Medisch specialistische revalidatie bij oncologie

Initiatief: VRA Aantal modules: 27

Medisch specialistische revalidatie bij oncologie - Psychologische

Aanbeveling

Aanbevelingen

Het verdient aanbeveling om de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale, handleiding, instructie (CES-D) te gebruiken voor het meten van depressieve klachten.

Het verdient aanbevelingen om de 10-items tellende toestand-subschaal van de State Trait Anxiety Inventory (STAI) te gebruiken voor het meten van angst.

Overwegingen

Voor het meten van depressieve klachten verdient het aanbeveling om de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale, handleiding, instructie (CES-D) te gebruiken. Deze lijst stuit vanuit de klinische praktijk op het bezwaar dat enkele items soms als confronterend worden ervaren. Tegelijkertijd wijst het veelvuldig gebruik van de lijst in onderzoek uit dat afname lang niet altijd problematisch hoeft te zijn. Het alternatief, de Hospital Anxiety Depression Scale (HADS) is psychometrisch niet van voldoende kwaliteit: sensitiviteit en specificiteit laten bovendien te wensen over.

Het verdient aanbeveling de EORTC QLQ-C30 of de Medical Outcomes Study Short Form 36 (SF-36 of de RAND-36) te gebruiken voor het meten van gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven. De inhoud van de vragenlijsten zijn gelijkwaardig, waar de EORTC QLQ-C30 iets meer over symptomen vraagt. Beide instrumenten zijn responsief. Beide instrumenten includeren geen vragen over bovenste extremiteiten fysieke beperkingen, wat voor patiënten met borstkanker een nadeel kan zijn.

Onderbouwing

Gezien de problematiek van ordening van evidentie voor deze uitgangsvraag is er door de werkgroep voor gekozen om de kwaliteit van de geselecteerde artikelen niet te specificeren en tevens geen niveau van bewijs te koppelen aan de aanbevelingen.

De Hospital Anxiety Depression Scale (HADS) is het meest gebruikte instrument om algemeen onwelbevinden (distress) te meten. De lijst is responsief en in potentie geschikt voor gebruik op individueel niveau. Er is echter geen overeenstemming over de afkappunten en de validiteit laat te wensen over.
Vodemaier 2009 (3), Spinhoven 1997 (2), Hinnen 2008 (4)

Voor het meten van angst heeft de 20-items tellende versie van de State Trait Anxiety Inventory (STAI) de voorkeur. In het bijzonder kan de 10-tems tellende toestand-subschaal die speciaal is geconstrueerd om angst als toestand te meten. De lijst heeft goede psychometrische eigenschappen en is veranderlijk gebleken over de tijd.
Van der Ploeg 1979 (6), Den Oudsten 2010 (7)

Voor het meten van depressieve klachten heeft de Center for Epidemiologic Studies Depression Scale, handleiding, instructie(CES-D) de voorkeur gezien de psychometrische eigenschappen en de validiteitsgegevens van deze lijst. De CES-D is gevalideerd onder patiënten met kanker in Nederland en is gevoelig gebleken voor veranderingen, dat wil zeggen er zijn interpreteerbare veranderingen over de tijd waargenomen bij patiënten met kanker.
Vodermaier 2009 (3), Schroevers 2003 (15), Schroevers 2003 (16), Den Oudsten 2009 (14)

Tot het psychologische domein behoren een groot aantal instrumenten die enerzijds algemene psychologische concepten meten, zoals angst en depressieve klachten, en anderzijds specifieke concepten, zoals lichaamsbeeld, die voor specifieke vormen van kanker relevant zijn. Ongeacht de aard van de klachten, zijn alle gevonden lijsten ontwikkeld voor gebruik in meerdere populaties en niet specifiek in kankerpopulaties. De meeste lijsten zijn vooral gevalideerd in niet-kankerpopulaties. Voor de algemene klachten kan voor gegevens ten aanzien van responsiviteit worden geput uit de algemene literatuur; of de lijsten daarmee ook responsief zijn voor de populatie van patiënten met kanker hangt sterk af van de relevantie van het betreffende concept in de kankerpopulatie. De algemene concepten die aan de orde zijn worden hieronder behandeld.

Distress
Distress (algemeen onwelbevinden) wordt in de praktijk vaak gemeten met de totaalscore op de Hospital Anxiety Depression Scale (HADS) (1)  (2). De HADS is specifiek ontwikkeld voor gebruik in somatische populaties en bevat geen items die overlappen met  fysieke klachten, zoals bijvoorbeeld slaaptekort of verminderde eetlust. De lijst bestaat uit twee subschalen die respectievelijk angst en depressieve klachten meten. De psychometrische eigenschappen van de HADS als geheel worden als goed beoordeeld, waarbij vermeldenswaardig is dat de validiteit een ‘moderate' score krijgt toegewezen (3). Ten opzichte van het gebruik van beide schalen afzonderlijk, wordt gebruik van de totaalscore even goed of zelfs superieur geacht in psychometrisch opzicht. De HADS wordt regelmatig gebruikt in onderzoek onder patiënten met kanker, waaronder in Nederlands onderzoek. De lijst blijkt veranderlijk te zijn over de tijd wat ondersteuning oplevert voor de responsiviteit (4). De totaalscore leent zich voor het opsporen van klachten op individueel niveau en wordt als zodanig ook gebruikt onder patiënten met kanker. Een probleem hierbij vormt echter dat er geen overeenstemming bestaat in de literatuur over het afkappunt (3).

Een veel gebruikte lijst om distress te meten, ook onder patiënten met kanker, de General Health Questionnaire, is niet naar voren gekomen uit het literatuuronderzoek en is als zodanig dan ook niet beschreven.

Angst
Angst wordt gemeten met twee lijsten:

  • De State Trait Anxiety Inventory (STAI) (5)  (6),
  • De Anxiety-subschaal van de hierboven besproken Hospital Anxiety Depression Scale (HADS) (1)  (2)  (4)  (3).

De STAI bevat twee schalen, de trait-schaal die angst als stabiele eigenschap meet en de state-schaal die angst als toestand meet en die kan variëren over de tijd. De lijst telt 20 items gelijkelijk verdeeld over beide schalen. Daarnaast bestaat een verkorte versie van zes items. De volledige state-schaal wordt regelmatig gebruikt in onderzoek onder patiënten met kanker (7)  (8), evenals de zes-item versie. Beide versies van de state-schaal blijken veranderlijk te zijn over de tijd (7)  (9)  (10). De STAI wordt onder meer als criteriummaat om de distress-thermometer te valideren (11). De 20-items tellende versie is in Nederland gevalideerd en heeft goede psychometrische eigenschappen; validatie onder patiënten met kanker is niet bekend. Van de 6-items tellende versie zijn in Nederland geen validatiegegevens bekend.

De anxiety-subschaal van de HADS kan als zelfstandige schaal worden gebruikt voor het meten van angst klachten. Evenals voor de totale HADS geldt voor deze subschaal dat de psychometrische eigenschappen te wensen overlaten.

Depressieve klachten
Depressieve klachten worden gemeten met:

De CES-D is een 20-item tellende lijst die vier subschalen omvat: depressieve stemming, positief-affect, fysiologische klachten en interpersoonlijke relaties (12)  (13). Normaal gesproken wordt de totaalscore van de lijst gebruikt. In een review artikel van Vodermaier zijn de psychometrische kwaliteiten van de CES-D als excellent beoordeeld (3). De schaal blijkt gevoelig te zijn voor veranderingen over de tijd bij patiënten met kanker, dat wil zeggen, er worden interpreteerbare veranderingen over de tijd gevonden (14)  (15)  (16). De CES-D is geschikt bevonden voor gebruik op individueel niveau. In een onderzoek onder patiënten met kanker bleek de subschaal positief affect niet valide te zijn als zelfstandige subschaal en evenmin passend in het depressie concept (17). De auteurs stellen een 16-item tellende versie voor die uitsluitend de negatief geformuleerde items omvat. Door middel van extrapolatie kunnen ook voor deze versie afkappunten worden berekend.

De Beck Depression Inventory (BDI) is een 21-item tellende lijst die gezamenlijk een indicatie geven van de ernst van depressie. De items zijn vergelijkbaar met die van de CES-D, zij het dat de BDI geen items omvat die positief affect meten. De BDI lijst heeft uitstekende psychometrische eigenschappen en behoort samen met de CES-D tot de best gevalideerde depressielijsten (3). Er bestaan ook verkorte versies van de lijst, waaronder een 13-item tellende versie, maar deze wordt door Vodermaier als slecht beoordeeld. Een Nederlandse versie van de lijst wordt eveneens in Nederlands onderzoek gebruikt, maar gegevens over responsiviteit in Nederlandse kankerpopulaties ontbreken. De Depression subschaal van de HADS telt zeven items en kan als zelfstandige schaal worden gebruikt om depressieve klachten op te sporen. Deze subschaal lijkt de minst goede psychometrische eigenschappen te hebben in vergelijking met de totaalscore van de HADS en de anxiety-subschaal. Uit een studie onder patiënten met borstkanker blijkt dat depressie en angst, zoals gemeten met de HADS subschalen, een vergelijkbaar patroon over de tijd laten zien (4). Wanneer verschillende schalen worden gebruikt om angst en depressie te meten, respectievelijk de verkorte State Trait Anxiety Inventory en de CES-D, is het patroon echter verschillend (10). Dit suggereert dat de angst en depressie subschalen van de HADS wellicht onvoldoende onderscheiden kunnen worden.

De Profile of Mood States (POMS)-depression schaal telt acht adjectieven die depressieve klachten beogen te meten. Deze schaal is onderdeel van de totale POMS-SF die 37 items omvat en behalve de depressie subschaal ook schalen voor vitaliteit, boosheid, gespannenheid, verwarring en vermoeidheid omvat en die in zijn geheel als screeningsinstrument is geschikt. De psychometrische kwaliteiten van de totale POMS wordt als slecht beoordeeld, mede door het ontbreken van adequate validiteitsgegevens (3).
Samenvattend kan worden gesteld dat op basis van kwaliteit de CES-D de beste keuze is voor het meten van depressieve klachten. Wanneer een korte lijst de voorkeur geniet, is de HADS een alternatief, waarbij aangetekend moet worden dat de validiteit hiervan als middelmatig is beoordeeld in het review artikel van Vodermaier et al. (3). De CES-D en de HADS zijn responsief gebleken in populaties van patiënten met kanker, en beide lijsten worden regelmatig in Nederlands onderzoek opgenomen. Beide lijsten lenen zich voor gebruik op individueel niveau. De 21-items tellende versie van de BDI wordt eveneens goed beoordeeld in het overzichtsartikel van Vodermaier et al. (3), en wordt eveneens gebruikt in onderzoek onder Nederlandse patiënten met kanker (18), maar responsiviteitsgegevens ontbreken.

Affect
Zowel positief als negatief affect worden gemeten met de Positive Affect Negative Affect Scale (PANAS). De lijst telt twintig adjectieven die gelijkelijk over beide schalen zijn verdeeld. De vragenlijst wordt beperkt gebruikt in onderzoek onder patiënten met kanker. In Nederland is de lijst gevalideerd in een algemene populatie (19) en wel gebruikt bij patiënten met kanker (20) maar niet specifiek gevalideerd in deze populatie. Gegevens over responsiviteit bij patiënten met kanker ontbreken.

Algemeen welbevinden
Algemeen welbevinden wordt gemeten met de Satisfaction With Life Scale (SWLS). Deze lijst bevat vijf items die een hoge interne consistentie bezitten. De schaal is over het algemeen niet responsief en leent zich in die zin niet voor het meten van veranderingen over de tijd (21).

Zelfwaardering
Zelfwaardering wordt gemeten met twee lijsten, waarvan de Rosenberg Self-Esteem scale (RSE) de bekendste is (22). De ander is de Coopersmith Self-Esteem Inventory, waarover het lastig was om aanvullende gegevens te vinden. De RSE telt 10 items, waarvan vijf positief en vijf negatief geformuleerd zijn. De Nederlandstalige versie is in België gevalideerd (23); hieruit blijkt dat de lijst één schaal omvat. Gegevens over responsiviteit ontbreken, al laat een Amerikaanse studie (24) zien dat de scores samenhangen met leeftijd, opleiding en etnische status hetgeen indirecte evidentie voor de responsiviteit van de lijst oplevert. Validatie in een populatie van patiënten met kanker en gegevens over responsiviteit in de kankerpopulatie ontbreken.

Lichaamsbeeld
Lichaamsbeeld wordt door diverse vragenlijsten gemeten, waaronder:

  • De Body Esteem Scale (BES),
  • De Physical Self-Perception Profile,
  • De Social-Physique Anxiety Scale (SPAS-7).

Deze lijsten worden vooral bij kinderen en adolescenten gebruikt. Over de Nederlandse validatie valt weinig informatie te vinden, evenals over de responsiviteit in het algemeen en bij patiënten met kanker in het bijzonder.

  1. 1 - Zigmond AS, Snaith RP. The Hospital Anxiety and Depression Scale. Acta Psychiatr Scand 1983; 67(6): 361-70.
  2. 2 - Spinhoven P, Ormel J, Sloekers PPA, Kempen GIJM, Speckens AEM, VanHemert AM. A validation study of the Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) in different groups of Dutch subjects. Psychol Med 1997; 27(2): 363-70.
  3. 3 - Vodermaier A, Linden W, Siu C. Screening for Emotional Distress in Cancer Patients: A Systematic Review of Assessment Instruments. J Natl Cancer Inst 2009; 101(21):1464-88.
  4. 4 - Hinnen C, Ranchor AV, Sanderman R, Snijders TAB, Hagedoorn M, Coyne JC. Course of Distress in Breast Cancer Patients, Their Partners, and Matched Control Couples. Ann Behav Med 2008; 36(2): 141-8.
  5. 5 - Spielberger CD, Gorsuch RL, Lushene RE. STAI Manual for the State-Trait Anxiety Inventory. 1970. Palo Alto CA, Consulting Psychologists Press.
  6. 6 - Van der Ploeg HM, Defares PB, Spielberger CD. Zelf-Beoordelings Vragenlijst. STAI versie DY-1 en DY-2. 1979. Lisse, Swets & Zeitlinger.
  7. 7 - Den Oudsten BL, Van Heck GL, Van der Steeg AFW, Roukema JA, De Vries J. Second operation is not related to psychological outcome in breast cancer patients. Int J Cancer 2010; 126(6):1487-93.
  8. 8 - Korfage IJ, Esskink-Bot ML, Janssens ACJW, Schroder FH, de Koning HJ. Anxiety and depression after prostate cancer diagnosis and treatment: 5-year follow-up. Br J Cancer 2006; 94(8): 1093-8.
  9. 9 - Kalaitzi C, Kalantzis A, Gravas S, Georgiadis J, Christodoulou C. State anxiety during watchful waiting for urinary lithiasis. Int J Psychiatry Med 2006; 36(3): 323-31.
  10. 10 - Henselmans I. Psychological well-being and perceived control after a breast cancer diagnosis. Thesis. 2009. Groningen, University of Groningen.
  11. 11 - Ransom S, Jacobsen PB, Booth-Jones M. Validation of the distress thermometer with bone marrow transplanted patients. Psychooncology 2006; 15(7): 604-12.
  12. 12 - Radloff LS. The CES-D Scale: A self-report depression scale for research in the general population. Applied Psychological Measures 2010; 1: 385-401.
  13. 13 - Bouma J, Ranchor AV, Sanderman R, Van Sonderen E. Het meten van depressie met de CES-D, een handleiding. Groningen, Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, 1995
  14. 14 - Den Oudsten BL, van Heck GL, van der Steeg AFW, Roukema JA, de Vries J. Predictors of depressive symptoms 12 months after surgical treatment of early-stage breast cancer. Psychooncology 2009; 18(11): 1230-7.
  15. 15 - Schroevers MJ, Ranchor AV, Sanderman R. Depressive symptoms in cancer patients compared with people from the general population: The role of sociodemographic and medical factors. Journal of Psychosocial Oncology 2003a; 21(1): 1-26.
  16. 16 - Schroevers MJ, Ranchor AV, Sanderman R. The role of social support and self-esteem in the presence and course of depressive symptoms: a comparison of cancer patients and individuals from the general population. Soc Sci Med 2003; 57(2): 375-85.
  17. 17 - Schroevers MJ, Sanderman R, Van Sonderen E, Ranchor AV. The evaluation of the Center for Epidemiologic Studies Depression (CES-D) scale: Depressed and Positive Affect in cancer patients and healthy reference subjects. Qual Life Res 2000; 9(9): 1015-29.
  18. 18 - Goedendorp MM, Gielissen MFM, Verhagen CAH, Peters MEJW, Bleijenberg G. Severe fatigue and related factors in cancer patients before the initiation of treatment. Br J Cancer 2008; 99(9): 1408-14.
  19. 19 - Peeters FPML, Ponds RWHM, Vermeeren MTG. Affectiviteit en zelfbeoordeling van depressie en angst. Affectivity and self-report of depression and anxiety. Tijdschrift voor Psychiatrie 1996; 38: 240-250.
  20. 20 - Voogt E, van der Heide A, van Leeuwen AF, Visser AP, Cleiren MP, Passchier J, van der Maas PJ. Positive and negative affect after diagnosis of advanced cancer. Psychooncology. 2005 Apr;14(4):262-73.
  21. 21 - Campbell A, Mutrie N, White F, McGuire F, Kearney N. A pilot study of a supervised group exercise programme as a rehabilitation treatment for women with breast cancer receiving adjuvant treatment. Eur J Oncol Nurs 2005; 9(1): 56-63.
  22. 22 - Rosenberg M. Society and the adolescent self.1965. New Jersey, Princeton University Press.
  23. 23 - Franck E, De Raedt R, Barbez C, Rosseel Y. Psychometric Properties of the Dutch Rosenberg Self-Esteem Scale. Psychologica Belgica 2008; 48(1):25-34.
  24. 24 - Sinclair SJ, Blais MA, Gansler DA, Sandberg E, Bistis K, LoCicero A. Psychometric properties of the Rosenberg Self-Esteem Scale: overall and across demographic groups living within the United States. Eval Health Prof 2010; 33(1): 56-80.

Autorisatiedatum en geldigheid

Laatst beoordeeld  :

Laatst geautoriseerd  : 01-03-2018

Geplande herbeoordeling  :

Actualisatie

Voorwaarden voor revisie en beoordelingsfrequentie zijn vastgelegd in de richtlijn. De geldigheidstermijn voor de richtlijn (maximaal 5 jaar na vaststelling) wordt vanuit het Integraal Kankercentrum Nederland bewaakt. Om verscheidene redenen kan actualisatie eerder dan beoogd nodig zijn. Zo nodig zal de richtlijn tussentijds op onderdelen worden bijgesteld.

Initiatief en autorisatie

Initiatief:
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
Geautoriseerd door:
  • Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie
  • Nederlandse Internisten Vereniging
  • Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen
  • Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
  • Nederlandse Vereniging voor Radiotherapie en Oncologie
  • Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland
  • Nederlandse Vereniging voor Psychosociale Oncologie
  • Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde

Algemene gegevens

Er komen in de dagelijkse oncologische praktijk problemen voor op lichamelijk, cognitief, emotioneel of sociaal vlak en/of met betrekking tot rolfunctioneren en/of zingeving. Deze problemen kunnen aanleiding geven, na signalering en bespreking, tot verwijzing van de desbetreffende patiënt met kanker of die kanker heeft gehad. De (ex-)patiënt kan verwezen worden voor verdere diagnostiek, een leefstijladvies, behandeling door één psychosociale of paramedische zorgverlener, door zorgverleners van verschillende disciplines, of naar medisch specialistische revalidatie. De richtlijn beschrijft hoe tot goede verwijzing naar medisch specialistische revalidatie bij oncologie te komen.

Daarnaast beschrijft de richtlijn:

  • Klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase
  • Voorspellende factoren voor een gezonde levensstijl
  • Het intakeproces voorafgaand aan medisch specialistische revalidatie bij oncologie
  • Revalidatie(-interventies)
  • Meetinstrumenten voor effectevaluatie
  • Empowerment van de patiënt
  • Ondersteuning/adviezen/(verpleegkundige) interventies gericht op arbeid
  • Kosteneffectiviteit
  • Organisatie van zorg
  • Signalering en nazorg/revalidatiezorg bij kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker

Doel en doelgroep

De richtlijn richt zich op patiënten van 18 jaar en ouder. Dit betreft patiënten tijdens of na afronding van de in opzet curatieve behandeling en tijdens de palliatieve fase van alle oncologische aandoeningen. Voor de patiënten in de palliatieve fase, de fase die intreedt wanneer duidelijk wordt dat er geen zicht meer is op genezing, richt de richtlijn zich op patiënten in de ziektegerichte- en symptoomgerichte palliatieve fase en expliciet niet op de fase van terminale palliatie.

Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor zowel primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen als voor professionals in de psychosociale, paramedische en revalidatiezorg. Voor primaire oncologische behandelaars (internist-oncologen, chirurgisch oncologisch behandelaars en radiotherapeut oncologen), (gespecialiseerd) verpleegkundig(en) (specialisten), physician assistants, huisartsen en bedrijfsartsen die signaleren en verwijzen zijn vooral de uitgangsvragen over klachten na curatieve behandeling en in de palliatieve fase, signalering, bespreking en verwijzing en de modules over kwetsbare (veelal) oudere patiënten met kanker van belang. Voor professionals in de psychosociale, paramedische en medisch specialistische revalidatiezorg (revalidatieartsen, fysiotherapeuten, psychologen, maatschappelijk werkers, ergotherapeuten, etc.) zijn alle uitgangsvragen van belang.

Samenstelling werkgroep

Alle werkgroepleden zijn afgevaardigd namens wetenschappelijke verenigingen en hebben daarmee het mandaat voor hun inbreng. Bij de samenstelling van de werkgroep is geprobeerd rekening te houden met landelijke spreiding, inbreng van betrokkenen uit zowel academische als algemene ziekenhuizen/instellingen en vertegenwoordiging van de verschillende verenigingen/ disciplines. De patiëntenvereniging is eveneens vertegenwoordigd en in het geval er literatuuronderzoek is gedaan, is er een methodoloog of literatuuronderzoeker betrokken.

Belangenverklaringen

Aan alle werkgroepleden is gevraagd een belangenverklaring in te vullen, waarin ze hun banden met de industrie aangeven bij de start en einde van het richtlijntraject. De werkgroepleden hebben verklaard op dit moment of in de laatste drie jaar geen activiteiten te hebben ontplooid op uitnodiging van of met subsidie/ sponsoring van de industrie.

Inbreng patiëntenperspectief

De richtlijnwerkgroep bestaat uit zorgverleners van verschillende psychosociale en (para)medische disciplines en patiëntvertegenwoordigers van de Nederlandse Federatie van Kankerpatientenorganisaties.

Methode ontwikkeling

Evidence based

Zoekverantwoording

Zoekacties zijn opvraagbaar. Neem hiervoor contact op met de Richtlijnendatabase.

Volgende:
Empowerment