Medische begeleiding van kinderen met downsyndroom

Initiatief: NVK Aantal modules: 48

Gehoorscreening bij kinderen met Downsyndroom

Uitgangsvraag

Hoe dient screening naar gehoorgang- en middenoorproblemen plaats te vinden bij kinderen met Downsyndroom?

Aanbeveling

Kinderen met DS krijgen tot de leeftijd van 5 jaar minimaal 1 keer per jaar controle door de KNO-arts en een gehoortest afgestemd op de ontwikkelingsleeftijd; 2 keer per jaar wordt aangeraden. Na de leeftijd van 5 jaar vindt minimaal elke 2 jaar controle door de KNO-arts plaats en wordt een gehoortest uitgevoerd; 1 keer per jaar wordt aangeraden. In beginsel zal de gehoortest bestaan uit herhaling van de OAE. Wanneer bij de neonatale gehoorscreening geen voldoende gehoor kan worden aangetoond aan beide oren dient een kind verwezen te worden naar een audiologisch centrum.

Vrije veldaudiometrie kan verricht worden bij een ontwikkelingsleeftijd van 7-15 maanden, spelaudiometrie en spraakaudiometrie vanaf een verbale ontwikkelingsleeftijd van respectievelijk 2 en 3 jaar.

 

De KNO-arts dient speciale aandacht te hebben voor:

  • Vernauwde uitwendige hoorgangen met cerumen impactie. Aanwezig cerumen dient verwijderd te worden.

  • Otitis media met effusie.

  • Recidiverende otitis media.

  • Bij persisterend gehoorverlies dient een interventie aangeboden te worden.

 

Het is essentieel dat de gehoorscreening wordt uitgevoerd door iemand met ervaring met het meten van het gehoor bij kinderen met een verstandelijke handicap. Er moeten locaal  afspraken zijn gemaakt over de taakverdeling tussen de KNO-arts en het audiologisch centrum. De begeleiding voor oorproblemen wordt verricht door een KNO-arts die ervaring heeft met DS.

Overwegingen

Aangezien er in de literatuur alleen cross-sectionele studies verricht zijn en er geen longitudinale follow-up studies zijn is geen evidence based antwoord te geven op de vraag wat de optimale gehoorscreeningsfrequentie is op de kinderleeftijd. Er loopt wel een longitudinale studie in Cincinatti waarvan de resultaten nog verwacht worden.281 De eerste resultaten van deze studie suggereren dat intensieve medische en chirurgische behandeling gehoorproblemen deels kan voorkomen. Duidelijk is dat gehoorgang- en middenoorproblemen vaak voorkomen en dat het belangrijk is deze optimaal te behandelen zodat het gehoor geen extra belemmering vormt voor de taal/spraakontwikkeling en daarmee voor de cognitieve en sociaal- emotionele ontwikkeling.

Frequente KNO- en gehoorscreening op jonge leeftijd (<5 jaar) lijkt raadzaam gezien het veelvuldig voorkomen van vernauwing van de uitwendige gehoorgangen met  cerumenimpactie,  OME en recidiverende otitis media.

In de literatuur is geen onderbouwing aanwezig over wie de meest geëigende persoon is om gehoorscreening te verrichten. Aangezien gehoorscreening bij patiënten met DS lastig kan zijn is het essentieel dat degene die de gehoorscreening doet ervaring heeft met gehoorscreening bij kinderen met een verstandelijke handicap. Locaal zullen goede afspraken gemaakt moeten worden tussen de KNO-arts en het audiologisch centrum. Bij vastgestelde slechthorendheid dient het kind verwezen te worden naar een audiologisch centrum voor hoorrevalidatie.

Onderbouwing

  • Gehoorverlies komt veel voor bij kinderen met DS. Op de kinderleeftijd gaat het vooral om conductieve verliezen als gevolg van aangeboren afwijkingen aan het gehoororgaan, chronische en recidiverende middenoorontstekingen, en/of cerumen impactie in vaak vernauwde gehoorgangen.

  • Gehoorverlies bij kinderen met een verstandelijke beperking heeft grotere gevolgen voor de ontwikkeling en het sociaal-emotioneel functioneren dan bij kinderen met een normale ontwikkeling.

Gehoorproblemen komen vaak voor bij kinderen met DS. Het gehoorverlies wordt door ouders vaak niet onderkend.279 Doordat de kinderen met DS vaak beperkingen hebben op meerdere terreinen (cognitief functioneren, gehoor, zicht, spraak/taal, enzovoorts), is goed kunnen horen essentieel voor de ontwikkeling van het kind. De incidenties van gehoorverlies gevonden in verschillende studies wisselen sterk. Duidelijk is wel dat gehoorverlies vaak voorkomt: bij 40-90% van de kinderen vanaf 6 jaar.224-228 Het verrichten van gehoorscreening en diagnostiek bij kinderen met DS is vaak lastig. Ook bij het gebruik van meerdere instrumenten, zoals OAE en audiometrie, lukt het niet altijd om een goede indruk van het gehoor te krijgen, wat herhaling van de onderzoeken noodzakelijk maakt. Soms is alleen met een ABR een betrouwbare uitslag te krijgen. Dit wordt bemoeilijkt doordat de ABR vaak onder sedatie of narcose verricht moet worden. De testen dienen afgenomen en geïnterpreteerd te worden in relatie tot de ontwikkelingsleeftijd. Vrije veldaudiometrie kan verricht worden bij een ontwikkelingsleeftijd van 7-15 maanden, spelaudiometrie bij een verbale ontwikkelingsleeftijd van 2-2.5 jaar en spraakaudiometrie vanaf een verbale ontwikkelingsleeftijd van 3 jaar.

Er zijn verschillende oorzaken voor het gehoorverlies:

Conductief gehoorverlies (geleidingsverlies) komt veel voor. Dit hangt samen met het frequente voorkomen van OME, en recidiverende en chronische otitis media. De OME persisteert tot op een oudere leeftijd dan bij kinderen zonder DS en recidiveert vaak. Verder is de uitwendige gehoorgang vaak vernauwd,225,280 waarbij vaak cerumen impactie optreed. Mogelijk wordt een deel van het conductieve verlies ook verklaard door afwijkingen in het middenoor, congenitaal of secundair aan middenoorontstekingen.228,281

Perceptief (sensorineuraal) en gemengd verlies komen ook regelmatig voor (incidentie 5-32% van kinderen met DS en gehoorverlies). Mogelijk is er een toename van de incidentie met oplopen van de leeftijd. Er kan op jongvolwassen leeftijd al presbyacusis optreden.

Er zijn verscheidene DS gerelateerde afwijkingen geconstateerd die kunnen bijdragen aan het gehoorverlies: verminderde mobiliteit en congenitale afwijkingen van de gehoorbeentjes, persisteren van mesenchymaal weefsel in de tympanische holte, hypoplasie van het middenoor, afwijkende cochlea, malformatie van de semi-circulaire kanalen en andere vestibulaire malformaties, verminderde hoeveelheid van de spirale ganglia in het verloop van de zenuw in de temporale botten en afwijkende hersenstamstructuren met incomplete myelinisatie.282-285

Verschillende studies hebben aangetoond dat het negatieve effect van gehoorverlies op de taal/spraak ontwikkeling, en daarmee op de cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling bij kinderen met een verstandelijke beperking groter is dan bij kinderen met een normale verstandelijke ontwikkeling. Vanwege de verstandelijke beperking kan ook een mild gehoorverlies al nadelige gevolgen hebben.

Het is aannemelijk dat intensieve medicamenteuze en chirurgische behandeling van otitis media  de frequentie van gehoorverlies vermindert.281

 

Gehoorscreening

In Nederland worden alle neonaten gescreend op gehoorverlies in de eerste 4 tot 7 dagen na de geboorte.286 Doel hiervan is om kinderen met een permanent gehoorverlies van minimaal 40 dB aan één of beide oren op te sporen.

Deze permanente gehoorverliezen kunnen zowel perceptief als conductief zijn. De OAE methode (die in de eerste twee rondes wordt gebruikt) screent echter niet het traject vanaf de binnenste haarcellen richting gehoorzenuw, dus spoort geen auditieve neuropathie op. Waarschijnlijk komt auditieve neuropathie niet vaak voor in deze populatie. Indien na twee rondes geen voldoende gehoor is aangetoond, volgt nog een derde ronde waarin gescreend wordt met de AABR methode. Wanneer hierbij nog steeds geen voldoende reactie aan beide oren kan worden aangetoond wordt een kind verwezen naar een audiologisch centrum.

Er bestaat geen overeenstemming tussen verschillende richtlijnen ten aanzien van het vervolgschema voor KNO-onderzoek en audiologisch onderzoek voor kinderen met DS.

De richtlijn slechthorendheid van de NVAVG uit 1995 beveelt aan één maal per half jaar otoscopie uit te voeren en één maal per 3 jaar een audiologisch onderzoek gedurende het hele leven.287 In Amerikaanse richtlijnen wordt geadviseerd vanaf de geboorte elke 6 maanden een gehoortest te verrichten tot de leeftijd van 3 jaar, daarna jaarlijks.288 Engelse richtlijnen adviseren gehoorscreening elk jaar tot het vijfde levensjaar, daarna 2 jaarlijks.289

In de notitie “speciale zorg voor speciale kinderen” van de jeugdgezondheidszorg wordt voorgesteld om vanaf 4 jaar screeningsaudiometrie te verrichten bij alle kinderen met een ontwikkelingsachterstand; tot 8 jaar één maal per 2 jaar (meestal op school) en van 8-18 jaar één maal per 3 jaar.290 De screening zal worden verricht door getrainde medewerkers van de jeugdgezondheidszorg. De notitie is breed verspreid onder professionals en wordt op veel plaatsen in Nederland door de JGZ uitgevoerd.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-10-2011

Laatst geautoriseerd  : 12-10-2011

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2017

Herziening

De landelijke regie voor de implementatie en borging van het traject richtlijnen ligt bij de sectie EAA van de NVK. In principe heeft de richtlijn een geldigheidsduur van vijf jaar. Uiterlijk in 2016 wordt bepaald of actualisering noodzakelijk is. De geldigheid van deze richtlijn verloopt eerder indien resultaten uit wetenschappelijk onderzoek of nieuwe ontwikkelingen een eerdere aanpassing vereisen.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is financiering verkregen van ZorgOnderzoek Nederland Medische Wetenschappen (ZonMw projectnummer 150020031). De registratie Downsyndroom binnen het Nederlands SignaleringsCentrum Kindergeneeskunde (NSCK) is van 2003 tot 2008 gefinancieerd door de Stichting Liberty en Stichting Artsen voor Kinderen, en vanaf 2008 door Stichting Kinderen Kankervrij en Stichting Sophia BV.

Doel en doelgroep

Doel

Bestaande (internationale) richtlijnen voor kinderen met DS blijken niet ontwikkeld volgens de methode van evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) (CBO 2007). De basis voor de hier gepresenteerde vernieuwing van de leidraad is een samenvatting van het beschikbare bewijs in de wetenschappelijke literatuur. Op basis daarvan zijn de nieuwe aanbevelingen geformuleerd voor de praktijk. In deze richtlijn wordt uitgegaan van levend geboren kinderen met DS; de prenatale zorg blijft buiten beschouwing. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. Het eindproduct bestaat uit een hoofdtekst en een samenvatting. Tevens is een boek voor ouders verschenen, met de globale informatie uit de richtlijn. 6

 

Doelgroep

Het is primair een richtlijn voor kinderartsen. Daarnaast zijn de aanbevelingen ook gericht op alle andere zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met DS:

  • Artsen voor verstandelijk gehandicapten
  • Audiologen
  • Cardiologen
  • Dermatologen
  • Ergotherapeuten
  • Fysiotherapeuten
  • Gynaecologen
  • Huisartsen
  • JGZ-team
  • Klinisch genetici
  • KNO-artsen
  • Logopedisten
  • Mondhygiënisten 
  • Neurologen
  • Oogartsen
  • Orthodontisten
  • Orthopeden
  • Orthoptisten
  • Pedagogen
  • Psychiaters
  • Psychologen
  • Revalidatieartsen
  • Tandartsen
  • Urologen
  • Verloskundigen

 

Samenstelling werkgroep

Kernredactie

 

 

naam

functie

instelling

Drs. R. Borstlap

Kinderarts np

Stichting Downsyndroom, Meppel

(tot 01-10-2009)

Drs. H.B.M. van Gameren-Oosterom

Arts

TNO, Leiden

Dr. C. Lincke

Kinderarts EAA, voorzitter SEAA

Maasstadziekenhuis, Rotterdam

Drs. M.E. Weijerman

Kinderarts, secretaris werkgroep DS

Rijnland ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. H. van Wieringen

Kinderarts EAA, secretaris SEAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

Dr. J.P. van Wouwe

Kinderarts EAA, voorzitter werkgroep DS

TNO, Leiden

 

 

 

Auteurs, lid van de werkgroep

 

naam

functie

instelling

Dr. W.E.A. Bolz

Kinderarts

Elkerliek Ziekenhuis, Helmond

Drs. R. Borstlap

Kinderarts np

Stichting Downsyndroom, Meppel

Dr. A.M.W. Coppus

Arts voor verstandelijk gehandicapten, epidemioloog

Elkerliek Ziekenhuis, Helmond

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

Drs. F.P.J. Dikken

Kinderarts

Gelre Ziekenhuizen, Zutphen

Dr. P. van Dommelen

Statisticus

TNO, Leiden

Drs. M.E. Doornbos

Kinderarts

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

Drs. H.B.M. van Gameren-Oosterom

Arts

TNO, Leiden

Drs. E. van Hoorn

Arts Maatschappij en Gezondheid

GGD Zaanstreek-Waterland, Zaandam

Drs. K.C. Noz

Dermatoloog

Franciscus Ziekenhuis, Roosendaal

Stichting Downsyndroom, Meppel

Drs. L. Siderius

Kinderarts EAA

Loosdrecht

Dr. E. de Vries

Kinderarts-infectioloog/ immunoloog

Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch

Drs. A.M. van Wermeskerken

Kinderarts

Flevoziekenhuis, Almere

Drs. M.E. Weijerman

Kinderarts

Rijnland ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. H. van Wieringen

Kinderarts EAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

 

 

 

Overige auteurs

 

 

naam

functie

instelling

Drs. M. Blink

Arts

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

Dr. F.N. Boonstra

Oogarts

Bartiméus

E. Brunsveld

Logopedist

De Speeldoos, Stichting Zozijn, Zutphen

Drs. G. de Graaf

Pedagoog

Stichting Downsyndroom, Meppel

Drs. E.M. Ongkosuwito

Orthodontist

Erasmus Medisch Centrum, Sophia kinderziekenhuis, Rotterdam

Dr. W. Reuland-Bosma

Tandarts gehandicapten zorg

Centrum Bijzondere Tandheelkunde Rijnmond, Rotterdam

Dr. J. Slooff-Kool

Oogarts

Vlietland Ziekenhuis Schiedam; Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

Dr. A.S.P. van Trotsenburg

Kinderarts-endocrinoloog

Academisch Medisch Centrum, Emma Kinderziekenhuis, Amsterdam

C. de Weger-Zijlstra, MSc

Orthoptist

Bartiméus

Dr. C.M. Zwaan

Kinderarts hematoloog/oncoloog

Erasmus Medisch Centrum, Sophia kinderziekenhuis, Rotterdam

 

Overige leden van de werkgroep

 

naam

functie

instelling

Drs. W.A. Avis

Kinderarts

Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede

Drs. L.A. Bok

Kinderarts EAA

Maxima Medisch Centrum, Veldhoven

Drs. C.J.M. Broers

Kinderarts EAA

VU Medisch Centrum, Amsterdam

Drs. S.C. Elkerbout

Kinderarts

Rijnland Ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. W. Goudsmit-Meijer

Kinderarts

BovenIJ Ziekenhuis, Amsterdam

Dr. P.H.G. Hogeman

Kinderarts

Meander Medisch Centrum, Amersfoort

Drs. J.N. Jansen

Kinderarts

Ziekenhuis Lievensberg, Bergen op Zoom

Drs. A.C.M. van Kessel

Kinderarts

N.H. Diaconnessen inrichting, Meppel

Dr. C. Lincke

Kinderarts EAA

Maasstadziekenhuis, Rotterdam

Drs. K.M.E.J. Oberndorff

Kinderarts

Maasland ziekenhuis, Sittard

Prof. dr. A.M. Oudesluys-Murphy

Kinderarts sociale pediatrie

Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden

Drs. A.W.M. Rupert

Kinderarts

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

J.M. Snel

Projectleider MEE

MEE Midden-Holland, Gouda

Drs. A.C.J.M. van der Velden

Kinderarts sociale pediatrie

Ziekenhuis Franciscus, Roosendaal

Dr. H. van Wieringen

Kinderarts EAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

Drs. P.H.T. van Zwieten

Kinderarts

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

 

 

 

Adviseurs

 

 

Naam

functie

instelling

Prof. Dr. S. van der Baan

KNO-arts

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam

J. Boomgaart

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

Dr. Ir. A.J. Bosman

Klinisch-fysicus/audioloog

Audiologisch Centrum UMC St Radboud, Nijmegen

Dr. K.P.J. Braun

Kinderneuroloog

Universitair Medisch Centrum Utrecht

W. Busweiler

Kinderfysiotherapeut

VU Medisch Centrum, Amsterdam

M. van Gijn-Huyssen van Kattendijke

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

R. Hordijk

Klinisch geneticus

Universitair Medisch Centrum, Groningen

M. Kok

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

Mw. dr. A. Meuwese-Jongejeugd

Programmacoordinator Neonatale Gehoorscreening

Centrum voor Bevolkinsonderzoek, RIVM

Dr. J. Nicolai

Kinderneuroloog

Maastricht UMC+, Maastricht

J.E.H. Pruijs

Kinderorthopeed

Universitair Medsich Centrum Utrecht, Wilhelmina kinderziekenhuis, Utrecht

Dr. T. Sas

Kinderarts-endocrinoloog

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

T. Schreers

Kinder- en jeugdpsychiater

Accare; Universitair Medisch Centrum, Groningen

Domeingroep Kinderdermatologie van de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Inbreng patiëntenperspectief

Bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. Bij de vaststelling van het onderdeel over begeleiding en sociale aspecten heeft de ouderorganisatie Stichting Downsyndroom (SDS) een belangrijke rol gespeeld.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn. Daarbij werd expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de multidisciplinaire samenstelling van de kernredactie en de werkgroep DS. Op deze manier is een richtlijn ontwikkeld die antwoord geeft op vragen die in het veld leven.

 

De richtlijn wordt geplaatst op de website van de SEAA van de NVK. Het boek voor ouders met de informatie uit de richtlijn is september 2010 verschenen bij Artsen voor Kinderen.6

Werkwijze

In de eerste kernredactievergadering zijn de belangrijkste punten voor vernieuwing besproken. Gedurende de visitaties door de NVK van de afdelingen kindergeneeskunde is het gebruik van de leidraad van 1998 standaard getoetst. Knelpunten zijn daarbij niet gerapporteerd; de afgelopen jaren hebben zich geen praktische problemen voorgedaan bij het toepassen van de aanbevelingen zoals in de leidraad van 1998 genoemd.

Bij de eerste kernredactievergadering zijn de kerndoelen van de nieuwe richtlijn in concept vastgesteld. Deze zijn schriftelijk voorgelegd aan de adviesgroepleden. Naar aanleiding van de commentaren heeft bijstelling plaatsgevonden en zijn de uitgangsvragen definitief vastgesteld. De conceptteksten van de vernieuwde richtlijn zijn opgesteld in nauwe samenwerking met deskundigen uit verschillende specialismen als adviseurs. De commentaren zijn verwerkt en over details heeft nog nader overleg plaatsgevonden met enkele experts. Ten slotte is de definitieve tekst opgesteld en voorgelegd aan de leden van de werkgroep DS in een commentaarronde.

 

Commentaarfase, autorisatie en publicatie

De conceptrichtlijn wordt ter becommentariëring voorgelegd aan het bestuur van de SEAA van de NVK. De richtlijn wordt geplaatst op de website van de SEAA van de NVK. Het boek voor ouders met de informatie uit de richtlijn is september 2010 verschenen bij Artsen voor Kinderen.6

 

Implementatie

In verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn. Daarbij werd expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de multidisciplinaire samenstelling van de kernredactie en de werkgroep DS. Op deze manier is een richtlijn ontwikkeld die antwoord geeft op vragen die in het veld leven.

 

Leeswijzer

De richtlijn bestaat uit een hoofdtekst en een samenvatting. De hoofdtekst bevat naast inleiding en verantwoording, uiteenzettingen per onderwerp waarin de huidige kennis en daaruit voortvloeiende aanbevelingen staan vermeld. In de bijlagen vindt u naast achtergrondinformatie, overzichten van de gebruikte afkortingen en literatuur. De samenvatting bevat een korte introductie per onderwerp en alle aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk.

De richtlijn valt uiteen in drie onderdelen: A – Begeleiding en sociale aspecten, B – Medische aandachtspunten binnen de kindergeneeskunde, en C – Medische aandachtspunten binnen andere specialismen. Daarnaast is een overzicht gegeven van de contactmomenten en screeningen. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Organisatie van zorg