dat preventieve screening wil ondergaan als gevolg van genetische aanleg.” Een grote afstand voor patiënten die ver weg van de expertisecentra wonen, kan een probleem zijn. De controles kunnen zo worden georganiseerd zodat deze op één dag plaats kunnen vinden en patiënten maar één keer per jaar naar het expertisecentrum toe hoeven te gaan, zodat een bezoek haalbaar is. Mocht vervolgbehandeling nodig zijn dan kan worden gekeken in hoeverre dit over kan worden genomen door een (academisch) ziekenhuis dichterbij.

 

Rationale van de aanbeveling: weging van argumenten voor en tegen de interventies

Aanbeveling-1

Argumenten vóór het verwijzen naar de klinisch geneticus zijn:

  1. meer duidelijkheid over een eventueel erfelijke aanleg voor patiënten en hun familieleden;
  2. mogelijkheid om deel te nemen aan controles; en
  3. in geval van kinderwens onder andere de mogelijkheid voor prenatale diagnostiek en een pre-implantatie genetische test (PGT).

Argumenten tegen zijn de extra tijdinspanning die het kost om een familieanamnese af te nemen.

 

Voor de afweging of verwijzing naar de klinisch geneticus of verder erfelijkheidsonderzoek geïndiceerd is, acht de werkgroep het noodzakelijk een familieanamnese af te nemen bij de patiënt. Hierbij wordt specifiek gevraagd naar het voorkomen van met name nier-, huid-, oog- en longvliestumoren, omdat deze vaker voorkomen bij families met genetische aanleg. Een jonge leeftijd bij diagnose en afwijkingen in het BAP1-gen bij eventueel verricht moleculair onderzoek van de tumor, zijn ook criteria voor verwijzing.

 

Aanbeveling-2

Een gunstig effect van screening van mensen met BAP1-TPDS op huid- en oogmelanomen en niercelcarcinomen, lijkt aannemelijk aangezien de kans op het ontwikkelen van deze tumoren hoog is en er een curatieve behandeling voor bestaat. Verwachte voordelen, zoals overlevingswinst en een beter psychisch welbevinden, die gebaseerd zijn op kennis over andere tumorsyndromen, lijken op te wegen tegen nadelen zoals frequente controles en risico op complicaties van onderzoeken. De toegevoegde waarde van screening op mesothelioom bij mensen met een BAP1-TPDS is discutabel gezien het ontbreken van een bewezen curatieve behandeling en een fenomeen als lead time bias.

 

Gezien het ontbreken van kennis over de effecten van screening vindt de werkgroep het noodzakelijk dat screening/follow-up van patiënten met een erfelijke aanleg BAP1-TPDS in een expertisecentrum wordt uitgevoerd waar onderzoek plaatsvindt naar de lange termijn uitkomsten van screening.

Onderbouwing

Uit verschillende studies blijkt dat bij ongeveer 7% van de patiënten met een mesothelioom er sprake kan zijn van erfelijke aanleg; meestal betreft dit een kiembaan pathogene variant (PV) in het BRCA1 Associated Protein1 (BAP1)gen (Chau, 2019; Hassan, 2019; Panou, 2018; Rusch, 2015; Sneddon, 2015; Testa, 2011). Somatische mutaties in het BAP1-gen, die dus nieuw zijn ontstaan en beperkt zijn tot de tumor, komen in zo’n 23 tot 64% van de mesotheliomen voor. Daarnaast is het BAP1-eiwit niet detecteerbaar in nog eens 25% van de tumoren, waarschijnlijk door epigenetische modificatie van BAP1 (Bott, 2011; Yoshikawa, 2012; Nasu, 2015).

 

Bij de kiembaan PV spreken we van het BAP1-tumorpredispositiesyndroom (BAP1-TPDS) waarbij mensen ook een verhoogde kans hebben op andere tumoren, zoals oog- en huidmelanomen, niercelcarcinomen en in mindere mate ook basaalcelcarcinomen, cholangiocarcinoom en meningeomen (Wadt, 2015; Walpole, 2019). Tevens komen er regelmatig goedaardige BAP1-inactieve naevi (BIN) voor (Haugh, 2017).

 

Op dit moment is nog niet goed bekend bij welke patiënten erfelijkheidsonderzoek moet worden overwogen en welk DNA-onderzoek dan moet worden verricht. Een duidelijke richtlijn hierover zal leiden tot een betere opsporing van deze patiënten. Controles zullen naar verwachting leiden tot een snellere detectie van tumoren die bij BAP1-TPDS voorkomen bij patiënten en hun familieleden en daarmee hopelijk ook tot een betere overleving.

-

GRADE

Literature was not graded, but from the narrative review, the following conclusions were formulated:

  • BAP1 germline pathogenic variants are present in a minority of mesothelioma patients (up to 7%) but are more common in patients with young age at mesothelioma diagnosis, or a family history with BAP1-associated tumors.

 

Sources: (Chau, 2019; Hassan, 2019; Panou, 2018; Rusch, 2015; Sneddon, 2015; Testa, 2011; Betti, 2018; Ohar, 2016)

 

  • The risk of developing one or more BAP1-associated tumors during lifetime for a person with a BAP1 germline pathogenic variant, is estimated to be 85%.

 

Sources: (Walpole, 2019; Rai 2016)

 

  • The risk of developing mesothelioma for a person with a BAP1 germline pathogenic variant is about 20%.

 

Sources: (Walpole, 2019)

 

  • As no studies investigating the efficacy of screening for mesothelioma in patients with germline BAP1 PV (BAP1-TPDS) were found, no conclusions could be drawn regarding the efficacy of screening.

Prevalence of germline BAP1 and other genetic pathogenic variants (PVs)

Germline PVs in BAP1 can be demonstrated in 0-7% of unselected patients with mesothelioma (Chau, 2019; Hassan, 2019; Panou, 2018; Rusch, 2015; Sneddon, 2015; Testa, 2011). In 6 to 9% of unselected patients, germline PVs are detected in other tumor predisposition genes such as BRCA1, BRCA2 and CDKN2A. These patients often have a second tumor or a family story with tumors that match the relevant tumor predisposition gene (Hassan, 2019; Panou, 2018).

 

PVs in the BAP1 gene specifically, were strongly associated with an age at diagnosis of less than 60 years (16/123, 13%), compared to diagnosis at age 60 or older (2/118, 2%, P = 0.001). Gender was not significantly associated with germline PVs in BAP1 (10/83, 12% of female patients, versus 8/158, 5% of male patients, P = 0.069) (Hassan, 2019). In case of an affected family history for mesothelioma, a germline PV in the BAP1 gene was detected in 8 to 20% of the patients (Betti, 2018; Ohar, 2016).

 

When PVs in BAP1 and other genes (BRCA1/2, CDKN2A amongst others) were grouped together, PVs were detected equally in patients with pleural mesothelioma (14/140, 10%) and patients with peritoneal mesothelioma (15/92, 16%, P = 0.22), but occurred significantly more often in female patients (16/83, 19%) than in male patients (14/158, 9%, P = 0.02) and significantly more often in patients less than 60 years of age at diagnosis (21/123, 17%), compared to those aged 60 years or older (9/118, 8%, P = 0.03) (Hassan, 2019).

 

The relevance of already performed BAP1 analysis in tumor tissue when considering germline genetic testing

If BAP1 sequencing has been performed in tumor tissue and no variants were found, the chance of finding a germline BAP1 PV is small. Positive BAP1 immunohistochemistry (IHC) does not completely rule out a germline variant (Klebe, 2015). If a BAP1 PV is detected by tumor (somatic) DNA analysis or if IHC is negative, the chance of a germline predisposition increases, especially if there are other indications of heredity such as young age of onset.

 

Increased risk of tumors with a germline BAP1 PV

A germline PV in the BAP1 gene is the cause of the BAP1 tumor predisposition syndrome (BAP1-TPDS).

 

The BAP1-TPDS gives rise to an increased risk of multiple tumors, including BAP1 inactive naevi (BIN), uveal melanoma, cutaneous melanoma, malignant mesothelioma and renal cell carcinoma (Chau, 2019; Hassan, 2019; Panou, 2018; Rusch, 2015; Sneddon, 2015; Testa, 2011; Walpole, 2018). Basal cell carcinomas, cholangiocarcinomas and menigeomas, have also been reported to be part of the spectrum, but occur less frequently (Walpole, 2018).

 

An international study (Walpole, 2018) of 181 BAP1-TPDS families reported the prevalence of tumors in proven PV carriers (both the patient who came first to the consultation and the family members who later also appeared to have the variant). In this cohort, the frequency of uveal melanoma was 25%, of mesothelioma 20%, of cutaneous melanoma 20% and of renal cell carcinoma 6%. There is possibly an increased risk of meningiomas with a frequency of 4% and of cholangiocarcinomas with a frequency of 1% (Walpole, 2018). The probability of developing one or more BAP1-associated tumors is around 85% in BAP1-TPDS individuals (Walpole, 2018; Rai, 2016).

 

In a Dutch cohort of 72 BAP-TPDS individuals, eight were found to have mesothelioma (11%) (Chau, 2019). The median age at diagnosis was 60 years (range: 39 tot 71), which is lower than the median age of 69 years at diagnosis in the general Dutch population (de Boer, 2019). Mesothelioma was classified as pleural in six cases (75%) and peritoneal in two cases (25%).

 

In 378 untested relatives of the BAP1-TPDS individuals, including many young relatives and relatives with an unknown medical history, mesothelioma was reported in nine cases: five had pleural mesothelioma and four peritoneal mesothelioma. Fourteen of the 17 mesothelioma patients of the entire cohort of patients and relatives, were found in three families (Chau, 2019).

 

The lifetime risk for developing mesothelioma remains to be investigated. Testing bias and selection bias should be taken into account.

 

Role of asbestos exposure

Several studies suggest that asbestos exposure might have an accelerating effect on cancer development in patients with BAP1-TPDS. Testa (2011) has shown that mice carrying a heterozygous germline mutation of BAP1, have a significantly higher incidence and accelerated development rate of asbestos-induced mesothelioma than similarly-exposed wildtype (WT) littermates. Furthermore, a truncating germline mutation of BAP1 was found in one of five families with exposure to asbestos and multiple mesotheliomas (Betti, 2015).

 

Recently, a study reported that seven of 155 (4,5%) apparently unrelated mesothelioma patients, carried heterozygous PVs in the BLM gene, which is significantly higher (P = 6.7E-10) than the expected frequency in a general, unrelated population (Bononi, 2020). Five of these patients self-reported asbestos exposure. The same authors also found that Blm+/− mice exposed to asbestos, had a significantly shorter survival and higher incidence of mesothelioma. The authors proposed that germline BLM heterozygous PVs increase the susceptibility to asbestos carcinogenesis, enhancing the risk of developing mesothelioma. However, more studies on the subject are needed.

 

Survival in BAP1-TPDS patients diagnosed with mesothelioma

There are some indications that mesothelioma patients with a germline BAP1 PV have a better survival compared to mesothelioma patients without PVs. Two studies (Bauman, 2015; Hassan, 2019) show a significantly better median and 5-year survival in patients with a germline BAP1 PV and other germline PVs, compared to patients without germline variants. The five-year survival in a study of 23 BAP1-TPDS patients with mesothelioma was 47% (95% confidence interval 24 to 67%), compared to 6.7% (95% confidence interval 6.2 to 7.3%) in the control group of mesothelioma patients from the US Surveillance, Epidemiology, and End Results (SEER) cohort (Bauman, 2015).

 

The study of Hassan (2019) compared pleural and peritoneal mesothelioma patients with germline PVs (n = 40) to patients without germline PVs (n ​​= 345). They found a median survival of 8.0 years in the first group versus 2.9 years (P = 0.0006) in the control group. Pleural mesothelioma patients with hereditary mutations (n = 20) had a median survival of 7.9 years versus 2.4 years (P = 0.0012) in patients without hereditary mutations (n = 241). Median survival in peritoneal mesothelioma patients with germline PVs (n = 21) was 8.2 years versus 5.4 years (P = 0.47) in patients without germline PVs (n = 102) (Hassan, 2019). A limitation of this study was that, although patients were not selected for clinical characteristics, the cohort (from the national cancer institute, NCI) included a high proportion of female and young patients, who have better survival from the disease, but also after adjusting for effects of age at diagnosis and gender there was a better overall survival for mesothelioma patients with germline variants.

 

Pleural mesothelioma patients with pure somatic loss of BAP1 (n-106) were also found to have an improved median survival of 16.11 months (95% CI 12.16 to 20.06) versus 6.34 months (95% CI 5.34 to 7.34), p < 0.01 in a retrospective study of 226 mesothelioma patients. This remained statistically significant after correcting for -amongst others- age and histologic subtype (Farzin, 2015).

The working group performed general searches in Pubmed (based on the following terms: ‘germline’ & ‘BAP1’ & ‘mesothelioma’ and ‘BAP1, BAP1-TPDS, germline BAP1, mesothelioma’) to find out whether studies investigating the outcome of germline DNA research in patients with mesothelioma and studies investigating the effect of screening of patients or asymptomatic relatives who are diagnosed with a pathogenic variant of the BAP1 gene, were available. The working group concluded that not enough literature was available to perform a systematic review regarding the clinical questions of interest. A narrative summary of relevant literature regarding germline BAP1 pathogenic variants (PVs) will be presented. Conclusions will not be graded.

  1. Amadou A., Achatz M.I.W., Hainaut P Revisiting tumor patterns and penetrance in germline TP53 mutation carriers: temporal phases of Li-Fraumeni syndrome. Curr Opin Oncol. 2018 Jan;30(1):23-29.
  2. Ballinger, M. L., Best, A., Mai, P. L., Khincha, P. P., Loud, J. T., Peters, J. A.,... & Savage, S. A. (2017). Baseline surveillance in Li-Fraumeni syndrome using whole-body magnetic resonance imaging: a meta-analysis. JAMA oncology, 3(12), 1634-1639.
  3. Baumann, F., Flores, E., Napolitano, A., Kanodia, S., Taioli, E., Pass, H.,... & Carbone, M. (2015). Mesothelioma patients with germline BAP1 mutations have 7-fold improved long-term survival. Carcinogenesis, 36(1), 76-81.
  4. Betti, M., Casalone, E., Ferrante, D., Romanelli, A., Grosso, F., Guarrera, S.,... & Dianzani, I. (2015). Inference on germline BAP1 mutations and asbestos exposure from the analysis of familial and sporadic mesothelioma in a high‐risk area. Genes, Chromosomes and Cancer, 54(1), 51-62.
  5. Betti, M., Aspesi, A., Ferrante, D., Sculco, M., Righi, L., Mirabelli, D.,... & Dianzani, I. (2018). Sensitivity to asbestos is increased in patients with mesothelioma and pathogenic germline variants in BAP1 or other DNA repair genes. Genes, Chromosomes and Cancer, 57(11), 573-583.
  6. de Boer NL, van Kooten JP, Damhuis RAM, Aerts JGJV, Verhoef C, Madsen EVE Malignant Peritoneal Mesothelioma: Patterns of Care and Survival in the Netherlands: A Population-Based Study Ann Surg Oncol. 2019 Dec;26(13):4222-4228. doi: 10.1245/s10434-019-07803-z. Epub 2019 Oct 16.
  7. Bojadzieva, J., Amini, B., Day, S. F., Jackson, T. L., Thomas, P. S., Willis, B. J.,... & Strong, L. C. (2018). Whole body magnetic resonance imaging (WB-MRI) and brain MRI baseline surveillance in TP53 germline mutation carriers: experience from the Li-Fraumeni Syndrome Education and Early Detection (LEAD) clinic. Familial cancer, 17(2), 287-294.
  8. Bononi, A., Goto, K., Ak, G., Yoshikawa, Y., Emi, M., Pastorino, S.,... & Carbone, M. (2020). Heterozygous germline BLM mutations increase susceptibility to asbestos and mesothelioma. Proceedings of the National Academy of Sciences, 117(52), 33466-33473.
  9. Bott M, Brevet M, Taylor BS, Shimizu S, Ito T, Wang L, et al. The nuclear deubiquitinase BAP1 is commonly inactivated by somatic mutations and 3p21.1 losses in malignant pleural mesothelioma. Nat Genet 2011;43: 668–72.
  10. Chau, C., van Doorn, R., van Poppelen, N. M., van der Stoep, N., Mensenkamp, A. R., Sijmons, R. H.,... & Nielsen, M. (2019). Families with BAP1-tumor predisposition syndrome in The Netherlands: path to identification and a proposal for genetic screening guidelines. Cancers, 11(8), 1114.
  11. Farzin, M., Toon, C. W., Clarkson, A., Sioson, L., Watson, N., Andrici, J., & Gill, A. J. (2015). Loss of expression of BAP1 predicts longer survival in mesothelioma. Pathology, 47(4), 302-307.
  12. Gopie, J. P., Vasen, H. F., & Tibben, A. (2012). Surveillance for hereditary cancer: does the benefit outweigh the psychological burden?—a systematic review. Critical reviews in oncology/hematology, 83(3), 329-340.
  13. Hassan, R., Morrow, B., Thomas, A., Walsh, T., Lee, M. K., Gulsuner, S.,... & Churpek, J. E. (2019). Inherited predisposition to malignant mesothelioma and overall survival following platinum chemotherapy. Proceedings of the National Academy of Sciences, 116(18), 9008-9013.
  14. Hassan, R., Mian, I., Wagner, C., Mallory, Y., Agra, M., Padiernos, E.,... & Ghafoor, A. (2020). Phase II study of olaparib in malignant mesothelioma (MM) to correlate efficacy with germline and somatic mutations in DNA repair genes.
  15. Haugh, A. M., Njauw, C. N., Bubley, J. A., Verzì, A. E., Zhang, B., Kudalkar, E.,... & Gerami, P. (2017). Genotypic and phenotypic features of BAP1 cancer syndrome: a report of 8 new families and review of cases in the literature. JAMA dermatology, 153(10), 999-1006.
  16. Klebe, S., Driml, J., Nasu, M., Pastorino, S., Zangiabadi, A., Henderson, D., & Carbone, M. (2015). BAP1 hereditary cancer predisposition syndrome: a case report and review of literature. Biomarker research, 3(1), 1-7.
  17. Ladanyi, M., Vega, F. S., & Zauderer, M. (2019). Loss of BAP1 as a candidate predictive biomarker for immunotherapy of mesothelioma. Genome medicine, 11(1), 1-3. Louie, B. H., & Kurzrock, R. (2020). BAP1: Not just a BRCA1-associated protein. Cancer Treatment Reviews, 90.
  18. McBride, K. A., Ballinger, M. L., Schlub, T. E., Young, M. A., Tattersall, M. H., Kirk, J.,... & Mitchell, G. (2017). Psychosocial morbidity in TP53 mutation carriers: is whole-body cancer screening beneficial?. Familial cancer, 16(3), 423-432.
  19. Mai, P. L., Khincha, P. P., Loud, J. T., DeCastro, R. M., Bremer, R. C., Peters, J. A.,... & Savage. A. (2017). Prevalence of cancer at baseline screening in the National Cancer Institute Li-Fraumeni syndrome cohort. JAMA oncology, 3(12), 1640-1645.
  20. Nasu M, Emi M, Pastorino S, Tanji M, Powers A, Luk H, et al. High Incidence of Somatic BAP1 alterations in sporadic malignant mesotheli- oma. J Thorac Oncol 2015;10:565.
  21. Nationaal Borstkanker Overleg Nederland, Nederlandse Internisten Vereninging (2020). Richtlijn Borstkanker (cited 24-6-2021) https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/borstkanker/algemeen.html
  22. Nederlandse Melanoom Werkgroep (2019). Richtlijn Melanoom (cited 24-6-2021) https://richtlijnendatabase.nl/richtlijn/melanoom/melanoom_-_startpagina.html.
  23. Ohar, J. A., Cheung, M., Talarchek, J., Howard, S. E., Howard, T. D., Hesdorffer, M.,... & Testa, J. R. (2016). Germline BAP1 mutational landscape of asbestos-exposed malignant mesothelioma patients with family history of cancer. Cancer research, 76(2), 206-215.
  24. Panou, V., Gadiraju, M., Wolin, A., Weipert, C. M., Skarda, E., Husain, A. N.,... & Churpek, J. E. (2018). Frequency of germline mutations in cancer susceptibility genes in malignant mesothelioma. Journal of Clinical Oncology, 36(28), 2863.
  25. Parrotta, R., Okonska, A., Ronner, M., Weder, W., Stahel, R., Penengo, L., & Felley-Bosco, E. (2017). A novel BRCA1-associated protein-1 isoform affects response of mesothelioma cells to drugs impairing BRCA1-mediated DNA repair. Journal of Thoracic Oncology, 12(8), 1309-1319.
  26. Pilarski R, Rai K, Cebulla C, Abdel-Rahman M. (1993) BAP1 Tumor Predisposition Syndrome. In: Adam MP, Ardinger HH, Pagon RA, Wallace SE, Bean LJH, Stephens K, et al., editors. GeneReviews®. Seattle (WA).
  27. Rai, K., Pilarski, R., Cebulla, C. M., & Abdel‐Rahman, M. H. (2016). Comprehensive review of BAP1 tumor predisposition syndrome with report of two new cases. Clinical genetics, 89(3), 285-294.
  28. Rochette, C., Baumstarck, K., Canoni-Zattara, H., Abdullah, A. E., Figarella-Branger, D., Pertuit, M.,... & Taïeb, D. (2018). Psychological impact of von Hippel-Lindau genetic screening in patients with a previous history of hemangioblastoma of the central nervous system. Journal of psychosocial oncology, 36(5), 624-634.
  29. Ruijs, M. W., Loo, C. E., van Buchem, C. A., Bleiker, E. M., & Sonke, G. S. (2017). Surveillance of Dutch patients with Li-Fraumeni syndrome: the LiFe-Guard study. JAMA oncology, 3(12), 1733-1734.
  30. Rusch, A., Ziltener, G., Nackaerts, K., Weder, W., Stahel, R. A., & Felley-Bosco, E. (2015). Prevalence of BRCA-1 associated protein 1 germline mutation in sporadic malignant pleural mesothelioma cases. Lung cancer, 87(1), 77-79.
  31. Shrestha R., Nabavi N, Lin Y., Mo F., Anderson S., Volik S., et al. BAP1 haploinsufficiency predicts a distinct immunogenic class of malignant peritoneal mesothelioma, Genome Med, 11 (2019), p. 8-10
  32. Sneddon, S., Leon, J. S., Dick, I. M., Cadby, G., Olsen, N., Brims, F.,... & Creaney, J. (2015). Absence of germline mutations in BAP1 in sporadic cases of malignant mesothelioma. Gene, 563(1), 103-105.
  33. Srinivasan, G., Sidhu, G. S., Williamson, E. A., Jaiswal, A. S., Najmunnisa, N., Wilcoxen, K.,... & Hromas, R. (2017). Synthetic lethality in malignant pleural mesothelioma with PARP1 nhibition. Cancer chemotherapy and pharmacology, 80(4), 861-867.
  34. Star, P., Goodwin, A., Kapoor, R., Conway, R. M., Long, G. V., Scolyer, R. A., & Guitera, P. (2018). Germline BAP1-positive patients: the dilemmas of cancer surveillance and a proposed interdisciplinary consensus monitoring strategy. European Journal of Cancer, 92, 48-53.
  35. Testa, J. R., Cheung, M., Pei, J., Below, J. E., Tan, Y., Sementino, E.,... & Carbone, M. (2011). Germline BAP1 mutations predispose to malignant mesothelioma. Nature genetics, 43(10), 1022-1025.
  36. Tsim, S., Cowell, G. W., Kidd, A., Woodward, R., Alexander, L., Kelly, C.,... & Blyth, K. G. (2020). A comparison between MRI and CT in the assessment of primary tumour volume in mesothelioma. Lung Cancer, 150, 12-20.
  37. Villani, A., Shore, A., Wasserman, J. D., Stephens, D., Kim, R. H., Druker, H.,... & Malkin, D. (2016). Biochemical and imaging surveillance in germline TP53 mutation carriers with Li-Fraumeni syndrome: 11 year follow-up of a prospective observational study. The Lancet Oncology, 17(9), 1295-1305.
  38. Wadt KA, Aoude LG, Johansson P, et al.. A recurrent germline BAP1 mutation and extension of the BAP1 tumor predisposition spectrum to include basal cell carcinoma. Clin Genet. 2015;883:267–272.
  39. Walpole, S., Hayward, N. K., Pritchard, A. L., & Johansson, P. A. (2021). Microsimulation Model for Evaluating the Cost-Effectiveness of Surveillance in BAP1 Pathogenic Variant Carriers. JCO Clinical Cancer Informatics, 5, 143-154.
  40. Walpole, S., Pritchard, A. L., Cebulla, C. M., Pilarski, R., Stautberg, M., Davidorf, F. H.,... & Hayward, N. K. (2018). Comprehensive study of the clinical phenotype of germline BAP1 variant-carrying families worldwide. JNCI: Journal of the National Cancer Institute, 110(12), 1328-1341.
  41. Yamauchi, H., Nakagawa, C., Kobayashi, M., Kobayashi, Y., Mano, T., Nakamura, S., & Arai, M. (2018). Cost-effectiveness of surveillance and prevention strategies in BRCA1/2 mutation carriers. Breast Cancer, 25(2), 141-150.
  42. Yanes, T., Willis, A. M., Meiser, B., Tucker, K. M., & Best, M. (2019). Psychosocial and behavioral outcomes of genomic testing in cancer: a systematic review. European Journal of Human Genetics, 27(1), 28-35.
  43. Yoshikawa Y, Sato A, Tsujimura T, Emi M, Morinaga T, Fukuoka K, et al. Frequent inactivation of the BAP1 gene in epithelioid-type malignant mesothelioma. Cancer Sci 2012;103:868–74.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 09-03-2022

Laatst geautoriseerd  : 09-03-2022

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2028

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
Geautoriseerd door:
  • Nederlandse Vereniging van Artsen voor Longziekten en Tuberculose
  • Nederlandse Vereniging voor Heelkunde
  • Nederlandse Vereniging voor Pathologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie
  • Vereniging Klinische Genetica Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
  • Patiëntenfederatie Nederland
  • Asbestslachtoffers Vereniging Nederland

Algemene gegevens

De Nederlandse Vereniging voor Radiologie heeft een verklaring van geen bezwaar afgegeven. 

 

De ontwikkeling/herziening van deze richtlijnmodule werd ondersteund door het Kennisinstituut van Medisch Specialisten en werd gefinancierd uit de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS). De financier heeft geen enkele invloed gehad op de inhoud van de richtlijnmodule.

Samenstelling werkgroep

Voor het ontwikkelen van de richtlijnmodule is in 2020 een multidisciplinaire werkgroep ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van alle relevante specialismen die betrokken zijn bij de zorg voor patiënten met een mesothelioom.

 

Werkgroep

  • Dr. J.M.M.F. Quispel, longarts, NVALT (voorzitter)
  • Dr. J.A. Burgers, longarts, NVALT
  • Dr. R. Cornelissen, longarts, NVALT
  • Drs. B.I. Hiddinga, longarts, NVALT
  • Dr. H.M. Klomp, chirurg, NVvH
  • Dr. E.V.E. Madsen, oncologisch en gastro-intestinaal chirurg, NVvH
  • Prof. dr. D.K.M. de Ruysscher, radiotherapeut-oncoloog, NVRO
  • Drs. A.P.W.M. Maat, cardiothoracaal chirurg, NVT
  • Dr. J.H. von der Thüsen, patholoog, NVVP
  • Dr. M. Nielsen, klinisch geneticus, VKGN
  • C.J. van den Boom-Bernaards, patiëntvertegenwoordiger, Asbestslachtoffers Vereniging Nederland (tot en met januari 2021)
  • T.J.H. Koopman, patiëntvertegenwoordiger/bestuurslid, Asbestslachtoffers Vereniging Nederland

 

Meelezers:

  • Dr. A. Bartels-Rutten, radioloog, NVvR

 

Met ondersteuning van

  • Dr. J. Boschman, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (tot en met oktober 2020)
  • Drs. I. van Dusseldorp, senior informatiespecialist, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Dr. S.N. Hofstede, senior adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten (vanaf november 2020)
  • Dr. J.C. Maas, adviseur, Kennisinstituut van Medisch Specialisten
  • Drs. M. van der Maten, medisch informatiespecialist, Kennisinstituut van Medisch Specialisten

Belangenverklaringen

De Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling is gevolgd. Alle werkgroepleden hebben schriftelijk verklaard of zij in de laatste drie jaar directe financiële belangen (betrekking bij een commercieel bedrijf, persoonlijke financiële belangen, onderzoeksfinanciering) of indirecte belangen (persoonlijke relaties, reputatiemanagement) hebben gehad. Gedurende de ontwikkeling of herziening van een module worden wijzigingen in belangen aan de voorzitter doorgegeven. De belangenverklaring wordt opnieuw bevestigd tijdens de commentaarfase.

 

Een overzicht van de belangen van werkgroepleden en het oordeel over het omgaan met eventuele belangen vindt u in onderstaande tabel. De ondertekende belangenverklaringen zijn op te vragen bij het secretariaat van het Kennisinstituut van Medisch Specialisten.

 

Werkgroeplid

Functie

Nevenfuncties

Gemelde belangen

Ondernomen actie

Quispel-Janssen

(voorzitter)

Longarts Haaglanden Medisch Centrum Antoniushoeve

* lid Sectie Asbestgerelateerde Aandoeningen, onbetaald
* lid Sectie Oncologie, onbetaald

Subinvestigator bij Investigator Initiated trial NivoMes (nivolumab in mesothelioma) mede gefinancierd met unrestricted grant van BMS. Eerst auteur bij studie, gepubliceerd in 2018;

Bijdrage voor het drukken van mijn proefschrift ontvangen waarvoor presentatie gegeven bij BMS over NivoMes studie

Restrictie, uitsluiten met betrekking tot besluitvorming nivolumab. Vicevoorzitter Hiddinga neemt het hier over.

Madsen

Oncologisch en gastro-intestinaal chirurg, Erasmus Medisch Centrum Rotterdam

Geen

"Extern gefinancierd onderzoek door KWF en stichting Coolsingel: trial naar de feasibility van dendritische cel immunotherapie (DCBI) als adjuvante behandeling na chirurgische behandeling vanwege peritoneaal mesothelioom.

 

Extern gefinancierd onderzoek door Machiel vd Wouden stipendium (IAS) om het effect van tumor debulking op de effectiviteit van DCBI te beoordelen."

Restrictie; wordt niet betrokken bij de literatuurselectie en literatuurbeoordeling van modules ten aanzien van immunotherapie na chirurgische behandeling vanwege peritoneaal mesothelioom en modules ten aanzien van immunotherapie en tumor debulking

Nielsen

Klinisch Geneticus LUMC

Geen

"In het LUMC wordt, onder andere door werkgroeplid, onderzoek gedaan naar erfelijke aanleg voor mesothelioom (en oog/huidmelanoom en nierkanker) veroorzaakt door kiembaan mutaties in het BAP1-gen,.

Het betreft beschrijvend onderzoek van het phenotype (type tumoren, kanker risico's).

Tevens is wordt er een database bijgehouden waarin data worden geregistreerd van patiënten met een BAP1 mutatie wat de uitkomsten zijn van de jaarlijkse controles van de betrokken organen.

 

Er is een kleine subsidie van het oogfonds (ongeveer 80000 euro) vanuit de oogheelkunde verkregen voor een PhD student die de database en families bijhoudt.

 

Ik kan op dit moment geen conflict verzinnen / of belang van een bepaalde uitkomst van deze richtlijn direct"

Geen

Boom, van den

Geen

Geen

Geen

Geen

Ruysscher, de

Radiotherapeut-Oncoloog Maastro

Alle volgende nevenwerkzaamheden worden betaald aan Maastro (dus geen persoonlijke inkomsten):
* Advisory board: Bristol-Myers Squibb, Celgene, Merkc/Pfizer, Roche/Genentech, AstraZeneca, MSD, Seattle Genetics, Philips

Research Funding (nooit persoonlijke ontvangsten): Boehringer Ingelheim, Bristol-Myers Squibb, AstraZeneca, Philips, Olink, KWF, ZonMw, EU

Geen, nevenwerkzaamheden betreffen niet mesothelioom.

 

Advies om adviesraden te stoppen tijdens de richtlijnontwikkeling.

Koopman

* Bestuurslid bij Asbestslachtoffer Vereniging Nederland (AVN).
* Lotgenotencontact bbij AVN. Dit houdt onder andere in dat wij spreekuren houden in 2 ziekenhuizen (Erasmus En Antoni ziekenhuis)

Geen

Ik heb alleen belang bij een duidelijke richtlijn als mede bestuurslid van het AVN

Geen

Klomp

Chirurg, NKI - AVL

Raad van Toezicht IJsselland Ziekenhuis

Peer review – onbetaald

 

Vertrouwenspersoon – onbetaald

 

Docent AVL academie – onbetaald

 

Docent CASH – onbetaald

 

Geen persoonlijke inkomsten, contracten via Technology Transfer NKI-AVL

 

(patent (ongerelateerd aan mesothelioom) WO2010116003), dus: Geen

 

Educational grants, consultancy, speaker fees via Pfizer, Roche, Medtronic uitsluitend contracten via Technology Transfer NKI-AVL

Geen, patent wordt niet in de richtlijn aangehaald en/of benoemd

Maat

Cardiothoracaal chirurg Erasmus MC Rotterdam, full time dienstverband

Onbetaald:
* docent aan de zorgacademie ErasmusMC voor OK en anesthesie assistenten hart- en longchirurgie (vergoeding wordt uitbetaald via Zorgacademie)
* bijdrage landelijke onderwijs dagen AIO's cardiothoracale chirurgie
* lid werkgroep longchirurgie NVT
* lid wetenschappelijke cie DLCA-S van DICA (presentatievergoeding)
* lid ROTS (Rotterdamse Onoclogische Thoracale Studiegroep)
* lid data safety monitoring board RETHO studie (reirradiation for recurrent lung cancer in the thorax
* docent Erasmus Anatomy Research project (EARP)
* docent VECTOR: avondonderwijs cardiothoracale chirurgie medisch studenten Erasmus Universiteit
* beoordelen abstracts annual ESTS en EACTS meetings (Eur Society Thoracic Surgery en Eur Assoc Cardio Thoracic Surgery)
* lid EORTC lung group
* docent training Mobiel Medisch Team

“Geen”

 

Betaald:

* voordrachten tijdens diverse ROTS review symposia

* organisator landelijke cursussen voor VATS segmentectomie en VATS lobectomie (inkomsten gaan naar onze afdeling)

* lessen aan de Amstel Academie voor de landelijke opleiding OK en anesthesie assistenten van de cardio-thoracale chirurgische centra

* reviewer voor wetenschappelijke aanvragen van de DLCA-S werkgroep

* incidenteel uitvoeren van expertises bij medische aansprakelijkheid zaken"

Geen

Cornelissen

Longarts Erasmus MC

Geen

"* Speakers fee Roche, Pfizer, BMS

* Advisory board Roche, MSD, Boehringer

";

subinvestigator:
BMS (checkmate 743)

NVALT (NVALT 5 en 19)

Boehringer (Lume meso studie)

Novocure (stellar studie)

Astra (determine studie)

Verastem (command studie)

Bayer (anetumab ravitansine versus vinorelbine)

Restrictie:

Wordt geen trekker van modules ten aanzien van immunotherapie (nivolumab +ipilimab)

Burgers

Longarts Antoni van Leeuwenhoek Ziekenhuis

* Voorzitter SAGA, onbetaald
* Voorzitter IK-longgroep, regio Amsterdam. Tot 2017 onbetaald
* Board member van de iMig, The International Mesothelioma Interest Group, onbetaald
* Medische vraagbaak bij de patiëntenvereniging voor Asbestslachtoffers, onbetaald

Lid van een Independent Data Monitoring Committee bij een studie van Hoffmann-La Roche Ltd. Het AVL krijgt hiervoor een financiële tegemoetkoming. Lidmaatschap van een adviesraad van Astra Zeneca en Boehringer Ingelheim. Beide voor het laatst in 2017. Het AVL kreeg hiervoor een financiële tegemoetkoming. Geen van deze taken betreft/betrof de ziekte mesothelioom;

Mijn studie 'Lenvatinib and pembrolizumab in malignant pleural mesothelioma: a singel arm phase II trial'. Wordt gefinancierd door Merck & Co met een unrestricted grant. Mijn studie 'Switch maintenance gemcitabine after first line platinum pemetrexed therapy': a randomised phase II study wordt gefinancierd door het KWF.

 

Geeft aan dat er ‘actieve’ conflicten zijn met Roche (IDMC) en die met MSD (sponsoring investigator initiated studie)

Restrictie; uitsluiten bij besluitvorming over lenvatinib and pembrolizumab.

Hiddinga
(vice-voorzitter)

Longarts UMCG Groningen

NVALT, lid sectie asbest gerelateerde aandoeningen, onbetaald; lid sectie Oncologie, onbetaald; lid sectie Endoscopie, onbetaald.

Geen

Geen

Von der Tűssen

Patholoog, Erasmus MC

Geen

Geen

 

Geeft aan bezig te zijn met mesothelioom gerelateerde aanvraag bij BMS, maar is nog niet toegekend.

Geen

Bartels-Rutten

Radioloog, Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis

Geen

Geen

Geen

Boschman

Tot oktober 2020

(senior) adviseur kennisinstituut

 

Managing Editor/Researcher Cochrane Work, Amsterdam UMC

Geen

Financiering Health research (NIHR, UK): Projectleider updaten van Cochrane review over stress-interventies voor werknemers in de gezondheidszorg

 

Hofstede

Vanaf oktober 2020

(senior) adviseur kennisinstituut

Geen

Geen

Geen

Maas

Adviseur kennisinstituut

Onderzoeker in opleiding VU Medisch Centrum 1-4-2009 tot 1-9-2017, vanaf 1-10-2013 onbetaald;

Dienstverband National Cardiovascular Data Registry 1 januari 2014 tot en met 31 augustus 2019;

Dienstverband Nederlandse Hart Registratie 1 september 2018 tot en met 31 juli 2019

Geen, onderzoek inmiddels volledig afgerond, financiering van PhD onderzoek of de sponsors van het proefschrift hebben geen enkele invloed op de huidige werkzaamheden.

Geen actie nodig.

Inbreng patiëntenperspectief

Er werd aandacht besteed aan het patiëntenperspectief door het opnemen van afgevaardigden namens Asbestslachtoffers Vereniging Nederland (die tevens een enquête onder leden hebben uitgestuurd waarvan een verslag is opgenomen in de bijlagen) in de werkgroep. Daarnaast zijn de Asbestslachtoffers Vereniging Nederland en de Patiëntenfederatie Nederland uitgenodigd voor het deelnemen aan de schriftelijke knelpuntenanalyse. De resultaten hiervan zijn besproken in de werkgroep. De verkregen input is meegenomen bij het opstellen van de uitgangsvragen, de keuze voor de uitkomstmaten en bij het opstellen van de overwegingen. De conceptrichtlijn is tevens voor commentaar voorgelegd aan Asbestslachtoffers Vereniging Nederland en de Patiëntenfederatie Nederland. De eventueel aangeleverde commentaren zijn bekeken en verwerkt.

 

Wkkgz & Kwalitatieve raming van mogelijke substantiële financiële gevolgen

Kwalitatieve raming van mogelijke financiële gevolgen in het kader van de Wkkgz. Bij de richtlijn is conform de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) een kwalitatieve raming uitgevoerd of de aanbevelingen mogelijk leiden tot substantiële financiële gevolgen. Bij het uitvoeren van deze beoordeling zijn richtlijnmodules op verschillende domeinen getoetst.

 

Uit de kwalitatieve raming blijkt dat er waarschijnlijk geen substantiële financiële gevolgen zijn, zie onderstaande tabel.

 

Module

Uitkomst raming

Toelichting

Module [Erfelijkheid]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Diagnostiek - pathologie]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Diagnostiek – beeldvormende technieken]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Systemische behandeling - immuuntherapie]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Systemische behandeling - gemcitabine]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Systemische behandeling - onderhoudsbelandeling]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Systemische behandeling – startpunt van de behandeling]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Chirurgie - peritoneaal]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Chirurgie - pleuraal]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Palliatie - chirurgie]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Palliatie – adjuvante radiotherapie]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Palliatie – radiotherapie symptoomreductie]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Informatieverstrekking aan de patiënt]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Module [Organisatie van zorg]

geen financiële gevolgen

Uit de toetsing volgt dat de aanbeveling(en) niet breed toepasbaar zijn (<5.000 patiënten) en zal daarom naar verwachting geen substantiële financiële gevolgen hebben voor de collectieve uitgaven.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Werkwijze

AGREE

Deze richtlijnmodule is opgesteld conform de eisen vermeld in het rapport Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 van de adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwaliteit. Dit rapport is gebaseerd op het AGREE II instrument (Appraisal of Guidelines for Research & Evaluation II; Brouwers, 2010).

 

Knelpuntenanalyse en uitgangsvragen

Tijdens de voorbereidende fase inventariseerde de werkgroep de knelpunten in de zorg voor patiënten met een mesothelioom. Tevens zijn er knelpunten aangedragen door verschillende partijen via een vragenlijst. Een verslag hiervan is opgenomen in de bijlagen.

 

Op basis van de uitkomsten van de knelpuntenanalyse zijn door de werkgroep concept-uitgangsvragen opgesteld en definitief vastgesteld.

 

Uitkomstmaten

Na het opstellen van de zoekvraag behorende bij de uitgangsvraag inventariseerde de werkgroep welke uitkomstmaten voor de patiënt relevant zijn, waarbij zowel naar gewenste als ongewenste effecten werd gekeken. Hierbij werd een maximum van acht uitkomstmaten gehanteerd. De werkgroep waardeerde deze uitkomstmaten volgens hun relatieve belang bij de besluitvorming rondom aanbevelingen, als cruciaal (kritiek voor de besluitvorming), belangrijk (maar niet cruciaal) en onbelangrijk. Tevens definieerde de werkgroep tenminste voor de cruciale uitkomstmaten welke verschillen zij klinisch (patiënt) relevant vonden.

 

Methode literatuursamenvatting

Een uitgebreide beschrijving van de strategie voor zoeken en selecteren van literatuur en de beoordeling van de risk-of-bias van de individuele studies is te vinden onder ‘Zoeken en selecteren’ onder Onderbouwing. De beoordeling van de kracht van het wetenschappelijke bewijs wordt hieronder toegelicht.

 

Beoordelen van de kracht van het wetenschappelijke bewijs

De kracht van het wetenschappelijke bewijs werd bepaald volgens de GRADE-methode. GRADE staat voor ‘Grading Recommendations Assessment, Development and Evaluation’ (zie http://www.gradeworkinggroup.org/). De basisprincipes van de GRADE-methodiek zijn: het benoemen en prioriteren van de klinisch (patiënt) relevante uitkomstmaten, een systematische review per uitkomstmaat, en een beoordeling van de bewijskracht per uitkomstmaat op basis van de acht GRADE-domeinen (domeinen voor downgraden: risk of bias, inconsistentie, indirectheid, imprecisie, en publicatiebias; domeinen voor upgraden: dosis-effect relatie, groot effect, en residuele plausibele confounding).

 

GRADE onderscheidt vier gradaties voor de kwaliteit van het wetenschappelijk bewijs: hoog, redelijk, laag en zeer laag. Deze gradaties verwijzen naar de mate van zekerheid die er bestaat over de literatuurconclusie, in het bijzonder de mate van zekerheid dat de literatuurconclusie de aanbeveling adequaat ondersteunt (Schünemann, 2013; Hultcrantz, 2017).

 

GRADE

Definitie

Hoog

  • er is hoge zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is zeer onwaarschijnlijk dat de literatuurconclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Redelijk

  • er is redelijke zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • het is mogelijk dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Laag

  • er is lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • er is een reële kans dat de conclusie klinisch relevant verandert wanneer er resultaten van nieuw grootschalig onderzoek aan de literatuuranalyse worden toegevoegd.

Zeer laag

  • er is zeer lage zekerheid dat het ware effect van behandeling dicht bij het geschatte effect van behandeling ligt;
  • de literatuurconclusie is zeer onzeker.

 

Bij het beoordelen (graderen) van de kracht van het wetenschappelijk bewijs in richtlijnen volgens de GRADE-methodiek spelen grenzen voor klinische besluitvorming een belangrijke rol (Hultcrantz, 2017). Dit zijn de grenzen die bij overschrijding aanleiding zouden geven tot een aanpassing van de aanbeveling. Om de grenzen voor klinische besluitvorming te bepalen moeten alle relevante uitkomstmaten en overwegingen worden meegewogen. De grenzen voor klinische besluitvorming zijn daarmee niet één op één vergelijkbaar met het minimaal klinisch relevant verschil (Minimal Clinically Important Difference, MCID). Met name in situaties waarin een interventie geen belangrijke nadelen heeft en de kosten relatief laag zijn, kan de grens voor klinische besluitvorming met betrekking tot de effectiviteit van de interventie bij een lagere waarde (dichter bij het nuleffect) liggen dan de MCID (Hultcrantz, 2017).

 

Overwegingen (van bewijs naar aanbeveling)

Om te komen tot een aanbeveling zijn naast (de kwaliteit van) het wetenschappelijke bewijs ook andere aspecten belangrijk en worden meegewogen, zoals aanvullende argumenten uit bijvoorbeeld de biomechanica of fysiologie, waarden en voorkeuren van patiënten, kosten (middelenbeslag), aanvaardbaarheid, haalbaarheid en implementatie. Deze aspecten zijn systematisch vermeld en beoordeeld (gewogen) onder het kopje ‘Overwegingen’ en kunnen (mede) gebaseerd zijn op expert opinion. Hierbij is gebruik gemaakt van een gestructureerd format gebaseerd op het evidence-to-decision framework van de internationale GRADE Working Group (Alonso-Coello, 2016a; Alonso-Coello, 2016b). Dit evidence-to-decision framework is een integraal onderdeel van de GRADE-methodiek.

 

Formuleren van aanbevelingen

De aanbevelingen geven antwoord op de uitgangsvraag en zijn gebaseerd op het beschikbare wetenschappelijke bewijs en de belangrijkste overwegingen, en een weging van de gunstige en ongunstige effecten van de relevante interventies. De kracht van het wetenschappelijk bewijs en het gewicht dat door de werkgroep wordt toegekend aan de overwegingen, bepalen samen de sterkte van de aanbeveling. Conform de GRADE-methodiek sluit een lage bewijskracht van conclusies in de systematische literatuuranalyse een sterke aanbeveling niet a priori uit, en zijn bij een hoge bewijskracht ook zwakke aanbevelingen mogelijk (Agoritsas, 2017; Neumann, 2016). De sterkte van de aanbeveling wordt altijd bepaald door weging van alle relevante argumenten tezamen. De werkgroep heeft bij elke aanbeveling opgenomen hoe zij tot de richting en sterkte van de aanbeveling zijn gekomen.

 

In de GRADE-methodiek wordt onderscheid gemaakt tussen sterke en zwakke (of conditionele) aanbevelingen. De sterkte van een aanbeveling verwijst naar de mate van zekerheid dat de voordelen van de interventie opwegen tegen de nadelen (of vice versa), gezien over het hele spectrum van patiënten waarvoor de aanbeveling is bedoeld. De sterkte van een aanbeveling heeft duidelijke implicaties voor patiënten, behandelaars en beleidsmakers (zie onderstaande tabel). Een aanbeveling is geen dictaat, zelfs een sterke aanbeveling gebaseerd op bewijs van hoge kwaliteit (GRADE gradering HOOG) zal niet altijd van toepassing zijn, onder alle mogelijke omstandigheden en voor elke individuele patiënt.

 

Implicaties van sterke en zwakke aanbevelingen voor verschillende richtlijngebruikers

 

Sterke aanbeveling

Zwakke (conditionele) aanbeveling

Voor patiënten

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen en slechts een klein aantal niet.

Een aanzienlijk deel van de patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak kiezen, maar veel patiënten ook niet.

Voor behandelaars

De meeste patiënten zouden de aanbevolen interventie of aanpak moeten ontvangen.

Er zijn meerdere geschikte interventies of aanpakken. De patiënt moet worden ondersteund bij de keuze voor de interventie of aanpak die het beste aansluit bij zijn of haar waarden en voorkeuren.

Voor beleidsmakers

De aanbevolen interventie of aanpak kan worden gezien als standaardbeleid.

Beleidsbepaling vereist uitvoerige discussie met betrokkenheid van veel stakeholders. Er is een grotere kans op lokale beleidsverschillen.

 

Organisatie van zorg

In de knelpuntenanalyse en bij de ontwikkeling van de richtlijnmodule is expliciet aandacht geweest voor de organisatie van zorg: alle aspecten die randvoorwaardelijk zijn voor het verlenen van zorg (zoals coördinatie, communicatie, (financiële) middelen, mankracht en infrastructuur). Randvoorwaarden die relevant zijn voor het beantwoorden van deze specifieke uitgangsvraag zijn genoemd bij de overwegingen. Meer algemene, overkoepelende, of bijkomende aspecten van de organisatie van zorg worden behandeld in de module Organisatie van zorg.

 

Commentaar- en autorisatiefase

De conceptrichtlijnmodule werd aan de betrokken (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd ter commentaar. De commentaren werden verzameld en besproken met de werkgroep. Naar aanleiding van de commentaren werd de conceptrichtlijnmodule aangepast en definitief vastgesteld door de werkgroep. De definitieve richtlijnmodule werd aan de deelnemende (wetenschappelijke) verenigingen en (patiënt) organisaties voorgelegd voor autorisatie en door hen geautoriseerd dan wel geaccordeerd.

 

Literatuur

Agoritsas T, Merglen A, Heen AF, Kristiansen A, Neumann I, Brito JP, Brignardello-Petersen R, Alexander PE, Rind DM, Vandvik PO, Guyatt GH. UpToDate adherence to GRADE criteria for strong recommendations: an analytical survey. BMJ Open. 2017 Nov 16;7(11):e018593. doi: 10.1136/bmjopen-2017-018593. PubMed PMID: 29150475; PubMed Central PMCID: PMC5701989.

Alonso-Coello P, Schünemann HJ, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Rada G, Rosenbaum S, Morelli A, Guyatt GH, Oxman AD; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 1: Introduction. BMJ. 2016 Jun 28;353:i2016. doi: 10.1136/bmj.i2016. PubMed PMID: 27353417.

Alonso-Coello P, Oxman AD, Moberg J, Brignardello-Petersen R, Akl EA, Davoli M, Treweek S, Mustafa RA, Vandvik PO, Meerpohl J, Guyatt GH, Schünemann HJ; GRADE Working Group. GRADE Evidence to Decision (EtD) frameworks: a systematic and transparent approach to making well informed healthcare choices. 2: Clinical practice guidelines. BMJ. 2016 Jun 30;353:i2089. doi: 10.1136/bmj.i2089. PubMed PMID: 27365494.

Brouwers MC, Kho ME, Browman GP, Burgers JS, Cluzeau F, Feder G, Fervers B, Graham ID, Grimshaw J, Hanna SE, Littlejohns P, Makarski J, Zitzelsberger L; AGREE Next Steps Consortium. AGREE II: advancing guideline development, reporting and evaluation in health care. CMAJ. 2010 Dec 14;182(18):E839-42. doi: 10.1503/cmaj.090449. Epub 2010 Jul 5. Review. PubMed PMID: 20603348; PubMed Central PMCID: PMC3001530.

Hultcrantz M, Rind D, Akl EA, Treweek S, Mustafa RA, Iorio A, Alper BS, Meerpohl JJ, Murad MH, Ansari MT, Katikireddi SV, Östlund P, Tranæus S, Christensen R, Gartlehner G, Brozek J, Izcovich A, Schünemann H, Guyatt G. The GRADE Working Group clarifies the construct of certainty of evidence. J Clin Epidemiol. 2017 Jul;87:4-13. doi: 10.1016/j.jclinepi.2017.05.006. Epub 2017 May 18. PubMed PMID: 28529184; PubMed Central PMCID: PMC6542664.

Medisch Specialistische Richtlijnen 2.0 (2012). Adviescommissie Richtlijnen van de Raad Kwalitieit. https://richtlijnendatabase.nl/over_deze_site/richtlijnontwikkeling.html.

Neumann I, Santesso N, Akl EA, Rind DM, Vandvik PO, Alonso-Coello P, Agoritsas T, Mustafa RA, Alexander PE, Schünemann H, Guyatt GH. A guide for health professionals to interpret and use recommendations in guidelines developed with the GRADE approach. J Clin Epidemiol. 2016 Apr;72:45-55. doi: 10.1016/j.jclinepi.2015.11.017. Epub 2016 Jan 6. Review. PubMed PMID: 26772609.

Schünemann H, Brożek J, Guyatt G, et al. GRADE handbook for grading quality of evidence and strength of recommendations. Updated October 2013. The GRADE Working Group, 2013. Available from http://gdt.guidelinedevelopment.org/central_prod/_design/client/handbook/handbook.html.

Volgende:
Diagnostiek - Pathologie