Medisch specialistische revalidatie bij oncologie - Tijdens curatieve behandeling
Aanbeveling
Uitgangsvraag
Wat is de effectiviteit van revalidatie(-interventies) tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op kwaliteit van leven, rolfunctioneren, fysieke conditie, volhouden van medische behandeling en vermoeidheid?
Aanbevelingen
Overweeg om bij alle patiënten tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker leefstijladvies te geven en hierbij het belang van fysieke activiteit te benadrukken.
Overweeg om ter beperking van vermoeidheid tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker fysieke training onder supervisie aan te bieden.
Overweeg om ter voorkoming van chronische vermoeidheid cognitieve gedragstherapie als psychosociale interventie aan te bieden tijdens de in opzet curatieve behandeling aan patiënten die al bij diagnose kanker vermoeidheidsklachten ervaren.
Er is meer onderzoek nodig naar de effectiviteit van interdisciplinaire en multimodale revalidatie interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling
Overwegingen
Inleiding
Medisch specialistische revalidatie bij oncologie dient volgens de aanbevelingen van het Zorginstituut onderdeel te zijn van het totale zorgtraject diagnose-behandeling-nazorg. Per fase en per patiënt moet worden bepaald welke de meest aangewezen interventie is. Literatuuronderzoek is verricht om een uitspraak te kunnen doen over welke interventie de meest aangewezen is voor een patiënt tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker. Allereerst om vast te stellen wat de effectiviteit is van medisch specialistische revalidatie in algemene zin in deze fase van het ziektetraject, en daarnaast om inzicht te krijgen in de effectiviteit van interventies (zoals beweeginterventies, voedingsinterventies en psychologische/psychosociale interventies) die als onderdeel van medisch specialistische revalidatie kunnen worden toegepast. De uitkomstmaten waarvoor literatuur gezocht is omvatten kwaliteit van leven, rolfunctioneren, fysieke conditie, het volhouden van de medische behandeling en vermoeidheid.
Over de effectiviteit van interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie tijdens de in opzet curatieve behandeling kunnen op basis van de voor deze richtlijn geselecteerde literatuur geen uitspraken worden gedaan.
De resultaten van interdisciplinaire medische specialistische revalidatie zoals die in studies bij andere doelgroepen zijn gevonden (bijvoorbeeld in hart- of longrevalidatie), kunnen niet worden gegeneraliseerd naar de specifieke doelgroep waar deze richtlijn zich op richt. Het gaat in deze richtlijnmodule immers om interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie tijdens actieve oncologische behandeling, waarbij de bijwerkingen van de oncologische behandeling bovendien klachten veroorzaken of verergeren.
Als gevolg van het gebrek aan studies naar interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie, zoals bedoeld in deze richtlijn, zijn de aanbevelingen gebaseerd op indirect bewijs. Hierbij is gekeken naar de effectiviteit van verschillende typen (uni- en multimodale) interventies, die als onderdeel van een medisch specialistische revalidatie tijdens de in opzet curatieve behandeling voor kanker zouden kunnen worden aangeboden, voor zover deze in de geïncludeerde studies zijn beschreven. Voor veel van deze interventies geldt dat kwaliteit van bewijs als laag tot zeer laag wordt geclassificeerd. Dit is voor een groot deel te wijten aan methodologische tekortkomingen die moeilijk tot onmogelijk zijn op te heffen in studies met gedragsmatige interventies, zoals bijvoorbeeld een gebrek aan blindering van de patiënten en/of van de aanbieders van de interventie.
Er werd slechts één studie gevonden die een multimodale interventie onderzocht, dit was bovendien een zeer specifieke interventie dat gericht was op gewichtscontrole en het aantal participanten was laag (n=40) [Djuric 2011]. Vanwege het lage niveau van bewijs, op basis van één enkele studie, kunnen geen uitspraken worden gedaan over de effectiviteit van multimodale medisch specialistische revalidatie tijdens de in opzet curatieve behandeling.
De resultaten van studies naar beweeginterventies en psychosociale interventies zijn grotendeels consistent, hetgeen in de volgende paragraaf wordt uitgelegd. Dit versterkt het vertrouwen in de validiteit van de gevonden effecten, ondanks de methodologische tekortkomingen van de studies. Bovendien is in een aantal gevallen sprake van biologische plausibiliteit van het gevonden effect (bijvoorbeeld lichaamsbeweging en fysieke fitheid, voedingsstatus en diverse gezondheidstoestanden), van eerder aangetoonde dosis-respons relaties (bewegen voor de uitkomsten fysieke fitheid en kwaliteit van leven) en reversibiliteit (bewegen voor de uitkomsten fysieke fitheid en kwaliteit van leven), hetgeen een causale relatie tussen interventie en uitkomst ondersteunt.
Balans tussen gewenste en ongewenste effecten
Beweeginterventies
Beweeginterventies tijdens behandeling voor kanker resulteren over het algemeen in verbeteringen in algehele kwaliteit van leven (kritieke uitkomstmaat). De effecten van de interventies in de geïncludeerde studies zijn voor het grootste deel echter klein tot gematigd, en maar ten dele klinisch relevant. Bovendien zijn de verschillen in kwaliteit van leven in de geïncludeerde studies alleen op de korte termijn aanwezig en niet meer na 6 maanden.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de meeste beweeginterventies tijdens de behandeling van kanker in studies sterk gericht zijn op behoud van fysieke functies (capacity) en niet op de uitvoering van specifieke vaardigheden en handelingen die deelnemers nodig hebben bij hun gebruikelijke activiteiten (performance). Hoewel in de praktijk bij revalidatie juist sterk de nadruk op het laatste ligt (zie ook ‘zorg op maat’). De meeste meetinstrumenten voor kwaliteit van leven hebben bovendien een generiek karakter, waardoor ze minder gevoelig zijn voor de specifieke effecten die met beweeginterventies beoogd worden.
Beweeginterventies hebben nauwelijks negatieve bijeffecten, afgezien van het kostenaspect (zowel voor de patiënt als voor de maatschappij) en de tijdsinvestering (voor de patiënt). Gezien de voordelen van lichaamsbewegingen op andere (al dan niet voor deze richtlijn relevante) specifieke uitkomstmaten, en op de algehele gezondheid, zullen de voordelen van beweeginterventies in de meeste gevallen de nadelen overtreffen.
Er werden met de huidige inclusiecriteria geen studies gevonden die het volhouden van de medische behandeling evalueerden. Alleen Courneya voerde een secundaire analyse van een RCT uit en vond dat patiënten met borstkanker die een trainingsinterventie volgden een grotere relatieve dosisintensiteit bereikten van de adjuvante chemotherapie dan patiënten die deze trainingsinterventie niet volgden (19).
Op basis van de geincludeerde literatuur kunnen er weinig aanbevelingen gedaan worden ten aanzien van de vorm en inhoud van de training, bij gebrek aan directe vergelijkingen. Alleen in de review van Velthuis worden de resultaten van een indirecte vergelijking gepresenteerd tussen gesuperviseerde versus home-based interventies en tussen aerobe- en krachttraining, op vermoeidheid. Geobserveerd werd dat aerobe training onder supervisie een groter effect op vermoeidheid had dan krachttraining onder supervisie en home-based training zonder directe supervisie (7).
De American College of Sports Medicine concludeert in de “American College of Sports Medicine Roundtable on Exercise Guidelines for Cancer Survivors” uit 2010 dat fysieke training veilig kan worden toegepast bij patienten met kanker in alle fasen van de behandeling (20). Daarbij kan in de meeste gevallen de richtlijnen voor lichamelijke activiteit van de algemene bevolking kunnen worden aangehouden. Deze richtlijnen bevatten zowel aerobe als krachttraining. Op basis van tumor- en behandeling specifieke kenmerken kunnen er echter aandachtspunten zijn die een aanpassing van het trainingsvoorschrift noodzakelijk maken. De werkgroep is van mening dat een trainingsvoorschrift in het kader van interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie zo nauw mogelijk moet aansluiten bij de specifieke, individuele doelen die voor een deelnemer aan een medisch specialistische revalidatiebehandeling bij oncologie zijn gesteld, en bij diens capaciteiten en voorkeuren.
Psychosociale interventies
Psychosociale interventies zijn niet-farmacologische interventies waarbij sprake is van een interpersoonlijke relatie tussen een patiënt of groep patiënten en een of meer getrainde (meestal professionele) hulpverleners. Het psychosociaal aspect omvat interventies die beschreven worden als psychologisch, psychotherapeutisch, psycho-educatief of psychosociaal (4).
In vergelijking met studies naar beweeginterventies, is de kwaliteit van het beschikbare bewijs voor psychosociale interventies iets beter. De gevonden effecten van psychosociale interventies op algehele gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven zijn echter kleiner, en vaak niet statistisch significant in individuele studies (wel in meta-analyses). Bij het interpreteren van de resultaten van studies naar psychosociale interventies moet worden meegewogen dat in veel gevallen de interventie niet wordt toegewezen bij een aanwezige hulpvraag, maar aan alle patiënten in de trial. Dat betekent dat een deel van de patiënten die een psychosociale interventie onderging deze niet nodig had en dat een deel van de controle-patiënten, ook zonder interventie, een goede uitkomst had. Hierdoor wordt het effect mogelijk onderschat. In een systematisch review naar psychosociale interventies voor vermoeidheid (21) kwam naar voren dat psychosociale interventies vooral veelbelovend bleken als deze specifiek waren ontworpen voor het verminderen van vermoeidheid tijdens de behandeling (zoals op vermoeidheid gerichte psycho-educatie of copingtechnieken). Vermoeidheid bestaat al bij een deel van de patiënten met kanker voor het starten van de behandeling. Het bestaan van ernstige vermoeidheid een jaar na afronden van een behandeling wordt voor een groot deel verklaard door al aanwezige ernstige vermoeidheid bij aanvang van de therapie. Daarnaast wordt een belangrijk deel van de chronische vermoeidheidsklachten na kanker verklaard door cognitief gedragsmatige componenten zoals verstoord slaap-waakritme en catastroferen (22). Een cognitief gedragsmatige aanpak is daarom mogelijk vooral effectief bij patiënten die al bij diagnose kampen met ernstige vermoeidheid.
Voedingsinterventies.
Op basis van de geïncludeerde studies naar een voedingsinterventie kunnen geen algemeen geldende uitspraken worden gedaan over het effect van voedingsinterventies tijdens behandeling op kwaliteit van leven. Het staat echter niet ter discussie dat een achteruitgang in voedingstoestand tijdens de behandeling vanuit medisch oogpunt zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Het actief screenen op verslechterende voedingstoestand en dieetadvies op maat moet daarom, ongeacht de bevindingen van de voor deze richtlijn uitgevoerde literatuursearch, worden aanbevolen. Hiervoor wordt verwezen naar de richtlijn Algemene voedings- en dieetbehandeling (zie richtlijn Algemene voedings- en dieetbehandeling).
Zorg op maat
Revalidatie interventies zoals die in wetenschappelijk onderzoek worden geëvalueerd zijn binnen een studie doorgaans uniform; elke patiënt krijgt eenzelfde interventie aangeboden. Deze ‘one size fits all’ benadering is niet conform de praktijk, waarbij zowel de keuze voor interventies als de precieze inhoud van deze interventies zou moeten worden afgestemd op de specifieke zorgbehoefte van individuele patiënten. Hierbij moet ook rekening gehouden worden met ‘patiënt-typologie’, zoals bijvoorbeeld op basis van coping-strategie, informatiebehoefte en gedragscontrole.
Patiënten perspectief
Uit de praktijk blijkt een diversiteit in de attitude van patiënten ten opzichte van het volgen van revalidatie interventies tijdens de behandeling.
Argumenten voor deelname aan revalidatie interventies zijn onder meer:
- de wens om zelf iets positiefs bij te dragen aan de behandeling,
- hoop om zich beter te gaan voelen,
- de wens tot lotgenoten contact.
- Argumenten tegen deelname aan interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie interventies zijn onder andere:
- een gebrek aan tijd of ervaren draagkracht om al tijdens de revalidatie actief deel te nemen
- lange reistijd naar revalidatie instelling,
- kosten voor vervoer naar revalidatie instelling,
- bijdrage kosten revalidatie,
- geen ruimte in medisch behandelprogramma,
- geen medewerking werkgever door tijd ter beschikking te stellen.
Ook moet worden opgemerkt dat patiënten het moeilijk kunnen vinden een goede inschatting te maken van hun eigen informatiebehoefte op het gebied van het handhaven of oppakken van een gezonde leefstijl (bij gebrek aan kennis over de beschikbare informatie) en van hun zelfmanagementvaardigheden. Er ligt een professionele verantwoordelijkheid bij de zorgverleners in de gezondheidszorg om de patiënt hierbij te ondersteunen.
Professioneel perspectief
Hoewel in Nederland, voor zover de werkgroep bekend, hier geen onderzoek naar is gedaan bestaat de indruk dat er een grote diversiteit bestaat in attitude van specialisten, verpleegkundigen, (gespecialiseerd) verpleegkundig specialisten, physician assistants, en huisartsen voor het verwijzen van patiënten naar interdisicpliniare medisch specialistische revalidatie interventies tijdens de behandeling. Aanbieders van interdisicpliniare medisch specialistische revalidatie zijn doorgaans positief, maar waarschijnlijk verminderd objectief.
Middelenbeslag
Op basis van het huidige beschikbare bewijs kunnen geen uitspraken worden gedaan over kosteneffectiviteit van medisch specialistische revalidatie tijdens de behandeling van kanker, zoals bedoeld in deze richtlijn.
Bij deze richtlijn is een kostentool beschikbaar waarmee de totale kosten van een modulair medisch specialistisch interdisciplinaire revalidatie kunnen worden berekend. In alle gevallen is dit bedrag laag in verhouding tot de overige kosten die samengaan met de behandeling voor kanker.
Organisatie van zorg
Het lijkt erop dat de beschikbaarheid van zorgverleners, zowel voor monodisciplinaire interventies als voor interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie op dit moment niet de beperkende factor is voor de toegankelijkheid van (revalidatie)zorg. Het is echter niet altijd duidelijk waar welke hulp verkrijgbaar is en ook niet wat de kwaliteit van het aanbod is. Er zijn momenteel een aantal projecten in ontwikkeling of gereed die gericht zijn op het centraal verzamelen van het beschikbare aanbod, waaronder de Verwijsgids kanker.
Maatschappelijk perspectief
Medisch specialistische revalidatie wordt vergoed uit de basisverzekering, dit geldt voor mensen met kanker. Monodisciplinaire interventies worden ten tijde van het verschijnen van de richtlijn niet of slechts ten dele vergoed en veelal alleen vanuit aanvullende zorgpolissen. Dit kan voor patiënten met een lage sociaal economische status een barrière zijn om deel te nemen aan monodisciplinaire interventies. In het slechtste geval kan het een onwenselijke prikkel zijn om patiënten te includeren in interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie.
Kennishiaten
De effectiviteit van interdisciplinaire medische specialistische revalidatie bij oncologie tijdens de in opzet curatieve behandeling op de geselecteerde uitkomstmaten is vooralsnog onbekend. Er is onderzoek geweest die deze benadering vergelijkt met monodisciplinaire interventies.
Verder onderzoek zal ook de body of evidence voor uni- of multimodale ondersteunende interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling verder moeten verbreden.
Aanvullende onderzoeksprioriteiten betreffen daarbij:
- de optimale timing en duur van revalidatie en interventies in het kader van revalidatie
- de optimale dosering en vorm van interventies.
- inzicht krijgen in de selectie van patiënten voor wie monodisciplinaire of multidisciplinaire interventies effect zal hebben
Het effect van medisch specialistische revalidatie en van monodisciplinaire interventies die in het kader van herstel bij kanker kunnen worden ingezet, op het volhouden van de medische behandeling dient verder te worden onderzocht in gerandomiseerd onderzoek.
Er zijn gerandomiseerde studies nodig naar het effect op overleving van medisch specialistische revalidatie en van monodisciplinaire interventies die in het kader van herstel bij kanker kunnen worden ingezet.
Onderbouwing
Conclusies
Interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling
Er zijn geen studies gevonden die interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker hebben onderzocht.
Multimodale interventies[1]* tijdens de in opzet curatieve behandeling
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit ten aanzien van de effecten van een multimodale interventie gericht op voorkoming van gewichtstoename (bestaand uit voedingsadviezen en aanmoediging van 30 minuten fysieke activiteit per dag) tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker. Een effect op kwaliteit van leven is niet aangetoond.
Het effect van multimodale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op rolfunctioneren werd niet bestudeerd in de geïncludeerde gerandomiseerde studie.
Het effect van multimodale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op fysieke conditie werd niet bestudeerd in de geïncludeerde gerandomiseerde studie.
Het effect van multimodale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op het volhouden van medische behandeling werd niet bestudeerd in de geïncludeerde gerandomiseerde studie.
Het effect van multimodale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op vermoeidheid werd niet bestudeerd in de geïncludeerde gerandomiseerde studie.
Fysieke interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat fysieke interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker een positief effect hebben op kwaliteit van leven.
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit ten aanzien van de effecten van fysieke interventies op rolfunctioneren tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker. Een effect op rolfunctioneren is alleen aangetoond als de follow up meting binnen 12 weken na baseline plaats heeft gevonden.
Er is bewijs van zeer lage tot lage kwaliteit dat fysieke interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker een positief effect hebben op fysieke conditie (cardiorespiratoire fitheid, spierkracht van de bovenste en onderste extremiteiten).
Het effect van fysieke interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op het volhouden van de medische behandeling werd niet bestudeerd in de geïncludeerde studies.
Er is bewijs van zeer lage tot lage kwaliteit dat fysieke interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker een positief effect hebben op vermoeidheid.
Psychosociale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker
Er is bewijs van lage kwaliteit wat betreft de effecten van een door een getrainde zorgverlener individueel gegeven psychosociale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker. In algemene zin is een effect op kwaliteit van leven niet aangetoond. Wanneer kwaliteit van leven is gemeten met kanker specifieke vragenlijsten wordt dit effect wel aangetoond.
Er is bewijs van lage kwaliteit dat door een getrainde zorgverlener individueel gegeven psychosociale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker geen aantoonbaar effect hebben op rolfunctioneren.
Het effect van door een getrainde zorgverlener individueel gegeven psychosociale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op fysieke conditie werd niet bestudeerd in de geïncludeerde studies.
Het effect van door een getrainde zorgverlener individueel gegeven psychosociale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker op het volhouden van medische behandeling werd niet bestudeerd in de geïncludeerde studies.
Er is bewijs van zeer lage kwaliteit dat een psychologische interventie (cognitieve gedragstherapie) tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker een positief effect heeft op vermoeidheid.
De algehele kwaliteit van bewijs voor multimodale interventies tijdens in opzet curatieve behandeling van kanker is zeer laag.
De algehele kwaliteit van bewijs voor fysieke interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker is zeer laag.
De algehele kwaliteit van bewijs voor psychosociale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker is zeer laag.
[1] Een multimodale interventie is een interventie die zich richt op twee modaliteiten (in dit geval voeding en beweging), maar die niet persé door meerdere disciplines wordt aangeboden en dus niet per definitie interdisciplinair is. In deze studie werd de totale interventie gegeven door een dietist.
Samenvatting literatuur
Samenvatting Literatuur
In de literatuur is zowel gezocht naar studies over interdisciplinaire/multimodale revalidatie interventies als studies naar interventies die als onderdeel van interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie bij oncologie zouden kunnen worden toegepast (zie aanverwant voor de zoekverantwoording en evidencetabellen).
Beschrijving van studies
Het effect van interventies die als onderdeel van interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie zouden kunnen worden toegepast tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker werd geëvalueerd in zeven systematische reviews (1) (2) (3) (4) (5) (6) (7). Cramp 2012 (3) is een update van Cramp (2) 2008. In de beschrijving is om die reden alleen Cramp 2012 meegenomen. Drie van deze reviews waren Cochrane reviews, namelijk Mishra (5), Cramp (3) en Galway (4).
In vijf van de zes systematische reviews werden de effecten van fysieke training tijdens de behandeling van kanker beschreven (1) (3) (5) (6) (7). In drie daarvan werden de effecten van fysieke training op kwaliteit van leven beschreven (1) (5) (6), in twee op rolfunctioneren (5) (6) en in één op fysieke conditie (6). In alle vijf werd het effect op vermoeidheid onderzocht (1) (3) (5) (6) (7). Van deze vijf systematische reviews, includeerden er drie alle typen kanker in hun review, zij richtten zich niet op één specifieke doelgroep, zoals bijvoorbeeld patiënten met borstkanker (3) (5) (7)
Twee reviews waren gericht op specifieke doelgroepen, respectievelijk patiënten met borstkanker en patiënten met hematologische kanker behandeld met een stamceltransplantatie (1) (6). De meest volledige review was van Mishra (5). Zij includeerden in totaal 36 (19 relevant voor de huidige uitgangsvraag) studies naar de effecten van fysieke training tijdens de behandeling van kanker op een groot aantal uitkomstmaten, allen gepubliceerd in 2011 of later (5).
In de zesde en laatste systematische review werden de effecten van door een getrainde zorgverlener (zoals een verpleegkundige, psycholoog, maatschappelijk werker, counselor, medicus) individueel gegeven (face-to-face en/of telefonisch) psychosociale interventies op kwaliteit van leven beschreven (4). Er werden 30 gerandomiseerde studies met in totaal 5155 deelnemers geïncludeerd (waarvan 9 relevant voor de uitgangsvraag, 1249 deelnemers) (4).
Als er geen systematische reviews te vinden waren voor een geselecteerde uitkomstmaat of als aanvulling op de beschreven literatuur in de beschikbare systematische reviews, zijn aanvullend gerandomiseerde studies met meer dan 100 geïncludeerde deelnemers (indien van toepassing: gepubliceerd na de gehanteerde zoekdatum in de systematische reviews) gezocht. Voor multimodale interventies zijn studies met minder dan 100 deelnemers geïncludeerd, omdat het effect van een multimodale interventie niet beschreven bleek in een van de systematische reviews of gerandomiseerde studies met meer dan 100 deelnemers.
Deze aanvullende zoektocht leverde in totaal zeven extra gerandomiseerde studies op.Eén studie naar de effecten van een multimodale interventies (8), drie studies naar de effecten van fysieke training (9) (10) (11), één studie naar een voedingsinterventie (12) en twee studies naar de effecten van psychosociale interventies (13) (14).
Kwaliteit van het bewijs
Vijf van de beschreven reviews zijn van goede kwaliteit (3) (4) (5) (6) (7). Over het algemeen hadden de geïncludeerde studies in de reviews een hoog risico op bias doordat het vrijwel onmogelijk is deelnemers voor de interventies te blinderen. Daarnaast was er veel heterogeniteit tussen de studies door de diverse interventies en gehanteerde uitkomstmaten en onduidelijke allocation concealment. (‘Concealment of allocation’ refereert aan het blinderen van de toewijzing van patiënten aan de verschillende onderzoeksgroepen in een RCT). Dit betekent dat degene die de patiënten at random toewijst aan een groep niet kan voorspellen hoe deze toewijzing zal uitvallen, zodat aselecte toewijzing wordt gewaarborgd.
De zeven gerandomiseerde studies hadden hoog risico op bias (13) (9) (8) (10) (14) (12) (15). Het hoge risico op bias werd ook hier veroorzaakt door de onmogelijkheid om deelnemers voor de interventies te blinderen. Op de objectieve uitkomstmaten heeft bias die veroorzaakt wordt door het ontbreken van blindering van de deelnemers minder invloed. De beoordelaars van de uitkomstmaten zijn niet altijd geblindeerd voor interventie van patiënten. Ook hier was soms sprake van een onduidelijke allocation concealment.
Het gevonden niveau van bewijs moet geplaatst worden in de juiste context. De hantering van de GRADE-systematiek voor het beoordelen van evidence maakt dat de kwaliteit van studies naar het effect van (bij revalidatie inzetbare) fysieke en psychosociale interventies snel als laag of zeer laag wordt gekwalificeerd. Dit komt omdat blindering bij dit soort studies niet volledig mogelijk is. Een hoge kwaliteit van bewijs is op basis van dat criterium nu en in de toekomst dan ook niet te verwachten, ook niet wanneer aan alle andere methodologische eisen is voldaan.
Ook moet opgemerkt worden dat veelal erg gemotiveerde mensen meedoen aan onderzoek naar de effecten van fysieke training. Ook mensen die gerandomiseerd zijn in de controlegroep blijken vaak zelf erg fysiek actief (16) (17). Dat brengt met zich mee dat er in dit type studies vaak sprake is van een selecte groep die niet representatief is voor alle patiënten die voor kanker in behandeling zijn (en dus in de praktijk voor revalidatie in aanmerking zouden komen) en dat er de mogelijkheid tot onderschatting van het effect bestaat. Juist de minder gemotiveerde mensen zouden het meeste voordeel kunnen hebben bij revalidatie interventies.
Interdisciplinaire medisch specialistische revalidatie interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling
Er zijn geen studies gevonden die interdisciplinaire revalidatie interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling van kanker hebben onderzocht.
Multimodale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling
Er is 1 studie gevonden naar het effect van een multimodale interventie tijdens de behandeling met chemotherapie (8). De interventie was een interventie gericht op gewichtscontrole, bestaand uit een counselingsplan op basis van motivational interviewing technieken met in totaal 19 telefonische consulten met een diëtiste in de periode van een jaar, gecombineerd met de aanbeveling om thuis minimaal 30 minuten per dag matig intensieve lichamelijke activiteit te ondernemen. De controle groep kreeg brochures met oefeningen en diëten, beide zelf hulp interventies die ook vrij beschikbaar zijn via internet. Hoewel de interventie multimodaal was in de zin dat twee verschillende aspecten van gedrag werden aangegrepen (voeding en bewegen), werd de interventie niet door meerdere disciplines uitgevoerd.
Kwaliteit van leven (cruciale uitkomstmaat)
Djuric (8) voerde bovenstaande gerandomiseerde pilot studie (n=40) uit en bestudeerde de effecten van de multimodale interventie op kwaliteit van leven. Bij baseline, na 6 en na 12 maanden werden vragenlijsten ingevuld voor o.a. kwaliteit van leven en lichamelijke activiteit. De kwaliteit van leven (FACT B) is voor en na de interventie gemeten: in de groep met een telefonisch consult gemiddeld 104 (±SD 3) op baseline en gemiddeld 116 (±SD5) na 12 maanden en in de controle groep gemiddeld 108 (±SD3) op baseline en gemiddeld 116 (±SD4) na 12 maanden. De auteurs doen geen uitspraak over de eventuele verschillen tussen de groepen. P-waardes worden niet vermeld in het artikel.
Rolfunctioneren (cruciale uitkomstmaat)
De geïncludeerde gerandomiseerde studie rapporteerde niet over het effect van de gegeven multimodale interventie op rolfunctioneren.
Fysieke conditie (cruciale uitkomstmaat)
De geïncludeerde gerandomiseerde studie rapporteerde niet over het effect van de gegeven multimodale interventie op fysieke conditie.
Volhouden medische behandeling (belangrijke uitkomstmaat)
De geïncludeerde gerandomiseerde studie rapporteerde niet over het effect van de gegeven multimodale interventie op het volhouden van medische behandeling.
Vermoeidheid (belangrijke uitkomstmaat)
De geïncludeerde gerandomiseerde studie rapporteerde niet over het effect van de gegeven multimodale interventies op vermoeidheid
Fysieke training tijdens de in opzet curatieve behandeling
Er werden vijf systematische reviews met meta-analyse geïncludeerd. Een deel van de geïncludeerde studies komt in meerdere reviews aan de orde.
Kwaliteit van leven (cruciale uitkomstmaat)
Negen studies in de meta-analyse van Carayol (1) rapporteerden over het effect van fysieke training op de kwaliteit van leven. De meta-analyse vond een matig, maar significant verschil in kwaliteit van leven tussen de interventie- en de controlegroep in het voordeel van de interventiegroep: SMD 0,34 (95% BI 0,07 tot 0,62) (18). Ook de meta-analyse van Mishra (5) beschreef een hogere kwaliteit van leven in de fysieke trainingsgroep vergeleken met reguliere zorg in de controlegroep. De positieve effecten van fysieke training op kwaliteit van leven werden gevonden zowel in follow-up meting minder dan 12 weken na baseline (variërend van 4 weken tot 12 weken) als in een follow-up meting tussen 12 weken en 6 maanden (variërend van 16 tot 24 weken) na baseline (verschil scores tussen interventie en controlegroep statistisch significant (SMD respectievelijk 0,47 (95% BI 0,16 tot 0,79) en SMD 1,25 (95% BI 0,03 tot 2,53))). Bij de studies die 6 maanden of later na baseline de follow-up meting deden, werd geen verschil gemeten tussen de interventie en controle groep (verschilscore SMD 0,14 (95% BI -0,11 tot 0,39)). De derde meta-analyse van Persoon (6) laat ook een positief effect van fysieke training op kwaliteit van leven zien, SMD 0,41 (95% BI 0,18 tot 0,64), maar noemt geen tijdstip van follow-up meting.
De gerandomiseerde studie van Chandwani (9) vergeleek bij patiënten met borstkanker (stadium 0 tot III) een yoga interventie (n=53) met een wachtlijst controlegroep (n=54). Bij inclusie was er een statistisch significant verschil in kwaliteit van leven tussen de 2 groepen (p=0.01). De gemiddelde algemene gezondheidsstatus score op de SF-36 was statistisch significant lager (44,8) in de yoga groep dan in de wachtlijst controlegroep (47,7). Een statistisch significant verschil was ook aanwezig bij de metingen op 1 maand en 3 maanden na afronden van de medische behandeling (p<0,05), nu in het voordeel van de yoga interventie. Zes maanden na afronding van de medische behandeling was er geen significant verschil meer aanwezig.
Rolfunctioneren (cruciale uitkomstmaat)
In de meta-analyse van Mishra (5) hadden 7 studies als uitkomstmaat rolfunctioneren. De meta-analyse rapporteerde meer vooruitgang bij participanten in de fysieke trainingsgroep vergeleken met de controlegroep wanneer het verschil tussen 12 weken en baseline werd berekend (SMD 0,48 (95% BI 0,07 tot 0,90)). Er werd geen verschil gevonden tussen de fysieke trainingsgroep en de controlegroep wanneer het verschil tussen baseline en een follow-up meting tussen 2 en 6 maanden werd geanalyseerd (SMD 0,07 (95% BI -0,46 tot 0,60)). De meta-analyse van Persoon rapporteerde een vooruitgang in rolfunctioneren in de fysieke interventie groep vergeleken met de reguliere zorggroep (SMD 0,21 (95% BI -0,02 tot 0,43)) (6). In de gerandomiseerde studie van Chandwani (9) werd geen verschil gevonden in rolfunctioneren tussen de yoga en wachtlijstgroep.
Fysieke conditie (cruciale uitkomstmaat)
Persoon (6) vond een statistisch significant verschil tussen de fysieke trainingsgroep en de reguliere zorggroep op cardiorespiratoire fitheid (SMD 0,53 (95% BI 0,13 tot 0,94)), spierkracht van de onderste extremiteiten (SMD 0,56 (95%BI 0,18 tot 0,94)) en bovenste extremiteiten (SMD 0,32 (95% BI 0,08 tot 0,57)) in het voordeel van de fysieke trainingsgroep (6 studies bij patiënten met een hematologische kanker met stamceltransplantatie). In de gerandomiseerde studie bij patiënten met borstkanker (stadium I tot III) (10), werden 3 groepen vergeleken: patiënten die aanvullend aan de reguliere zorg aerobe training kregen, patiënten die aanvullend aan de reguliere zorg krachttraining kregen en patiënten die reguliere zorg kregen tijdens de chemotherapie. Het VO2 peak volume voor en na de interventie is gemeten; in de aerobe trainingsgroep bleek dit 25,2 (±7,2) ml/kg.min en 25,7 (±7,4) ml/kg.min, in de krachttraining groep 25,5 (±6,2) ml/kg.min en 24,2 (±6,1) ml/kg.min en in de regulaire zorg groep 24,8 (±6,2) ml/kg.min en 23,5 (±5,4) ml/kg.min. De auteurs doen geen uitspraak over eventuele verschillen tussen de groepen. P-waardes worden niet vermeld in het artikel.
Volhouden medische behandeling (belangrijke uitkomstmaat)
De geïncludeerde gerandomiseerde studies rapporteerden niet over het effect van fysieke training op het volhouden van de medische behandeling.
Vermoeidheid (belangrijke uitkomstmaat)
Uit de meta-analyse van Carayol, Mishra, Persoon, Cramp en Velthuis (1) (3) (5) (6) (7) bleek dat vermoeidheidsklachten na de medische behandeling minder waren in de fysieke trainingsgroep dan in de groep zonder interventie. In een subgroepanalyse in de review van Velthuis bleek dit effect vooral zichtbaar bij trainingsinterventies die onder supervisie werden aangeboden.
Wenzel en Chandwani (9) (15) rapporteerden geen significant verschil in vermoeidheid tussen de trainings- en de controlegroep van patiënten die een kankerbehandeling ondergingen.
Psychosociale interventies tijdens de in opzet curatieve behandeling
Kwaliteit van leven (cruciale uitkomstmaat)
Galway (4) vond geen statistisch significant effect van psychosociale interventies vergeleken met reguliere zorg op kwaliteit van leven in hun meta-analyse. In 6 studies werd het effect van cognitieve gedragstherapie onderzocht, in 2 studies het effect van counseling en in 1 studie was psychosociale educatie de te onderzoeken interventie. Wanneer alleen de studies waarin kwaliteit van leven gemeten is met kanker specifieke vragenlijsten geanalyseerd werden, werd een verbetering van kwaliteit van leven gemeten in de interventiegroep vergeleken met de reguliere zorg groep (SMD 0,16 (95% BI 0,02 tot 0,30)). Aguado (13) vond geen statistisch significant verschil in de SF 36 algemene gezondheidsscore tussen de groep met patiënten die een intraveneuze chemotherapie ondergingen en een psychologische interventie kregen en patiënten met intraveneuze chemotherapie zonder psychologische interventie (p>0.05).
Rolfunctioneren (cruciale uitkomstmaat)
Voor zowel rolfunctioneren emotioneel als fysiek werd geen statistisch significant verschil (p>0.05) gevonden tussen de groep patiënten die intraveneuze chemotherapie ondergingen en een psychosociale interventie kregen en patiënten met intraveneuze chemotherapie zonder interventie in de studie van Aguado (13).
Fysieke conditie(cruciale uitkomstmaat)
De geïncludeerde gerandomiseerde studies rapporteerden niet over het effect van een psychosociale interventie op fysieke conditie.
Volhouden medische behandeling (belangrijke uitkomstmaat)
De geïncludeerde gerandomiseerde studies rapporteerden niet over het effect van een psychosociale interventie op het volhouden van medische behandeling.
Vermoeidheid (belangrijke uitkomstmaat)
Goedendorp (14) rapporteerde dat de groep patiënten met cognitieve gedragstherapie (n=82) significant minder vermoeidheid rapporteerde dan de controlegroep zonder cognitieve gedragstherapie (n=81). Het gemiddeld verschil is 5,6 (95%BI 0,69 tot -10,5) minder punten op de CIS–vermoeidheidsschaal in het voordeel van de groep met cognitieve gedragstherapie.
Referenties
- 3 - Cramp F, Byron-Daniel J. Exercise for the management of cancer-related fatigue in adults. The Cochrane database of systematic reviews. 2012;11:Cd006145
- 11 - Cella D, Eton DT, Lai JS, Peterman A H, Merkel D E. Combining anchor and distribution-based methods to derive minimal clinically important differences on the Functional Assessment of Cancer Therapy (FACT) anemia and fatigue scales. J Pain Symptom Manage 2002a; 24: 547-61.
- 12 - Pettersson A, Johansson B, Persson C et al. Effects of a dietary intervention on acute gastrointestinal side effects and other aspects of health-related quality of life: a randomized controlled trial in prostate cancer patients undergoing radiotherapy. Radiotherapy and oncology : journal of the European Society for Therapeutic Radiology and Oncology. 2012;103(3):333-40 [link]
- 14 - Goedendorp MM, Peters MEWJ, Gielissen MFM et al. Is increasing physical activity necessary to diminish fatigue during cancer treatment? Comparing cognitive behavior therapy and a brief nursing intervention with usual care in a multicenter randomized controlled trial. The oncologist. 2010;15(10):1122-32 [link]
Evidence tabellen
. EVIDENCE TABEL EFFECTIVITEIT REVALIDATIEQUESTION 1: ARE REHABILITATION INTERVENTIONS IN CANCER PATIENTS COST-EFFECTIVE?
Multimodal interventions
Exercise interventions
Psychosocial interventions
Abbreviations: CBA=cost-benefit analysis; CEA=cost-effectiveness analysis; CMA=cost-minimization analysis (i.e. no sign. difference in non-monetary effect measured, all other effects expressed in monetary units); CUA=cost-utility analysis; CG=control group (= standard care & additional rehabilitation measures); CWL=control waiting list; DHC=direct healthcare costs (i.e. cost for healthcare utilization); EORTC QLQ-C30= questionnaire developed to assess the quality of life of cancer patients by the European Organization for Research and Treatment of Cancer; EQ5D=Euroqol EQ-5D; IES-R=Revised Impact of Events Scale; IG=intervention group; : K10=Kessler Psychological distress Scale (K10); MOS-SF36= Medical Outcomes Study (MOS) Short-Form (SF) 36; PSA= probabilistic sensitivity analysis; RCT=randomized clinical trial; S.A.=sensitivity-analysis; SC=standard care group; SCNS/SCNS-LF59=Supportive Care Needs Survey Long Form (SCNS-LF59); QALY=Quality-adjusted life years; Qol=quality-of-life; VAS=Visual Analogue Scale; WAI= Work ability Index; WLQ=Work Limitation Questionnaire
References
[1] Educations sessions were delivered by lung cancer nurse specialists and physiotherapists, whereby addressing the diet, smoking, lifestyle change, disease process and diagnosis, inpatient expectations, preparation for discharge and home, pain management, basics of breathing and benefits of mobility, coughing and airway clearance as well as ways of dealing with symptoms while outside the hospital. Exercises: Patient attended local COPD rehabilitation exercise class twice weekly for 1 h, which included a combination of endurance and strength exercises as well as inspiratory muscle exercises. The patients in the intervention group trained up to 60% of their maximum exercise capacity guided by the BORG scale of breathlessness. The PRP was pragmatic in nature, permitting a degree of local adaptation. The exercise classes were delivered in hospital in two centers and in the community in one center, using individualized programs in two centers and group classes in the other. Postoperatively: Between 4 and 6 weeks post-hospital discharge, the intervention group rejoined the rehabilitation program twice weekly for up to 3 months and was then offered maintenance sessions once a week. All smokers were accelerated into locally available smoking cessation pathways. These included smoking advice, counselling and nicotine replacement therapy as appropriate. All patients had dietary advice by lung cancer nurse and a nutritional assessment, which included body mass index (BMI) as well as history of weight loss. If they met the criteria for dietary intervention (BMI <20, or 10% weight loss in the last 3 months), the patients were referred to a Macmillian dietician and received preoperative nutritional drink supplements, which continued for up to 3 months based on the subsequent postoperative nutritional assessment. [2] CEA was already included in the 2010 literature review. [3] Four core components were defined: 1.) Systematic clinical assessment (symptoms and treatments) by senior medical and nursing staff using the National Assessment and Care Planning Framework; 2.) Goal setting with the review date agreed between patient and clinician; referrals within the MDT on a case-by-case basis according to current need, for example, physical (exercise), psychological, and complementary therapies, comprising therapies such as: Art therapy; Bach flower remedies; counselling; social work; writing therapy; acupuncture; healing; homeopathy; hypnotherapy; Indian head message; relaxation group; reiki (simple form of healing); massage; physiotherapy/hydrotherapy; reflexology; Dietician/Nutritional therapy; 3.). Weekly MDT meeting to review patients, raise problems, and discuss offering additional available services according to individual need and preference; 4.) Patient/clinical discussion in clinics according to goal-setting timetable to review progress, set new goals, or agree on a discharge date. [4] Round et al [7] and Jones et al. [4] is the same trial. Jones et al. presented the trial, effectiveness results and a first economic evaluation. The main objective of the Round paper was the economic evaluation. They perform probabilistic sensitivity analysis and scenario analyses whereby modelling also a longer follow-up period. Round and colleagues present detailed results of the economic evaluation. [5] In the original trial presented in Duijts et al.[9,10] there were three intervention groups, namely CBT, PE and a combination of both (CBT+PE) vs CWL. But given that the combined CBT+PE treatment had no additional patient benefit above CBT or PE, and would always be more costly, this treatment option was not considered in the economic analysis by Mewes et al. [8]
[6] Herschbach et al.[23] had an RCT with 2-arms, and 1 year later a control group (but collected for the control group only information on the primary outcome (i.e. Fear of Progression). |
Verantwoording
Autorisatiedatum en geldigheid
Laatst beoordeeld :
Laatst geautoriseerd : 01-03-2018
Geplande herbeoordeling :
Actualisatie
Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.
Algemene gegevens
Er komen in de dagelijkse oncologische praktijk problemen voor op lichamelijk, cognitief, emotioneel of sociaal vlak en/of met betrekking tot rolfunctioneren en/of zingeving. Deze problemen kunnen aanleiding geven, na signalering en bespreking, tot verwijzing van de desbetreffende patiënt met kanker of die kanker heeft gehad. De (ex-)patiënt kan verwezen worden voor verdere diagnostiek, een leefstijladvies, behandeling door één psychosociale of paramedische zorgverlener, door zorgverleners van verschillende disciplines, of naar medisch specialistische revalidatie. De richtlijn beschrijft hoe tot goede verwijzing naar medisch specialistische revalidatie bij oncologie te komen.
Daarnaast beschrijft de richtlijn:
- Klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase
- Voorspellende factoren voor een gezonde levensstijl
- Het intakeproces voorafgaand aan medisch specialistische revalidatie bij oncologie
- Revalidatie(-interventies)
- Meetinstrumenten voor effectevaluatie
- Empowerment van de patiënt
- Ondersteuning/adviezen/(verpleegkundige) interventies gericht op arbeid
- Kosteneffectiviteit
- Organisatie van zorg
- Signalering en nazorg/revalidatiezorg bij kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker
Doel en doelgroep
De richtlijn richt zich op patiënten van 18 jaar en ouder. Dit betreft patiënten tijdens of na afronding van de in opzet curatieve behandeling en tijdens de palliatieve fase van alle oncologische aandoeningen. Voor de patiënten in de palliatieve fase, de fase die intreedt wanneer duidelijk wordt dat er geen zicht meer is op genezing, richt de richtlijn zich op patiënten in de ziektegerichte- en symptoomgerichte palliatieve fase en expliciet niet op de fase van terminale palliatie.
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor zowel primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen als voor professionals in de psychosociale, paramedische en revalidatiezorg. Voor primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen die signaleren en verwijzen zijn vooral de uitgangsvragen over klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase, signalering, bespreking en verwijzing en de modules over kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker van belang. Voor professionals in de psychosociale, paramedische en medisch specialistische revalidatiezorg (revalidatieartsen, fysiotherapeuten, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, etc.) zijn alle uitgangsvragen van belang.
Samenstelling werkgroep
Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. De patiëntenvereniging is eveneens vertegenwoordigd en in het geval er literatuuronderzoek is gedaan, is er een methodoloog of literatuuronderzoeker betrokken.
Belangenverklaringen
Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de industrie aangeven bij de start en einde van het richtlijntraject. De werkgroepleden hebben verklaard op dit moment of in de laatste drie jaar geen activiteiten te hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie/ sponsoring van de industrie.
Inbreng patiëntenperspectief
De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.
Methode ontwikkeling
Evidence based
Zoekverantwoording
Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.