Medische begeleiding van kinderen met downsyndroom

Initiatief: NVK Aantal modules: 48

Stellen diagnose Downsyndroom

Uitgangsvraag

Op welke wijze dient de diagnose Downsyndroom na de geboorte van het kind vastgesteld te worden?

Aanbeveling

Gebruik bij verdenking op DS de kenmerken genoemd in aanverwant 'Uiterlijke kenmerken en achtergrondinformatie Downsyndroom'. Hoe meer kenmerken hoe terechter het vermoeden op DS.

 

Laat bij een vermoeden op DS chromosoomonderzoek verrichten, zodat gezorgd wordt dat de uitslag zo snel mogelijk bekend is.

 

Bij vaststellen van DS wordt de diagnose gemeld bij de NSCK.

Overwegingen

Bij deze module werden geen overwegingen geformuleerd.

Onderbouwing

  • Op grond van uiterlijke kenmerken kan de diagnose DS niet gesteld worden. Meerdere kenmerken moeten aanwezig zijn om de diagnose te vermoeden. Hoe meer kenmerken hoe waarschijnlijker de diagnose wordt.

  • Met chromosomenonderzoek wordt de diagnose DS definitief gesteld of verworpen. De herhalingskans wordt bepaald door de chromosomale oorzaak van de trisomie en de leeftijd van de moeder.

Pueschel geeft een overzicht van een groot aantal publicaties uit Europa en de VS over de uiterlijke kenmerken. Hieruit blijkt een grote variatie aan gevonden frequentie van een groot aantal beschreven kenmerken (zie ook aanverwant 'Uiterlijke kenmerken en achtergrondinformatie Downsyndroom'). Duidelijk is dat er niet één kenmerk pathognomonisch is voor DS. Geen enkel beschreven kenmerk komt bij alle mensen met DS voor, terwijl zij ook in meer of mindere mate voorkomen bij gezonde mensen of bij mensen met een ander syndroom. Wel zijn er een aantal kenmerken die frequent bij DS voorkomen en dus een sterke aanwijzing vormen.12

Ook recente literatuur (uit andere werelddelen dan Europa en de VS) laat grote verschillen in frequentie van diverse kenmerken zien (zie tabel 8 in aanverwant product 'Uiterlijke kenmerken en achtergrondinformatie Downsyndroom'). Dit is relevant aangezien in Nederland in toenemende mate kinderen van niet Westerse afkomst geboren worden13-16 Er zijn slechts drie studies die de kenmerken van pasgeborenen apart vastleggen.13,17,18 Er zijn maar vijf kenmerken die in alle studies waarin die kenmerken genoemd worden bij 50% of meer van de neonaten met DS gevonden zijn . Die zou men als typerende kenmerken kunnen beschouwen. Bij de groep ouder dan 1 maand zijn de typerende kenmerken deels verschillend van die bij neonaten (zie ook aanverwant 'Uiterlijke kenmerken en achtergrondinformatie Downsyndroom').

Er zijn door diverse onderzoekers scoringssystemen ontwikkeld. Fried baseerde zijn score op acht kenmerken.19 In een groep van 29 pasgeborenen, verwezen wegens verdenking op DS, had hij geen vals positieve en vals negatieve score. Degenen met zes of meer van die kenmerken hadden DS (20 kinderen) en twee of minder geen (1 kind). Van degenen met drie tot vijf kenmerken (8 kinderen) had een deel DS en een deel niet. Jackson et al vormden met behulp van een computerprogramma een lijst met de tien meest onderscheidende kenmerken bij kinderen onder de 2 jaar.20 Zij berekenden voor ieder kenmerk een discriminerende coëfficiënt. Op een schaal met een bepaald omslagpunt kan je bij optelling van de coëfficiënten van de gevonden kenmerken bepalen of het kind DS heeft of niet. Maar hierbij bleken er toch foutpositieve en foutnegatieve uitslagen te zijn, waardoor de betrouwbaarheid te wensen over liet.

Overigens zijn er ook andere signalen die kunnen bijdragen aan het vermoeden van DS, zoals aanwijzingen voor een cor vitium, duodenum atresie of een transiënte leukemie.

 

Chromosomenonderzoek

Via bloedonderzoek wordt op een klinisch genetisch centrum chromosomenonderzoek verricht. Bij een pasgeborene kan binnen enkele dagen de uitslag bekend zijn. Zo wordt de diagnose DS definitief vastgesteld.

Het gaat in de meeste gevallen om de standaard trisomie 21, meestal ontstaan door een nondisjunctie tijdens de meiose (I >II) van de eicel (80-95%) of de zaadcel (5-20%), in een klein aantal gevallen tijdens de mitose. De herhalingskans is ongeveer 1%, waar het risico passend bij de leeftijd van de moeder nog bij opgeteld moet worden. Verhoogde herhaling komt ook voor door gonadaal mozaïcisme bij één van de ouders en mogelijk door parentale predispositie voor nondisjunctie (dit geeft ook kans op andere trisomieën). Naast de reguliere trisomie 21 bestaat de Robertsoniaanse translocatie, waarbij een extra chromosoom 21 vast zit aan een ander chromosoom (13, 14, 15, 21 of 22), in een kwart van de gevallen doordat één van de ouders (meestal de moeder) drager is van een gebalanceerde translocatie. De herhalingskans van een translocatie kan variëren tussen de 1 en 100%. In een aantal gevallen is er sprake van de mozaïek-vorm.21 Er zijn ook enkele zeer zeldzame chromosomale vormen van DS zoals translocatie-mozaïeken en een combinatie van trisomie 21 met andere extra chromosomen.22 In al deze gevallen is genetisch onderzoek bij de ouders gewenst.

In Nederland was de oorzakelijke verdeling in 2003: regulier trisomie 94,7%, translocatie 3,7% en 1,6% mozaiekvorm; dit zijn zeer gangbare percentages in vergelijking met de literatuur.23 Mozaïek-trisomie 21 komt waarschijnlijk meer voor dan men dacht. Bij kinderen, bij wie met een standaard test reguliere trisomie 21 is vastgesteld, blijkt met een meer geavanceerde test (FISH) bij een aantal van hen toch mozaïek-trisomie 21 voor te komen.24

 

In twee artikelen wordt nagegaan op grond van welke diagnostische gegevens een karyotypering is aangevraagd en bij welk percentage van de aanvragen DS bevestigd is.25,26 In groepen van respectievelijk 268, 174 en 962 aanvragen vond men dat de karyotypering in veel gevallen niet op grond van systematisch onderzoek op uiterlijke kenmerken was ingezet, en had respectievelijk 79, 74, 78% werkelijk DS.

 

Alle kinderen bij wie de diagnose DS wordt gesteld, worden sinds 2003 gemeld bij het Nederlands SignaleringsCentrum Kindergeneeskunde (NSCK); voor verdere informatie zie www.nvk.nl/Onderzoek/NSCK.aspx. 

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  : 12-10-2011

Laatst geautoriseerd  : 12-10-2011

Geplande herbeoordeling  : 01-01-2017

Herziening

De landelijke regie voor de implementatie en borging van het traject richtlijnen ligt bij de sectie EAA van de NVK. In principe heeft de richtlijn een geldigheidsduur van vijf jaar. Uiterlijk in 2016 wordt bepaald of actualisering noodzakelijk is. De geldigheid van deze richtlijn verloopt eerder indien resultaten uit wetenschappelijk onderzoek of nieuwe ontwikkelingen een eerdere aanpassing vereisen.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde

Algemene gegevens

Voor de ontwikkeling van deze richtlijn is financiering verkregen van ZorgOnderzoek Nederland Medische Wetenschappen (ZonMw projectnummer 150020031). De registratie Downsyndroom binnen het Nederlands SignaleringsCentrum Kindergeneeskunde (NSCK) is van 2003 tot 2008 gefinancieerd door de Stichting Liberty en Stichting Artsen voor Kinderen, en vanaf 2008 door Stichting Kinderen Kankervrij en Stichting Sophia BV.

Doel en doelgroep

Doel

Bestaande (internationale) richtlijnen voor kinderen met DS blijken niet ontwikkeld volgens de methode van evidence-based richtlijnontwikkeling (EBRO) (CBO 2007). De basis voor de hier gepresenteerde vernieuwing van de leidraad is een samenvatting van het beschikbare bewijs in de wetenschappelijke literatuur. Op basis daarvan zijn de nieuwe aanbevelingen geformuleerd voor de praktijk. In deze richtlijn wordt uitgegaan van levend geboren kinderen met DS; de prenatale zorg blijft buiten beschouwing. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. Het eindproduct bestaat uit een hoofdtekst en een samenvatting. Tevens is een boek voor ouders verschenen, met de globale informatie uit de richtlijn. 6

 

Doelgroep

Het is primair een richtlijn voor kinderartsen. Daarnaast zijn de aanbevelingen ook gericht op alle andere zorgverleners die betrokken zijn bij de zorg voor kinderen met DS:

  • Artsen voor verstandelijk gehandicapten
  • Audiologen
  • Cardiologen
  • Dermatologen
  • Ergotherapeuten
  • Fysiotherapeuten
  • Gynaecologen
  • Huisartsen
  • JGZ-team
  • Klinisch genetici
  • KNO-artsen
  • Logopedisten
  • Mondhygiënisten 
  • Neurologen
  • Oogartsen
  • Orthodontisten
  • Orthopeden
  • Orthoptisten
  • Pedagogen
  • Psychiaters
  • Psychologen
  • Revalidatieartsen
  • Tandartsen
  • Urologen
  • Verloskundigen

 

Samenstelling werkgroep

Kernredactie

 

 

naam

functie

instelling

Drs. R. Borstlap

Kinderarts np

Stichting Downsyndroom, Meppel

(tot 01-10-2009)

Drs. H.B.M. van Gameren-Oosterom

Arts

TNO, Leiden

Dr. C. Lincke

Kinderarts EAA, voorzitter SEAA

Maasstadziekenhuis, Rotterdam

Drs. M.E. Weijerman

Kinderarts, secretaris werkgroep DS

Rijnland ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. H. van Wieringen

Kinderarts EAA, secretaris SEAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

Dr. J.P. van Wouwe

Kinderarts EAA, voorzitter werkgroep DS

TNO, Leiden

 

 

 

Auteurs, lid van de werkgroep

 

naam

functie

instelling

Dr. W.E.A. Bolz

Kinderarts

Elkerliek Ziekenhuis, Helmond

Drs. R. Borstlap

Kinderarts np

Stichting Downsyndroom, Meppel

Dr. A.M.W. Coppus

Arts voor verstandelijk gehandicapten, epidemioloog

Elkerliek Ziekenhuis, Helmond

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

Drs. F.P.J. Dikken

Kinderarts

Gelre Ziekenhuizen, Zutphen

Dr. P. van Dommelen

Statisticus

TNO, Leiden

Drs. M.E. Doornbos

Kinderarts

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

Drs. H.B.M. van Gameren-Oosterom

Arts

TNO, Leiden

Drs. E. van Hoorn

Arts Maatschappij en Gezondheid

GGD Zaanstreek-Waterland, Zaandam

Drs. K.C. Noz

Dermatoloog

Franciscus Ziekenhuis, Roosendaal

Stichting Downsyndroom, Meppel

Drs. L. Siderius

Kinderarts EAA

Loosdrecht

Dr. E. de Vries

Kinderarts-infectioloog/ immunoloog

Jeroen Bosch Ziekenhuis, ’s Hertogenbosch

Drs. A.M. van Wermeskerken

Kinderarts

Flevoziekenhuis, Almere

Drs. M.E. Weijerman

Kinderarts

Rijnland ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. H. van Wieringen

Kinderarts EAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

 

 

 

Overige auteurs

 

 

naam

functie

instelling

Drs. M. Blink

Arts

Erasmus Medisch Centrum, Rotterdam

Dr. F.N. Boonstra

Oogarts

Bartiméus

E. Brunsveld

Logopedist

De Speeldoos, Stichting Zozijn, Zutphen

Drs. G. de Graaf

Pedagoog

Stichting Downsyndroom, Meppel

Drs. E.M. Ongkosuwito

Orthodontist

Erasmus Medisch Centrum, Sophia kinderziekenhuis, Rotterdam

Dr. W. Reuland-Bosma

Tandarts gehandicapten zorg

Centrum Bijzondere Tandheelkunde Rijnmond, Rotterdam

Dr. J. Slooff-Kool

Oogarts

Vlietland Ziekenhuis Schiedam; Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

Dr. A.S.P. van Trotsenburg

Kinderarts-endocrinoloog

Academisch Medisch Centrum, Emma Kinderziekenhuis, Amsterdam

C. de Weger-Zijlstra, MSc

Orthoptist

Bartiméus

Dr. C.M. Zwaan

Kinderarts hematoloog/oncoloog

Erasmus Medisch Centrum, Sophia kinderziekenhuis, Rotterdam

 

Overige leden van de werkgroep

 

naam

functie

instelling

Drs. W.A. Avis

Kinderarts

Ziekenhuis Gelderse Vallei, Ede

Drs. L.A. Bok

Kinderarts EAA

Maxima Medisch Centrum, Veldhoven

Drs. C.J.M. Broers

Kinderarts EAA

VU Medisch Centrum, Amsterdam

Drs. S.C. Elkerbout

Kinderarts

Rijnland Ziekenhuis, Leiderdorp

Drs. W. Goudsmit-Meijer

Kinderarts

BovenIJ Ziekenhuis, Amsterdam

Dr. P.H.G. Hogeman

Kinderarts

Meander Medisch Centrum, Amersfoort

Drs. J.N. Jansen

Kinderarts

Ziekenhuis Lievensberg, Bergen op Zoom

Drs. A.C.M. van Kessel

Kinderarts

N.H. Diaconnessen inrichting, Meppel

Dr. C. Lincke

Kinderarts EAA

Maasstadziekenhuis, Rotterdam

Drs. K.M.E.J. Oberndorff

Kinderarts

Maasland ziekenhuis, Sittard

Prof. dr. A.M. Oudesluys-Murphy

Kinderarts sociale pediatrie

Leids Universitair Medisch Centrum, Leiden

Drs. A.W.M. Rupert

Kinderarts

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

J.M. Snel

Projectleider MEE

MEE Midden-Holland, Gouda

Drs. A.C.J.M. van der Velden

Kinderarts sociale pediatrie

Ziekenhuis Franciscus, Roosendaal

Dr. H. van Wieringen

Kinderarts EAA

St. Antonius Ziekenhuis, Utrecht

Drs. P.H.T. van Zwieten

Kinderarts

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

 

 

 

Adviseurs

 

 

Naam

functie

instelling

Prof. Dr. S. van der Baan

KNO-arts

Academisch Medisch Centrum, Amsterdam

J. Boomgaart

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

Dr. Ir. A.J. Bosman

Klinisch-fysicus/audioloog

Audiologisch Centrum UMC St Radboud, Nijmegen

Dr. K.P.J. Braun

Kinderneuroloog

Universitair Medisch Centrum Utrecht

W. Busweiler

Kinderfysiotherapeut

VU Medisch Centrum, Amsterdam

M. van Gijn-Huyssen van Kattendijke

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

R. Hordijk

Klinisch geneticus

Universitair Medisch Centrum, Groningen

M. Kok

Kinderfysiotherapeut

HagaZiekenhuis, Juliana Kinderziekenhuis, Den Haag

Mw. dr. A. Meuwese-Jongejeugd

Programmacoordinator Neonatale Gehoorscreening

Centrum voor Bevolkinsonderzoek, RIVM

Dr. J. Nicolai

Kinderneuroloog

Maastricht UMC+, Maastricht

J.E.H. Pruijs

Kinderorthopeed

Universitair Medsich Centrum Utrecht, Wilhelmina kinderziekenhuis, Utrecht

Dr. T. Sas

Kinderarts-endocrinoloog

Albert Schweitzer Ziekenhuis, Dordrecht

T. Schreers

Kinder- en jeugdpsychiater

Accare; Universitair Medisch Centrum, Groningen

Domeingroep Kinderdermatologie van de Nederlandse Vereniging van Dermatologie en Venereologie (NVDV)

Inbreng patiëntenperspectief

Bij de ontwikkeling van de richtlijn is rekening gehouden met het patiëntenperspectief. Bij de vaststelling van het onderdeel over begeleiding en sociale aspecten heeft de ouderorganisatie Stichting Downsyndroom (SDS) een belangrijke rol gespeeld.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Implementatie

In verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn. Daarbij werd expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de multidisciplinaire samenstelling van de kernredactie en de werkgroep DS. Op deze manier is een richtlijn ontwikkeld die antwoord geeft op vragen die in het veld leven.

 

De richtlijn wordt geplaatst op de website van de SEAA van de NVK. Het boek voor ouders met de informatie uit de richtlijn is september 2010 verschenen bij Artsen voor Kinderen.6

Werkwijze

In de eerste kernredactievergadering zijn de belangrijkste punten voor vernieuwing besproken. Gedurende de visitaties door de NVK van de afdelingen kindergeneeskunde is het gebruik van de leidraad van 1998 standaard getoetst. Knelpunten zijn daarbij niet gerapporteerd; de afgelopen jaren hebben zich geen praktische problemen voorgedaan bij het toepassen van de aanbevelingen zoals in de leidraad van 1998 genoemd.

Bij de eerste kernredactievergadering zijn de kerndoelen van de nieuwe richtlijn in concept vastgesteld. Deze zijn schriftelijk voorgelegd aan de adviesgroepleden. Naar aanleiding van de commentaren heeft bijstelling plaatsgevonden en zijn de uitgangsvragen definitief vastgesteld. De conceptteksten van de vernieuwde richtlijn zijn opgesteld in nauwe samenwerking met deskundigen uit verschillende specialismen als adviseurs. De commentaren zijn verwerkt en over details heeft nog nader overleg plaatsgevonden met enkele experts. Ten slotte is de definitieve tekst opgesteld en voorgelegd aan de leden van de werkgroep DS in een commentaarronde.

 

Commentaarfase, autorisatie en publicatie

De conceptrichtlijn wordt ter becommentariëring voorgelegd aan het bestuur van de SEAA van de NVK. De richtlijn wordt geplaatst op de website van de SEAA van de NVK. Het boek voor ouders met de informatie uit de richtlijn is september 2010 verschenen bij Artsen voor Kinderen.6

 

Implementatie

In verschillende fasen van de richtlijnontwikkeling is geprobeerd rekening te houden met de implementatie van de richtlijn. Daarbij werd expliciet gelet op factoren die de invoering van de richtlijn in de praktijk kunnen bevorderen of belemmeren. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de multidisciplinaire samenstelling van de kernredactie en de werkgroep DS. Op deze manier is een richtlijn ontwikkeld die antwoord geeft op vragen die in het veld leven.

 

Leeswijzer

De richtlijn bestaat uit een hoofdtekst en een samenvatting. De hoofdtekst bevat naast inleiding en verantwoording, uiteenzettingen per onderwerp waarin de huidige kennis en daaruit voortvloeiende aanbevelingen staan vermeld. In de bijlagen vindt u naast achtergrondinformatie, overzichten van de gebruikte afkortingen en literatuur. De samenvatting bevat een korte introductie per onderwerp en alle aanbevelingen voor de dagelijkse praktijk.

De richtlijn valt uiteen in drie onderdelen: A – Begeleiding en sociale aspecten, B – Medische aandachtspunten binnen de kindergeneeskunde, en C – Medische aandachtspunten binnen andere specialismen. Daarnaast is een overzicht gegeven van de contactmomenten en screeningen. 

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Onderdeel B - Medische aandachtspunten (kindergeneeskunde)